De groote tour
(1983)–Anna Frank-van Westrienen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 313]
| |
Hoofdstuk VIII
| |
[pagina 314]
| |
grimassen en belaggelijke gesten’ en paradeerde in zijn ‘nieuw mode's kleedje met meenigte bonte linten, [en] pluymen’.Ga naar voetnoot4 Twijfel aan beschaving leek dan alleszins gewettigd en dit naäpen een pover resultaat van een soms jarenlang verblijf in die landen van Europa waar ‘de geestighste en gesleepenste volken’ zich ophouden. Slaafse imitatie is natuurlijk verwerpelijk, maar toentertijd keek niet alleen het impressionabel kroost, maar ook de oudere generatie de Fransen in mode en manieren naar de ogen. Maria van Reigersberch had in haar Parijse jaren de handen vol aan het afwerken van bestellingen haar vanuit Holland opgedragen, voor stoffen en fournituren, voor hoeden en behangsels.Ga naar voetnoot5 Johan de Witt kocht bij zijn vertrek uit Parijs linten, kanten en laken in zo grote hoeveelheden, dat vele notabelen in Dordrecht hun garderobe konden ‘raiuster’ naar de laatste Franse mode.Ga naar voetnoot6 Zelfs François en Philippe de Villers, de deftige Haagse jonkers, werden er in Parijs op uitgestuurd om voor Madame van Beverweert, de moeder van de heer van Odijk, kristallen luchters te kopen. (98) Die Europese gallofilie omvatte trouwens veel meer; Franse taal en Franse conversatie werden evenzeer geadoreerd als Franse dansen, chansons en exercices. Daarom ploeterden de touristen, de Hollandse, even hard als al die andere telgen der Europese elite, op de taal, daarom zwoegden zij in de Academie op hun zware paarden, daarom engageerden zij dans- en muziekmeesters en daarom zochten zij toegang tot Parijse salons. Maar het Franse ideaal, de ‘honneste homme’, ook maar enigszins nabij te komen in voorkomen en optreden en bovenal in conversatie, dat was, ook wat de Fransen zelf betreft, slechts aan een zeer select gezelschap voorbehouden en zeker aan Hollanders niet gegeven. Zij gingen daaronder overigens niet zichtbaar gebukt. Slechts één hunner, ‘Sr de la Platte’ gaf na thuiskomst in Holland te kennen dat hij vurig terugverlangde naar het leven in die ‘polijte’ wereld ‘...où l'on peut acquerir et conserver toutes les qualitez qui sont requises à un honneste homme.’ Voor zijn tijdgenoot, de heer van Odijk, werd die staat van perfectie wel geprofeteerd, maar gezien diens luchthartige levenswandel in Parijs, had hij dan nog wel een eind weegs te gaan.Ga naar voetnoot7 Bij velen hunner sleet dat gloedvolle vernisje van modieuze zuidelijke zwier en gaillardise op den duur weer af. Daaronder werd dan duidelijk zichtbaar het beeld van de gezeten patriciër - stemmig en deftig - personificatie van de eenvoudige en degelijke Hollandse levensaard.Ga naar voetnoot8 Dit was overigens geen beletsel om een volgende jeugdige lichting opnieuw naar het buitenland te sturen om de zegeningen van | |
[pagina 315]
| |
uitheemse ‘heuse zeden’ deelachtig te worden. Een leergang waarvan de ‘Amsterdamse Vader’ nog evenzeer de noodzaak bepleitte als honderd jaar tevoren Lipsius. Het ging daarbij niet alleen om kennismaking met de ‘gesleepen’ mens zelve, maar ook om de cultuur die hij hoedde. Speciaal voor de visuele aspecten daarvan had de tourist belangstelling; architectuur, ‘pinzeel- en beytelkunst’ boeiden hem als een artistiek kijkspel. Gaande door Frankrijk en Italië zag hij daarvan een indrukwekkende hoeveelheid en verscheidenheid. In Frankrijk voornamelijk architectuur van