Momusklanken. Gedichten in 't Maastrichtsch, Nederlandsch en Fransch
(1883)–G.D. Franquinet– Auteursrechtvrij
[pagina 60]
| |
[pagina 61]
| |
't Geen sluimerde in des winters schoot,
Bezielt zij door haar kus!
Haar adem maakt tot daden groot,
In 't plechtig: Laudamus!
Wat sluimerde in des menschen ziel
Aan gloed en ideaal,
Verbreekt de winds'len, grijpt naar 't doel
In stoute liefdetaal!
‘'t Is niet goed alleen te leven!’
Klonk het heerlijk Scheppingswoord,
Dat in Eden's schoone dreven
Van de Godheid werd gehoord.
En... de vrouwe werd geboren,
Meesterstuk van 't maat'loos brein!
Ging een Paradijs verloren,
't Leven zou nooit troost'loos zijn!
Zie! de Harmonie der sferen
Was door deze daad volbracht;
Thans eerst kon de mensch regeeren
Door haar zwakheid, door zijn kracht!
Voor den man het worst'lend strijden
Met de wisseling van 't lot!
Zegepralen, hopen, lijden.....
Arbeid toch is 't hoogst gebod!
| |
[pagina 62]
| |
Hij het hoofd, en zij het harte,
Zij de wil, en hij de daad;
Samen één in vreugd en smarte,
Saamverbonden tegen 't kwaad!
Liefde is hun beider leuze;
Ware liefde, houw en trouw;
Ze is 't cement van beider keuze,
Van 't verbond van man en vrouw.
Klinkt dan vrolijk, feestbazuinen! juich en jubel, vriendenschaar!
Weer werd dit verbond gesloten door een zalig menschenpaar.
Eeuwig frisch als voorjaarsbloesem, ruischt het oude minnenlied;
't Blijv' de grondtoon hunner zielen! Melodieën sterven niet!
Trouillart Hanssen.
|
|