De groote tour
(1983)–Anna Frank-van Westrienen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 203]
| |
Hoofdstuk VI
| |
[pagina 204]
| |
Nu het lenen van termen buiten de landsgrenzen geen soelaas brengt, zit er niets anders op dan het eigen, inheemse taalmanco te erkennen voor wat het is: typerend voor de configuratie der zeventiende-eeuwse burgermaatschappij. Want ‘heer’ werd in het profane spraakgebruik der Republiek alleen gebezigd voor leden van bepaalde maatschappelijke groeperingen, geclassificeerd naar maatschappelijke positie, sociale standing of materieel bezit. Met een beschavingsniveau als zodanig had de aanduiding niets van doen. Naarmate vanaf het begin der zeventiende eeuw het conglomeraat van stadsrepubliekjes zich economisch krachtig ontwikkelt, hun aanzien en zelfbewustzijn gelijkelijk toeneemt, doet zich bij de maatschappelijke top, het ‘regenten-patriciaat’, de behoefte gevoelen om de onlangs verworven materiële welstand te consolideren en tevens het gewicht van de eigen sociale positie te onderstrepen door zich een nieuwe, ruimere stijl van leven aan te meten. Het particuliere leven cirkelt dan niet meer uitsluitend rond het Haagse stads- of Amsterdamse grachtenhuis; er worden landerijen en heerlijkheden aangekocht, niet zelden in aanzienlijk getal en omvang. Als een solide geldbelegging ongetwijfeld, maar als beweegreden voor de aankoop van gronden waaraan heerlijke rechten verbonden zijn, speelt zeker ook mede een ontvankelijkheid voor de titel die daarmee samengaat. In het particuliere leven schept men er een onmiskenbaar behagen in zich te doen aanspreken als heer van Zuylichem of heer van Maarseveen.Ga naar voetnoot4 Deze gevoeligheid voor eer en aanzien blijkt ook duidelijk uit het solliciteren naar ridderslag of adelbrief van Engelse of Franse, van Zweedse of keizerlijke signatuur. Toch beschouwen de Nederlandse heren zich in ‘standing’ volkomen als de gelijken van de buitenlandse heren die zij in Den Haag ontvangen of in den vreemde aan vorstelijke hoven ontmoeten. Daar, op het internationale politieke vlak, spelen zij als ‘Hoog Mogende Heeren’ het protocollaire spel van ‘Eer en Hoogheid’ mee als de besten.Ga naar voetnoot5 Maar buiten de perken van dit ceremoniële steekspel weten zij zich, als heer van Heemstede, als heer van Sorghvliet, vaak de minderen van hun tegenspelers. Zij zijn er zich in eigen kring van bewust dat het hen aan ‘savoir vivre’ mankeert en zij beseffen dat er een discrepantie bestaat tussen hun ambt van regent en hun heer-lijk bezit enerzijds en hun niveau van geciviliseerdheid - niét geletterdheid - anderzijds. Aan het maatschappelijk peil, aan de nieuwe ambtsheerlijke levensstijl ontbrak als harmonieuze aanvulling, zo begrepen zij, de hoofse allure.Ga naar voetnoot6 De heren waren er evenzeer van overtuigd dat een Hollandse opvoeding alleen, | |
[pagina 205]
| |
hoe gedegen ook in verstandelijke scholing, ontoereikend was om de jeugd te verheffen tot het begeerde, beschaafde, dat wil zeggen het Franse niveau. Dus trokken zij ‘weetende wat burgerlyke wysheit en heusche zeeden men uit het zien van landen en luiden kon leeren’ de consequentie, en zonden hun kroost buitenslands ‘om zich in dat deel van Euroope, 'twelk van de geestighste en gesleepenste volken des aardtboodems wordt bewoont, voor een tydt t' onthouden.’ Door deze gedachtengang had burgemeester C.P. Hooft zich laten leiden toen hij in 1598 zijn zoon op educatiereis stuurde. Ofschoon de formulering van die gedachten hem pas veel later in de mond is gelegd door de biograaf van die zoon, past ze wonderwel in de ideeënwereld van deze verlichte magistraat, die immers de regering van stad en land in handen wenste van de ‘beste en gequalificeerste vanden ingeboornen van den Landen.’ Van de opleiding dier ‘aristoi’, juist ook ten behoeve van die ‘gesleepenheyt’, beschouwde hij de educatiereis als een waardevol onderdeel.Ga naar voetnoot7 Burgemeester Hooft was zeker niet de enige of de eerste die er zo over dacht; op het eenzijdige van die noordelijke opvoeding was al eerder geattendeerd. Toen in 1578 Lipsius zijn eulogie op de educatiereis schreef, noemde hij als begerenswaardig goed ook een zekere hoffelijkheid en wellevendheid en een zekere uiterlijke, om het zo eens te zeggen, deugdzaamheid, die de ‘polijte’ Italianen, Spanjaarden en Fransen sierden. (117) Wanneer de noordeling zich zou spiegelen aan die zuidelijke omgangsvormen, dan zou dat boerse en linkse, die ‘plompigheyt’, zo meende Lipsius, er wellicht een beetje afgaan. (117) Als vijftig jaar later die Hollandse boersheid opnieuw ter sprake komt, dan is de vergelijking tussen plomp en polijt toegespitst op Frankrijk. Onderwerp van discussie is de opvoeding van de kinderen van Hugo de Groot in de jaren dat hij met zijn gezin in Parijs woont. In het voorjaar van 1629 schrijft Maria van Reigersberch aan haar broer Nicolaas dat zij het raadzaam acht om twee van haar zoons voor verdere scholing naar Holland te sturen. De raadsheer reageert verbaasd; hij kan zich niet voorstellen dat in het gezin van zijn zwager onderwijs in het Latijn een probleem oplevert. ‘...Wat de opvoedinge belangt’ geeft Maria toe ‘weet ic wel dat ghij ghelijc hebt, datse in Hollandt vrij wat bot opghevoedt werden. Maer wat sullen wij doen? Hier zeydt mijn man datse gans geen goed latijn en leeren, te weeten in de colegen.’ Een argument dat voor Reigersberch echter geen reden is om zijn bedenkingen tegen de Hollandse opvoeding van zijn neven Pieter en Dirk te laten varen. ‘...De botheyt is hier te groot ende de gallardise is gelt waert’ schreef hij beslist; hetzelfde bezwaar tegen opvoeding van zijn neven in Holland had hij twee jaren tevoren ten aanzien van de oudste, Cornelis, aangevoerd, toen hij zijn zuster had geadviseerd deze uit Holland terug te roepen en in Parijs naar de academie te sturen. Zijn Frans zou er bij winnen en | |
[pagina 206]
| |
13. Twee jeugdige heerschappen - afkomstig uit ‘dat deel van Euroope, 'twelk van de geestighste en gesleepenste volken des aardtboodems wort bewoont’ - staan model voor de ‘onbesnoeyde’ noordeling (G. Brandt 9).
| |
[pagina 207]
| |
hij zou ‘wat ghemanniert’ worden.Ga naar voetnoot8 Ook nu weer, met de belangen van Pieter en Dirk voor ogen, was het voor de ouders een moeilijke beslissing. Geleerde botterikken in Holland of galante leeghoofden in Frankrijk? De beslissing viel tenslotte ten gunste van Hollandse leerjaren. Dichter bij het Franse vuur zagen Hugo en Maria de Groot allicht de gevaren van die in Nederland zo gewaardeerde ‘gaillardise’ wat duidelijker; voor ouders in de Lage Landen bestond dit dilemma niet. Voor het ‘façonner ses moeurs’ was Frankrijk, en speciaal Parijs, de aangewezen leerschool. Naarmate de jaren verstreken kreeg die overtuiging een haast axiomatische waarde, maar ze deed ook al opgeld in het eerste decennium der zeventiende eeuw, toen Frankrijk de burgeroorlogen nog maar nauwelijks achter de rug had en aan het Franse hof beschaving nog verre te zoeken was.Ga naar voetnoot9 In de jaren dat hij de Staatse belangen in Frankrijk behartigde, toonde François van Aerssen zich een warm voorstander van die Hollandse visie. ‘Paris les peut former’ verzekerde hij Oldenbarnevelt, toen deze hem om advies had gevraagd inzake het vervolg van de educatiereis van zijn beide zonen. Laat Reinier en Willem toch naar Parijs komen; in Genève (waar de beide jonkers in dat najaar van 1607 verbleven) hebben zij niets te zoeken, zo oordeelde de gezant, ‘ie ne puis approuver leur demeure à Geneve, ils n'y ont exercice que les estudes, point de conversation, pour leur qualité, point de langue qui soit receue’.Ga naar voetnoot10 In een van zijn volgende brieven licht hij zijn standpunt nog nader toe. Ik stel mij voor, zo schrijft hij, dat de scholing van Uw zonen te Parijs wordt aangevat op tweeërlei vlak. Enerzijds moeten zij zich toeleggen op de ‘exercices’, ‘aux Mathématiques, à monter à cheval, tirer des armes, et autres functions de noblesse, mais sur tout, aux conversations frequentans la Cour,... et s'accoutoumans a hanter les plus grands,... à mon advis rien ne forme mieux l'esprit d'un gentilhomme que ceste action’.Ga naar voetnoot11 ‘Exercices’ en ‘conversation’ zijn de twee peilers waarop Van Aerssens opvattingen zijn gebaseerd. Stellingen die in wezen de vorming tot ‘heer’ gedurende de gehele zeventiende eeuw zullen blijven bepalen en, volgens welke variant ook geformuleerd, in eerste aanleg allemaal teruggingen op denkbeelden zoals die al bijna honderd jaar lang in beschaafd Europa opgeld deden, sinds zij in de ‘Cortegiano’ hun verwoording hadden gekregen. En al onderwees Van Aerssen zijn correspondent op het breukvlak van de zestiende en zeventiende eeuw, in het vervolg van dit hoofdstuk moge blijken dat de verarming der Franse zeden rond die eeuwwisseling geen blijvend vat kreeg op het ideale beeld van de beschaafde mens; maar dat integendeel, juist die tijdelijke verruwing een Franse | |
[pagina 208]
| |
renaissance van dit beeld in de hand werkte. Want toen na verloop van tijd rust en veiligheid hun rentree maakten in de Franse maatschappij, toen stroomde de cultus van de ‘perfett' uomo’ opnieuw adepten toe, die op hun beurt het Ideaal, nu in de gestalte van de ‘honnête homme’ met precieus raffinement zouden opsieren. Vanaf dat moment werd, wat oorspronkelijk in Italië gecreëerd was, à la française in geheel Europa geadoreerd en gecopieerd. Maar dat is ver vooruitlopen in de tijd en een tweede fase aankondigen, terwijl van de eerste, uitermate leerzame episode nauwelijks de inleiding is verhaald. Want het is lonend om verder te bladeren in de zakelijke depêches van Van Aerssen en daaruit de ‘addenda’ te lichten die gedurende drie achtereenvolgende jaren vele van de brieven aan zijn lastgever besluiten. In deze rapporten, steeds ingeleid met een ‘pour le particulier, monsieur’ ligt als een doorlopend verhaal met een veelheid aan boeiende details, de geschiedenis besloten van de Parijse tijd der jonkers Barnevelt. Ofschoon dit één van de redenen is die de uitvoerige verteltrant van het nu volgende moge wettigen, ligt toch de voornaamste reden daarvoor in het feit dat deze particuliere berichtgeving het oudste document is in de geschiedenis van de Nederlandse leergang in ‘heusche zeeden’. Van Aerssens aanbod zich beschikbaar te stellen als ‘Gouverneur’ van Reinier en Willem Barnevelt, vond in Den Haag een gunstig onthaal. Te meer daar dit voorstel afkomstig was van iemand die bij uitstek tot raadgeven en oordelen bevoegd was. Van Aerssens eigen opvoeding immers was destijds ook in Frankrijk voltooid, tijdens leerjaren bij Duplessis-Mornay en nadien waren hem, op zijn diplomatieke post in Parijs, gevoelens en opvattingen der toonaangevende kringen zeer vertrouwd geworden.Ga naar voetnoot12 Naar de voorstellen van de gezant, die de opleiding van de heer van Groenevelt en de heer van Cralingerpolder, tot ‘heer’ van Frans fatsoen beoogde en daarmede tevens hun entree in de aanzienlijkste Parijse kringen in het vooruitzicht stelde, had hun vader, de heer van Berkel en Rodenrijs, wel oren. Hij moet onverwijld gereageerd hebben op die brief van 5 december 1607 uit Parijs met een missive aan het adres van Meursius in Genève, want enkele weken later al arriveert deze mentor met zijn pupillen in Parijs. Daar worden de jonkers Barnevelt gastvrij ontvangen door de Staatse gezant, die mèt de zonen van zijn lastgever ook kommer en zorgen in huis haalt. De eerste paar weken is er van problemen nog geen sprake. Reinier en Willem zijn, vol ijver, meteen aan hun ‘exercices’ begonnen. Het moment van hun officiële entree in de Parijse wereld wordt nog even opgeschort in afwachting van een beslissing van hun vader over een eventuele tour door Frankrijk, die dan éérst gemaakt zou worden. Eind januari, terwijl vanuit Den Haag nog steeds geen uitsluitsel is ontvangen, doorkruist koning Henri IV zelve, wien de aanwezigheid van Oldenbarnevelts zonen in Parijs ter ore is gekomen, Van Aerssens | |