huis en hof: koninklijke paleizen, kerken en particuliere hôtels in Parijs, daarbuiten tientallen van de honderden lusthoven en de vorstelijke kastelen langs de Loire. Verder de provincie in was het stadje Richelieu favoriet en diep in het zuiden en oosten des lands werden steeds de huizingen van de hertogen d'Epernon en De Lesdiguières in het tourprogramma opgenomen. Wie vandaar rechtsomkeert moest maken, richting Parijs, zou zich het Provençaalse Romeinse verleden niet laten ontgaan. Maar het mooiste wachtte de toerist bezuiden de Alpen; daar keek hij zijn ogen uit. Italië was hem één magnifiek prentenboek van sacrale en profane kunst, rijk geïllustreerd ook met vermaarde rudera uit het vereerd klassiek verleden. In zijn journaal verwoordde de toerist zijn enthousiasme voor alle ‘wonderen van kunst’ in ellenlange beschrijvingen. Maar iets persoonlijks of oorspronkelijks lag daarin niet besloten. Voor appreciatie en voor afwijzing bediende hij zich van cliché's, die hem waren voorgezegd door zijn cicerone of ontleend aan zijn ‘Baedeker’. Ook in het programma van bezichtiging conformeerde hij zich aan het gebruikelijke en week daarbij niet van gebaande paden. In Italië werd zijn toeristische ommegang ook nog gedicteerd door klimaat en katholieke feestelijkheden; de gyro maken tussen najaar en vroege zomer was ideaal. Dat gaf de mogelijkheid om carnaval in Napels te zien, de paasfeesten mee te maken in Rome, om in Venetië op Hemelvaartsdag de Bucentauro naar zee te begeleiden en op St Jan de wagenrennen in Florence te volgen. Onderwijl genoot overal in Italië de protestantse Nederlander van roomse kerkmuziek. Hij bezocht de Venetiaanse opera en vermaakte zich met de commedia dell' arte; in zijn plezier net zo min gehinderd door gebrekkige talenkennis als te Parijs in de schouwburg. Wanneer de toerist tenslotte hoogst voldaan trans alpes trok, dan nam hij behalve wat souvenirs in de bagage, een kaleidoscopische herinnering aan Franse en Italiaanse kunst mee naar huis. Zo verging het niet alleen de toerist uit de Republiek, maar heel het internationale touristengenootschap had als artistieke kaart van Europa één en hetzelfde beeld voor ogen, een immense gravure van pracht en praal, ‘opgepropt’ met het fraaiste ooit door kunstenaarshand gemaakt. Het is daarbij wel merkwaardig (en dit geldt nu weer alleen de Nederlanders), dat bij alle bewondering zo weinig tastbare herinneringen werden aangeschaft. Verder dan aankoop van prenten, boeken en bladmuziek, van ‘afteekeningen’, | |
[pagina 316]
| |
munten en medailles ging men als regel niet.Ga naar voetnoot9 Kwam dat misschien omdat die bewondering vooral het monumentale, dus onbetaalbare, gold in bouw- en beeldhouwkunst en hun voorliefde uitging naar het ‘costelycke’ in meubel en kleinood, waarvan aanschaf, ook voor wel-gestelden toch bezwaarlijk was? Maar als dat de reden zou zijn, wat is dan de verklaring voor het feit dat, speciaal wat Italië betreft, in journaal noch brief werd gerept van aankoop van een schilderij, afgezien van het eigen portret? Toch niet Hollandse zûnnigheid? Was er werkelijk niemand die - ook al bestond in Rome blijkbaar geen contact tussen touristen en leden dier roemruchte Schilders bent - in Italië of naderhand thuis, als visuele herinnering aan de gyro, werk aankocht van een Poelenburg, van Jan Baptist Weenix, Nicolaas Berchem, van de ‘Cavaliere’ Sweerts of één dier talrijke andere Fiamminghi? Doeken die nergens beter op hun plaats zouden