Figuren uit de geschiedenis der Maastrichtsche dialect-literatuur
(1931)–E. Franquinet– Auteursrecht onbekend
[pagina 59]
| |
[pagina 61]
| |
Naast G.D.L. Franquinet staat Laurent Polis als figuur van beteekenis in de dialect-litteratuur van Maastricht omstreeks het eind der 19e en den aanvang der 20e eeuw. Welke de beteekenis van Polis voor deze litteratuur is geweest, zullen wij hierna in het kort uiteenzetten; eerst willen wij met een enkel woord zijn levensloop schetsen. Laurent Polis werd den 11 October 1845 als zoon van zeer welgestelde ouders geboren. Bestemd om jurist te worden, genoot hij zijn vooropleiding aan het ‘Koninklijk Athenaeum Illustre’, maar toen het op verder studeeren aankwam, had hij daar weinig zin in. Hij voelde veel meer voor den handel. Tezamen met Victor Coenegracht nam hij de leiding van de Maastrichtsche spijkerfabriek op zich, een zaak, die aanvankelijk wel floreerde, maar die in den malaisetijd rond 1870 zoozeer begon achteruit te gaan, dat de eigenaars voorzichtigheidshalve besloten. ze van de hand te doen, voordat het te laat was. Ofschoon Polis, met het oog op zijn zwakke gezondheid, gedurende zijn verder leven wel zou hebben kunnen rentenieren, was zijn handelsgeest te levendig, dan dat hij zich aan een leventje van nietsdoen kon aanpassen. Daarom nam hij van Jules Leiter de bekende drukkerij Leiter-Nypels over, die hij onge- | |
[pagina 62]
| |
veer vijf jaren leidde. Inmiddels echter was zijn gezondheidstoestand er niet beter op geworden, zoodat hij zich genoodzaakt zag de handelswereld voorgoed vaarwel te zeggen. Op aanraden van zijn huisarts maakte hij nu een lange reis in Zuidelijker streken. Gedurende ongeveer vijf maanden vertoefde hij aam de Riviera en in Italië. Aanmerkelijk opgeknapt keerde hij naar huis terug, doch zijn gezondheid bleef van dien aard, dat hij toch niet meer aan het zakenleven kon deelnemen. Nu kon hij zich geheel wijden aan zijn liefhebberijen. De voornaamste hiervan was wel de dialect-litteratuur. Daarnaast stond de schilderkunst; Polis was een niet onverdienstelijk landschapschilder. Maar niet alleen tot de schoone kunsten en tot de mooie natuur ging Polis' liefde uit; ook en vooral zijn behoeftige evenmensch kon op zijn medegevoel en steun rekenen. Wij hebben er reeds op gewezen, dat destijds te Maastricht de Sociëteit Momus naast de bevordering van kunsten en wetenschap den strijd tegen de malaise op haar programma had staan. Deze bestrijding dacht men zich in dien tijd voornamelijk in den vorm van bedeeling van on- en minvermogenden. Toen Polis in het jaar 1878 tot Voorzitter dier Sociëteit was gekozen, vond hij in ruime mate gelegenheid om aan zijn liefdadigheidsdrang toe te geven. Het was dan ook aan hem te danken, dat Momus' | |
[pagina 63]
| |
Oude-Mannenhuis tot stand kwam, dat in 1888 werd gesticht en in 1890 geopend. Het spreekt wel vanzelf, dat Polis zitting had in den Armenraad der stad, evenals hij gedurende 24 jaren eerst lid en later Voorzitter was van het College van Regenten over het huis van bewaring. De Stedelijke Muziekschool te Maastricht en de Maasvereeniging aldaar telden hem onder haar oprichters. Een en ander had tot gevolg, dat hij in 1890 werd benoemd tot Ridder en in 1892 tot Officier in de Orde van Oranje Nassau. In 1911 werd hij daarenboven door de Fransche regeering benoemd tot Officier d'Académie in zijn hoedanigheid van Voorzitter van de Association