Op de riemen, ja, dat was makkelijker gezegd dan gedaan, want ach, waar zouden ze de krachten vandaan halen om ze te hanteren? Toch namen ze plaats, ieder op een doft en sloegen de riemen uit. Die voelden heel zwaar in hun handen. Joost had nooit geweten, dat een riem zo verschrikkelijk zwaar kon zijn.
Niet alleen Joost had er moeite mee, ook Frederik kon haast niet. De sloep schoot dan ook niet hard op. Maar zij naderde het land. Reeds kon je zien, dat het werkelijk de duinen waren. Niet, dat je de toppen onderscheiden kon, o nee, daarvoor was de afstand nog veel te groot, maar het waren de duinen, het was geen luchtspiegeling.
‘Hoe lang zullen we werk hebben, Frederik?’
‘Ik denk, zowat de hele dag.’
Joost zuchtte. Hoe zou hij het zo lang volhouden!
‘We moeten het uithouden, jongen, anders zijn we verloren. Niet opgeven.’
Nu, Joost dacht niet aan opgeven. Als het aan hem lag, zou hij door blijven roeien, maar hij was bang, dat de weinige krachten, die hij nog had, hem zouden begeven.
Hoe lang ze al aan de riemen zaten? Joost wist het niet. Maar op een ogenblik kon hij niet meer. De riem schoot hem uit de handen en zelf gleed hij van zijn doft.
Daar lag hij dan, op de dennings, de ogen gesloten, bewusteloos.
Frederik spreidde een stuk zeil over hem heen en maakte zijn polsen nat. Joost zuchtte, maar sloeg de ogen niet op.
‘Hij leeft ten minste nog’, fluisterde Frederik, ‘het enige, wat hem nog redden kan, is het land.’ Daarop zette hij zich weer op zijn doft en roeide de sloep in de richting van de duinen, alleen.
De boot had eigenlijk minder snel moeten vorderen, dan