Een ogenblik later meldde de Walvis zich en hij vroeg Ba Anansi wat er van hem verlangd werd.
‘Wie van ons tweeën is de sterkste, Walvis?’
‘Ik natuurlijk!’
‘Ik denk er heel anders over, zullen we er om wedden?’
‘Mij goed,’ gorgelde de Walvis, ‘maar hoe zullen we de zaak aanpakken? Het is eigenlijk te belachelijk voor woorden, want ieder logisch denkend wezen weet wel, dat jij, klein Spinnetje, niets voorstelt, in vergelijking met mij, de grote Walvis.’
‘We zullen zien, Walvis, we zullen zien.’ herhaalde Ba Anansi, terwijl hij zijn List een knipoogje gaf. ‘Bind jij jezelf maar vast aan dit scheepstouw, Walvis.’
De Walvis deed wat er van hem verlangd werd en daarna vroeg hij: ‘En wat moet ik nu verder doen?’
‘Jij zwemt even naar Suriname, aan de overkant van de oceaan, en als je daar bent wacht je tot ik je zeg: “Trekken!” En op dat moment begin je te trekken, snap je?’ zei Ba Anansi, alsof hij het tegen een klein kleutertje had.
‘Nee, ik begrijp het niet helemaal,’ bekende de Walvis, die ook het licht niet uitgevonden had.
‘Het is toch zo eenvoudig. Als jij mij naar Suriname trekt, heb jij het gewonnen en als ik jou naar het Afrikaanse strand terug haal, ben ik de held van de dag,’ zei Ba Anansi op besliste toon.
Nu ging de Walvis wel een lichtje op. ‘Gesnopen,’ gorgelde hij, al bijna half onder water.
Als een speer zwom hij naar Suriname. ‘Ik ben er!’ riep hij na een poosje.
‘Trekken!’ riep Ba Anansie, zo luid als hij kon vanaf de Afrikaanse kunst.
De Walvis en de Olifant trokken uit alle macht aan het touw.
De scheepskabel zwiepte strak, totdat hij net boven het water van de oceaan uitkwam.
‘Een perfecte draad, alsof ik hem zelf gesponnen heb,’ lachte Ba Anansi in zijn vuistje. ‘Ik geef je mijn complimenten, List.’
Daarna floot hij zijn jongste zoon, ook Anansi geheten, dezelfde die in de boom het liedje had gezongen en die hem achterna gereisd was.