hangen dan juist in huizen van touristen!Ga naar voetnoot10 Indien het antwoord inderdaad ontkennend zou luiden, dan is dat te meer bevreemdend omdat touristen als bouwheer van eigen herenhuis wèl hun voorliefde voor het uitheemse lieten spreken. Zo Daniël van Gheel, die als bouwheer van het pand Herengracht nr 468 zijn architect liet werken naar illustraties van de (Palladiaanse?) stijl waarvan hij in Italië, zo prachtige voorbeelden gezien moet hebben.Ga naar voetnoot11 Elders, in de Groninger Ommelanden, bouwde Philip Vingboons in opdracht van Johan Clant van Stedum huize ‘Nittersum’ in de hem eigen, op Frans model geïnspireerde stijl.Ga naar voetnoot12 Het meest sprekende voorbeeld van de tourist als bouwheer is natuurlijk Willem Adriaan, heer van Nassau-Odijk met zijn Slot te Zeist.Ga naar voetnoot13 Aan de had van slechts drie voorbeelden mag van touristen-maecenaat nog niet worden gesproken, maar misschien voegen terzake deskundiger specialisten hier nog een veelvoud aan toe. Aan hun adres wordt ook de vraag doorgespeeld of het te werk stellen van Franse bouwmeesters in Hollands huis en tuin misschien mede is aangemoedigd door touristen die in Frankrijk over hun scheppingen, die ensembles van ‘industrie et nature’, zo hoog hadden opgegeven. In het veld dier specialisten wordt ook de vraag gekaatst of touristen als ‘cultuurconsumenten’ moeten worden gezien als meelopers, dan wel als voorgangers in nieuwe richting. | |
[pagina 317]
| |
Op aanpalend terrein zou men, voor informatie over invloed van de Groote Tour op P.C. Hooft als geschiedschrijver, te rade moeten gaan bij hen die met Hoofts historische werken in het bijzonder vertrouwd zijn. Hetzelfde geldt ten aanzien van de vraag of en in hoeverre Pieter de la Court bij het schrijven van ‘Het Interest van Holland’ geïnspireerd werd door al hetgeen hij op het Engelse en Franse schouwtoneel had gezien.Ga naar voetnoot14
Tot dusverre is het resultaat van balans opmaken nog niet bijster imponerend. Van verlies lijkt wel geen sprake, maar van verrassende winst blijkt nog weinig. Franse snit en Franse zwier moeten het, zo schijnt het, veelal toch weer afleggen tegen de Hollandse twee-eenheid van deftig en degelijk. En van al die liefhebbers van ‘curiositeyt en costelyckheit’, op reis voornamelijk receptief, ontpopte zich in eigen land nog slechts een enkele als actief begunstiger van beeldende kunst.Ga naar voetnoot15 Bij het nagaan der resultaten geboekt door de tourist-student is er, als men er de oudere generatie naar vraagt, evenmin aanleiding tot groot optimisme. Talrijk waren hun klachten en uitingen van teleurstelling over geld en tijd ‘quisten’. Wilde men die ouderen geloven, dan legde de jonge garde alle wijze raad en opdracht op reis meegegeven, steevast naast zich neer. Opdracht en raad die juist op het punt van de studie zo klemde; volgens Lipsius' klassieke omschrijving ging het er immers om dat tijdens de educatiereis het karakter gestaald, het bevattingsvermogen ontwikkeld en het inzicht gevormd diende te worden. Tot ‘eigen ornament’ van het jongmens, o zeker, maar uiteindelijk ten behoeve van en dienstig aan het Ghemeene Best. Natuurlijk is de aantijging, als ging het de jeugd op tour in feite alleen maar om ‘geneugten’ en ‘choses extérieures’, in zijn algemeenheid even onbillijk als het overgeleverde commentaar der ouderen eenzijdig pessimistisch. Want de retourvracht bevat wel degelijk ook diamanten! Het is dan ook een fraai voorbeeld van ‘poetic