Plaat XXIII in het Derde Stuk, Derde Gedeelte, tegen over bladz. 292.
Plaat XXV* in het Derde Stuk, Derde Gedeelte, tegen over bladz. 358.
Het hierbij gevoegde verbeterblad, bladz. 357 en 358 op zijn plaats in te voegen en die zelve bladz. welke er thans in zijn, weg te snijden.
Plaat XXXXIII*, met deszelfs verklaring, bladz. 260a tot 260d in het Vijfde Stuk, Tweede Gedeelte, achter bladz. 260 te laten volgen en de Plaat te plaatsen tegen over bladz. 260d.
Het verbeterblad, bladz. 57 en 58, moet in het Derde Stuk, Eerste Gedeelte; bladz. 201 en 202, in het Derde Stuk, Tweede Gedeelte; bladz. 297 en 298, in het Derde Stuk, Derde Gedeelte, bladz. 69 en 70; 37 en 74; 123 en 124, in het Vierde Stuk, Eerste Gedeelte, worden ingevoegd; en die zelve bladzijden, welke thans in die Stukken zijn, worden weggesneden.
Het berigt aan den Binder, om dit werk in zes Deelen te kunnen inbinden, als mede de algemeene tijtels en inhoud, om voor elk van die zes deelen te plaatsen, en de ruggetiteljes voor die deelen, moeten mede nu achter aan dit Stuk worden geplaatst, om dezelven, bij het nader inbinden van het werk, volgens dat berigt, voor, en op elk van die deelen te plaatsen.
Plaat XXXXVIII, welke bij het Vijfde Stuk, Derde Gedeelte; en Plaat L en LI, welke bij het Vijfde Stuk, Vierde Gedeelte zijn uitgegeven, moeten bij het nader inbinden, in dit Zesde Stuk, Tweede Gedeelte, waarin dezelve eigenlijk behooren, worden geplaatst, en wel:
Plaat XXXXVIII |
tegen over bladz. 212 |
Plaat L |
tegen over bladz. 228 |
Plaat LI |
tegen over bladz. 234 |
NB. In het berigt, het welk achter het Derde Stuk, Eerste gedeelte geplaatst is, is melding gemaakt van het nader bijvoegen van Plaat XIV*, met eene verklaring van dezelve, dan, daar het geen op die Plaat