Kantjil, het dwerghertje
(1936)–Simon Franke– Auteursrecht onbekend
[pagina 176]
| |
Hoofdstuk XXIV.
| |
[pagina 177]
| |
Ze zijn zo sprekend gelijkend, dat iedereen dadelijk ziet, wie ze moeten voorstellen. Nog pas heeft hij Ardjoeno uitgesneden, den groten, legendarischen vrijheidsheld, en iedereen stond er versteld van. Bij het eerstvolgende grote feest zal men die pop zeker in het wajangspel gebruiken, want de oude is af en versleten en lijkt eigenlijk helemaal niet op de figuur die hij voorstellen moet. Maar deze, die Soekoemoe gesneden heeft, is precies zoals hij wezen moet. Een heldhaftige prins, met wonderlijk lange armen en benen. Die het niet weet, vraagt zich af waarom Soekoemoe hem die lange armen en benen gegeven heeft, want eigenlijk gezegd staat het niet mooi. Maar ieder in de dessa weet en begrijpt het. Het is om uit te beelden, dat Ardjoeno in zijn tijd overal tegelijk was en overal de hand in had. Om dat te kunnen doen, moest hij wel zeer lange armen en benen hebben. Ook heeft Soekoemoe hem buitengewoon grote en scherpe ogen gegeven. Dat is om te laten zien, dat niets hem ontging, maar dat hij wist wat er gebeurde, in het land en ver daarbuiten. Zo heeft de jongen al de eigenschappen, waardoor de prins uitmuntte, uitgebeeld, en de pop is heel wonderlijk en grillig geworden. Nu is hij bezig de laatste hand er aan te leggen. Hier en daar moet nog iets worden bijgewerkt. De neus is nog niet scherp genoeg en de kin steekt nog niet ver genoeg naar voren. Ook bevallen hem de ogen nog niet. Het is moeilijk, het te krijgen zoals hij het hebben wil, maar hij houdt vol. Hij zal niet rusten voor het goed is. Naast hem zit Nina aan haar kain te batikken. Ook die is bijna klaar en hij is al even wonderlijk geworden als de wajangpop van Soekoemoe. | |
[pagina 178]
| |
Deze laatste knikt goedkeurend en zegt, dat het goed is. Dan prijst Nina de wajangpop en Soekoemoe voelt hoe het bloed hem naar de wangen stijgt. Hij vindt het prettig, dat Nina hem prijst, en hij zou poppen willen snijden nog duizend maal mooier dan deze, alleen maar om Nina te horen zeggen, dat ze het mooi vindt. Hij wijst, wat er nog aan mankeert en het meisje knikt, dat ze het begrijpt. Dan komt Beo aangevlogen en krijst verschrikkelijk. Hij is woedend, want Si DjantanGa naar voetnoot1) heeft hem gepikt. Nu komt hij zijn nood klagen bij zijn vriendinnetje. Hij schreeuwt verschrikkelijk en stelt zich aan of men hem vermoorden wil. Nina aait hem over zijn zwarten kop en spreekt hem zoete woordjes toe. ‘Je bent zoet hoor, hou maar stil. Si Djantan is stout.’ En toen kwam de kleine Kariman ontsteld en ontdaan het erf opgerend. Hij verschool zich achter een bamboestoel en wees met zijn kleine, bruine vingertje naar den ingang van het erf. Hij beefde over zijn hele lijf en kon geen woord uitbrengen. Nina en Soekoemoe keken verwonderd op. Het waren Kwi-Hang-Li en zijn zoon, die het poortje binnenkwamen. Kwi-Hang-Li hinkte een beetje en hijgde en blies vervaarlijk. Het zweet liep hem bij straaltjes van zijn gezicht. Nina herkende direct Hi-Lung en deze haar. Soekoemoe wierp een donkeren blik naar den Chinesen jongen. ‘Ben jij het meisje van het hertje?’ begon Kwi-Hang-Li, zonder enige inleiding. ‘Ja, heer,’ antwoordde Nina beleefd en haar hart klopte ontstuimig. | |
[pagina 179]
| |