française. Twintig jaren lang voerde Polis den voorzittershamer van Momus, daarna bleef hij tot zijn dood toe eere-voorzitter dier Sociëteit. Gedurende korten tijd bewoog hij zich in het politieke leven zijner geboortestad. Hij werd toen aangezocht om zich beschikbaar te stellen voor het Burgemeesterschap der stad, doch daar hij aldra bemerkte, dat de politieke strijd niet met zijn karakter strookte, ging hij op dit voorstel niet in en trok zich zelfs geheel uit de politiek terug. Polis' persoonlijkheid kunnen wij niet beter schetsen, dan door enkele aanhalingen uit een artikel, dat bij zijn overlijden verscheen in een plaatselijk blad, dat tot zijn politieke tegenstanders behoorde: ‘Hij was eene aangename persoonlijkheid | |
[pagina 64]
| |
met de deftigheid die den ouden stempel siert. Toegankelijk voor een ieder, steeds bereid te helpen of te raden, daden stellend gedurende een lang leven, heeft hij zich tal van vrienden verworven. Op politiek gebied behoorde hij tot de doctrinaire liberalen van de school van Thorbecke. Ofschoon van ons, op dit terrein, een tegenstander, hebben wij hem steeds gewaardeerd als een der beste mannen van de overzijde; iemand die eerlijk was in alles, ook in de bestrijding van den politieken vijand. Hij was, naar zijn karakter, eerder een man van stille partijbehartiging dan van openlijken fellen strijd.’ Hij overleed te Maastricht, op den 1 Augustus 1915, 69 jaar oud. Welke was de beteekenis van Laurent Polis voor de Maastrichtsche dialect-liitteratuur? Wij zagen reeds in ons vorig artikel, dat G.D.L. Franquinet enkele tooneelstukjes in het Maastrichtsch heeft geschreven, omstreeks de jaren 1856 en 1857. Behalve deze telde de Maastrichtsche tooneel-bibliotheek er nog een paar andere, van min of meer anonyme auteurs. Polis heeft deze biblotheek in belangrijke mate uitgebreid, door er een twintigtal nieuwe tooneelstukken aan toe te voegen. Hiervan waren er drie naar het Fransch bewerkt, namelijk: ‘E stök St. Julien’, naar een comedie van Labiche ‘E Meitske te trouwe’ naar een tooneelstuk van Scribe en ‘De Hood van de Horlogemeeker’ naar een niet genoemden auteur. | |
[pagina 65]
| |
Uit het Duitsch vertaade Polis een tweetal kluchten: ‘Wie me Börgemeister weurd’ en ‘Verdaole is minselik’. Oorspronkelijke stukken van zijn hand waren: ‘Sjien-oorlog’, blijspel in twee bedrijven, ‘Noets te laat!’, blijspel in een bedrijf, ‘Op reis’, blijspel in drie bedrijven, ‘Greetsje’, klucht in een bedrijf, ‘'t Onweer’, dramatische schets in een bedrijf, ‘Leefhöbberije’, blijspel in een bedrijf, ‘Blauwbaard’, komisch-lyrisch drama in 5 tafereelen, ‘Momus' 50-jaorig Jubelei’, origineele scène, ‘Mastreech, de höbs ene nuijen Theater’, allegorie, ‘Mastreech, Instantané’, revue, ‘Jeang’, lachtragedie in een bedrijf, ‘Venus, de bis 'n Krök’, pastorale in een bedrijf, ‘De twie Brems’, operette in een bedrijf, met muziek van O. Wolf, ‘Die Sjoen Natuur!’, blijspel in drie bedrijven, en ‘Ene mins moot rös höbbe’, blijspel in drie bedrijven. Uit deze opsomming blijkt wel, dat Polis een zeer vruchtbaar tooneelschrijver was; hij heeft dan ook het leeuwendeel bijgedragen tot de Maastrichtsche tooneellitteratuur. Toch is zijn werk nog steeds voor weinigen toegankelijk gebleven, omdat slechts een drietal zijner stukken het tot den druk hebben gebracht, nl. ‘Jeang’, ‘Venus, de bis 'n Krök’ en ‘De twie Brems’. De rest bleef in den staat van handschrift bestaan en berust thans onder de goede zorgen zijner weduwe. Polis was, - wij zeiden het reeds - een zeer vruchtbaar tooneelschrijver en als zoodanig bezit hij onbetwistbare verdiensten | |