[pagina 209]
| |
zorgvuldige opzet. Hij verbreekt ontijdig hun ‘incognito’ door Reinier en Willem aan zich te doen voorstellen. En met deze ‘Révérence au Roy’ en een visite bij Mr de Villeroy, 's konings minister, is dan formeel ook de buiging voor de Parijse monde gemaakt.Ga naar voetnoot13 Het staat Van Aerssen nu vrij om zijn protégés in de Parijse salons binnen te loodsen. Dáár immers leren jonge mensen hun ‘maintien’. Reinier en Willem hebben zelf de ‘exercices’ ter hand genomen, hun nieuwe Gouverneur zal zorgen voor de nodige ‘conversation’. Het lijkt allemaal veelbelovend. Het tweetal vergezelt Van Aerssen op diens werkbezoeken, krijgt invitaties voor diners en maakt in gezelschap een goede indruk.Ga naar voetnoot14 Maar dit vertoon van lofwaardig ‘comportemens’ verflauwt al gauw. Kennelijk delen deze jongelieden niet het inzicht van hun leidsman, die speciaal voor de zonen van de eerste burger der Nederlanden ‘Visites’ zo belangrijk vindt ter verwerving van ‘un entregens et franchise de parler a toutes qualités.’Ga naar voetnoot15 Zij laten zich in de salons niet meer zien, des te meer daarentegen in de manege, waar zij zich onder verwaarlozing van hun andere ‘exercices’, nu geheel concentreren op paardrijden.Ga naar voetnoot16 Van Aerssens pogingen hen weer in het goede spoor te krijgen halen niet veel uit. Reinier en Willem laten zich weinig gelegen liggen aan de vermaningen van hun gastheer, te meer daar berispingen van hun vader uitblijven. Blijkbaar legt deze de brieven van Van Aerssen, waarin de gezant blijft hameren op het eminente belang voor ‘Messieurs vos fils’ van ‘les honorables conversations’ en van de ‘exercices’, in het bijzonder de ‘Mathématiques’, naast zich neer.Ga naar voetnoot17 Het is intussen voorjaar geworden en Reinier, de oudste van de twee, staat alweer op punt van vertrek naar huis. Hij had in Parijs alles volkomen ongeïnteresseerd aan zich voorbij laten gaan; blijkbaar waren zijn gedachten in Holland, waar zijn jonge bruid hem wachtte. Oldenbarnevelt maakte geen bezwaar tegen een vervroegde thuiskomst, mits Reinier zijn rentree in Holland zou maken als ridder in de orde van St George. Dit koninklijk eerbetoon, een hoffelijk gebaar ten aanzien van de Landsadvocaat van Holland, werd inderdaad verleend en kort nadien verdween Reinier van het Parijse toneel.Ga naar voetnoot18 | |
[pagina 210]
| |
Het laat zich in de daaropvolgende zomermaanden aanzien alsof Van Aerssen met Willem meer succes zal boeken, in zijn pogingen althans van de jongste Barnevelt een presentabel gentilhomme te maken. Willem laat zich gewillig meetronen op werkbezoeken en Van Aerssen weet zijn beschermeling zelfs te bewegen de studie weer op te vatten. Onder leiding van een met zorg gekozen leraar, die wiskunde volgens een beknopte methode doceert, werkt Willem Euclides door.Ga naar voetnoot19 Van Aerssen staat op winst, maar toch heeft hij de strijd, met Willems opleiding en vorming als inzet, verloren. Tegen Oldenbarnevelts strategie en doordrijverij is hij niet opgewassen. De eerste schermutselingen dateren al van februari. Blijkbaar had de landsadvocaat toen al laten doorschemeren dat hij zijn zoon graag aan het hof zou zien, want Van Aerssen had op deze ‘ouverture’ gereageerd met een afwijzend advies, met klem van redenen geadstrueerd. Hij was niet zozeer gekant tegen het idee zelf, want behalve eervol, was zo'n positie van ‘gentilhomme chez sa Majesté’ ook zeer leerzaam, maar hij achtte de stap onberaden en het tijdstip volstrekt niet opportuun. Hij voorzag grote moeilijkheden als Willem aan het hof zou worden ‘losgelaten’ tussen zijn Franse leeftijdgenoten; dat zou onvermijdelijk uitlopen op een botsing tussen de jonge Hagenaar, ‘fort francq du Collier’ en de Franse noblesse, ‘trop pointilleuse’ van aard. Het gevaar van een duel was allerminst denkbeeldig.Ga naar voetnoot20 Van Aerssen had zijn bedenkingen nog meer kracht kunnen bijzetten door Oldenbarnevelt het oordeel der Fransen zelve over te brieven: ‘notre jeune noblesse d'aujourd'hui est aussi mal embouchée qu'elle est sotte et mal apprise.’ Inderdaad, geen geschikte speelgenootjes voor Willem.Ga naar voetnoot21 En dan was het financiële bezwaar nog niet eens genoemd! Oldenbarnevelt diende wel te beseffen dat de functie eervol was, maar de lasten zwaar. Die stonden niet in verhouding tot de remuneratie die een gentilhomme-ordinaire in dienst van Zijne Majesteit mocht verwachten. Ge zult Uw zoon jaarlijks zeker 1200 écus als toelage moeten geven, zo legde Van Aerssen uit, wil hij de staat voeren die zijn positie aan het hof meebrengt. Dat wil zeggen dat hij zich personeel moet aanmeten, te weten een kamerdienaar en twee lakeien die in livrei gestoken moeten worden, en dat hij rijtuig moet houden, waarbij zeker drie of vier paarden horen. Van zijn kant vergoedt de koning van deze uitrustingskosten maar een bedrag van 600 écus.Ga naar voetnoot22 Op deze uiteenzetting en bedenkingen reageerde Oldenbarnevelt blijkbaar niet; evenmin ging hij in op Van Aerssens aanbod Willem voorlopig nog als zijn logé onder zijn persoonlijke hoede en toezicht te houden. Oldenbarnevelt liet de | |
[pagina 211]
| |
protector van zijn zoon eenvoudig in het ongewisse en bracht in Holland zwaarder geschut in stelling om zijn zin toch door te drijven. De manoeuvre - bemiddeling van 's konings minister en tijdelijk gezant in de Nederlanden, Jeannin - had succes en begin augustus 1608 volgde de aanstelling van de heer van Cralingerpolder tot gentilhomme-ordinaire van koning Henri IV van Frankrijk. Tijdens een ontvangst ten hove onderhield Zijne Majesteit zich allervriendelijkst met de zoon van de Landsadvocaat en voorspelde dat hij zijn Hollandse hoveling binnen enkele jaren geheel naar Frans model zou kneden.Ga naar voetnoot23 Van Aerssen, sans rancune, bracht uitvoerig verslag uit, berichtte over het Willem toegezegde ‘pension’ van 1000 écus 's jaars en verzekerde Oldenbarnevelt dat hij persoonlijk zou toezien op aantrekken van personeel, équipage en aanschaf van garderobe. Maar hij bleef een hard hoofd houden in het resultaat van de onderneming en hernieuwde, te elfder ure, zijn aanbod Willem bij zich aan huis te houden; een laatste poging om het kwaad dat hij voorvoelde, ‘l'Inconvenient des querelles’, te bezweren.Ga naar voetnoot24 Oldenbarnevelt laat opnieuw, zoals te verwachten was, de gebeurtenissen op hun beloop en eind september trekt Willem weg uit het gastvrij huis van de Hollandse gezant, om in functie te treden als ‘geappointeert Edelman van zijne Majesteit’. Van Aerssens sombere voorgevoelens worden al spoedig bewaarheid, zij het op een andere manier dan voorzien. Willem wordt niet het slachtoffer van twisten met zijns gelijken aan het hof, maar van zijn eigen speel- en spilzucht. Hij verzaakt zijn plichten, vertoont zich niet ten hove, maar woont op eigen gelegenheid en brengt zijn tijd door op de tennisbaan, waar hij enorme bedragen verspeelt.Ga naar voetnoot25 En dáár ligt dan het breekpunt. Oldenbarnevelt, die noch over plichtsverzuim, noch over verwaarlozing van studie gevallen was, maakt nu zijn misnoegen kenbaar over de hoge rekeningen die hem in Den Haag bij voortduring worden voorgelegd en hij stelt hiervoor Van Aerssen verantwoordelijk. Er volgt, over het hoofd van de schuldige heen, een geprikkelde correspondentie tussen zijn vader en zijn beschermheer; verwijten en protesten gaan over en weer. Terwijl Van Aerssen alle aantijgingen van de vader verontwaardigd van de hand wijst, roept hij de zoon ter verantwoording. Zijn ‘remonstrances’ hebben helaas maar | |
[pagina 212]
| |
kortstondig effect en Willem vervalt opnieuw in zijn oude zonden: tennissen en open tafel houden. Deze twee geldverslindende vormen van vermaak,Ga naar voetnoot26 in combinatie met voortdurende uitgaven bij de kleermaker, hebben Willem in schulden gebracht. Die schulden worden met hulp van Van Aerssen vereffend, maar in maart ziet Willem zich genoodzaakt opnieuw geld te lenen. Van minder dan 200 écus per maand kan hij, naar zijn zeggen, niet rond komen en hij ziet geen enkele noodzaak tot bezuiniging.Ga naar voetnoot27 Nu wordt het zelfs Van Aerssen te veel. En wanneer ‘Den Haag’ niets beters weet te bedenken ter beteugeling van Willems verkwistendheid dan hem een extra paard te zenden (waarvan de verzorging weer nieuwe kosten met zich meebrengt), dan trekt de gezant zijn handen van de onverbeterlijke lastpak af. Hij verzoekt Oldenbarnevelt dringend zijn zoon ter verantwoording naar huis te roepen en dit keer wordt aan zijn verzoek gevolg gegeven. Eind maart 1609 vertrekt Willem met een half jaar eervol verlof uit Parijs, op terugreis naar Holland.Ga naar voetnoot28 In zijn bagage een loffelijk getuigschrift plus de verzekering dat hij, na het verstrijken van zijn verlof opnieuw in koninklijke dienst welkom is. Inderdaad verschijnt de heer van Cralingerpolder zes maanden later opnieuw aan het Franse hof, maar niet om er zijn plaats als gentilhomme weer in te nemen. Hij logeert dan in Parijs op doorreis naar Italië...Ga naar voetnoot29
Het wordt nu hoog tijd om de jonker Barnevelt vaarwel te zeggen en de balans op te maken van zijn ‘faits et gestes’ te Parijs, waar de educatiereis eind en bekroning had moeten krijgen in zijn vorming tot gentilhomme. De geboekte resultaten echter, blijven verre beneden verwachting en zijn in feite bijzonder onbenullig. Willem Barnevelt heeft zich een zekere vaardigheid eigen gemaakt in dressuur-rijden en wapengebruik, hij heeft kennis genomen van elementaire begrippen uit de wiskunde en de beginselen van fortificatieleer. Of, om het wat extremer te stellen: hij heeft in Parijs zijn exercices gedaan in de manege en vooràl op de tennisbaan. Conversatie heeft hij er gehad, niet met diegenen aan het hof in wier speciale protectie hij was aanbevolen, maar met eigen leeftijd- en landgenoten, als | |
[pagina 213]
| |
14. Velen spelen op de tennisbaan om de ‘frais’ alleen, een enkeling ‘s'adonne trop au jeu de la paulme’ en vergokt er aanzienlijke bedragen.