Ma Kariman kwam op het geluid van de vreemde stemmen naar buiten en wist niet zo gauw wat ze er aan had. Ze was zulk deftig bezoek niet gewend. Wel kwam af en toe een Chinees in de dessa, maar dat was een andere verschijning. Dat was de koopman met katoentjes en allerlei kramerijen. Dat was de Chinees, die soms kleine voorschotjes gaf op den oogst en hoge rente eiste. De man, die alles wist van de mensen uit de dessa. Hoeveel kinderen ze hadden en hoe groot hun sawah was, welke vruchten ze te koop hadden en hoeveel kippen ze bezaten. Kortom, de Chinees, die overal zijn neus in stak. Verwonderd keek ze den vreemden bezoeker aan. Deze echter nam niet veel notitie van Ma Kariman en ook niet van den kleinen jongen, die zijn ergste schuwheid overwonnen scheen te hebben en voorzichtig naderbij sloop. De gast liet zich zonder veel omslag neer op een omgekeerd rijstblok, in de schaduw van den pisangboom en veegde zich het zweet van het voorhoofd. Hi-Lung stond met een nors gezicht naast zijn vader. Er woedde een tweestrijd in zijn borst. Hier stond hij nu tegenover Nina. Tegenover het meisje, dat hij op den pasarGa naar voetnoot1) gemakkelijk had kunnen afsnauwen. Daar op die markt voelde hij zich de baas. Daar kon hij doen en laten wat hij wilde. Maar nu stonden de zaken anders. Hier kon hij niet zijn eigen willetje volgen. Hier moest heel iets anders gebeuren. Hij moest tonen, de minste te willen zijn, en dat was heel moeilijk voor hem. Zijn vader keek hem donker aan. Dat betekende zoveel als, vooruit, begin nu maar. Maak je verontschuldigingen tegenover dat meisje. Hi-Lung begreep dien blik heel wel. Hij was ook van plan de woorden te spreken. Daarvoor | |
[pagina 180]
| |
was hij immers hierheen gekomen. Bovendien voelde hij, dat het niet anders kon. De controleur had te duidelijk laten blijken, dat hij het zo wenste. Ook moest hij denken aan Sun. Maar het was zo moeilijk. De woorden wilden hem niet over de lippen komen. Nina en Soekoemoe hadden hun werk neergelegd en wachtten in spanning af. Ma Kariman stond bedremmeld naast haar dochter. ‘We komen voor het hertje,’ zei Kwi-Hang-Li tenslotte. ‘Het is bij Sun.’ Nina knikte. ‘Dat weet ik, heer,’ antwoordde ze. Hi-Lung had nog altijd niets gezegd. Met de lippen opeengeklemd stond hij naast zijn vader. Men kon zien hoe moeilijk hij het had. Het liefst zou hij hard weggelopen zijn, die armelijke dessa uit, terug naar de stad. Hij zou het ook wel gedaan hebben, als de gedachte aan Sun er niet geweest was. Maar het beeld van zijn zieke zusje liet hem niet los, en terwille van haar zou hij nog veel zwaardere dingen gedaan hebben, dan er nu van hem verwacht werden. Maar het viel hem moeilijk zijn trots te overwinnen. Zijn vader keek hem gebiedend aan. De oude Kwi-Hang-Li liet duidelijk merken, dat hij verwachtte, dat zijn zoon eindelijk zijn mond open zou doen. ‘Ik... ik... ik meende het niet zo erg,’ kwam met moeite over de lippen van den jongen. Nina knikte, maar Soekoemoe keek hem donker aan. Dat was niet wat de controleur verlangd had. Het was niet voldoende, te erkennen, dat hij het zo erg niet gemeend had. Hi-Lung moest verder gaan. | |
[pagina 181]
| |
Soekoemoe zei niets, maar de Chinese jongen las best in zijn ogen wat hij bedoelde. ‘Ik vraag vergeving,’ kwam er tenslotte hakkelend uit, en dit was nu juist datgene wat komen moest. Zó had de controleur het bedoeld. Die woorden moest hij zeggen. Nina frommelde bedremmeld aan haar sarong en Ma Kariman keek naar den grond. Soekoemoe hief het hoofd op en keek triomfantelijk naar Nina. Kwi-Hang-Li rammelde met zijn beurs. Nu Hi-Lung eenmaal de woorden van verdeemoediging uitgesproken had, voelde hij zich verlicht. Het was of hij een andere jongen geworden was, en een gelukkig gevoel doorstroomde zijn