‘Doe alsjeblieft gewoon, ik kan niet tegen dat deftige gedoe,’ kwinkeleerde de vogel.
‘Ik geloof niet dat ik anders kan, vogel Tjotjo,’ antwoordde Pad nogal stijfjes.
‘O foei, wat ben jij zwaar op de hand,’ lachte Tjotjo. ‘Kun je niet wat luchtiger doen, een beetje je weet wel, zwieriger, een beetje losbolliger?’
‘Ik ben bang van niet,’ bekende Pad. ‘Het enige wat ik kan is mijn bellen opblazen en kwaken.’
‘Maar je wil toch wel weten hoe je dat moet doen, nietwaar?’
‘Ja,’ knikte Pad, maar het leek niet veel op knikken, want hij had geen hals.
‘Je moet vriend Buffel een bezoek brengen. Je zegt hem dat je Ba Anansi tien gulden schuldig bent en dat je ze moet terugbetalen als je groot bent, begrepen?’
Pad knikte weer of iets wat daar op leek, ten teken dat hij het gesnapt had.
‘Nee, je hebt er helemaal nog niets van begrepen, Pad.’
‘Nee, dat geloof ik ook niet, Tjotjo.’
‘Luister. Buffel zal je vragen wat hij daarmee te maken heeft. Dan zeg je, dat ik ze eigenlijk geleend heb, maar dat jij beloofd hebt ze terug te betalen, omdat ik zo mooi voor je gezongen heb. En dan vraag je of buffel jou die tien gulden wil lenen, want dat Ba Anansi dringend geld nodig heeft. Je vertelt dat Ma Akoeba geen rooie cent meer bezit om rijst te kopen en dat de twaalf kinderen niet kunnen spelen, omdat ze zo'n honger hebben. Heb je het nu begrepen?’
Ja, Pad had het begrepen.
Al de volgende ochtend ging pad op weg naar Buffel. Hij had een heel eind te gaan, want Buffel woonde ver weg. En hij schoot niet zo hard op met zijn korte paddenpootjes.
Gelukkig zwierf er in de buurt een Paddenwinti rond, die graag een snoer kralen wilde hebben, maar geen kans zag om eraan te komen. Daarom klampte hij Pad aan en stelde hem voor dat hij hem vliegensvlug naar buffel zou brengen. Dat was heel makkelijk, volgens de Paddengeest.