| |
[pagina 214]
| |
gastheer presiderend aan eigen tafel. En tenslotte heeft zijn positie aan het hof hem een uitgebreide garderobe, ‘fort à la mode’ opgeleverd. Zelden zijn schitterende kansen zo bedroevend verspeeld. Het is nutteloos om te speculeren over de vraag hoe Willem zou zijn ‘uitgevallen’ als de Franse koning en de Hollandse gezant wel geslaagd waren in hun opzet om de Haagse jonker te ‘parformer’. Het enige dat hiervan met stelligheid te zeggen valt is, dat hèt kenmerk van een gentilhomme ‘style Henri IV’, namelijk het martiale, zou domineren over het geciviliseerde en het algemeen culturele element in Willems opmaak als ‘heer’. Overigens is de essentie van die Parijse tijd niet geheel aan hem voorbij gegaan. Van de preken en bedoelingen van zijn mentor, François van Aerssen, is bij Willem toch wel iets blijven hangen, getuige een wijze uitspraak in een brief aan zijn vader. Wanneer hij in februari 1610 vanuit Rome verandering van reisplannen verdedigt, schrijft hij in diezelfde brief ook dat hij tot zijn teleurstelling totaal geen contact heeft met de Italiaanse monde: ‘Je diray seulement que la conversation de ce pays ne me plaist pas trop, et i' aurois plus de contentement aillieurs que icy après avoir tout veu; car ils sont trop retirés, on ne les peut à grand peine hanter, et la conversation des hommes de bien faict l'homme.’Ga naar voetnoot30 Is het toeval dat Willem de waarde van de stelling, hem in Parijs tot vervelens toe voorgehouden, eindelijk onderkende in Italië, de bakermat van de wellevenskunst? Heeft in Padua de spraakmeester ‘die Syn E Italiaens leert lesen’ misschien bij zijn lessen het vermaarde boek van Castiglione gebruikt? Of dat andere, iets recentere handboek van heuse zeden, de ‘Galateo’? Of behandelde die Paduaanse leraar misschien met Willem Guazzo's ‘La civil conversatione’?Ga naar voetnoot31 Via de lectuur van deze geschriften, waarin het ideale beeld van de ‘gentiluomo’ van alle kanten belicht werd, konden Willem Barnevelt en zijn soortgenoten, jeugdige heerschappen uit ‘onbesnoeyde’ landen, een duidelijke voorstelling krijgen van de beschaving die zij zochten. Maar gezien het besloten karakter van de gemeenschap der Italiaanse monde, waarin vreemdelingen, hoe aanzienlijk | |
[pagina 215]
| |
ook, niet werden opgenomen, konden de touristen het in Italië met het ‘slijpen’ van hun verschijning en conversatie niet ver brengen.Ga naar voetnoot32
Gelukkig was die kunst elders in Europa, met name in Frankrijk, zeer wel aan te leren. Juist in de jaren dat Willem van Oldenbarnevelt zijn historische opmerking maakte over de ‘homme de bien’ zette in Frankrijk het reveil van cultuur en beschaving in. Toen werden de eerste geschriften gepubliceerd die ten doel hadden ‘la vie de société’ weer op beschaafd niveau terug te brengen. Deze verhandelingen gaven voorschriften voor maintien en conversatie, voor taalgebruik zogoed als voor kleding en hygiëne; kortom, zij bestreken met hun regels alle facetten van het dagelijks leven van de ‘parfaict gentilhomme’.Ga naar voetnoot33 Deze ijveraars voor civilité kregen geestdriftige bijval uit de aristocratische kringen waar Catherine de Vivonne, marquise de Rambouillet de toon aangaf. Tijdens de spirituele en speelse bijeenkomsten in haar beroemde Chambre Bleue werd de ‘uomo universale’ - zoals weleer uitgebeeld door de ‘Cortegiano’ - tot nieuw leven gewekt, omgedoopt en als ‘honnête homme’ ten troon verheven. Als romancier van wat zich afspeelde in het Hôtel de Rambouillet wierp zich op Honoré d'Urfé, comte de Chasteauneuf, die in zijn ‘Astreé’ de lezers binnenvoerde in dat exquise wereldje van heuse manieren, van vrolijkheid en hoofse liefde. In later jaren namen précieuses als Madame de Lafayette en Mademoiselle de Scudéry zijn taak over en schreven romans die door een bewonderend lezerspubliek geroemd werden als meesterwerken der galanterie.Ga naar voetnoot34 Het toneel waar die gebeurtenissen zich afspelen - in feite en in fictie - is niet langer, zoals destijds in Urbino, het vorstelijk hof en het milieu waarin de honnête homme zich beweegt is evenmin per se aristocratisch - in principe heeft een ieder er toegang - maar wel zeer exclusief. ‘Bienséance’ is er het wachtwoord, ‘conversation’ het aangenaamste divertissement en ‘vivre heureusement’ 's levens enig doel. ‘Servir’ als devies, is vervangen door ‘plaire’; het ‘ghemeene best’ is teruggetreden voor het individuele geluk. Apostel en hogepriester van de leer der honnêteté is Antoine de Gombauld, chevalier de Méré. Hij verklaart de | |
[pagina 216]
| |
schrift, legt principes vast en zet richtlijnen uit.Ga naar voetnoot35 En al is het verschil tussen ‘comme il faut’ en ‘faux pas’ in taalgebruik, in houding en expressie, in kleding en tijdverdrijf voor ingewijden duidelijk, soms zijn ook zij niet bij machte de delicaatste nuances onder woorden te brengen en moeten zij hun toevlucht nemen tot het gevoelduidende ‘je ne sais quoi’. Voor buitenstaanders is deze leer echter, nog afgezien van alle bijkomende moeilijkheden in het onderling afwegen van waarde tussen een ‘homme de bien’, en ‘habil'homme’ of misschien ‘homme habile’, tussen een ‘galant homme’ en een ‘homme poli’, zo een ‘intricaete materie’, dat het hier verstandiger is daar verre van te blijven. Te meer daar de jonge Nederlanders op tour - al schermden ook zij graag met de term ‘honnête homme’ - zich over al die subtiliteiten van dit aristocratisch spel het hoofd niet braken. De noties die zij van honnêteté kregen, dankten zij vermoedelijk voor het grootste deel aan de lectuur van Franse romans, plus de verhalen van hun vrienden, juist terug van tour. Het ging er hun voornamelijk om Franse beschaving deelachtig te worden en iets van Franse wellevendheid te leren. Waarschijnlijk had alleen de kleine groep jongelieden die zich in de Haagse monde thuisvoelde, een lichte voorsprong op hun soortgenoten elders in den lande. Daar immers was, met of zonder stadhouderlijk hof, in de omgang met Franse diplomaten en Franse legerofficieren altijd wel een vleugje hoofse lucht te snuiven. Allicht dat in die Haagse kringen het accent van de educatiereis wat nadrukkelijker op die Franse heuse zeden lag en dat imitatie daarvan gold als een belangrijk motief om jonge mensen buitenslands te sturen. Zo dachten althans Alexander de Zoete de Laeken, heer van Villers, en Adrienne van Aerssen. Uitgaande van de overweging ‘pour vivre dans un Estat comme celuy là, les Pays-Bas il ne faut pas peu d'adresse et de connoissances’, besloten zij in 1656 hun zonen naar Parijs te zenden om in dat centrum van beschaving alles te leren ‘...ce qui peut façonner l'esprit et le corps, et donner de belles lumières à l'un par la conversation, et un beau port, de l'adresse et de la vigueur à l'autre, par les exercices qui s'y enseignent parfaitement bien.’ Ook voor deze kleinzoons van François van Aerssen zal, precies zoals hij dat zelf destijds aangaf, de Franse scholing geconcentreerd worden op ‘conversation’ en ‘exercices’, de voornaamste elementen in de vorming tot man van beschaving.Ga naar voetnoot36 Toen enige jaren voordien Constantijn Huygens de mogelijkheid onderzocht om twee van zijn zonen de reis naar Frankrijk te laten maken, ging het hèm er zelfs uitsluitend om dat Christiaan en Lodewijk zouden leren zich in gezelschap te bewegen. Hij ging te rade bij zijn vriend André Rivet en deze beloofde zijn gedachten te laten gaan over Constantijns vraag ‘Comment en ceste france mes | |
[pagina 217]
| |
jeunes gens dirigeront pour le mieux le cours de leur pérégrination’. Het is niet nodig dat er een reis wordt uitgestippeld waarin studie van de taal centraal staat, want op dat punt hebben mijn zoons weinig meer te leren. Het gaat er mij vooral om dat zij zich toeleggen ‘...a proprement estudier la bonne et belle conversation.’Ga naar voetnoot37 In de machtige Amsterdamse koopmanswereld denkt men dan - omstreeks 1650 - over deze kwestie al niet anders. Daar maakt in 1647 Aernout Hooft, als voorbereiding op zijn educatiereis, onder meer een overzichtje van de verschillende plaatsen waar hij, eenmaal op tour, van plan is ‘wat te wonen’. De notities der speciale attracties van steden in Italië betreffen louter bezienswaardigheden. In de regels gewijd aan Parijs echter, geen woord daarover. Hier is alles toegespitst op het thema der wellevenskunst. Met zijn ‘Parijs... Praecipue ob emendandos mores’ neemt Aernout Hooft de woorden over van zijn grootvader, de burgemeester van Amsterdam, en Aernouts, ‘...Conversatio ibi optimorum’ klinkt als een verre maar getrouwe echo van de uitspraak met betrekking tot Italië gedaan door Aernouts landgenoot en roemruchte voorganger te Parijs, de heer van Cralingerpolder.Ga naar voetnoot38 ‘Civiliteyt’ en ‘conversation’ - daarover zijn ouders en aanstaande touristen het roerend eens - kunnen alleen in Frankrijk geleerd worden. Dus troept jong Nederland, de Hagenaren voorop, naar het Mekka der Manieren, naar Parijs. Voordat echter een tourist, eenmaal in Parijs aangekomen, zijn opwachting kan maken in de monde, zelfs voordat hij zijn ‘geloofsbrieven’, de introducties voor Franse relaties in Holland uitgeschreven, ter bestemder plaatse kan overhandigen, moet er eerst van allerlei zo goed mogelijk geregeld worden. De jongeman in kwestie dient zich te verzekeren van logies, transport en een passende garderobe. Meestal neemt hij voor de eerste dagen een kamer in de ‘Croix de Fer’ of ‘La Ville de Brissac’, herbergen die bij generaties van Hollanders populair waren, om van daar uit een onderkomen te zoeken, geschikt voor langer verblijf. Als hij beschikt over royale middelen is het allicht eenvoudiger om goede kamers te vinden dan wanneer de reistoelage niet zo ruim gesteld is. In dit opzicht zijn Philippe en François de Zoete van Laeken zeer bevoorrechte touristen. Hun ouders laten hen op comfortabele manier reizen en in Frankrijk op onbekrompen voet leven. Op kosten voor huisvesting, personeel, equipage en kleding wordt niet gekeken. Bovendien was met de aanstelling tot gouverneur van Antoine de Brunel, die zijn sporen als reisleider wel verdiend had, het succes van de reis al verzekerd. Zo iemand, dan bezat De Brunel als Fransman en oud-militair van | |
[pagina 218]
| |