borst. Inwendig had hij altijd wel geweten, dat hij verkeerd gehandeld had op den pasar, maar hij had het zichzelf nooit willen bekennen. Nu kwam het ineens op hem aanstormen en hij voelde, welk groot onrecht hij het meisje aangedaan had. Tot nu toe had hij zich voorgehouden, dat hij naar de dessa ging, enkel omdat de controleur anders het hertje zou opeisen, en dat Sun dan zeker sterven zou. Nu wist hij, dat er ook nog andere redenen waren, waarom hij het gedaan had. Het was niet alleen om den controleur geweest en ook niet enkel om Sun. De stem in zijn binnenste, die onophoudelijk geroepen had, dat hij Nina onrecht had aangedaan, maar die hij niet had willen horen, had het gewonnen. Nu hij zijn verontschuldigingen aangeboden had, voelde hij zich honderd pond lichter. Hij liet het niet bij die paar woorden, maar vertelde in één adem aan de drie Javaanse mensen om hem heen, hoe | |
[pagina 182]
| |
het met Sun gesteld was. Dat ze ziek was en van een hertje gedroomd had. En hoe hij toen op den pasar de hinde gezien had en al wat er verder gebeurd was. Nina luisterde met grote, wijd-open ogen. In haar verbeelding zag ze het zieke meisje liggen en hoe Kantjil, alleen door zijn tegenwoordigheid, de genezing bracht. Kwi-Hang-Li had intussen zijn beurs uitgehaald. ‘Ik wil het hertje kopen,’ zei hij. ‘Hoeveel geld wil je hebben?’ Nina schudde van nee, geen geld. Kwi-Hang-Li keek haar teleurgesteld aan. ‘Geen geld? Wil je me het diertje dan niet verkopen?’ ‘Ik wil het niet verkopen, heer, maar Sun mag het houden.’ ‘Wil je werkelijk geen geld hebben?’ Nee, schudde Nina, hoewel Ma Kariman haar aanstootte. Soekoemoe begreep ook niet goed, waarom ze geen geld hebben wilde, maar hij meende, dat het goed was, zoals Nina het deed. Kwi-Hang-Li toonde zich eveneens verwonderd, maar aanvaardde haar aanbod in dankbaarheid. Sun zal genezen, flitste het in hem op. Mijn dochter zal weer gezond en vrolijk worden. Nina is een goed meisje. Ik moet haar dankbaar zijn. Met een verlicht hart vertrokken Kwi-Hang-Li en zijn zoon weer naar de stad. De terugreis was genoegelijker dan de heenreis. De koetsier kreeg geen grauwen en de zweep suisde niet neer op de ruggen van de paarden. Ook Hi-Lung kreeg geen boze woorden van zijn vader. Toen de gasten vertrokken waren, vatte Nina haar batikwerk weer op. Er lag een glans van geluk op haar gezicht. Ze voelde zich zo wonderlijk te moe. De boosheid, die ze tegen Hi-Lung gevoeld had, was omgeslagen in medelijden | |
[pagina 183]
| |
met Sun. Ze vond het heerlijk, mee te kunnen helpen het meisje te genezen. Ook zij geloofde, dat Kantjil haar beter maken kon. Een dwerghertje is een zeer bijzonder dier, meende ze. Bijna heilig. Soms kan het wonderen doen. Ze kende verscheidene vreemde geschiedenissen over dwergherten. Wonderlijke verhalen. En zie, nu was het zo gelopen, dat haar Kantjil een ziek meisje genas. Heerlijk was dat. ‘Sun zal genezen,’ zei ze met haar zachte stem tegen Soekoemoe, die weer bezig was met zijn wajangpop. ‘Ja,’ knikte deze, ‘maar waarom heb je het geld niet aangenomen? Kwi-Hang-Li had een beurs vol rijksdaalders.’ Nina gaf geen antwoord. Ze kon niet zeggen, waarom ze het niet gedaan had, maar ze voelde dat het goed was zo. Ma Kariman riep dat de rijst gaar was. Het was tijd om te eten. Soekoemoe zat mee aan dien dag, tussen Nina en den kleinen Kariman. Het was slechts een eenvoudig maal, rijst en gezouten vis, maar het smaakte heerlijk. Toen Pa Kariman thuis kwam van zijn sawah en hoorde van het bezoek, knikte hij zijn dochtertje goedkeurend toe. |
|