justice’ dat diegene onder de touristen die deze aanklacht weet te ontzenuwen nu juist Johan Huydecoper is, de veel geplaagde, zo vaak gekapittelde. Halverwege zijn tour, wanneer hij met zijn vader een wapenstilstand heeft gesloten en hem toestemming tot de gyro in het vooruitzicht is gesteld, schrijft Johan zijn vader een dankwoord en voegt daar de gedenkwaardige woorden aan toe ‘i'espere que Diu me fera la grace de profiteer [sic] de temps, en temps, et qu'en faisant reflexion sur les moeurs, et heumeurs des peuples, i'aquerraij da la prudanse, et de l'experience, et me mettraij en estat de respondere a vos esperances, et de pouvoir servier a ma patrie.’Ga naar voetnoot16 Geen onberispelijk Frans, maar wel een tien voor de weergave van de Tour-catechismus! | |
[pagina 318]
| |
Al is Huydecoper in deze kwestie der leerstelligheid de enige die als spreekbuis voor zijn tourgenoten - voorafgaande en toekomende - fungeert, hij stond niet alleen. Het is ook anderen ernst geweest. Velen, onder wie Constantijn Huygens, Wicher Pott, P.C. Hooft, Pieter Berkhout, Frans van Eminga en François van Aerssen van Sommelsdijck gaven zich, net als Huydecoper, moeite om informatie te verzamelen over de ‘moeurs et heumeurs des peuples’ in wier midden zij toefden en zij maakten, ieder naar eigen aard en aanleg hun ‘remarques en reflectien’. Zij haalden hun kennis uit boeken en zij beluisterden geleerde autoriteiten, min of meer op de manier hun door Erpenius voorgeschreven. Weer anderen verlieten zich bij voorkeur op het leesboek, door Jacob Cats aangeprezen: ‘De werelt is een wonder boeck, Het maeckt zijn lezer wonder cloeck.’Ga naar voetnoot17 Zij lazen daarin al cirkelend door Frankrijk en Italië, dagelijks met grote vlijt. Want ook op die manier was geschiedenis te leren: ten overstaan der koninklijke sepultures in de St Denis, bij het ontcijferen van inscripties op de Via Appia, tijdens bezoek aan de kastelen in de Val-de-Loire en gebogen over ‘kassen’ in de Uffizzi. Ook zó kreeg de tourist een inleiding op de rechtspraak der gastlanden: tijdens bijwonen van een parlementszitting in Frankrijk of bij een uitspraak van de Rota in Napels. Ook zó leerde hij aardrijkskunde van Europa, tourende langs de Franse rivieren en zwoegende over de Apennijnen. Bij bezoek aan ‘Les petites Maisons’ en in gesprek met een adellijke ziekenbroeder in Florence besefte hij, dat ook Fransen en Italianen zich om armen en zieken bekommerden. Tijdens ambtswisseling der Syndiques in Genève en bezoek aan de palazzi dei procuratori in Venetië kreeg hij notie van het ‘gouvernement’ van vreemde Republieken. Op diezelfde aanschouwelijke wijze kreeg hij, in sprakeloze verwondering dwalende door de Sint Pieter, een indruk van de Ecclesia Triumphans en in medelijdend gadeslaan der vernederingen ‘die van de religie’ aangedaan, ervoer hij iets van leven en lijden der Franse hugenoten. Tenslotte kon hij zó, uit eerste hand getuigen van contemporaine politieke gebeurtenissen: als burger van Saumur tijdens de Fronde en als waarnemer der ontwikkelingen in de verwijdering tussen vorst en parlement in Engeland.Ga naar voetnoot18 ‘Maer’, zo had Cats gewaarschuwd, ‘wie [het boeck] sonder oordeel leest, Die blijft gelijck hy is geweest’; ‘Wonder cloeck’ wordt alleen hij, die de lees-techniek beheerst en het is maar de vraag of alle touristen daaraan nu wel behoefte hadden. Hun nieuwsgierigheid, vaak groter dan leergierigheid, was, zo lijkt het, met zien en notuleren al gauw bevredigd. Misschien wordt de tourist met zo'n oordeel - het is al vaker ter verontschuldiging vermeld - uitsluitend gebaseerd op zijn schriftelijke nalatenschap, zwaar onderschat en misschien verknoopten die vele brokjes feitelijke wetenswaardigheden zich tenslotte toch in menig hoofd tot samenhang en ‘verstant’. ‘Verstant’ in | |