adellijken huize alle kwalificaties vereist om de jeugdige heren de Villers wegwijs te maken in de Parijse wereld. De Brunel nu, brengt zijn pupillen tijdelijk onder in de ‘Ville de Brissac, rue de la Seine’ - waar herbergier Montglas ‘van de religie’ is - terwijl hij uitkijkt naar een geschikt appartement. (30) Dat vindt hij in het ‘Hostel de Montpellier’, rue de Bourdonnois, waar De Brunel een kamer huurt met een kabinet en suite. De kamer is groot en ‘fort bien meublée, le lict y est élevé sur une estrade et est d'un brocard de soye, les sieges et la tapisserie sont de mesme estoffe.’ (34) Tweede reden tot grote tevredenheid: in deze herberg logeren uitsluitend Fransen. Er is gelukkig geen Duitse tourist te bekennen, want die heren ‘s'atrouppent aux païs estrangers, et s'adressent et se logent chez ceux de leur nation’ zoals misprijzend in het journaal opgetekend wordt. Alsof Hollanders op tour daarvan géén handje hadden! (33) Voor Johan en Cornelis de Witt, die hier de gehele winter van 1646/47 bij Montglas logeerden, was dat blijkbaar geen reden geweest om er weg te blijven.Ga naar voetnoot39 Ook Christiaan en Lodewijk Huygens strijken er neer als zij in de zomer van 1655 in Parijs aankomen. Christiaan krijgt hier een ‘chambre tapisee’ die echter blijkt te liggen onder een graanzolder, vanwaar ratten en muizen hem vaak gezelschap komen houden. En 's nachts wordt hij door vlooien gemaltraiteerd. Ik zie er niet uit, schrijft hij aan broer Constantijn. Toch is dit een van de beste pensions in de stad.Ga naar voetnoot40 Eigen schuld, antwoordt vanuit Den Haag Constantijn, die destijds zelf ook bij Montglas gelogeerd had. Je moet naar ‘l'hostel de Mouchon’ gaan, ‘logement pour messieurs les estrangers’, waar je kunt genieten van ‘le voysinage le plus Joly du monde, maer 't kuycken wil altoos wijser wesen als 't eij.’Ga naar voetnoot41 Een paar weken houden Christiaan en Lodewijk het nog uit bij Montglas, maar wanneer zij in september van een ‘tour de campagne’ terugkomen in Parijs, verhuizen zij toch naar een ander adres, misschien niet veel hygiënischer, maar toch wel goedkoper. Bovendien zijn er bij Montglas nog een paar ‘Flamands’ komen logeren. Nu wensen ook zìj zich te distantiëren!Ga naar voetnoot42 Pieter Teding van Berkhout stapt bij aankomst in Parijs af in de ‘Croix de Fer’, die andere ‘générale descente de nostre nation’. Maar de eetzaal is er benauwd en het gezelschap onsympathiek, ‘...plusieurs gens, qui firent fort les capables et qui à mon advis l'estoient toutefois fort peu’. Hij pakt schielijk zijn koffers en huurt een kamer vlakbij het Louvre en hier dicht in de buurt vindt hij een herberg waar hij voortaan, in redelijk goed gezelschap, gaat eten.Ga naar voetnoot43 Hij heeft eigen paarden meegebracht uit Holland en kan zich dus in Parijs en de nabije omtrek | |
[pagina 219]
| |
gemakkelijk verplaatsen. Een voordeel dat - in zijn ogen - het nadeel van de hoge kosten van stalhuur en verzorging der paarden ruimschoots compenseert. Vervoer húren is evenmin goedkoop. Christiaan Huygens is nauwelijks een week in Parijs of hij schrijft al zorgelijk, dat hij hoge uitgaven voorziet voor fiacres. Als hij vijf jaar later weer in Parijs is, koopt hij een chaise en regelt zijn bezoeken zó dat hij maar twee keer per week dragers behoeft te huren.Ga naar voetnoot44 Philippe en François de Villers blijven ook in dit opzicht in stijl. Zij kopen een karos die van buiten karmijnrood is geschilderd en van binnen fraai ‘aangekleed’ met gordijnen en franjes en zittingen heeft met zijde gestoffeerd. Het geheel is ‘fort beau et de la plus nouvelle façon’, verzekeren zij met gepaste trots.Ga naar voetnoot45 Zij moeten helaas nog even geduld oefenen voordat zij in deze stralende koets kunnen uitrijden om bezoeken af te leggen, want de grote bagage uit Holland is nog niet aangekomen. Het is ondenkbaar een entree in de Parijse wereld te maken zonder behoorlijke kleding. Daarom kunnen zij zich die eerste weken ook niet in de kerk vertonen. We hebben slechts reiskleding bij ons, ‘habits de vieille mode’, schrijven zij in hun journaal. Het is onaangenaam, maar in afwachting van de bagage, moeten Philippe en François zich voorlopig vergenoegen met wat wandelen door Parijs.Ga naar voetnoot46 Pas na vier weken komt aan deze periode van incognito een einde; de koffers zijn gearriveerd en de kleermaker wordt aan het werk gezet met de opdracht de Haagse plunje te fatsoeneren. Want in januari 1657 is die, opgedirkt met kwikken en strikken, goud en zilverdraad, in Franse ogen bepaald ouderwets. De ware élégance in Parijs werd toen gekenmerkt door eenvoud; niet omdat dit door de mode gedicteerd werd, maar omdat zulks van hogerhand gedecreteerd was, in een zoveelste poging om de pompeuze pralerij in garderobe (en equipage) waaraan de Parijzenaren zich zo graag bezondigen, aan banden te leggen. Dankzij de vaardige schrijfstift van De Brunel en diens gevoel voor detail, zijn het weer François en Philippe de Villers die zo uitvoerige informatie geven over deze belangrijke kwestie, die een entree in de Parijse society kon maken of breken. Ook voor hun tijdgenoten, zogoed als voor hun voorgangers op educatiereis was aanpassing der kleding aan Franse normen een punt van belang.Ga naar voetnoot47 Johan de Witts lange kolommen van uitgaven bevatten talrijke posten voor betalingen aan de kleermaker en voor aanschaf van allerlei stoffen en fournituren. Bij zijn vertrek uit Frankrijk sloeg hij een hele voorraad stoffen en kant in, waarschijnlijk ook ten | |
[pagina 220]
| |
pleziere van de familie in Holland. Johannes Thijs deed precies hetzelfde en ook bij Johan Huydecoper is het van hetzelfde laken een pak.Ga naar voetnoot48 Als hij de winter van 1648 in Genève doorbrengt, bestelt hij in Parijs schoenen, een hoed en poveretten (manchetten). Voor het model van de hoed verwijst hij degene die hij met deze commissie belast naar zijn vriend, jonker Ploos (per adres de rijschool van Mr du Vaux), die zo'n ‘graue ruijge vigonie’ bezit.Ga naar voetnoot49 Later, wanneer Johan ten tweede male in Frankrijk is, laat hij in Saumur twee ‘pakken’ maken. Een ‘grau kleet met kant’ voor 's zondags en een ‘slegt om alle daeg bij de vier te gebruijcken en int lelyck weer.’ Met het oog op de aanstaande reis naar Italië vult hij dan ook zijn linnengoed aan, koopt een hoed, kousen, handschoenen, linten, schoenen en laarzen, zodat hij met recht zijn vader kan melden dat hij zich van ‘alles naer behooren versien heeft.’Ga naar voetnoot50
Is de tourist goed en wel ‘en équipage’, dan zijn er geen beletsels meer om de Parijse monde tegemoet te treden. Het afleggen van een beleefdheidsvisite bij de gezant van de Republiek is een eerste stap in die richting. Sommigen laten het bij dat ene bezoek, anderen houden het contact aan. Het kan zijn nut hebben. Ten huize van de gezant valt namelijk het laatste nieuws uit binnen- en buitenland te horen, in het bijzonder de tijdingen uit het vaderland. De gezant stelt zijn huiskapel open voor ‘die van de religie’, wanneer de zondagse gang naar Charenton, waar de gereformeerden ter kerke gingen, bezwaarlijk is. En het is alweer de gezant die wel eens een tourist in zijn gevolg opneemt ter gelegenheid van een audiëntie ten hove. Zo maakten François en Philippe de Villers, Pieter Berkhout, de Huygensen, Johan en Cornelis de Witt en talrijke andere Hollandse touristen in Parijs hun opwachting bij de vertegenwoordiger der Republiek aan het Franse hof. In de jaren vijftig was dit Willem Boreel, heer van Duynbeecke.Ga naar voetnoot51 Te oordelen naar de notities van zijn jeugdige landgenoten ontving hij hen steeds voorkomend en was hen naar vermogen ter wille. Kritiek hadden zij intussen ook. Het oordeel van de twee De Villers over de capaciteiten van de gezant en de kleinburgerlijke ijdelheid van zijn familie is weinig vleiend. Erger nog, Mevrouw, ‘een echte Amsterdamse-Moer’ spreekt en verstaat geen Frans, maar dit alles is toch geen reden om de | |
[pagina 221]
| |
familie te mijden.Ga naar voetnoot52 Christiaan Huygens veroorloofde zich in een brief aan broer Constantijn een spottende opmerking over Boreel en werd hierover prompt door zijn vader à faire genomen. Waarop Christiaan zich schielijk verontschuldigde over dit grapje en de heer Boreel eigenlijk bijzonder geschikt noemde.Ga naar voetnoot53 Pieter Berkhout, evenmin benauwd om een oordeel te geven, laat zich uit in vriendelijke termen; hij komt er geregeld aan huis en brengt ook Mademoiselle Boreel bezoekjes.Ga naar voetnoot54 Wanneer de touristen hun verplichting tegenover hun gezant zijn nagekomen, zijn zij vrij Franse families te benaderen. In hun bemoeienissen met de Parijse monde concentreren de Franstalige Nederlanders zich op de ‘conversation’, de anderen zoeken hun heil elders. Het heeft immers weinig zin in Frans gezelschap te verkeren, zolang men onvoldoende is ‘geattacheert’ aan de taal en buiten de kring der ‘Haagse’ heren hield de spreekvaardigheid der Nederlanders meestal niet over. Toch moge blijken dat ook zij de Franse ‘heusche zeeden’ navolgden, zij het van wat groter afstand dan hun linguïstisch beter toegeruste landgenoten. In geen der berichtgevingen wordt zo omstandig verhaald over het leven der Parijse beau monde als in het journaal der jonkers de Villers. Hun allereerste bezoek, nog vóór de visite bij de Hollandse gezant, geldt Mr le premier, Henri de Beringhen, opperstalmeester van Zijne Majesteit. Een bijzonder voorkomende figuur, die de Nederlandse touristen in het algemeen en de familie de Villers in het bijzonder genegen was. Hij is dan ook degene die bij herhaling deze jeugdige vrienden plaatsen bezorgt voor balletvoorstellingen aan het hof.Ga naar voetnoot55 In snel tempo maken François en Philippe visites bij een drietal diplomaten, bij de heer Boreel, bij diens ‘opposite number’ Mr Chanut en tevens bij Mr Brasset, waar mademoiselle zijn dochter de honneurs waarneemt. Dan volgen bezoeken bij verschillende andere Franse families, maar bij voorkeur komen zij toch aan huis bij de messieurs Chanut en Brasset, om daar het politieke nieuws - het Franse, zogoed als het Europese - te horen en te bespreken. Speciaal Mr Chanut beluisteren zij graag, omdat er, zoals zij braaf vaststellen, van diens conversatie altijd veel te leren valt.Ga naar voetnoot56 Gedurende de zomermaanden - het is dan 1657 - staat het militaire nieuws in het centrum der belangstelling. De krijgsverrichtingen van maarschalk de Turenne, die op zomercampagne is in Vlaanderen, worden op de voet gevolgd.Ga naar voetnoot57 Deze conversatie over politieke en militaire kwesties is strikt een zaak van heren | |
[pagina 222]
| |
onder elkaar. Zodra zich dames in het gezelschap mengen, veranderen de heren van onderwerp en slaan een luchtiger toon aan, ‘nous nous mismes à railler et à parler plus galamment.’ (193) De Brunel ziet er zorgvuldig op toe dat zijn pupillen ook in de ‘ruelles des dames’ hun scholing krijgen. Want van ‘toutes les qualitez qui sont requises à un honneste homme’ zijn de correcte omgangsvormen met vrouwen van aanzien wel heel belangrijk. (93) De kennismaking met Madame de Longchamps valt zo tot genoegen der beide jonkers uit, dat zij uren blijven praten in haar salon. (93) Een ontstellende faux pas voor een eerste visite, zoals zij beschaamd opbiechten. Madame houdt het hun allerminst na, nodigt hen uit voor een rijtoer naar Meudon en rekent deze heren uit Holland verder tot de kring van haar vaste bezoekers. (183) De ontvangst bij Mademoiselle de St Armand is al even vriendelijk. (184) Van Madame de Lorme bewonderen Philippe en François haar ‘esprit’ en van haar familie de belezenheid. Madame en Monsieur hebben ieder een eigen bibliotheek; die van Madame staat vol met de nieuwste Franse romans. Van weer een andere gastvrouw heet het in hun journaal dat zij is ‘...une dame qui fournit bien à la conversation et qui reçoit le monde de fort bonne grace.’Ga naar voetnoot58 Wat er nu allemaal besproken wordt behalve het doen en laten der afwezigen (society-nieuws en society-roddel waren geliefkoosde onderwerpen) blijft helaas onvermeld. Het peil der gesprekken zal het in vele der ‘ruelles’ niet gehaald hebben bij het intellectuele of spirituele niveau der meest befaamde salons. Parelende woorden waren natuurlijk zeldzamer dan gemeenplaatsen, maar het gesprokene was steeds gevat in een sierlijke zetting van beleefdheidsformules en plichtplegingen. Misschien hadden De Brunels pupillen ook wel eens moeite met het begrijpen van het precieuse taalgebruik dat in sommige salons en vogue was. Zo prikkelen zij wel sterk de nieuwsgierigheid met hun aankondiging van een ontmoeting met Madame de Lafayette. Al voor hun bezoek zingen zij de lof van deze ‘omwaerdeerlijcke vrouwe’, van wier reputatie als ‘précieuse’ zij precies op de hoogte zijn. Maar over het verloop van de visite zelve bewaren zij een volstrekt stilzwijgen.Ga naar voetnoot59 Als notulist van salon-conversatie is Pieter Berkhout geen haar beter. Wanneer hij in de zomer van 1664 in Parijs aankomt, geldt zijn eerste bezoek intieme vrienden; in Montrouge, dichtbij Parijs, wordt hij als ware hij een dierbaar familielid ingehaald bij Madame la marquise de Hauterive.Ga naar voetnoot60 Vervolgens doet hij | |
