Met de helm geboren
(1949)–Simon Franke– Auteursrecht onbekend
[pagina 16]
| |
Moeder had gehoord, dat haar man naar het kasteel gevoerd was, waar men hem streng bewaakte, misschien wel pijnigde. Ze had rust noch duur in huis. Op een dag kon ze het niet langer houden. Ze kleedde zich in haar Zondagse jurk en zei tegen Joost, dat ze naar de stad ging om boodschappen te doen. Joost zou op de molen passen. Dat kon hij best, want het was laag water, zodat de wieken niet hoefden te draaien. Moeder zou gauw terugkomen. Joost vond het vreemd, dat zijn moeder de boodschappen ging doen, dat deed hij immers altijd! De waarheid was, dat moeder naar Oom Govert wilde om te spreken over haar zoon Joost, want ze maakte zich ongerust over hem. Nu haar man weggehaald was, scheen het, of ze haar krachten verloren had. Bij de dag voelde ze zich zwakker worden. Ze was niet ziek, alleen maar moe, zo moe, dat haar benen haar soms niet konden dragen. Daarom wilde zij deze keer zelf naar de stad in de plaats van Joost. Joost was bang voor oom Govert. Hij had hem slechts eenmaal gezien en had toen dadelijk een afkeer van hem gekregen. Het was maar goed, dat hij niet wist, met welke plannen zijn moeder op weg gegaan was. Hij zat op het erf, tegen de haag, waar de bijenkorven stonden. Daar keek hij naar de werkbijtjes, die af- en aanvlogen, beladen met bloemensap en helgeel gekleurd stuifmeel. Intussen trad moeder bij oom Govert binnen. Ze viel neer op de bank in de lege kamer. De bewoner was er niet. Het zag er niet erg aanlokkelijk uit bij Govert, de omroeper. | |
[pagina 17]
| |
Aan de wand hingen zijn bekken en zijn hamer, op de ruwhouten tafel stond een lege fles. Ze wist wel, waar ze hem zou kunnen vinden, in de herberg van Kale Naatje, maar daar wilde ze liever niet heengaan. Ze zou maar wachten tot hij kwam. Als zijn geld op was, zouden Kale Naatje en haar man hem wel buiten de deur zetten. Het duurde langer dan ze gedacht had. Reeds was de ochtend verstreken en nog was de omroeper er met. Zou ze toch maar naar de herberg gaan? Nee, ze zou nog een uur blijven, als hij er dan nog niet was, zou ze hem opzoeken bij Naatje. Toen het uur om was, kwam Govert gelukkig, maar hij was in een kwade bui. De kastelein had hem deze keer gewoonweg weggejaagd, omdat hij niet wilde schenken aan lui, die niet konden betalen. Govert keek dan ook allesbehalve blij, toen hij zijn zuster op de bank zag zitten. ‘Wat moet je?’ vroeg hij bars. Ze merkte, dat hij wel gedronken had, maar niet zoveel, of hij zou naar rede kunnen luisteren. Daarom dacht ze: ‘Ik ben hier nu eenmaal, ik moet deze gelegenheid aangrijpen om met hem te praten’. En toen begon ze haar hart te luchten. ‘Als er eens een eind aan mijn leven komt, wat moet er dan van Joost worden, Govert?’ ‘Joost?’ vroeg Govert, net of hij niet begreep, waar zijn zuster het over had. ‘Hij kan nog niet voor zich zelf zorgen en ik heb niemand op de wereld dan jou. Ik moet wel naar jou toe komen om hulp te vragen.’ | |
[pagina 18]
| |
‘Hoe zou ik je kunnen helpen, ik ben zo arm als een rot.’ ‘We hebben een spaarpotje gemaakt, Govert, dat brengt hij mee. Je kunt het krijgen, als je me belooft, goed voor hem te zullen zorgen.’ ‘We zullen wel zien, als het zover is, je bent nog niet dood, zuster.’ ‘Nee, maar ik voel, dat het niet lang meer duren kan.’ Govert keek zijn zuster eens goed aan. Nu zag hij pas, hoe slecht ze er uit zag. Hij kreeg met haar te doen, in zijn hart was hij geen slecht mens, alleen maar ruw, en de drankduivel had hem te pakken. Die maakte hem tot wat hij was. Op dat ogenblik dacht hij niet eens aan het spaarpotje. ‘Goed’, zei hij, ‘als je weggenomen wordt, zal ik voor je jongen zorgen.’ | |
[pagina 19]
| |
Opgelucht nam ze afscheid. Het was goed, vond ze, dat ze naar haar broer gegaan was. Nu kon ze, als het zover was, haar hoofd gerust neerleggen. Pas laat in de middag kwam ze thuis. Joost had haar van verre al aan zien komen, over de kruin van de dijk. Hij liep haar tegemoet en vertelde haar van de bijen, hoe ze dansten bij de korven, voor zich neer te laten om door het vlieggat te glippen. Ze luisterde naar zijn gebabbel met één oor. Af en toe zei ze ja of nee of ze knikte alleen maar. Ze moest aldoor denken aan haar bezoek bij Govert, die haar beloofd had voor haar jongen te zullen zorgen, als zij het niet meer zou kunnen. Wel was ze er niet gerust op, dat het goed zou gaan bij Govert, maar ze had niemand anders. Ze hoopte er het beste van. |
|