[pagina 319]
| |
de zin door Johan van Beverwijck bedoeld, toen hij schreef: ‘Wij besoecken de vreemde landen om tot kennisse en verstant te komen.’Ga naar voetnoot19 Want dàn is er sprake van inzicht, van die zo geroemde prudentia. Dan mag de tourist, op grond van dat vermogen tot ‘voirsienigheyt’ aanspraak doen gelden op een zetel in de ‘aristocratijcke regieringe’ van stad en land. Van haar kant echter, beschouwde de maatschappij zo'n kandidaat niet per se als de best ‘gequalificeerde’ om een opengevallen plaats in bestuurlijk college of diplomatieke dienst in te nemen. Bij benoemingen wogen connecties wel eens zwaarder dan capaciteiten, en sociale standing en familietraditie speelden bij het vergeven van ambten eveneens hun rol. Zo zijn in het touwtrekken tussen de Staten van Holland en die van Zeeland in 1598 over de benoeming van een Staats agent aan het Franse hof, de kwaliteiten van François van Aerssen - universitaire graad, politieke stage in Frankrijk, reis door Italië - wel breed uitgemeten, maar bij zijn aanstelling gaven toch andere overwegingen de doorslag.Ga naar voetnoot20 Twintig jaar later was het nogmaals om andere redenen dan kundigheid dat Constantijn Huygens - die toch door zijn zorgvuldige opvoeding, zijn veelzijdig talent, zijn universitaire studie en diplomatieke scholing, over zeer goede sollicitatie-papieren beschikte - de post van Staats vertegenwoordiger in Venetië ontging en hem ook naderhand een ‘carrière’ in de diplomatie ontzegd bleef.Ga naar voetnoot21 En wie zal uitmaken of Gijsbert de With en Jan Merens, beide nieuws-gierige, gewetensvol reizende touristen, het aan hun buitenlandse leertijd te danken hadden dat de eerste het in Brazilië, in dienst der W.I.C., zeer ver bracht en de tweede in Hoorn zitting had in het college van bewindhebbers der O.I.C.? Nog afgezien van beider vele andere publieke functies. Was omgekeerd, Aernout Hellemans Hooft op reis zo ‘despourveu de connoissance’ gebleven dat hij het daarom niet verder bracht dan commissaris van kleine zaken in Amsterdam en was Johan Huydecoper de prudentia civilis zó aan te zien dat die kwaliteit hem in Amsterdam meer dan tien keer op het burgemeesterskussen bracht?
‘Verstant’ en ‘toekomende grootheyt’ zijn niet af te lezen aan de journalen; getuige Johan de Witt! Het diploma van tourist dient niet als paspoort voor een belangrijke maatschappelijke positie. Maar die ongewisheid doet geen enkele afbreuk aan de intrinsieke waarde van de Groote Tour. Van meet af aan, toen Lipsius de educatiereis op haar ideële voetstuk plaatste, werd deze buitenlandse leertijd beschouwd als een waardevol element in de opleiding die jonge mensen voorbereidde op maatschappelijke zeggenschap. Naarmate die overtuiging veld won in wijde kringen der Republikeinse burger-aristocratie, raakte de Groote | |
[pagina 320]
| |
Tour vaster verankerd in het traditionele opvoedingspatroon van de hope des vaderlands. Zo studeerde, generatie na generatie, het kroost rechten in Leiden ‘en maakte daarna “den grand tour” door Frankrijk en Italië.’ Om daarvan terug te keren, zo niet ouder-en-wijzer, dan toch wereld-wijzer. |
|