[pagina 223]
| |
de ronde bij andere Franse vrienden die niet minder verheugd zijn Monsieur Berkhout weer in hun midden te zien. Hij beweegt zich met gemak en gratie in vele der Parijse salons, om het even of het oude vrienden geldt of het aanknopen van nieuwe banden. Rond zijn oude vriendenkring trekt hij een wijde cirkel van nieuwe kennissen. De conversatie van en met Mlle de St André beschouwt hij als een grote aanwinst, ‘une personne aussij spirituelle que peutestre il ij en aijt dans Paris’.Ga naar voetnoot61 In juli onderbreekt hij zijn verblijf in Parijs voor een week, om in Fontainebleau het hof te gaan zien. Ook daar voelt hij zich met behulp van introducties onmiddellijk thuis en geniet er gastvrijheid van vooraanstaande families. Hij bestaat het om zonder enige vorm van aanbeveling binnen te stappen bij Madame d'Aumale, ‘dame de grande condition’, onder voorwendsel ‘...de luy avoir des baijsemain a faijre.’ Madame la comtesse ontvangt de vreemdeling, die het spel der conversatie volgens de regels van de kunst weet te spelen, allervoorkomendst, noodt hem ten eten en neemt hem mee uit rijden. Voor die gastvrijheid en ‘affabilité’, de Fransen eigen, heeft Pieter alle waardering en hij noemt ze nadrukkelijk als nationale deugden.Ga naar voetnoot62 Op andere punten is zijn oordeel minder vleiend. Hij beschrijft met goedmoedige spot de warhoofdigheid waaraan vele jonge meisjes uit de Parijse monde lijden. In hun pogingen om toch maar voor ‘galante Fille’ door te gaan, halen zij de dwaaste dingen aan. Sommigen verdiepen zich in de wijsbegeerte, maar worden ‘sottes’ als zij proberen de filosofie van Descartes te begrijpen, anderen zoeken hun ziel en zaligheid in devotie en worden ‘bigottes’. Een derde categorie bestaat uit meisjes, die ‘n'aijment que la galenterie, les poesies, les sottises des passionez les rubans, les Blondins,... et mille autres extravagances’ en daardoor ook volkomen van streek raken.Ga naar voetnoot63 En de jonge Franse messieurs zijn al niet veel wijzer. Met enkele lijnen tekent Pieter een spotprent van het luchthartige type Fransman dat graag wil poseren als ‘galant homme’. Wie dit predikaat wil voeren, moet wel bereid zijn zich financiële offers te getroosten of schulden te maken, want een passende stijl van leven vergt zeker een 20.000 francs per jaar. In al hun doen en laten gaan deze heren uit van het principe ‘qu'ils sont a tout Faijre, et qu'ils ne s'incommodent iamais de rien.’ Hetgeen betekent dat niets hen te dol is, dat zij altijd van de partij zijn, onverschillig waar het om gaat: ‘...il faut estre un peu fou, un peu badin, avoir une petite Galanterie Venerienne, danser et chanter quelquefoijs au milieu de la rue, et sur tout au promenades publiques, | |
[pagina 224]
| |
causer beaucoup a la Messe, s'entrerire qu'elquefois et se vanter d'avoir force intrigue avec les dames, et d'en recevoir des faveurs car un François ne croit pas avoir receu une faveur n'ij n'en resent point le plaijsir s'il ne le dit a toutes ces cognoissances: car ils sont de l'opinion de ce commun dire latin Scire tuum nihil est, nisi te scire, hoc sciat alter’.Ga naar voetnoot64 Met deze lichtdruk van ‘l'humeur des François’ neemt Pieter Berkhout afscheid van het Parijse society-leven, waar hij na twee maanden meer dan genoeg van heeft, ‘estant corne assomi de voir du monde’ en trekt de provincie in.Ga naar voetnoot65 De Parijse tijd van Pieters zwager Ruysch wordt gekenmerkt door een zekere matheid van toon in de berichtgeving. In het journaal mankeren het elan en de uitvoerigheid die zijn Italiaanse verslaggeving eigen waren. Het feit dat in de zomer van 1677 zijn Groote Tour ten einde loopt, zal er gedeeltelijk debet aan zijn. Misschien was ook de oorlog tussen Frankrijk en de Republiek daaraan schuld. Niet dat hem op zijn tocht door Frankrijk ergens ook maar een strobreed in de weg was gelegd - afgezien van het examen-incident in Poitiers.Ga naar voetnoot66 Evenmin werd Ruysch vijandig bejegend in Parijs. Iedereen was er voorkomend als steeds. Overal werd hij met de gebruikelijke ‘hondert civiliteyten’ ontvangen. Zijn Frans was beslist niet gebrekkig, want niemand wordt, zoals Ruysch, een fanaat schouwburgbezoeker als hij de dialoog niet kan volgen. Hij zal zich in de Parijse salons evenmin gauche gedragen hebben als in de provincie of in Italiaanse gezelschappen. Blijkbaar zocht hij liever zijn conversatie bij geleerden dan dat hij behoefte had aan een druk society-leven. Natuurlijk kwam ook Ruysch in Parijs wel bij Franse families aan huis. In de eerste plaats bij Madame de Hauterive. Ook toeft hij graag bij Mademoiselle Certain, wier vriendschap hij te danken heeft aan Christiaan Huygens. Zij is ‘seer savant’ en speelt goed klavecimbel. Bij zijn eerste bezoek treft hij nog meer gezelschap en toont zich aangenaam verrast door de ‘seer goede conversatie’. Hij koestert grote verwachtingen van zijn omgang met de muzikale gastvrouw en haar vrienden en meent dat hij zich in die kring ‘seer wel[zal]diverteren.’Ga naar voetnoot67 Gewapend met een introductie uit Holland laat hij zich aandienen bij de ‘marechalle’ de Schomberg, die haar Hollandse bezoeker weer een aanbeveling bezorgt bij Madame de Valentinois, waardoor zijn bezoek aan Fontainebleau extra gloed en kleur krijgt.Ga naar voetnoot68 Met deze feitelijke gegevens over Ruysch' bewegingen in de Parijse monde moet de lezer van zijn journaal genoegen nemen. De connecties bestonden, maar achter het ‘waarover spraken zij’ volgt slechts een vraagteken. | |
[pagina 225]
| |
Als beoefenaars van ‘la bonne et belle conversation’ bleven Constantijn, Christiaan en Lodewijk Huygens wat onder de maat, althans afgelezen op de schaal der verwachtingen die hun vader daaromtrent koesterde. Christiaan en Lodewijk zijn in Parijs zo volledig in de ban van de wondere kunstschatten, dat zij behalve het verplichte bezoek bij de Hollandse gezant en bij Mr Brasset, nauwelijks één visite afleggen. Dat maken zij dan weer goed, door na terugkomst in Parijs van hun kleine tour, een reeks bezoeken af te leggen bij musici en litteratoren, vrienden en correspondenten van hun vader.Ga naar voetnoot69 Ook Constantijn was, zes jaar tevoren, een onvermoeibaar toerist en ook hij gooide het met zijn verplichtingen tegenover de Franse vrienden van zijn vader nogal op een akkoordje. Hij tenniste liever met ‘de soon van den Heer van Beverweert’ en andere heren-zonen uit het vaderland. En dat, terwijl Constantijn als zoon van de heer van Zuylichem en met hulp van de onafscheidelijke Tassin, zijn Parijse ‘wegh-wyser’, al heel gemakkelijk een Franse vriendenkring had kunnen opbouwen.Ga naar voetnoot70 Wat hij in Parijs bewust uit de weg was gegaan, dat werd hem in de Provence als het ware opgedrongen. In Orange werd hij door de notabelen ter plaatse, gegroepeerd rond de pas benoemde gouverneur, de graaf von Dohna, ingehaald als een zeer aanzienlijk bezoeker. ‘Dit volck was my seer beleeft’, noteert hij met zekere voldoening in zijn dagboek en dat is dan de ouverture tot een ronde van bezoekjes, uitstapjes en danspartijen. (129) Elders in de provincie vermaakt men zich met kaartavondjes. De beau monde in Grenoble, vooral het vrouwelijk deel, is verslaafd aan het ombre-spel. De dames hebben een eigen ‘sociëteit’ en er wordt iedere avond bij een van de leden thuis gespeeld, met een uitgebreide ‘collation’ nà.Ga naar voetnoot71 Ruysch, die in de zomer van 1676 een maand in de residentie van de hertog de Lesdiguières doorbrengt wordt door dit gezelschap joyeus ingehaald. Hij maakt furore met zijn verhalen over het leven der vrouwen in Italië. Zijn gehoor luistert gefascineerd en vraagt honderduit; wat een teruggetrokken bestaan! Voor geen goud zouden de dames willen ruilen!Ga naar voetnoot72 Ruysch voelt zich temidden van het vrouwelijk schoon - over vrouwelijk esprit wordt niet gerept - evenzeer op zijn plaats als in het gezelschap van heur echtgenoten. Eén hunner, Mr de la Pierre, raadsheer van de hertog, bemiddelt, vanzelfsprekend na overhandiging van een klinkende introductiebrief, bij Ruysch' audiëntie ten hove. De eerste ontvangst is voorkomend. Ter gelegenheid van een volgende audiëntie wordt Ruysch te | |
[pagina 226]
| |
dineren gevraagd. De ‘magnifieke tafel’ wordt omstandig geboekstaafd, de conversatie der disgenoten blijft onvermeld.Ga naar voetnoot73 Juist Grenoble - waar de mensen ‘fort sociables’ zijn en in hun optreden veel aan Parijs doen denken - is de plaats bij uitstek voor een jongmens om te leren ‘...a Hanter les honestes gens et a aprendre L'Aijr du monde.’ Tot die conclusie kwam Pieter Berkhout, die er tijdens een schouwburgvoorstelling de beau monde nauwlettend had gadegeslagen. Niet dat zijn eigen zwager zo'n scholing nog nodig had!Ga naar voetnoot74 Pieter zelf beleefde meer sociaal genoegen in Avignon dan in Grenoble. Een van zijn Franse reisgenoten op het traject van Grenoble naar Avignon troont Pieter mee naar het paleis van zijn neef, de markies de Grillon. Daar ontmoet Pieter de fine fleur van de Italiaanse adel aan het hof van de pauselijke legaat. In dit gezelschap maakt hij een ontvangst mee ten paleize van de kerkvorst, waar de plaatselijke elite - au grand complet - is uitgenodigd. De kardinaal doet geanimeerd mee aan het kaartspel en biedt, later op de avond, zijn vrouwelijke invitées een collation aan, waarbij zijn Hollandse gast zijn ogen uitkijkt op de ongekende pracht en overdaad.Ga naar voetnoot75 Men kan zich afvragen in hoeverre dit ‘society’ vermaak nu bijdraagt tot de vorming van een ‘honneste homme’. Maar wat men ook van peil en inhoud der gesprekken en van de omgang in het algemeen met de Franse monde in de provincie moge denken, de gastvrijheid jegens vreemdelingen was er groot en de gezelligheid niet minder. Deze beide elementen voerden ook de boventoon in Genève, in de monde van dominees en bankiers. Generaties lang zorgden hier Turetini's voor kerkelijke stichting, behartigden Burlamachi's en Calandrini's, wier rollen ook onderling verwisselbaar waren, de financiële belangen en het amusement der touristen, in het laatste trouw terzijde gestaan door een grote schare gastvrije vrienden. Constantijn Huygens is in de winter van 1649 kind aan huis bij deze drie families en hun kennissenkring, zogoed als Aernout Hooft en naderhand Coenraad Ruysch. De dagen worden gevuld met wandelingen en bezoekjes en de avonden gaan voorbij met ‘veilleren’ en kneuterige kout in alweer hetzelfde gezelschap.Ga naar voetnoot76 Men zet zich aan het schaakbord en de Geneefse ‘Mamselles’ worden ingewijd in de geheimen van het Hollandse verkeer-spel, tric-trac. Arrangeert een gastheer een dansavondje, dan amuseren de genodigden zich uitstekend, ook al noteert een kritische gast ‘De Violons waren slecht en de Joffrouwen en kosten niet veel dansen, maer 't geselschap was goet.’Ga naar voetnoot77 Men blijft | |
