Vogels vliegen over Limburg
(1930)–E. Franquinet– Auteursrecht onbekend
[pagina 17]
| |
[pagina 19]
| |
TOEN ik had vernomen, dat de K.L.M. voornemens was, gedurende de dagen der Venlosche zomerkermis aldaar een harer verkeersvliegtuigen te detacheeren tot het maken van rondvluchten boven de stad en omgeving, had ik reeds terstond de overtuiging, dat dit hoofdstuk zoo goed als in gesloten vaten was. Ik projecteerde een flinke rondvlucht boven Noord- en Midden-Limburg en schreef aan de genoemde Maatschappij om haar condities. Na eenig heen en weer correspondeeren en telefoneer en werden we het ten slotte op aannemelijke voorwaarden eens. Alleen, waar de prijs der rondvlucht bepaald werd op een vaste som, had ik ervoor te zorgen, dat een voldoend aantal deelnemers bij elkaar zou worden gebracht, om die som per persoon tot een zeer plausibel bedragje omlaag te drukken. Ik stelde me voor, dit in een wip voor elkaar te brengen. Met z'n tweeën - mijn vrouw en ik - waren we reeds van den aanvang af. In den loop der week, voorafgaande aan ons bezoek te Venlo, gaven zich nog twee deelnemers op. Prachtig! In het geheel behoefden we maar met acht man te zijn; te Venlo behoefden dus slechts vier ‘helden der lucht’ meer gevonden te worden. Een peulschilletje! Wel, om 't kort te maken: van Zaterdag- tot Dinsdagmiddag sjouwde ik te Venlo rond, sprak met tientallen menschen, plaatste advertenties, liep en draafde, met tot resultaat......... dat één van hen, die zich aanvankelijk hadden opgegeven, terugkrabbelde, en we dus maar met z'n drieën overbleven! Het begon er dus vrij aardig naar uit te zien, alsof dit relaas vooralsnog in den vulpenhouder opgeborgen zou blijven. Doch ziet - als de nood het hoogste is, is de redding nabij! Bij een der besprekingen, die ik den voorlaatsten dag van | |
[pagina 20]
| |
mijn verblijf ter plaatste voerde ten kantore van den agent der K.L.M., werd terloops vermeld, dat enkele leden van de Vereeniging van Rozenkweekers te Lottum ook voornemens waren, een grootere rondvlucht te maken, bij welke gelegenheid dan strooibiljetten zouden worden uitgeworpen voor een eerlang in deze plaats te houden Rozenfeest. Alleen, de heeren waren slechts met drie of vier man en vonden nu, dat de vlucht daardoor wel wat duur werd per persoon. Hier werd mij een stroohalm toegestoken; hoe ik mij er aan vastklampte, kan men zich wellicht voorstellen! Om over veel besprekingen, bezwaren, enzoovoorts heen te stappen: we werden het ten slotte dan toch eens met de Lottumsche heeren en er werd afgesproken, dat de vlucht zou worden gemaakt op Dinsdagmiddag tegen zes uur. Op het genoemde uur waren wij drieën present op de Groote Heide, die als vliegveld dienst deed, en als zoodanig geen kwaad figuur maakte. De Lottummers waren nog niet ter plaatse; zij hadden trouwens laten weten, dat het misschien enkele minuutjes later kon worden. Een zacht motregentje sijpelde neer uit de lucht en deed zich kennen als zijnde van een zeer hardnekkige doordringbaarheid. Bij gebrek aan een andere schuilplaats kropen wij daarom maar in de cabine van den reuzenvogel, die ons straks door het luchtruim zou dragen en in welks ingewanden we 't ons, zooals bleek, recht gezellig konden maken. Al spoedig waren we dan ook zwaar aan 't boomen met den piloot, den Heer J. Duimelaar, welbekend van de Nederland-Indië-vluchten. Dat 't hem plezier deed, eens ter afwisseling van al die afgezaagde 10-minuten-vluchtjes boven de stad een flinken, langeren tocht te kunnen maken, is begrijpelijk. De brave ACT, een Fokker Vila met een 450 P.K. Jupiter-moter, die al heel wat vluchtjes achter den rug had, was toch te goed, om alleen maar als een taxi telkens vrachtjes te laden voor enkele minuten! | |
[pagina t.o. 20]
| |
ONZE VOGEL EN ZIJN BESTUURDER
DE GROOTE HEIDE BIJ VENLO.
