Djojo zelf wordt er ook anders van dan anders.
Hij fluit zolang tot het tijd is voor het avondeten.
Dan moet hij naar de kombuis om de rijst te halen en de gezouten vis. Dat is nu eenmaal zijn werk.
Dikwijls heeft de kok een extra visje voor hem apart gelegd.
Omdat hij zo mooi fluiten kan, zegt de kok.
Het aapje, dat al die tijd op zijn schouders gezeten heeft gaat mee naar de kombuis. Het heeft zolang stil gezeten. Het wil wel eens een verzetje.
Wat doet de aap dus?
Hij wipt op de hoofddoek van Djojo en gaat daar gezichten zitten trekken. Wanneer ze in de lange dienstgang den mandoer tegenkomen, trekt hij dien in het voorbijgaan aan zijn oor en wanneer de mandoer scheldt van: ‘jou lelijkerd,’ zegt de aap net als een kikkertje: ‘kek-kek-kek-kek-kek-kek-kek-kek’, en schatert het uit op zijn manier.
Hij springt van Djojo's hoofd naar een koperen stang, maakt daar een reuzenzwaai aan en zit even later weer op de hoofddoek op zijn gemak gezichten te trekken.
Maar in de kombuis maakt hij het bonter.
Hij begint met lelijke gezichten te trekken tegen den kok, en wanneer die niet op hem let, springt hij hem van achter op de rug en probeert hem aan zijn haar te trekken. Hij probeert zijn vingertjes tussen de hoofddoek te wringen, maar de kok wil hem een opstopper geven.
De aap is hem te vlug af. Hij springt als de weerlicht op de grond en steelt een paar visjes.
‘Jij lelijke aap!’ scheldt de kok, ‘wil je dat wel eens laten!!’
Kartosoemo klimt met zijn visjes bij de wand op en zoekt ergens, in de hoogte, een veilig plaatsje.
Hij lacht den kok uit. Hij schatert: ‘kek-kek-kek -