[pagina 227]
| |
dan ook tot na middernacht gezellig bijeen. Coenraad Ruysch' luchtige kortswijl met een aantrekkelijke ‘weeuw’ is een even gebruikelijke wijze van tijdverdrijf als Constantijn Huygens' flirt met de ‘fraeye’ Annelet Calandrini.Ga naar voetnoot78 Hij speelt met haar een ingewikkeld spelletje van lintjes en ringetjes ontfutselen, dat tot in bijzonderheden in het dagboek vereeuwigd wordt. Constantijn laat zijn baard staan, meet zich een pruik aan, de demoiselles fladderen verrukt om hem heen en ook de heren beschouwen hem als een aanwinst voor de Geneefse monde. Over zijn kennis en talenten wordt in bewonderende termen aan zijn vader gerapporteerd, een beoordeling die bij lezing van zijn dagboek niet zo vleiend zou uitvallen.Ga naar voetnoot79 Maar voordat zijn verhalen als onbeduidend gekabbel worden afgedaan, typerend voor de sfeer van interesse van de toekomstige kroniekschrijver der Hollandse society, is het goed te bedenken dat deze galanterieën volgens de etiquette thuishoren in het ritueel der conversatie tussen dame en honnête homme. In deze omgang past op zijn tijd ook het aangaan van ‘quelque intrigue’ met een wereldwijze madame of een aantrekkelijk jong meisje.Ga naar voetnoot80 Naarmate de wintermaanden zich aaneenrijgen, vergaat Constantijn echter het plezier in de Geneefse gezelligheid. Hij beklaagt zich er over dat hij in de stad - waar niets interessants te zien was - moet blijven rondhangen, terwijl hij niets liever wil dan zijn vrienden achterna reizen, die, de één na de ander, zijn vertrokken om in Italië de feestelijkheden van het kerkelijk jubeljaar mee te maken. Maar hij was nu eenmaal verplicht te blijven tot zijn reisgezel, Enno-Ludwig, graaf van Oostfriesland, die als een weerspannig paard niet wist of hij vóór- of achteruit zou gaan, het sein voor vertrek zou geven. ‘Dieu scait le plaisir que c'est’. Tenslotte komt dat moment toch ook voor Constantijn en dan duurt het niet lang meer of hij geniet in Rome van alle schoons.Ga naar voetnoot81 Geen knusse muziekavondjes meer en ook geen visites. Trouwens, al had hij dat gewild, het voorrecht van entree in de Italiaanse salons was stranieri niet beschoren. Italië, het is al eerder gezegd, was nu eenmaal niet het aangewezen land om er de kunst van de ‘belle conversation’ te leren. Wel ging Van Aerssen van Sommelsdyck in Florence vriendschappelijk om met verschillende heren van aanzien, maar de ontmoetingen hadden plaats ofwel tijdens de promenade, ofwel aan het hof van de groothertog. En dat was dan nog in Florence, waar het hof meer op Frankrijk was georiënteerd dan elders in Italië en de adel ook veel in Frankrijk had gereisd. Beide redenen om vreemdelingen | |
[pagina 228]
| |
niet zo op een afstand te houden. Vermoedelijk zou Van Aerssen in Napels, ware hij daar langer gebleven, ook conversatie gekregen hebben met leden van de Napolitaanse noblesse die de reputatie had toegankelijker te zijn dan overal elders in het land. Maar ook dat contact daar in Napels was, zogoed als in Rome of waar dan ook, beperkt gebleven tot het mannelijk element der monde. ‘Donne’ waren onzichtbaar en ongenaakbaar. Over Rome was hij bijzonder slecht te spreken: ‘On passe mal son temps à Rome’, afgezien van wandelen en flirten. Trouwens ook elders in Italië had volgens hem een ‘honneste homme’ niets te zoeken, want het leven was er niets dan ledigheid en losbandigheid. Hij ging dan ook na een gyro van anderhalf jaar teleurgesteld weg uit dit land, waar hij weinig bevrediging en nog minder profijt had gevonden.Ga naar voetnoot82 Coenraad Ruysch die, in tegenstelling tot Van Aerssen, juist in Italië zijn grootste contentement op de reis beleefde en die van Rome scheidde met een ‘onuytspreekelyck regret’, verging het wat de conversatie betreft, evenzo. Hij liep te Rome - bij wijze van spreken - in en uit bij koningin Christina van Zweden, maar die geleerde vrouwe was dan ook geen Italiaanse. En hij ging om met de comte d'Aliberti, één harer kamerheren en vooral met de gebroeders Falconieri, maar verder vermocht ook hij niet door te dringen in de Romeinse monde.Ga naar voetnoot83 Die Italiaanse opvattingen van wat oorbaar of ongepast is, wijken sterk af van het Franse gebruik. Een ‘dame de condition’ is niet te benaderen, maar een ‘cavalier’ heeft in kloosters vrij toegang; volgens zekere spelregels, maar dat is sous-entendu. Zo maakt Ruysch in Milaan enkele visites bij een kloosterlinge ‘heel galandt toe getaekelt’, met wie hij tot wederzijds genoegen in het Italiaans converseert.Ga naar voetnoot84 Er bestond geen enkel ‘different’ dan een ijzeren tralie. In Rome draagt neef Hoogeveen, bij zijn vertrek uit de stad, zijn conversatie met een non over aan Ruysch. Deze schrijft verrukt over zijn eerste ontmoeting met deze ‘Juffr: van groote Conditie’. Hij is zeer onder de indruk van deze vrouwe, ‘een van de Gentilste menschen van de Werelt, seer scoon en Jonck, sprack admirabel wel, en hadde een seer spirituelle conversatie die nochtans met seekere innocentie en openhartige charmes vermenckt waeren’. Nooit beleefde hij zoveel voldoening aan een conversatie als aan deze! Hoewel het aantal ontmoetingen door de advent sterk beperkt blijft, ontwikkelt zich toch een romantische correspondentie en een uitwisseling van attenties. De lieve kloosterlinge stuurt mandjes met zelf gebakken macarons, Ruysch doet haar een ‘regael’ van vruchten toekomen, de dankbetuigingen gaan over en weer, ongetwijfeld in de meest exquise termen vervat.Ga naar voetnoot85 De jonkvrouwe zendt hem invitaties voor speciale plechtigheden die zich | |
[pagina 229]
| |
afspelen in haar kloosterkerk, de Sta Maria in Campo Marzo en Ruysch geeft daaraan getrouwelijk en volgaarne gehoor. Hij gedraagt zich in deze delicate vriendschap op voorbeeldige wijze, tot hij net over de schreef gaat in de keuze van zijn afscheidscadeau, een ‘extraordinaris fijn stuck swarte saij’ in Leiden gemaakt, dat hij speciaal had laten afzetten met een paar ‘strickies van bleumurant.’Ga naar voetnoot86 In Venetië begeleidt hij tijdens carnaval een tijdje een befaamde ‘cantatrice’ naar allerlei openbare festiviteiten. Maar dit contact met de demi-monde kan nauwelijks staat maken op ‘conversatie’ in de gebruikelijke betekenis.Ga naar voetnoot87 Deze omgang zou ook Ruysch, met zijn welvoorziene portefeuille van introductiebrieven en zijn gemak van optreden, in Italië toch voornamelijk vinden en onderhouden met eigen landgenoten en wat voor Ruysch gold, ging a fortiori op voor zijn compatriotten.
Is er in de voorgaande bladzijden te veel ophef gemaakt van ‘la bonne et belle conversation’ nu, alles welbeschouwd, slechts zes verslaggevers hierover expliciet berichten? Inderdaad is in die dagboeken en brieven sprake van de belevenissen en bemoeienissen van een klein groepje en dus van een minderheid. Toch was die minderheid niet zo gering in getal als de journalen waaruit deze bijzonderheden zijn opgediept. Natuurlijk, Berkhout en Ruysch, Van Aerssen, de heren de Villers en de drie Huygensen zijn hoofdrolspelers in eigen verhalen, maar niet zelden treden andere touristen in bijrollen hen terzijde. Ook zij hebben dan, voor korter of langer tijd, deel aan de belevenissen die vaak uitvoerig en soms met verve zijn geboekstaafd. Zij zijn metgezel op audiënties, gast op eenzelfde soiree, lid van dezelfde ‘bande’ van jonge mensen op promenades en uitstapjes, deelgenoot in vriendschap met dezelfde Franse of Geneefse familie. De conversatie zelve werd daarbij beoefend als een gezelschapsspel waarvan regels en verloop wisselden met de kring waarin men verkeerde. Geestige woordenwisseling, galante complimenten, filosofische dialoog, zwierige plichtplegingen en lichte flirt, literaire discussie, dit alles had een eigen plaats binnen het kader der ‘polijte’ conversatie. Intussen hebben de ‘anderen’ bepaald niet stilgezeten. Ook de touristen die in het begin van dit verhaal in Parijs en omstreken zijn achtergebleven, beijverden zich op hun manier de zegeningen van de Franse heuse zeden deelachtig te worden. Allereerst, en daarover is al uitvoerig gerapporteerd, waren zij druk doende met het leren van de taal. Velen, zo lijkt het, brachten het daarin zo ver dat zij zich redelijk verstaanbaar konden maken en een Franse roman konden lezen. | |
[pagina 230]
| |
‘Conversation’ en ‘discours’, omgang en gesprek met Franse families ambieerden zij blijkbaar niet. Des te meer deden zij zich gelden in die andere oefeningen, die immers, in combinatie met de kunst der conversatie, het aankomend regentendom der Republiek die ‘adresse et cognoissances’ zouden bezorgen die voor bestuurders van het Ghemeene Best onontbeerlijk werden geacht.Ga naar voetnoot88 Nu waren deze exercices, deze sportieve en artistieke oefeningen, deels vervolgcursussen op hetgeen thuis, in de Republiek al geleerd was. Nicolaas van Reigersberch zal wel gelijk gehad hebben met zijn verzuchting over de ‘botheyt’ van de Nederlandse opvoeding, maar al te zwart moet die boersheid nu ook weer niet worden afgeschilderd.Ga naar voetnoot89 Al was de perfecte opvoeding der jongetjes Huygens, twee generaties lang, niet maatgevend voor hetgeen in Hollandse patriciërs-families gebruikelijk was, er bestonden toch verschillende mogelijkheden om de jeugd in eigen land iets bij te brengen van die zo bewonderde Franse élégance en hoofse ‘konsten’. Wat er op dit gebied in de verschillende families aan huisonderwijs gegeven werd, onttrekt zich grotendeels aan de waarneming. Maar ongetwijfeld was muziekonderwijs - vocaal en instrumentaal - daarvan een zeer belangrijk onderdeel. Daarnaast kon de jeugd in openbare instituten terecht. Zo bestond er omstreeks 1630 in Dordrecht een instelling waar onderwijs in schermen, wiskunde en dansen op het programma stond.Ga naar voetnoot90 En reeds vanaf het einde der zestiende eeuw waren er in verschillende steden der Republiek schermscholen in gebruik, waar de ‘ridderlicke consten van schermen en vechten’ werden onderwezen. In Delft en Leiden werd een tijdlang les gegeven door de grootmeester Ludolf van Ceulen en naderhand, in Amsterdam door Gerard Thibault.Ga naar voetnoot91 Deze laatste werd een beroemdheid toen zijn revolutionaire theorieën en onderwijsmethode internationale bekendheid kregen door de publikatie van zijn ‘Academie de l'espée’, een foliant met schitterende illustraties.Ga naar voetnoot92 De Amsterdammers waren in die eerste decennia van de zeventiende eeuw wel zeer bevoorrecht; een tijdlang kon de jeugd voor sierlijkheid van bewegen ter lering | |
[pagina 231]
| |
15. Gerenommeerde schermscholen, waar ‘le maniement des armes’ werd onderwezen, waren overal te vinden, in Parijs zogoed als in Orléans, Angers of Genève.
