‘Voor rijst en cassave, lieve man, onze kinderen vragen om eten. Ze rammelen alle twaalf van de honger, hoor je dat niet?’
‘Nee, ik heb watjes in mijn oren, vrouw.’
‘Je moet voor huishoudgeld zorgen, man, ander zal ik mij gaan beklagen bij mijn vader, de Koning.’
‘Ga maar naar je vader en vraag hem huishoudgeld, Ma Akoeba, ik kan je er niet aan helpen.’
De vroegere prinses ging naar het paleis en vroeg haar vader geld te leen, maar de Koning deed alsof hij haar niet hoorde.
Teleurgesteld ging ze terug naar huis, waar de twaalf kinderen aan het jammeren waren.
Ma Akoeba hoorde werkelijk hun buikjes rammelen.
‘Schaam je je niet, Ba Anansi, om je gezin zo in de steek te laten!’
‘Je hebt helemaal gelijk, Ma Akoeba, ik zal voor geld gaan zorgen.’
Hij ging naar het bos en daar kwam hij Kakkerlak tegen, die de blaadjes van een blauwe bloem aan het tellen was.
‘Goede morgen, Heer Kakkerlak, hoe maakt u het?’
Kakkerlak was zeer vereerd dat Ba Anansi hem zo beleefd toesprak. Hij was niet erg verwend op dat punt, omdat hij van de meeste mensen een grauw en een snauw kreeg.
‘Ik voel mij heel goed,’ antwoordde hij, ‘dank u wel, en hoe gaat het met u?’
‘Met mijn gezondheid gaat het best, Kakkerlak, maar de zaak is, dat ik een beetje krap bij kas zit.’
‘O ja!’ zei Kakkerlak onnozel.
‘Om maar gelijk met de deur in huis te vallen, Kakkerlak, ik wilde graag honderd gulden van je lenen.’
Kakkerlak keek een beetje zuur. ‘Wanneer krijg ik ze terug?’
‘O, volgende week al.’
Met bevende voelsprieten telde Kakkerlak de honderd gulden neer. Die zie ik nooit meer terug, dacht hij.
‘Dank je,’ zei Ba Anansi, terwijl hij het geld aanpakte. ‘Ik ga nu weer verder, want ik heb nog meer te doen vandaag.’
Daarna bracht Ba Anansi een bezoekje aan Haan.