| |
[pagina t.o. 21]
| |
VENLO NADERT SNEL
VENLO MARKT EN OMGEVING
| |
[pagina 21]
| |
Tegen half zeven kwamen de Lottumers in zicht. Tot onze verbazing telden wij er slechts twee. Wat was er nu weer aan de hand? Daar de motregen nog niet was opgehouden, lieten wij hen kalmpjes delibereeren met den vertegenwoordiger der K.L.M., die op het veld aanwezig was, en wachtten de dingen af, die komen zouden. Veel goeds scheen dit niet te zijn, te oordeelen naar de zekere mate van lusteloosheid waarmee, naar wij vanuit onze veilige schuilplaats konden zien, de besprekingen werden gevoerd. Tenslotte kwam de vertegenwoordiger der K.L.M. ons meedeelen, dat een der heeren verhinderd was, mee te gaan, dat hij daarom had voorgesteld, het door dezen te betalen bedrag over al de deelnemers om te slaan, maar dat de anderen daarvan niets wilden weten, omdat ze het zoo al duur genoeg vonden. Er werd weer heen en weer gepraat, weer gedelibereerd, en intusschen schoot de tijd op. Het liep tegen kwart voor zeven. Eindelijk, daar kwamen de heeren aan: er was een compromis gesloten in dien zin, dat wij voor hetzelfde geld een ietwat kortere vlucht zouden maken, dan door mij geprojecteerd. Daar ik langzaamaan tot de overtuiging was gekomen, dat de vlucht wel heelemaal niet zou doorgaan, vond ik dit voorstel schitterend en nam 't met beide handen aan, evenals mijn beide tochtgenooten, die ook al ietwat sceptisch begonnen te worden ten aanzien van de vraag, of we nog wel ooit van den grond los zouden raken. Zelfs de natuur scheen vrede te hebben met deze uiteindelijke oplossing van de kwestie en deed een duit in 't zakje, door onmiddellijk den motregen stop te zetten. Het begon er werkelijk zoo kwaad nog niet uit te zien! Onze piloot kroop op den bok, de vertegenwoordiger der maatschappij, gewapend met de door mij bewerkte kaart van Limburg, nam naast hem plaats, wij allen installeerden ons confortabel in onze zetels, een pakket strooibiljetten, dat een heele passagiersplaats innam, werd ingeladen onder de auspiciën van een specialen mecanicien, die voor het uitstrooien | |
[pagina 22]
| |
ervan moest zorg dragen - een werk, dat op deskundige wijze behoort te geschieden - en de motor sloeg aan. Na enkele minuten draaien bleek hij geen last van koude rillingen meer te hebben en taxieden wij het veld op. Wij draaiden tegen den wind in, de piloot gaf vol gas, de motor donderde als een bezetene, en weg stoven we. De vierhonderdvijftig paardjes van den Jupiter konden het werk op hun slofjes af en het duurde dan ook niet lang, of we waren los en schoten omhoog, op Venlo aan. De heuvelrug van de Groote Heide zakte onder ons weg en terwijl de stad snel naderde en tegelijk ons oog een heel eind den loop der Maas kon volgen, reiden zich onder ons de glazen daken der broeikassen aaneen. De enorme hoeveelheid dezer kassen valt bij het wandelen door het landschap lang niet zóó op als bij het vliegen erover heen. Wat een glas! Wat een intensieve tuinbouw! Maar we schieten al over Venlo, in een halven cirkel om den toren der St. Martinuskerk heen, over de St. Nicolaaskerk, met het gezicht op het stadhuis en de markt. Het Gasplein is één en al tentdoek, ook langs de Maas staan spullen; de haven met haar hoofd teekent zich mooi af tegen het rivierwater. We stijgen en daardoor wordt het tempo, waarmee alles onder ons voorbijglijdt, iets rustiger en kunnen we beter opletten. We volgen de Maas in Noordelijke richting, links ervan blijvend. Daardoor hebben we een mooi gezicht op de rivier - wat is een sleep van vier groote aken nietig! - en op haar oevers. Daarginder piept het kapelletje van Genooi tusschen 't groen uit, maar even zichtbaar. De ruïne van Vorst steekt als een geknot torentje aan den waterkant op; hierbeneden Grubbenvorst, aan de overzij Velden. Even later passeeren we Lottum. Wat moeten die Lottumers trotsch zijn; voor het eerst in de lucht en dan over je eigen woonplaats heen vliegen, en later kunnen vragen aan al je vrienden en bekenden: ‘Zeg, heb je me ook gezien, in de lucht?’ Arcen met zijn kasteel komt nader, en Broekhuizen. Het veer | |
[pagina 23]
| |
steekt juist de Maas over. Wat een lucifersdoosje! Zoudt U zich daarmee op het water wagen? Er schijnt anders toch wel een auto op te staan, benevens eenige passagiers. Wonderlijk, hoe klein en kinderachtig dat alles lijkt en hoe onwezenlijk. Het is moeilijk, zich voor te stellen, dat 't daar beneden allemaal gewone, werkelijke menschen zijn, waarmee we anders dag in, dag uit, omgaan. En toch zijn we niet hoog, 'n drie- vierhonderd meter hoogstens. We vliegen over de Tienrayder heide. Er zijn daar een aantal dennenboschjes omgehakt. De kale stammen liggen op rijtjes naast of kruiselings over elkaar heen. Wat ziet dat grappig uit; net luciferhoutjes, die uit hun doosje zijn geschud. Ooien zien we, en Blitterswijk en verderop onderscheiden we Well met zijn kasteel. Wat 'n kasteelenland is 't hier! Het wemelt ervan. Ook van groote boerenhofsteden, waarvan er verschillende den omsloten vorm vertoonen, die de hoeven in 't Zuiden van Limburg eigen is. 't Lijkt me voor architecten wel nuttig, zoo nu en dan eens van een vliegtuig gebruik te maken; een prachtige gelegenheid om plattegronden te bestudeeren. We buigen links af, naar het Westen, tusschen Meerlo en Wanssum door. Het weer is nu heelemaal opgeklaard en we kunnen den loop der Maas volgen zeker tot Afferden toe. Geijsteren en zijn kasteel zien we; daarachter moet de grens tusschen Limburg en Noord-Brabant loopen. Maar we passeeren den spoorweg Venlo - Nijmegen en zien in de verte een grootere plaats voor ons opduiken: Venray. We cirkelen er tweemaal overheen, steeds lager. Voor de zooveelste maal vraag ik me vol verwondering af: hoe speelden die oude vogelvlucht-teekenaars, die niet over vliegmachines of luchtballons konden beschikken, het toch klaar, om van die kopergravures te maken, die zoo volkomen weergeven, hetgeen wij thans uit de lucht aanschouwen? Lang tijd om me met die gedachte bezig te houden, heb ik niet; het panorama | |
[pagina 24]
| |
onder me vraagt mijn aandacht. Wat een uitgestrektheid aan gestichten en soortgelijke bouwwerken in dat Venray! Maar niet alleen voor ons plezier cirkelen we hier rond; het hoofdmotief hiervan is de verspreiding van de circulaires. Als heele zwermen van kleurige vogels zien we ze in de avondlucht wegzwermen, de aarde tegemoet. De belangstelling beneden is groot; overal komen de menschen te voorschijn, kijken en gesticuleeren en trachten de neerzwermende papiertjes te bemachtigen. We schieten alweer omhoog, tot op ongeveer vierhonderd meter, en vervolgen onzen tocht, die thans in Zuid-Oostelijke richting voert, naar Horst. We passeeren de gehuchten Veltum, Leunen, Brienshoek, Scheide, Overbroek. Hier schijnt niet vaak een vliegmachine over te komen. De heele streek raakt in beroering: menschen en kinderen komen overal - ja, letterlijk overal! - naar buiten loopen, de jeugd springt en zwaait met armen en beenen, in de weilanden hollen koeien en paarden met opgeheven staarten als dol in 't rond, ja zelfs de kippen, die zich aan ons oog voordoen als kleine