zo kwaad niet. Het was wel goed, dat Nina wat verdiende.
Ook haar vader had er niet tegen.
Alleen de kleine Kariman vond het niet prettig. Die huilde er in stilte om.
Nina zelf wilde wel. In de eerste plaats om Kantjil, maar toch ook om Sun, die een echte vriendin van haar geworden was.
Zo trok ze dan op een dag voor goed naar de stad.
Ma Kariman bracht haar weg.
Een klein bundeltje kleren hing in de slendang van het meisje.
Toen ze een poos bij Sun in dienst was, een jaar misschien, en de vriendschap tussen de twee meisjes nog hechter geworden was, gebeurde het, dat de oude Javaanse koetsier dood ging.
Hij was zo oud geworden, dat hij bijna niet meer lopen kon en hij was stokdoof en stekeblind.
Kwi-Hang-Li moest een anderen koetsier hebben.
‘Neem Soekoemoe,’ raadde Nina.
‘Soekoemoe, die met Hi-Lung gevochten heeft?’ vroeg Sun.
‘Ja,’ knikte Nina.
Kwi-Hang-Li hoorde er van en liet Soekoemoe bij zich komen. Hij vond, dat hij gegroeid was in dien tijd en een sterke jongen geworden; bijna een man.
‘Kun je met paarden omgaan?’
‘Ja, heer,’ knikte Soekoemoe.
‘Wil je in mijn dienst komen?’
Soekoemoe zei, dat hij het heel graag wilde, als tenminste Hi-Lung niet meer boos op hem was.
Hi-Lung verklaarde, dat hij die vechtpartij allang vergeten was, en dat zal ook wel zo geweest zijn, want hij had wel andere dingen om aan te denken. Hij was op de middelbare school en leerde geschiedenis en wiskunde en al die