| |
[pagina 232]
| |
gaan in de ‘danskamer’ van een Frànse muziekmeester, Nicolas Vallet. Alle bedenkingen van de rechtzinnigen ten spijt!Ga naar voetnoot93 Tegen het midden van de eeuw behoefden Leidenaren, studenten zogoed als burgers, wat het gehele scala van exercices betreft, geen stap over de grenzen te doen. Daar stond een keurtroep van leermeesters paraat die zich, door middel van annonces, aangeplakt op de series lectionum van de universiteit, voorstelden als expert in verschillende ‘disciplines’ zoals wapen- en wiskunde, geschiedenis en heraldiek, als spraakmeester, als leraar in boekhouden, schilderen, tekenen en dansen.Ga naar voetnoot94 Leidens internationale reputatie gold niet alleen het peil harer ‘sciences’, maar evenzeer het niveau en de verscheidenheid der ‘exercices’. In de bewoordingen van een buitenlander, nota bene een Fransman, heette het, dat in Leiden ‘...il se trouve d'aussi bons maistres d'exercice qu'en pas un lieu du monde.’Ga naar voetnoot95 Behalve in de reeds genoemde vakken kon men hier ook nog terecht voor ‘musique à écrire’ (componeren?), voor het bespelen van diverse muziekinstrumenten, voor fortificatieleer en astrologie. Het zal Aernout Hooft in zijn Leidse studentenjaren dan ook geen moeite gekost hebben bekwame leermeesters te vinden, toen hij op aandrang van zijn vader, samen met Diederik van Leeuwen, tekenles nam en bovendien bij drie andere leraren bijhield hetgeen hij vóór zijn Leidse tijd al thuis geleerd had. ‘Ghij dient uwe... oeffeningen van zingen, schermen, dansen, zoo veel t' onderhouden dat ghij daarinne niet achterwaarts gaat’ zo had de Muider drost zijn zoon geschreven. Ik van mijn kant ben gaarne bereid de kosten te dragen, ‘mits dat U.E. zich des arbejds trooste, zoodat ze niet verlooren worden.’Ga naar voetnoot96 Evenzo werd het door de ouders op prijs gesteld dat hun zonen op tour de exercices bijhielden dan wel aanleerden. Speciaal in Frankrijk bestond daartoe gelegenheid te over. De tourist kon kiezen uit twee mogelijkheden: ofwel privé-lessen nemen, ofwel zich inschrijven als élève aan een academie.Ga naar voetnoot97 ‘Maistres d'exercice’ waren te vinden in elk vreemdelingencentrum van enig aanzien. Vooral Parijs en de stadjes in het Loire-gebied beschikten niet alleen over keurtroepen van ‘spraeckmeesters’, maar ook over dans-, scherm- en muziekleraren. Orléans bijvoorbeeld, dankte haar renommee niet uitsluitend aan ‘Ioanna Darcia’ en de universiteit. Daar werd aan buitenlanders de handel met wapenen | |
[pagina 233]
| |
minstens even kundig onderwezen als de omgang met wetboeken: ‘L'estude des loix’ werd in de privileges der Natio, in één adem met ‘celles des armes’ genoemd.Ga naar voetnoot98 Ook Angers had wat die ‘maniement des armes’ betreft een goede naam. Johan en Cornelis de Witt namen hier in de winter van 1645 schermlessen en ze begonnen ook met dansen, lessen die zij een jaar later te Parijs hervatten.Ga naar voetnoot99 Daar hadden, in hun tijd, ook Philippe en François de Villers hun dansmeester, die liefst vijf keer per week zijn leerlingen in zwier en gratie van bewegen voorging. (315) Op hun beurt oefenden ook talloos vele Hollandse touristen de passen van sarabande, menuet en courant. Daarnaast hielden zij hun muzikale niveau op peil, vocaal en instrumentaal, onder leiding van zang-, gitaar-, luit- en cornet-meesters gevestigd in Frankrijk en ook in Genève. Helaas verzuimen, zonder uitzondering, alle leerlingen iets aan te tekenen over spelpeil of vorderingen. Zij volstaan met de opgave van het feit van aanstelling van een docent en ze noteren, dat wel, 's mans honorarium. ‘De minste meester vraagt 1 pistool per maand’, schrijft Johan Huydecoper. Dat was blijkbaar het geijkte tarief voor welk onderdeel ook der exercices, de taalmeesters incluis. Uitgezonderd rijlessen, die waren beduidend duurder.Ga naar voetnoot100 Pikeurs, en dat is niet zonder betekenis, beschouwden zich als de elite der oefenmeesters. In Genève vroeg Herr Frobenius, die in zijn manege dagelijks clubjes van twintig messieurs tegelijk les gaf, vier pistolen per maand.Ga naar voetnoot101 Dat leek dan goedkoop, vergeleken met de rekeningen die de heren touristen in Frankrijk gepresenteerd kregen. Maar au fond ontliepen de tarieven elkaar weinig. Johan Huydecoper die eerst vier maanden zijn ‘devoir’ gedaan had in de ‘mannesi’ van Frobenius, was van plan in Saumur zijn rijlessen te hervatten. De eerste maand zou hem dan liefst 7 pistolen kosten, maar dat werd weer gecompenseerd door het lage tarief van 3 pistolen voor iedere volgende maand.Ga naar voetnoot102 Nu wordt het uit Johans brieven, noch uit de notities van andere ruiters duidelijk of die stalmeesters hun manege exploiteerden als een zelfstandige | |
[pagina 234]
| |
rijschool, dan wel of dit een onderdeel, beter de nucleus, was van een zogenaamde academie. Een benaming die aanleiding kan geven tot verwarring, nog verder in de hand gewerkt door de touristen zelve die in hun taalgebruik wat nonchalant omsprongen met de termen academie, stallen en manege. Een academie, sec, vertoonde geen trekken van verwantschap met een geletterd of geleerd genootschap van die naam, was geen vereniging van specialisten in onderling verwante disciplines. Een academie, in Frankrijk in de zeventiende eeuw, was een opleidingsinstituut - een kruising tussen een ‘finishing school’ en een militaire academie - waar de Franse adel zijn ‘apprentisage du monde’ kreeg. Op het geestelijk vaderschap kan François de la Noue aanspraak maken, die eind zestiende eeuw zijn ideeën over de ‘nourriture’ die ‘jeunes gentils-hommes François’ van node hadden, wel doordacht en duidelijk omlijnd op papier gezet had.Ga naar voetnoot103 Een ontwerp dat Antoine de Pluvinel geïnspireerd moet hebben bij de praktische vormgeving van zijn academie. Deze oud-stalmeester van Henri IV exploiteerde, rue St Honoré, in zijn ‘Maneige royal’ een rijschool waar hij talloos vele Franse en buitenlandse messieurs inwijdde in de geheimen van de moeilijke en veelomvattende kunst van het paardrijden. Maar De Pluvinel wilde meer dan het opleiden van cavaleristen met een vaste zit op ‘le grand cheval’ en het bekwamen van ruiters in dressuur en ringsteken. Gaandeweg breidde hij het lesrooster uit totdat hij zijn koninklijke stallen had omgezet in een veelzijdig opleidingsinstituut waar een aantal leraren ten gerieve van de jeunesse dorée onderwijs gaf in ‘plusieurs sortes d'exercices tant pour le corps que pour l'esprit’. Rond de lessen in dressuur werden in de sectie lichamelijke oefening leergangen gegroepeerd in wapenhandel, waaronder schermen en worstelen. Daarnaast werd op de verstandelijke vermogens een beroep gedaan met lessen in wis- en krijgskunde, in fortificatieleer en in tekenen. Dans- en muzieklessen completeerden het lesrooster.Ga naar voetnoot104 In de Rij-academie van De Pluvinel - en in die van zijn navolgers - waren niet alleen de vakken precies afgestemd op de behoeften der leerlingen, ook de stof was berekend op hun bevattingsvermogen. Zo hielden ‘les mathématiques’ niet meer in dan de beginselen van de euclidische wiskunde en als vervolg daarop een inleiding tot de fortificatieleer.Ga naar voetnoot105 Op analoge wijze was het tekenonderwijs | |
[pagina 235]
| |
pasklaar gemaakt voor Franse leerlingen, die nogal ‘haestig van hooft’ waren. Daar had een Hollandse leraar, Crispijn de Passe de Jonge, de hand in gehad. Deze ontwierp een ingenieuze methode, waardoor de leerlingen op basis van zeven ‘Veltmatijge figuren’ ‘alles, wat op de gantze werelt voort koomt’ konden tekenen.Ga naar voetnoot106 De Passe had tevens alle ruiters aan zich verplicht met zijn illustraties bij De Pluvinels uitvoerige verhandeling over dressuurrijden.Ga naar voetnoot107 De poorten van deze academie stonden ook open voor ‘messieurs les estrangers’. Vele Engelsen gingen er binnen en de Duitsers bleven er zeker niet buiten.Ga naar voetnoot108 Ofschoon van Nederlandse inschrijvingen geen bewijzen bestaan, lijkt het zeer aannemelijk dat althans twee hunner, Reinier en Willem van Oldenbarnevelt, hun oefeningen in dansen, paardrijden en allerlei kunsten als ‘schermen, sterckbouwen, met spiets speelen, en Musijckzingen’ deden in de academie van De Pluvinel.Ga naar voetnoot109 Veertig jaar later, wanneer de faubourg St Germain bezaaid is met dit soort academies, doen vele van hun landgenoten daar de exercices. François en Philippe de Villers kiezen, na zorgvuldige inspectie van een aantal instituten, de academie van Del Campo en doen er maandenlang trouw hun dagelijkse oefeningen in dressuur en ringsteken.Ga naar voetnoot110 De heren van Gent laten hun keuze vallen op die van Mr de St Fort, waar zij samen met de heren van Mathenes en Van Obdam hun paarden aanzetten tot ‘courbettes et passages’. De heer van Beverweert oefent zich in de academie van Mr de Nemond, jonker Ploos, bevriend met Johan Huydecoper, en Philippe graaf van Benthem, begunstigen de academie van Mr du Vaux. Deze laatste dankte de clientèle van heren uit de Republiek ongetwijfeld mede aan het feit dat hij ‘van de religie’ was.Ga naar voetnoot111 Neef | |
[pagina 236]
| |
16. Dressuurrijden en ringsteken in de Rij-academie van Antoine de Pluvinel.
| |
[pagina 237]
| |
Tromp, zo meldt Pieter Berkhout, prefereert boven de Parijse stallen die van Mr Forestier in Lyon.Ga naar voetnoot112 Niet zó verwonderlijk, want ook in de provincie kon men voor deze exercices uitstekend terecht. In de Val-de-Loire had Saumur - waar Johan Huydecoper zijn ‘Vrieske’ en de ‘Spanjaard’ bereed - een goede naam en de Rij-academie van Angers was voor talrijke Nederlandse touristen een begrip. Het wemelde daar van élèves uit families met een ‘tour-traditie’. Maar of nu Bernhard Bentinck, heer van Diepenheim, Philips Doubleth, heer van St-Annaland, Johan van Reigersberch, Johannes Huyssen, heer van Kattendijke, Antonius van Westhrenen of Simon Magnus, heer van Melissant - als enkelen uit zeer velen - zich daar in Angers inschreven alleen voor de rijlessen, of (zoals in Parijs, Adam van der Duyn, heer van Rijswijk, als pensionair in de academie van Arnolfini) een volledig lesprogramma afwerkten, is niet na te gaan.Ga naar voetnoot113 Wèl is duidelijk dat dit laatste, zich in de academie ‘besteden’, een kostbare affaire was. Met inschrijfgeld, honorarium van leraren, aanschaf van studieboeken en salaris voor eigen personeel was meer dan 2000 livres gemoeid. Maar daarvoor werd een ‘cadet’ van de academie van St Fort in Parijs dan ook niet alleen geoefend in de gebruikelijke exercices van paardrijden, wapenhandel, dansen en fortificatieleer, maar bovendien door de welbekende docent Mr de l'Esclache ingewijd in de geheimen van ‘la philosophie françoise’.Ga naar voetnoot114 Vermoedelijk zullen toch de meeste touristen - hun veelvuldig gebruik van de termen ‘manege’ en ‘stallen’ duidt er al op - een academie voornamelijk bezocht hebben ter wille van het sportieve plezier in de rijdressuur.