witte stipjes, rennen en vliegen weg, als van den duivel bezeten. Goed, eenvoudig land! Aan onze rechterhand dringt de Peel nu in het landschap naar voren: vennen met brak water in een somber, grijs-zwart gebied, troosteloos om aan te zien. Hier en daar doorsnijden beekjes, als kanaaltjes langs een liniaal getrokken, deze woestenij. Het is een verheuging, als we verder vliegen, te constateeren, dat de hand wordt geslagen aan de ontginning van dit land: als wiggen splijten de bebouwde gronden de grijs-zwarte somberheid. Het is nog maar een begin, maar ongetwijfeld zal een tocht over deze zelfde streken, binnen enkele jaren, een veel verheugender beeld te zien geven. Wij zijn Horst genaderd en zwenken ook over deze plaats rond, terwijl de bonte vogeltjes hun weg naar de aarde zoeken. Dan weer naar het Zuiden. Tusschen de halte Sevenum | |
[pagina 25]
| |
en de Molenbeek passeeren we den spoorweg Venlo - Eindhoven. Liniaalrecht loopt deze de Peel in; ginder is America nog te zien, maar verderop lijkt het, of de grauwe massa den spoordijk langzaam opzuigt. Een kindertreintje puft onder ons wolkjes stoom en damp uit en waagt het, de verschrikking, die wij aan den einder zien, te trotseeren. Ook Sevenum wordt door ons met een wolk van kleurige biljetten overstrooid en ook hier ondervinden we van de zijde der bevolking dezelfde belangstelling, van de zijde van het vee denzelfden schrik, als we vóór dezen in het heele Peelgrensland konden waarnemen. Volgens de door mij op de kaart uitgezette route, zouden we nu over Helden en Roggel naar Weert vliegen en vandaar over Grathem terug naar Roermond. Hier echter besloot de K.L.M.-vertegenwoordiger een coupure te maken en de Maas weer op te zoeken. Derhalve zwenken wij, inplaats van naar rechts, naar links en aldra zien we aan onze linkerhand in de verte Venlo weer liggen. Wij stevenen nu vrijwel recht op Belfeld aan, teneinde de stuw aldaar uit de hoogte te kunnen beschouwen. Als wij ongeveer ter hoogte van Baarlo zijn gekomen, genieten wij plotseling van een heerlijk natuurtafereel. Ver in het Westen heeft de zon eindelijk door de wolken weten heen te dringen en werpt heele stralenbundels op het land neer. Daar aan onze zijde haar licht nog wordt onderschept door een groote, donkere wolk, krijgen wij nu een landschap te zien zooals sommige groote landschapschilders uit vroegere eeuwen het ons op het doek hebben weten voor te tooveren: een donkere voorgrond, in gedekte kleuren gehouden, maar daarachter, in de verte, een heerlijk lichtende aarde, als bestaande uit louter vloeibaar metaal, terwijl uit den bewolkten hemel bundels licht te allen kant omlaag schieten. En ongeveer op gelijke hoogte met ons drijven eenige grauwe wolkenvlokjes voor de somberder getinte wolkengevaarten, die de zon aan ons oog onttrekken. Het is een schouwspel, | |
[pagina 26]
| |
zoo heerlijk schoon, dat wij het elkaar slechts kunnen aanwijzen, zonder spreken. En in het wisselend getinte landschap zien wij meerdere torenspitsen opsteken: hier vrij vooraan Helden, daarachter Panningen, in de verte Meijel. Maar een heel ander schouwspel vraagt alweer onze aandacht: we schieten over de stuw van Belfeld heen. Gisteren bewonderden we, aan den voet ervan staande, den omvang van dit waterbouwwerk; nu lijkt het wel, of we een kleine tentoonstellingsmaquette ervan te zien krijgen, die door een wonderbaar mechanisme alle bewegingen van menschen, schepen en water nabootst. Nabij Kessel steken we de Maas over en volgen nu een poosje de spoorlijn Venlo - Roermond. Ter hoogte van Beesel