zou aan de zijde van Frederik staan. Als er gevochten werd, zou hij tegelijk met de vioolspeler aan boord van het vijandelijk oorlogsschip klauteren als er enteren gecommandeerd werd.
Maar nu de kogels door het want floten, leek het hem toch zo begeerlijk niet.
Hij stond ook in 't geheel niet naast Frederik, die had de wacht aan de helmstok. Nee, Joost zat in de kombuis bij de kok, die bezig was spek uit te braden.
Die kok keek zijn maatje eens aan en zei: ‘Of ze nou schieten of niet, we moeten evengoed ons happie hebben, jongen.’
‘Ja’, knikte Joost. Hij vond het vreemd, dat de kok op zulk een ogenblik sprak over spek braden.
Dat merkte de dikkerd. ‘Ja’, zei hij, ‘als de jongens klaar zijn met dat karweitje, lusten ze wel wat.’
Joost knikte weer.
De kok meende, dat hij niet alleen knikken moest, maar ook aanpakken.
‘Bij de verschansing meent u, om over te springen?’
‘Dat zou ik maar aan de jongens overlaten, die de kapitein daarvoor aangewezen heeft. Die hebben dat meer bij de hand gehad. Ik vrees, dat jij er niet veel van terecht zou brengen.’
Joost zette een hoge borst.
‘Blaas je maar niet op, kikker, een koe word je toch niet.’
Al die tijd werden er salvo's gewisseld. Het leek wel, of de kok zo maar wat babbelde om Joost af te leiden. Hij zette hem aan het pannenschuren, hoewel die blonken als bikkels.
De Spanjaard had geregeld te hoog gemikt. Dat kwam