‘Doe je wens maar mijn beste Sprinkhaan!’ ruiste de Kankantriboom en dat klonk als de muziek van de heilige trommels op het dansfeest voor de Grote Geest van alle Kruisende Wegen.
‘Dat de bloem dan alsjeblieft de maan mag zien,’ raffelde Sprinkhaan zijn wens af, want hij was heel zenuwachtig.
‘En dat ze heerlijk geuren mag,’ voegde Ba Anansi er aan toe, ‘om Vrouw Ruth te troosten, als zij 's nachts niet kan slapen, omdat haar hart naar het verre Afrika verlangt.’
En zie, de Nachtbloem vouwde haar blaadjes open en bloeide als een schone koningin in de witte nacht. Ze was zo mooi, dat Ba Anansi ervan zuchten moest en Sprinkhaan tranen in zijn ogen kreeg.
Vrouw Ruth snoof de heerlijke geur diep op. In haar ogen kwam een blijde glans. Het leek of zij nog mooier werd, dan ze al was.
De maan, hoog aan de hemel, knikte tevreden. In de Kankantri kon je weer dat vreemde geruis horen.
Maar Vrouw Ruth stond op om haar goede vriend Amadeus te zoeken.
Hij zat aan de rand van het suikerrietveld in een diep gepeins verzonken.
‘Kom!’ wenkte Ruth. ‘Ze bloeit en ze ruikt heerlijk.’
Amadeus legde zijn arm om haar schouders en samen knielden ze neer onder de hoge Kankantri.
‘Wij houden zoveel van elkaar,’ zeiden ze als met één stem.
De Kankantri zegende hen.
‘Ik hou verschrikkelijk veel van Ruth,’ zei Amadeus en zijn stem klonk als muziek door het hele bos.
‘En jij, Ruth?’ vroeg de Grote Geest in de Kankantri.
Ruth legde haar hoofd op de schouder van Amadeus.
‘Als het zo met jullie gesteld is, mogen jullie met elkaar trouwen,’ ruiste de Kankantri plechtig.
Amadeus gaf Ruth een innige kus.
Sprinkhaan maakte van vreugde een sprong, zo hoog als hij er nog nooit een gemaakt had.
Ba Anansi spon een web van het fijnste spinsel en hing dat