De boog kan niet altijd gespannen zijn; een aankomend heer heeft, als onderbreking van het werken aan zijn leeropdrachten, op zijn tijd behoefte aan verstrooiing. Aan cultureel ‘divertissement’ van Frans theater, met als Italiaanse extra's opera en commedia dell'arte, bood Parijs ruimschoots mogelijkheden. Was het bijwonen van balletvoorstellingen - wat ten tijde van Lodewijk XIV betekende | |
[pagina 238]
| |
ballet de cour - slechts een enkele tourist beschoren, tot toneelvoorstellingen had een ieder hunner naar believen toegang.Ga naar voetnoot115 In de theaters van ‘l'Hôtel de Bourgogne’, ‘Au Marais’ en van Port Royal brachten vaste gezelschappen naast een repertoire van oudere werken, de nieuwste stukken van Corneille, Racine en Molière. Constantijn Huygens jr zag er verschillende van. Hij beperkte zijn commentaar tot de aantekening dat het spelpeil van ‘nostre bande’ in Den Haag niet onderdeed voor dat van de acteurs in het ‘Hôtel de Bourgogne’.Ga naar voetnoot116 De waardering van Corneilles ‘Menteur’ door de heren de Villers, die in hun tijd ook het een en ander aan toneel zagen, berustte op het element van ‘bouffonnerie’, een kluchtigheid waarvoor zij blijkbaar erg gevoelig waren, gezien hun notitie bij de opvoering van een oud stuk, ‘Les charmes de Médée’, waar zij dit koddige gemist hadden. Getuige ook het grote plezier in een optreden van een Italiaanse commedia dell'arte troupe. Daar ontgaat de dialoog hun natuurlijk geheel, maar de zotternijen vergoeden alles.Ga naar voetnoot117 Zoals trouwens de buitenlanders het ook te Rome of elders in Italië, zelfs al kenden zij Italiaans, uitsluitend moesten hebben van de potsen en grollen, kenmerkend voor dit soort komediespel. Van Aerssen had er geen waardering voor: ‘C'est infame’, maar Aernout Hooft en Coenraad Ruysch hadden er veel plezier in; ‘was seer belachlyck’, al konden zij van de improvisatie in rap dialect waarschijnlijk geen woord verstaan.Ga naar voetnoot118 Het is niet verwonderlijk dat juist weer de gebroeders de Villers over Parijse toneelvoorstellingen de meeste recensies schrijven, maar voor een lezer op zoek naar Nederlandse reacties op Frans toneelspel zijn ze van weinig waarde. Daarom is het ook jammer dat Coenraad Ruysch, een fervent schouwburgbezoeker, over de serie toneelstukken die hij in zomer en najaar van 1677 voornamelijk in het ‘Hôtel de Bourgogne’ ziet, niet iets meer aantekent dan titel en auteur. Zelfs over een opvoering van Molières ‘Tartuffe’ weet hij niet beter te schrijven dan ‘seer heerlyck gespeelt.’Ga naar voetnoot119 Opera, dat wil zeggen Italiaanse opera, zag men in het zeventiende-eeuwse Parijs slechts zelden. Johan Thijs zal misschien niet ten volle beseft hebben hoe | |
[pagina 239]
| |
bevoorrecht hij was een voorstelling bij te wonen van ‘Orfeo ed Euridice’, maar hij was wel diep onder de indruk. Niet zozeer van de muziek, als van de balletten en enscenering en speciaal van de wonderbaarlijke ‘Machines’, die hij in zijn brief naar Holland allemaal opsomde. Deze voorstellingen in 1647 stonden op eenzaam hoog peil en waren een exceptioneel gebeuren.Ga naar voetnoot120 Toen Ruysch dertig jaar later in Parijs naar de opera ging, was dat een teleurstelling; stemmen, decors en ‘machines’, het haalde allemaal niet bij wat hij elders gezien had.Ga naar voetnoot121 Wie werkelijk opera wilde horen en zien, moest natuurlijk in Italië zijn. Maar dan diende de tourist er wel rekening mee te houden, dat dit divertimento beperkt was tot de weken van carnaval. In dit opzicht had hij de meeste kans in Venetië, waar carnaval al begon op tweede kerstdag en eindigde op de laatste donderdag voor de vasten. Daarbij overtroffen de Venetiaanse voorstellingen alles wat elders in Italië, met uitzondering van Napels, ten tonele gebracht werd.Ga naar voetnoot122 Wat Ruysch in Venetië zag, beviel hem bijzonder. Meteen na aankomst (februari 1676) begaf hij zich - naar goed, gebruik gemaskerd - naar de opera, waar hij met uitzonderlijk veel genoegen de beste opera van het jaar zag. Hij roemt ‘ten uyterste gesurpreneert’ de ‘heerlijke musieck’, de ‘admirabele stemmen’ en de ‘superbe decoratie van Theaters’. Met groot respect gewaagt hij van de muzikale gaven der eerste cantatrice, haar ‘welgemaecktheid’ en haar acteertalent. Vanaf die eerste avond is hij zeer geregeld in de Venetiaanse theaters te vinden.Ga naar voetnoot123 Commentaar als het zijne is representatief voor het operapubliek uit zijn tijd. De uitvoeringen zijn in de eerste plaats wat enscenering, aankleding, balletten en zangstemmen betreft, oog- en oorstrelend. En daarnaast verbluffend, door het technisch meesterschap der ‘machines’. Het grootste divertissement voor de toeschouwer-tourist bestaat bij opera- en theaterbezoek in het ‘kijk-spel’.Ga naar voetnoot124
Versperde de taalbarrière touristen de toegang tot cultureel amusement in het theater, aan een sportief ‘passe-temps’ op tennisveld of maliebaan kon een ieder hunner deelnemen. Heel wat touristen hadden hun hart aan dit edel spel verpand. Edel, want dit kaatsspel dat als ‘jeu royal de la paulme’ in Frankrijk al in de twaalfde eeuw gespeeld werd, was lange tijd hoog-adellijk prerogatief gebleven. Op den duur echter wisten ook minder aanzienlijken op de tennisbaan door te dringen en tegen het einde van de zestiende eeuw was deze sport zo populair geworden, dat Parijs alleen al meer dan 250 banen telde.Ga naar voetnoot125 Men speelde toen, als | |
[pagina 240]
| |
variant op het oorspronkelijk ‘à la courte paulme’ een vorm van racketspel dat het midden houdt tussen het moderne squash en tennis. Er werd gespeeld op hoog overdekte banen, waar vanuit een zijloge, de zogenaamde ‘dedans’, toeschouwers het spel konden volgen en er hun weddenschappen op afsluiten. En misschien maakte dit gokelement het kaatsspel voor de messieurs extra aantrekkelijk. Wat Willem Barnevelt betreft was dat zeker het geval. In zijn Parijse tijd stond hij maandenlang achtereen iedere dag op de tennisbaan en verspeelde er kapitalen. Aan ballen, baanhuur, ‘markereurs’ en bijkomende kosten (men kon er blijkbaar ook eten) ging zijn gehele koninklijke toelage weg. Van gokken was geen sprake: tenminste dat dacht Van Aerssen. Maar dan moet hij toch wel erg goedgelovig geweest zijn, want een bedrag van 1000 écus - Willems toelage als gentilhomme ordinair - alléén voor ballen en baanhuur lijkt wel heel erg dol.Ga naar voetnoot126 De vele andere Hollanders, die zich in de loop der jaren op de baan vertoonden, maakten het minder bont en speelden om de ‘frais’ alleen. Het ging er sportief, toe; tenminste voor zolang dat duurde. Want de heren, vreemdelingen zogoed als Fransen, waren lichtgeraakt en opvliegend van aard. Het geringste vermoeden van vals spel was aanleiding tot hooglopende ruzie. Het point d'honneur der messieurs was bijzonder kwetsbaar en dan vloog de degen al gauw uit de schede. Zo raakte Cornelis van Aerssen op de maliebaan betrokken bij een dispuut over het verleggen van een bal. Slechts interventie op hoog niveau kon een duel voorkomen. Ten overstaan van maarschalk d'Estrée legden de zoon van de hertog van Bouillon, graaf van la Marck, en Cornelis van Aerssen, heer van Spijk, hun ruzie bij.Ga naar voetnoot127 Maar ook buiten tennisbaan of malieveld werd een kleinigheid al gauw als een ‘affront’ opgevat. Heren die in Rueil een nat pak opliepen bij de bedriegertjes, een comte die op een verkeerde kerkbank ging zitten, messieurs die het mikpunt werden van sneeuwballen betoonden zich meteen zwaar gepikeerd.Ga naar voetnoot128 Compatriotten onder elkaar gedroegen zich soms al even onbesuisd. Eén treiterend zinnetje, in een gezelschap van Hollandse vrienden onder elkaar, was al genoeg om de aangesprokene te doen opstuiven en ‘questi’ te maken, ofwel zo hooglopende ruzie dat de beledigde partij het ‘al courageus’ op een duel aanstuurde. Tot een der vrienden uit het gezelschap tussenbeide kwam en op het allerlaatste moment ongelukken wist te voorkomen.Ga naar voetnoot129 Maar het liep niet altijd zo goed af. Toen Volkert Berkhout het in Rome met | |
[pagina 241]
| |
een vriend en landgenoot aan de stok kreeg, bleek het geschil niet in rede te beslechten, maar moest in een duel worden uitgevochten. Met fatale afloop voor Adriaan van Vrijburch en tragische gevolgen voor Volkert Teding van Berkhout.Ga naar voetnoot130 Dit keer was er geen oudere vriend om hem uit deze ‘hasarmerckt’ te helpen als het jaar tevoren in Parijs. Berkhouts familie in Delft keerde hem de rug toe en dat kwam neer op verbanning uit Holland. Dáár werd, net als in Frankrijk, een duel beschouwd als een ‘dingh dat geweldich leelyck klinkt.’Ga naar voetnoot131 Over het algemeen echter trokken de touristen graag met elkaar op. In de omgang met compatriotten vonden sommigen hun aangenaamste ‘passetemps’. Zij hadden daartoe op reis ruimschoots de gelegenheid, in Frankrijk zogoed als in Italië. Daar, ten zuiden van de Alpen, eigenlijk a fortiori; juist in Italië, waar buitenlanders immers buitenstaanders bleven, waren de touristen voor conversatie en tijdverdrijf geheel op elkaar aangewezen. Gedurende de gyro door het land gaf men elkaar telkens rendez-vous in een volgende plaats, men maakte in groepjes de geijkte uitstapjes naar Tivoli, Frascati en Napels. Men dineerde aan het einde van alwéér een vermoeiende dag van ‘sight-seeing’ gemeenschappelijk en men feestte te zamen. Op een nuchtere buitenstaander als Six van Chandelier maakte dit ‘tijd-quisten’ maar een povere indruk en het gaf hem de volgende regels in de pen: Wat leeven dat veel jeuchds verslyt bij Italjaanen?
De Heeren taaflen wel des noens, op sangh, en snaar.
De maage kookt de spys, in wynen licht, en swaar.
Den vroegen aavond werd vernacht, bij kortisaanen.
Of andre gaan ter kroegh, op Bacchus dartle traanen.
De kaart houdt aan. De schyf loopt elke slach gevaar
't Smookt rondom van tobak, of 't in de helle waar.
De wyste hoort men van tonneelgespel vermaanen.
De Waard schaft 't nachtmaal laat. Men wandelt naa men at,
| |
[pagina 242]
| |
Ook sonder maaneschyn. Men moet een kuur bedryven.
Men sluimert tot de Son den halven dagh vergat.
Of ryst men, 't kost een dans, van tweetjes, of van vyven.
Nu is uw lieve soon geleerdt, al kosten 't wat.
Maar, als ik Vaader ben, myn soon zal binnen blyven.Ga naar voetnoot132
Het was raadzaam dat de familie in Holland ook over dit soort tijdsbesteding niet te veel ter ore kwam. Te meer daar Six' gedicht gemakkelijk op Frankrijk was te transponeren. Ook daar was eten en drinken en vrolijk zijn, vooral ‘op sijn Hollants vrolijck te wesen’ voor velen de opperste zaligheid. Speciaal in de provincie - waar de touristen verondersteld werden in afzondering te leven en Frans te leren- was de studentikoze gezelligheid de schering van de leerplichtige inslag. Daarom viert Gijsbert de With in Loudon de aankomst van een aantal vrienden in zijn herberg met een feestelijk etentje - het zoveelste in een hele serie - en zijn voor Johan en Cornelis de Witt de dineetjes in Blois en Angers met andere Hollanders goed gebruik en welkome afleiding. Daarom ook trekt Johan Huydecoper, als trouw lid van de Nederlandse gemeenschap in provinciale verstrooiing, in La Rochelle en Saumur met een schare van Hollandse vrienden op, die met tennissen, touren en eten hun dagen in gezelligheid slijten.Ga naar voetnoot133
De touristen zijn nu - in de verhalen over hun ‘passetemps’ - genoeg op hun zwakheden betrapt. Het is niet meer dan billijk om hen, in onderlinge omgang en gezellig samenzijn, ook in een gunstiger daglicht te stellen en daarmede tevens terug te keren tot de essentie van de leeropdracht hun in dit hoofdstuk meegegeven. De scène speelt in Parijs, waar in de zomer van 1655 een aantal vrienden in ‘vergadering’ bijeen zijn. Als onderwerp van discussie is de beweegreden van de reis naar Frankrijk aan de orde gesteld. Een ieder der aanwezigen tracht een antwoord te geven op de vraag wat hem nu speciaal naar het buitenland lokte. De een spreekt over een verlangen naar contact met ‘hommes illustres’, een tweede zegt dat hij is gekomen om moderne bouwkunst te zien en de laatste mode en weer anderen doen de kwestie af met een grapje. Maar degene die als eerste zijn antwoord geeft in dit gezelschap van Nederlanders op tour, verklaart dat hij in Frankrijk is ‘pour apprendre à vivre parmy les honnestes gens.’Ga naar voetnoot134 |
|