[pagina 66]
| |
voor de Maastrichtsche dialect-litteratuur, en wel voornamelijk, omdat zijn voorbeeld inspireerend werkte. Wat de litteraire kwaliteiten van zijn werk betreft, deze mogen niet te hoog worden aangeslagen. Wij doelen hierbij niet op zijn stijl; Polis schreef een vlotten, levendigen dialoog, gelijk uit de hieronder volgende passage moge blijken. Zijn zwakke punt echter was de compositie zijner stukken, het verloop der handeling. Vaak was dit gewrongen, onlogisch. Een oplossing werd meermalen op psychologisch onverantwoorde wijze geforceerd. Zeer sterk komt dit bijv. tot uiting in ‘Die sjoen Natuur’, waar op het eind van het stuk een bejaarde echtgenoot tegen zijn even bedaagde echtgenoote tot een uitbarsting van jaloersche toorn komt op het zien van een foto, waarop aan de voeten van genoemde echtgenoote geknield ligt de door den vader aan hun beider dochter toegedachte bruidegom. Dit, terwijl er in het geheele voorafgaande stuk niets, maar dan ook totaal niets, was, dat ook maar in het minst een dergelijke uitbarsting van woede zou kunnen motiveeren. Men voelt hier pijnlijk duidelijk de bocht, waarin de schrijver zijn stuk heeft gewrongen, ten einde de verlangde oplossing: de goedkeuring van den vader voor het huwelijk zijner dochter met een ander, te bereiken. Het bovenstaande moge wel een zeer sterk voorbeeld zijn van de wijze waarop Polis de handeling zijner tooneelstuken soms op kunstmatige wijze een draai gaf om te | |
[pagina 67]
| |
komen tot het ‘happy end’, in mindere mate zien wij zulks in den loop zijner blijspelen herhaaldelijk gebeuren. Daardoor krijgen zij als vanzelf meer het karakter van kluchten, die ongetwijfeld met het noodige succes op de lachspieren der toeschouwers zullen hebben gewerkt, maar die daarbij tevens in niet onbelangrijke mate aan litteraire waarde hebben ingeboet. Of het hieraan ligt, dat Polis' blijspelen in den regel slechts eene of enkele opvoeringen beleefden en tegenwoordig bijna geheel vergeten zijn? Wij meenen, dat deze verklaring voor dit verschijnsel zeker mede in aanmerking moet komen. Er zijn echter meerdere oorzaken, die hiertoe hebben medegewerkt. In de eerste plaats zouden wij eraan willen herinneren, dat slechts enkele kleinere stukjes van Polis in druk verschenen. De andere bleven voor het publiek dus ontoegankelijk, hetgeen vanzelf tengevolge had, dat de gedachte, ze nog eens op te voeren, niet bij een tooneelgezelschap opkwam. Een andere reden is deze, dat in Polis' stukken, die alle spelen in gegoede of burgerlijke milieu's, de vraagstukken betreffende de opvoeding, vooral van de dochters, worden behandeld op een wijze, die in onzen tijd van onbeperkte vrijheid der jeugd weinig aantrekkelijkheid meer bezit en zelfs lachwekkend zou werken op een manier, die de schrijver zich bij het schrijven zijner blijspelen zeker niet heeft gedacht. Een laatste oorzaak kan nog zijn gelegen in de taal, die Polis zijn personages | |
[pagina 68]
| |
