Al spoedig gingen deuren en ramen open. Mensen kwamen naar de eik en stelden zich op rondom de speelman, die hen in 't geheel niet scheen te zien, zo was hij in zijn eigen muziek verdiept.
Langzaam aan veranderde de melodie. Het was niet meer muziek om op te dansen, nee, maar terwijl je luisterde, kreeg je lust om dienst te nemen op de geuzenvloot, zo wild stroomde het bloed door de aderen.
Dan, ineens, was het weer een danswijsje.
Reeds draaiden enige paren lustig rond over het marktplein.
En steeds meer mensen dromden om de speelman heen. Wanneer Frederik het refrein speelde, klapte het publiek in de handen, op de maat, één, twee, drie, één, twee, drie.
En na de dans kondigde Frederik een nieuw nummer aan. Hij stelde Joost voor als de jongen, die met de helm geboren was. Ieder, die wilde weten, wat de toekomst hem brengen zou, moest maar naar voren komen, de helderziende zou het hem vertellen.
Joost stond te trillen op zijn benen. Hij kreeg haast berouw, dat hij niet naar oom Gover teruggekeerd was.
Frederik deed net, of hij er niets van merkte en schoof hem naar voren.
‘Komt, boeren, burgers en buitenlui, aarzelt niet langer, maar steekt je hand uit, mijn knechtje zal er je de waarheid uit oplezen.’
Een boer, met de pet scheef op één oor, klep naar achteren, trad naar voren en presenteerde zijn eeltige hand.
Joost werd doodsbleek.
Frederik leidde hem naar de boer met de uitgestoken hand.
Joost keek niet naar de hand, ook niet naar de boer of