zien we aan de overzij van de rivier liniaalrecht het zijkanaal van het Noorderkanaal het land indringen en zich in de verte verliezen. In deze streek wemelt het van dorpen en gehuchten aan beide oevers der rivier, temidden van vruchtbaar bouwland. De Swalm, waar we overheen vliegen, vertoont een zóó grillig bochtigen loop, als we nog nooit mochten aanschouwen! Daar nadert ons het bekende kerkje van Asselt, op zijn terp omhoogstekend boven de omgeving en terstond voor ons allen duidelijk herkenbaar. We zwenken er om heen, want weer gaan we de Maas even overwippen, om het keurige vliegterrein van den Heer Schroeder en ook het kasteel van Horn wat nader te bekijken en tevens in een boogje aan den rivierkant om Roermond heen te schuiven. Vóór ons, nabij de samenvloeiing van Maas en Roer, teekent de brug een witte streep over het water; daarachter staan een paar miniatuur-gashouders in den grond gepoot en steekt de Christoffel ons zijn afgeknotten torenstomp tegemoet. Verderop een wemeling van huizen, te midden waarvan het Munster troont in al zijn pracht. Maar we schieten voorbij, laten Roermond achter ons en steken de Maas alweer over, om de stuw van Linne beter te kunnen bewonderen en te constateeren, | |
[pagina 27]
| |
dat het schutkanaal een heele bocht in de rivier heeft weten af te snijden. Nu volgen we weer een tijdje de spoorlijn Roermond - Sittard en den daarmee parallel loopenden Rijksweg, waarover miniatuur-autotjes voortschuiven. Bij de volgende bocht van de Maas schieten ter weerszijden twee kaarsrechte waterwegen het land in: rechts het kanaal van Wessem, links het Noordergedeelte van het Julianakanaal. Dit ziet er nog erg nieuw uit, maar verheugt zich toch reeds in een tamelijk drukke scheepvaart! Na een poosje echter houdt voorloopig zijn bevaarbaarheid op en het verliest zich zoo geleidelijk aan in het omgevende landschap, dat ik niet eens opmerk, hoever de werkzaamheden precies gevorderd zijn. Er zijn trouwens ook weer andere dingen, die de aandacht vragen. Stevensweert, Ohé en Laak liggen als op een eiland onder ons, omspoeld door Maas en Oude Maas. En dan komt Roosteren in zicht en de brug en aan den overkant, in een ster van wegen, Maeseijck, waar het, blijkens de kraampjes op de markt, ook al kermis is, maar waar de gebroeders van Eijck zich niet aan onze blikken wenschen te vertoonen, schuilgaande in het groen. Holtum en het kasteel Wolfrath aan onze linkerhand latende, stevenen we op Grevenbicht aan, zwaaien vervolgens over Opbicht en groeten in 't voorbijvliegen het mooi gelegen kasteel van Limbricht. Nu zien we Sittard links van ons naderbij komen, opvallend door zijn uitgebreid spoorwegemplacement. Het ligt er in een krans van groen, waaromheen wij in de lucht een halven cirkel trekken met ruimen straal, zoodat de torens, schoorsteenen, pijpleidingen en gashouders van de mijn Maurits hun best doen, zich naar ons uit te strekken en ons met hun rook- en dampkolommen te bewierooken. Het Zuid-Limburgsche landschap, met Geleen, Oirsbeek, Doen- en Bingelrade schiet ons in de bocht voorbij en we zien nu Sittard ook van de Oostzijde, met als achtergrond in de verte de Maas. Van Tuddern tot Höngen maken we snel een sprongetje over Duitsch terrein, om ons | |
[pagina 28]
| |