laat spreken. Bij allen is het Maastrichtsch doorspekt met Fransche woorden en uitdrukkingen, gelijk destijds in de kringen waartoe Polis behoorde gebruikelijk was, doch thans hopeloos verouderd aandoet. En de ideeën omtrent opvoeding èn het dialect hebben in den loop der halve eeuw, sedert Polis zijn tooneelwerken schreef, wel geëvolueerd. Het moet een sterk schrijverstalent zijn, dat tegen zulke evoluties bestand is. Polis' litteraire capaciteiten vermochten zulks blijkbaar niet. Behalve als tooneelschrijver heeft Polis ook verdienstelijk werk verricht als dichter en als prozaïst. Zijn gedichten, slechts weinige in getal, vertoonen veel overeenkomst met het werk van G.D.L. Franquinet en staan daarbij niet ver achter. De bekendste ervan zijn opgenomen in den reeds vaker genoemden bundel ‘Momusklanken’ en in het ‘Vademecum’ van Breuls. Van de weinige proza-stukken, die hij naliet, is er nog geen in druk verschenen. Dit is zeer te betreuren, daar zij, voorzoover ons bekend, de eerste proeven van schetsen in Maastrichtsch dialect vormen, al waren zij aanvankelijk bestemd om als monologen te worden voorgedragen. Het zijn mooie stukjes Maastrichtsch proza, die ons bij lezing onwillekeurig aan het eerst later ontstane werk van Olterdissen, den bekendsten der Maastrichtsche proza-schrijvers, doen denken. Een kleine passage uit een dezer proza-schetsen van Polis zullen wij hieronder eveneens laten volgen. | |
[pagina 69]
| |
Bij gebrek aan de noodige gegevens kunnen wij niet het tijdstip van ontstaan van elk tooneelstuk, gedicht of prozastuk van Polis afzonderlijk opgeven; het tijdperk, waarbinnen zijn litteraire arbeid viel, loopt van 1875 tot het begin van deze eeuw. Thans volgen de boven bedoelde passages uit Polis' werk, eerst een dialoog, zijnde het eerste bedrijf, eerste tafereel van ‘Die sjoen Natuur’, en vervolgens een stuk uit de schets ‘E gans intiem dieneeke’. | |
Die sjoen natuur,
| |
1e Scène.Dassen, aon 't vèsse. Op te berg Vernet aon 't sjèldere. Praote in de veerte tegenein. Dassen: Avanceert 't werk, vrund Vernet? Vernet: Och, 't geit al! Me heet heij op tie huugde neet ouge genòg um al 't sjoens te bewòndere. D.: Dat geluif iech uuch! De natuur is toch ouch 't sjoenste wat besteit, en wat veult me ziech gelökkig van ziech dao vrij in te kònne bewege. V.: En te vèsse. D.: Vèsse, jaoge, wandele, 't is allemaol 't zelfde. Meint geer, dat iech, Jeroom Dassen, dee me leve gepasseerd höb in de winkel, | |
[pagina 70]
| |
es groethendeleer in mossele en gedruugde vès, dat 't miech te doen is um zoe'n ònnuzel bieske, wat nog gein tien cent weerd is, te vange? Nein vrund, dat wèt geer beter, want eus harte kloppe eins. Herinnert geer uuch nog, 't is noe al bijnao drei maond geleie, wie iech uuch heij in de umstreke tegekwaom? Geer zaot zjus wie noe te sjèldere; iech spraok uuch euver de manjefieke umstreke, en dadelik höbbe veer us begrepe: alle twie waore veer vol bewòndering veur de sjoen natuur! V.: Dao heet m'n hart altied veur geklop! Mer geer, bèste vrund Dassen. es iech uuch zoe neume maag, höbt veur miech teen horizon nog verbreid, geer höbt miech mie liere zien en nog mie liere bewòndere. D.: Iech zèG mer, de natuur...... stèl......iech höb beet...... nou, en ferm...... dat moot ene kadee zien!...... Och vrund, komt eve heij 'n hendsje hellepe, anders kump er miech weer weg, wie gistere...... (Apaart:) In den Traité, dee iech miech gekoch höb, steit. dat me de lijn moot mètgeve en iers optrèkke es ten döpper gans ònder geit...... Noe hèt 't oppasse! (Vernet is bij 'm gekomme.) V.: Mer neet te nervus noe!...... (Apaart): En zèGGe, dat zoe iemand dörf vol te hawwe, dat 't häöm neet veur dat vèske te doen is... (Tot Dassen:) Zoo, er is ònder; noe flink ophole! Dassen trèk mèt leid op; enen awwe sjoon hinG aon den angel. D.: 't Is òngepermiteerd; verleie week haol- | |
