‘Kwi-Hang-Li’ stond er met grote letters aan de deur, maar dat kon ze niet lezen, omdat het Chinese lettertekens waren.
Toch voelde ze, dat het hier wezen moest.
Dit was zeker wel de grootste winkel in de gehele wijk.
Bovendien zag ze, hoe Hi-Lung juist van de straat naar binnen stapte.
Een schok ging door haar heen, toen ze den jongen zag.
‘Hier moet ik zijn,’ dacht ze, ‘hier is het.’
Ze aarzelde even. Zou ze naar binnen gaan?
Een ogenblik later stond ze bedremmeld tussen de uitgestalde koopwaren.
Bedienden liepen heen en weer en veel klanten wachtten op bediening. Er was een voorname Europese dame met een sierlijke, witte japon aan, die allerlei dingen bestelde. Ze had een Javaansen huisjongen bij zich, die al de voorwerpen, die ze kocht, te dragen kreeg.
Niemand nam enige notitie van het meisje.
Ze zag er ook helemaal niet opvallend uit in haar eenvoudige, donkerblauwe sarong en kabaja.
Geduldig wachtte ze tot men haar vragen zou wat ze wenste. Eindelijk toch zou men haar wel zien, dacht ze.
Maar de bedienden hadden het zo vreselijk druk, dat ze niet eens schenen te merken, dat ze er was.
Maar toen ging, achter in den overvollen winkel, een deur open en Sun verscheen op den drempel.
Ze lachte helder op en maakte gekheid met haar voedster die achter haar aankwam.
‘Oea!’ zei Nina, zo luid dat iedereen in den winkel het hoorde, ‘oea! Sun!’
Meteen had ze zich tussen de manden en pakken door een weg gebaand naar het Chinese meisje, dat nog altijd in de deuropening stond.
Tegelijkertijd kwam Kantjil aangehuppeld.