bij het Kloosterbosch weer boven vaderlandschen bodem te bevinden. En nu over Echterbosch, Diergaarde, Putbroek en Annadaal de lange gemeente Echt in haar volle lengte gepasseerd, om via Posterholt nabij Vlodrop, dat we rechts van ons zien liggen, de Roer over te steken. Daar zien we ook Roermond weer, nu van den anderen kant en lachen om een treintje, dat zich uitslooft om zoo snel mogelijk München-Gladbach of een andere Duitsche plaats te bereiken. Arm ding, span je niet zoo in; wat je bereikt, is toch niet meer dan een slakkengangetje! Reeds hebben we in de verte de Duitsche grenswouden gezien, nu naderen ze ons meer en meer en dan vliegen we erboven. We volgen nu vrijwel de grens en worden ter linker zijde op eenigen afstand begeleid door de trouwe Maas, terwijl rechts van ons een onafgebroken reeks bosschen zich uitstrekt, met daarachter allerlei kleinere en grootere plaatsen. De Swalm blijft, om zijn bochtenrijkdom, een interessant gezicht opleveren. In de verte legert Brüggen zich aan zijn oevers. We vliegen nu midden over de Duitsche grensbosschen. De zon heeft in het lager zakken nog kans gezien, om een deel van het vanmiddag gevallen hemelwater weer in waterdamp om te zetten en een lichte nevel begint langzamerhand het uitzicht ietwat te beperken. Het is, alsof de horizon naar ons toekruipt; of op eenige kilometers afstand alles zich oplost in een blauw waas. Kaldenkirchen, aan onze linkerhand, vertoont ons nog duidelijk zijn plattegrond, dan trekken de plassen van Leuth en Breijel onze aandacht en Kriekenbeek, waar het wateroppervlak op grappige wijze wordt doorsneden door een weggetje, terwijl het kasteel zich spiegelt in het meer. De badinrichting ligt verlaten; het is al laat op den dag. We zijn inmiddels reeds gedaald tot op een paar honderd meter; nu zet de piloot het gas af en in een machtigen zwaai zweven we omlaag, over de bosschen, de Groote Heide tegemoet. Even zien we in de bocht de Maas weer, verdwijnend | |
[pagina t.o. 28]
| |
STUW TE BELFELD FOTO K.L.M.
ROERMOND FOTO K.L.M.
| |
[pagina t.o. 29]
| |
KASTEEL LIMBRICHT
SITTARD
| |
[pagina 29]
| |
in de blauwe verte, en de stad Venlo, overwaasd door nevelen; dan is ineens enkel alles heidegrond, waar we in razende vaart overheen schieten, en ginder rechts een paar auto's en wat menschen. Een lichte schok bij het eerste contact, dat we weer met de aarde krijgen, even een eind uitrollen, dan weer iets meer gas, en op een sukkeldrafje stevenen we op de wachtenden aan. Vlak bij hen staat onze vogel stil, en nadat wij den Heer Duimelaar hartelijk hebben bedankt voor het genotene, stappen we uit. Op het veld blijkt een zekere opgewondenheid te heerschen en we worden met vragen bestormd, wat er eigenlijk wel gebeurd is. Gebeurd? Niets anders, dan dat wij een heerlijke vlucht hebben gemaakt! Wij vernemen nu, dat men ons, naar aanleiding van de mededeeling, dat een kortere tocht zou worden gemaakt, reeds veel eerder terug had verwacht en dat reeds de somberste vermoedens omtrent motorpannes, noodlandingen en wat dies meer zij, waren gerezen. Daar de meening heerschte, dat wij zeker niet langer dan drie kwartier zouden wegblijven en we nu eerst na meer dan een uur in zicht zijn gekomen, hebben onze diverse familieleden en kennissen een klein half uurtje in angstige spanning doorgebracht. Wij lachen hun zenuwachtigheid weg: wat kan je nu met de K.L.M. overkomen! De beide Lottummers verdwijnen te vlug uit mijn gezichtskring, dan dat ik bij hen kan informeeren naar hun gewaarwordingen op deze, voor hen, eerste vlucht. Onze derde tochtgenoot, een lid der oudere Venlosche generatie, echter betoont zich openlijk van een zoo hooggestemd enthousiasme, dat het waarlijk een plezier is om te zien en te hooren! Maar ook van hem moeten we nu afscheid nemen, want reeds roept de plicht me weer en nog dezen avond moet ik weer thuis zijn. |
|