Momusklanken. Gedichten in 't Maastrichtsch, Nederlandsch en Fransch
(1883)–G.D. Franquinet– Auteursrechtvrij
[pagina 49]
| |
Nederlandsche lier. | |
[pagina 51]
| |
[pagina 52]
| |
Onrustig schuift hij heen en weer
En zucht naar alle winden,
Blikt nu omhoog, kijkt dan omlaag,
Als zocht hij antwoord op een vraag
En kon geen antwoord vinden.
Plots barst hij los: ‘Wel, bij Pegaas!
En bij mijn hoed met vêeren!
Is, wat men mompelt, dan toch waar:
Weet Momus den Maastrichtenaar
Niet langer te amuseeren?
En dat wel op mijn jubelfeest
Van vier maal ellef jaren!...
O beter dan in d'eigen nacht,
Dat mij Sint-PieterGa naar voetnoot(1) voortgebracht,
Naar 't schimmenrijk gevaren!’
Zoo klaagt de Vorst. Maar wie klopt daar
En treedt schroomvallig binnen?
Twee maagden zijn het, wonderschoon,
Als Englen 't paradijs ontvlôon
Of elfenkoninginnen.
Tragedies wrong vlamt d'een in 't haar,
Dat golft langs hals en leden,
En Neerlands taal straalt op den band,
Die d'ander 't blonde hoofd omspant,
In diamant gesneden.
| |
[pagina 53]
| |
‘O vorst!’ dus spreekt hem de eerste toe:
‘Ik smeek U, hoor onz' bede:
Nog nooit hebt Ge onzen dienst gevraagd
Voor 't rijk, wiens schepterstok Gij draagt
In dees vermaarde stede.
Comedie was uw troetelkind,
Maastrichtsch uw liefste sprake;
Wij gunnen hun die hooge gunst:
Doch, naast hen dat ook Neerlands kunst
Thans hier tot eer gerake;
Thans, nu de vierde jubelkroon
Uw waardig hoofd komt sieren,
En, dankbaar voor genoten deugd,
Maastricht mot onverholen vreugd
Dat blijde feest wil vieren!’
Getroffen ziet de Vorst haar aan:
Zijn kommer is verdwenen;
Mèt dat hem 't woord in 't harte grijpt,
Is in zijn brein een plan gerijpt,
Zoo stout, als ooit voorhenen.
‘Mijn dochters’! roept hij, ‘aan mijn hart!
't Zal U aan eer niet falen!
Een Wedstrijd schrijf 'k, verkondt het luid,
Voor Blijspel en Tragedie uit
En zulks in beide talen!’
| |
[pagina 54]
| |
Alomme werd heur stem gehoord
Van IJ tot Scheldemonden:
Een keur van strijders stroomden aan
En kampten om de lauwerblâan,
Door Taal en Kunst gewonden.
En luide juichtt' Maastricht en riep:
‘Aan Momus eer gegeven!
Hij wordt gesteund door Hooger macht,
En dit, gepaard aan eigen kracht,
Zal eeuwig hem doen leven!’
H.J. Eymael.
1883. |
|