[pagina 71]
| |
de iech enen awwen hood en noe ene sjoon op. De veldwachter moos t'erop lètte, dat zoe get neet in 't vèswater gesmeete weurd! | |
E gans intiem dineeke,Papa, Mama, zoon en dochter zien 't eindelik eins gewoorde: aon familie en kinnisse weurd enen diner aongebooje. Piejèrke, 't jongste zäönsje is wel neet geconsulteerd (umdat 't nog neet z'n ierste Communie gedoon heet, behuurt 't ouch nog neet tot de conseil de famille), mer dat leef menneke heet ziech ònder al die discussies toch al z'n kiewkes gelek en is ouch vas beslote, ziech bij 't fies aon niks te laote mankeere. En e groet fies zal 't zien, deftig en volop! Dat is te familie Beffels aon häöre naom versjöldig. Nònke en tante, nisjes en neefkes weurde geïnviteerd, dan einige van de deftige kinnisse (mer dan ouch mer allein de deftige!) boe ziech te dochter Julie mèt zuut en boe ze zoeväöl beleefhede genote heet, en verder einige jonglui, vrun van Robert, de väölbelaovende, zier suffisante, mer nog altied op praktiek wachtende avvekaot, de zoon oet 't hoes. Gemeekelik is me neet tot dat besluit van enen diner gekomme; Mama inclineerde mie veur 'n kaartpartij, dat is in de gooj klas gebrukelik en 't kos minder; Julieke had blieve ievere veur 'n bal,... mer dao waos 't hoes neet op gebouwd en de Redoutezaol kwaom te deur; en Robert, jeh, es me dee geluif had, dan woort et get kolossaals, get piramidaals, wie me heij in de stad nog noets | |
[pagina 72]
| |
te zien kraog: 'n soirée artistique, musicale et déclamatoire, boe-op ziech al de dilettanttalente zouwe laote hure...; mer ouch daovan moos afgezeen weurde, um de invoudige reie, dat boete en behalleve eine van de kinnisse, dee zier agreabel fluit späölde, en enen andere, dee bij eeder gelegenheid dezelfde romance zòng, de dilettant-talente mèt te lanterie te zeuke waore. Papa dee had neet losgelaote en prònt wie Cato door bleef praote zoelang Carthago nog bestònd, zoe heel Papa neet ziere mònd veur dat zie plan waos aongenòmme en enen diner dus zou komme. De invitaties mòste gedrök weurde, tege de zin van Mama, die invoudig mondeling door Wöllem wou laote verzeuke; en, tege de opinie van Robert, dee 't in 't Hollans wou höbbe, had te redactie van Julie getriomfeerd: ‘Monsieur et Madame Beffels prient M...... de leur faire l'honneur d'assister au diner intime qu'ils donneront le...... à 6 heures du soir. R.S.L.P.’ 't Woord ‘intime’ waos 'n amendemint van Mama, die vreisde, dat te lui ziech anders op té väöl zouwe verwachte, en ‘6 heures’ had 't avvekäötsje verkrege, umdat heer 't börgerlik vònt, vreuger te ete. Wie alles zoe wied veerdig waos, kwaom de quintessence, de question de fond van eeder eetpartij: ‘de menu’ aon de orde.
Uit het bovenstaande ziet men: èn tooneel-dialoog èn proza-verhaal waren aan Polis wel toevertrouwd. Het is jammer, dat | |
[pagina 73]
| |
de bouw van zijn tooneelstukken de reeds genoemde gebreken vertoonde, en het is nog meer te betreuren, dat hij niet meer prozaschetsen heeft geschreven, die, in een bundel vereenigd, het eerste staal van Maastrichtsche proza-litteratuur zouden hebben gevormd, dat ongetwijfeld op waardige wijze zijn plaats in de voortbrengselen dier litteratuur zou hebben ingenomen. |
|