‘Zou je denken?’
‘Natuurlijk. Probeer het maar. Dag!’
‘Dag,’ gromde Tijger.
‘Zal ik het dan maar bekendmaken?’ giechelde Tjotjo.
‘Ja, als je wilt, graag.’
Tjotjo vloog weg en bracht overal de boodschap rond. Uit alle hoeken, gaten en windstreken kwamen de dieren kijken, om de overleden tijger zijn laatste eer te bewijzen.
Ze zaten in een kring om Tijger heen. Hert, Wilde Hond, Schildpad, Geit, Varken, Sprinkhaan, Kaaiman, Slang, Haan, en nog veel meer. Kortom, een hele verzameling.
‘Wie geen benen heeft moet bijtijds beginnen,’ zong Schildpad onverdroten.
‘Moet je hem horen,’ blafte Wilde Hond.
‘Laat hem maar lekker zingen,’ piepte Konijn.
Maar Geit besteedde meer aandacht aan het gezang. Er gebeurde op de wereld niets zonder reden, zo peinsde het dier. Wanneer Schildpad zoiets zingt, moet het wel een betekenis hebben. Ze deed haar ogen wijd open en zag... dat Tijger ademde.
Vreemd, dacht Geit, een dode die ademt.
Schildpad zong zijn liedje weer.
‘Dat is het,’ blaatte Geit en meteen sprong ze uit de kring. ‘Luister naar schildpad, vrienden, zijn liedje heeft wel degelijk zin, want Tijger is helemaal niet dood. Hij wil ons verschalken.’
‘Ggrrrrr! Grommmm!’deed Tijger en hij sloeg zijn scherpe klauw uit naar Geit, maar die was al met grote sprongen weggerend.
De woudkoning sloeg ook zijn andere klauw uit, maar het was al te laat. Alle dieren waren al op de vlucht gegaan voor hem.
Tjotjo lacht zo hard dat het hele bos ervan daverde.
Schildpad zong zijn liedje, zachtjes met zijn kop in zijn huisje.
Tijger was woedend, en niet zo maar een beetje ook. Hij was helemaal door het dolle heen. Zou al zijn moeite dan voor niets zijn geweest? Hij had gedacht een goede slag te slaan en nu liep het zo af...
Niets had hij gevangen, niets. Maar hij wilde het er niet bij