Met de helm geboren
(1949)–Simon Franke– Auteursrecht onbekend
[pagina 146]
| |
Er gingen vreemde praatjes over hem. Men fluisterde, dat hij aan zwarte kunst deed. Nu zag zijn hut er ook wel eigenaardig uit. Het huisje had een heel ander aanzien, dan die in het dorp. Het stond in een duinpan, waar brem groeide en erica; ook bloeide er het duinroosje. Dat was niets bijzonders. Daarom was het ook niet, dat de boeren het meden. Nee, maar er was een geschiedenis aan verbonden. Eens, lang geleden, had er een oude vrouw gewoond. Ze had slechts één zoon. Ze hield zielsveel van hem en toen hij, volwassen geworden, naar zee ging, deed ze niet anders, dan op zijn terugkomst wachten en naar hem verlangen. ‘Eens zal hij aan zijn moeder denken’, dacht ze. ‘Dan zal hij het pad afkomen en zeggen: “Zie moeder, hier ben ik. Nu ga ik nooit meer bij je vandaan.”’ En om hem zo goed mogelijk te ontvangen, meende ze, dat ze de bouwvallige hut, waarin ze altijd gewoond had, moest vernieuwen. ‘Als hij komt, moet alles gloednieuw zijn’, dacht ze, ‘dat zal hem plezier doen.’ Daarom ging ze alle dagen naar het strand om het hout te verzamelen, dat de zee aanspoelde. Er dreef in die dagen veel wrakhout aan, want de kust was onveilig en de schepen slecht uitgerust. Na elke storm werd haar voorraad groter. En toen ze meende, wel genoeg te hebben, begon ze met het bouwen van een nieuwe hut. Nu is het best te begrijpen, dat een oude vrouw niet zo goed een huis kan bouwen als een bekwame timmerman. Maar de liefde voor haar zoon hielp haar. Ze spande alle krachten in en werkelijk slaagde ze er in, een nieuwe hut te bouwen, hoewel het huisje er vreemd genoeg uitzag. Ze | |
[pagina 147]
| |
had geen paslood en dus hing de deur een beetje scheef in de hengsels en het raam had een luik van duigen. Dat met die deur hinderde niet zoveel, maar het luik, dat was een vreemde vertoning, want zo iets zie je niet alle dagen. De boeren in het dorp althans konden zich niet herinneren, dat ooit iemand zijn luiken van duigen gemaakt had. Maar ja, de oude vrouw had zoveel prachtige duigen gevonden en al het andere hout had ze nodig voor de wanden, de zoldering en de dakspanten. Nu had ze misschien wel kunnen wachten tot de zee ander, meer geschikt hout aanspoelde, maar daar had ze geen geduld voor. ‘Hij komt misschien morgen al’, dacht ze. ‘En wat zou hij wel van me denken, als ik niet eens blinden had om de ramen te sluiten.’ Nee, wachten kon ze niet en daarom was het zo met die blinden uitgevallen. Die waren nu een beetje buikig geworden, maar ze sloten goed en dat was toch eigenlijk het voornaamste, vond ze. Maar in het dorp praatte men over de oude vrouw, die de koe in haar oude huis had gestald en zelf een nieuw gebouwd had met uitbuigende luiken er aan. ‘Heb je ooit van je leven zo iets raars gezien? Het is nog nooit gebeurd, dat oude vrouwen zo iets doen.’ Maar ze vergaten, dat ze het gedaan had uit lief de voor haar zoon, die ze stellig terug verwachtte en dan moest ze hem immers zo goed mogelijk ontvangen! Misschien zou hij dan voortaan altijd bij haar blijven. De oude vrouw wachtte zo lang, tot iedereen schoon vergeten was, dat haar zoon eens naar zee was gegaan. Ze liep krom en leunde op een dikke stok als ze over de duinen naar het strand strompelde. | |
[pagina 148]
| |
Dan stond ze daar, met de hand boven de ogen naar de horizon te turen en telkens, als een zeil opdoemde, werd haar hart licht. Ja, want dan dacht ze: ‘Nu komt hij eindelijk, dat is zijn schip’. En telkens volgde daarop een teleurstelling en op het laatst kon ze dat niet meer verdragen en stierf, met niets in haar hart, dan de liefde voor haar zoon. En de mensen mompelden, dat ze zeker een heks geweest moest zijn, want welke oude vrouw gedraagt zich zo zonderling. Sedert meden de boeren de vreemde hut, want men zei: ‘Het is duivelswerk’. Lange jaren stond de hut verlaten in de duinpan. De brem groeide tegen de wanden en het duinroosje omlijstte de duigenluiken. Toen, op een dag, verscheen de jutter in het dorp. Hij dwaalde lange tijd langs de bochtige wegjes en zocht daarna de duinen op. | |
[pagina 149]
| |
Daar vond hij de hut. Hij lichtte de klink van de ongesloten deur op en zette zich aan tafel. Hij keek door het raam naar de brem en de duinroosjes en besloot er te blijven wonen. Misschien voelde hij wel, dat het uit liefde voor hem gebouwd was. Toen, opeens, herinnerden de boeren zich, dat de zoon van de oude vrouw eens naar zee gegaan was. En ze zeiden: ‘Hij is het vast en zeker. Wie anders zou in het duivelshuis gaan wonen?’ En hoewel nu het huisje in de duinpan weer bewoond was, bleven de mensen het mijden, want zeiden ze: ‘Zo de moeder, zo de zoon. De duvel is in het spel.’ |
|