een vlijmscherpe ponjaard een paar gloednieuwe, geladen pistolen. Het wonderlijke was, dat Joost niet door het masker heen kon kijken, maar wel door de mantel. Hij kon dus op het gezicht van de sluipende man niets lezen, maar dat was ook niet nodig, want hij zag, hoe hij zich meldde aan het hof te Delft, hoe hij met de prins sprak, zich daarna verwijderde, zich verschool in een nis en.... hoe hij de prins, toen deze de trap afkwam, verraderlijk neerschoot. Daarna viel een gordijn en het visioen verdween. Hij beefde over zijn ganse lichaam en snakte naar adem.
Toen pas werd Cilia gewaar, dat er iets met hem was.
Frederik staakte zijn uitlegging.
‘De prins....!’ hakkelde Joost.
Frederik begreep, dat Joost een gezicht had gehad. Hij gaf Cilia een teken, niets te vragen.
Beidden wachtten ze af.
Eindelijk was Joost voldoende bijgekomen om te vertellen, wat hij gezien had. Cilia werd bleek; Frederik keek ernstig.
Ontdaan, maar met de zekerheid in zich, dat hij wat doen moest, ging Joost naar de molen, waar zijn vader bezig was de zeilen te reven.
Harmen merkte dadelijk, dat er iets gaande was.
Joost wachtte niet af tot hem iets gevraagd werd, maar vertelde, wat hij gezien had en zei, dat hij naar Delft moest om de prins te waarschuwen.
‘Je zult het ongeluk niet kunnen afwenden, jongen’, zei Harmen. Je ziet in je visioenen immers, wat gebeuren moet; hoe zou je het dan kunnen voorkomen?’
Joost wist, dat zijn vader gelijk had, maar hij had geen rust meer op de molen. Hij moest aldoor denken aan zijn