Natuurlyke historie van Holland. Deel 9
(1811)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||
Zesde afdeeling.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zijnde, hun grond hebben in werktuigen, welke lang te voren in ons Vaderland zijn uitgevonden en zamengesteld; zoo kunnen wij niet nalaten om van zoodanige Vaderlandsche uitvindingen melding te maken, als nader ter onzer kennis gekomen zijn, bijzonder van zoodanige, als betrekking hebben tot hetgeen den landbouw, inzonderheid het bemesten en begieren der landen en het karnen der melk, (zoo noodig tot het botermaken,) betreft. Wat de onderscheiden werktuigen, zoo oude als nieuw uitgevondene, aangaat, betrekking hebbende tot het karnen der melk; deze zal men bij elkander in een der volgende Hoofdstukken beschreven vinden, zullende dit vijfde Hoofdstuk alleen dienen om van een werktuig te spreken, welks werking wij meenen zeer wel op het begieren der landen te kunnen toepassen, daar het toch ontegenzeggelijk waar is, dat de werktuigen, welke geschikt zijn om landen door kunst vochtig te maken door water, of te bemesten door dezelve met gier of verdunde mest te besproeijen, zoo veel mogelijk zoodanig behooren ingerigt te zijn, dat de besproeijing met water, door middel van dezelven, zoo geschiedt, dat die zoo na mogelijk gelijk staat aan den vallenden regen, en de bemesting met gier mede zoo gelijk, als mogelijk is, geschiedt, en op de gemakkelijkste wijze wordt ten uitvoer gebragt. Van verscheiden verbeteringen, welke aan de gierwagens reeds gemaakt of nog zou- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||
den Ga naar margenoot+te maken zijn, hebben wij in het vorige vierde Hoofdstuk, als gezegd is, gesproken, en ook in eene noot de verbetering, door een Engelschman aan dezelve toegebragt, uit het Magazijn van Landbouw van den Heer j. kops medegedeeld; tnans zullen wij melding maken van een werktuig van oude Vaderlandsche uitvinding, het welk voorlang in den Haag gebruikt wordt, om des zomers, bij droogte, dagelijks het Voorhout, den Vijverberg enz. met water te besproeijen, en de Haagsche Waterkar genaamd wordt; wij zullen het gebruik er van op het begieren der landen trachten toe te passen. Ga naar margenoot+De Haagsche Waterkar bestaat, in de eerste plaats in een as, welke door twee wielen gestoken is, die, even als aan andere rijd tuigen, zich wederzijds aan de einden der as bevinden. De wielen zijn hooger en ook wijder van spoor, dan aan andere rijdtuigen. Op de as dezer kar zijn twee van elkander verwijderde draagbindjes, waarop vooraan een bankje gesteld is, waarop de voerman zit; wordende de kar door twee paarden getrokken, locpende, tusschen gewone karboomen in een gewoon haamgespan. Onder aan den as, tusschen de wielen, hangt een vierkanten waterkist aan twee ketenen in evenwigt, en boven in de kist is eene vierkante opening, waarin het water loopt bij het inrijden van de kar in het wed van de Vijverberg, of waarin het water anders gegoten kan worden. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Onder aan de achterplank van den bak is een juchtlederen buis gehecht, zoo dat dezelve waterdigt is, en welke buis op eenigen afstand van de bak, aan een vierkante waterbuis, mede waterdigt, gehecht is; zoo dat deze buis, door de slapheid van de lederen buis, op- en nederbuigen kan; aan het einde van de vierkante buis is een ronde koperen buis, overdwars geklonken, zoo dat het water door de lederen en vierkante buizen in dezelve gebragt wordt; de ronde koperen buis is vol gaatjes en zoo breed als het spoor tusschen de wielen is; zoo dat de buis op behoorlijke laagte hangende, het water door de gaatjes en door de zijdelingsche openingen, onder het voortrijden der kar, er uitloopt, en den grond even als door een regen besproeid. Boven op de draagbindten, (die verre achter de as en de wielen uitsteken,) staan twee staken, in welker toppen katrollen zijn ingewerkt, loopende over elk dier katrollen een touw, het welk om een dwarsrol, achter die staken liggende, wordt opgehaald, en welke beide touwen wederzijds vast zijn om de einden van de ronde koperen buis; terwijl er aan de houten dwarsrol een keten vast is, welke ook aan de vierkante buis is gehecht, om dezelve op de behoorlijke hoogte op te houden, zoo als er ook dergelijke, ter bereiking van hetzelfde oogmerk, aan de einden der draagbindten en aan die van de ronde ko- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||
peren Ga naar margenoot+buis verbonden zijn. De over de katrollen loopende touwen zijn zoo lang, dat dezelve door den voerman, op deszelfs zitplaats, even als een toom worden bestuurd. Wanneer men nu met deze waterkar wil werken en, in de eerste plaats, de bak met water vullen, dan haalt de voerman de buizen door middel van de touwen op, rijdt met de kar in het paardenwet, in de vijver, en laat de bak vol water loopen; vervolgens rijdt hij er uit, tot op de plaats, welke hij met het water begieten of besproeijen moet, en doet zulks door de buizen te laten nederzakken, als wanneer het water op de reeds gemelde wijze er uitloopt. Ga naar margenoot+Om deze beschrijving door de afbeelding op te helderen, zoo dient Plaat XXXXVII*, waarop men de beschrevene Haagsche Waterkar als op het veld in werking ziet. De paarden, de wijze van derzelver aanspanning, de voerman en de wielen, belioeven niet door letters te worden aangewezen, als zijnde zulks, zonder dat, vatbaar genoeg.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Wanneer wij nu de beschrijving en afbeelding van deze waterkar toepassen, zoo op het bevochtigen of besproeijen der landen, met water, als op het begieren der landen met verdunde mest; dan is de vraag, of dergelijk werktuig niet eenigermate geschikt zoude zijn of kunnen worden, om bij ongemeene droogte, in de zomermaanden, de landen of akkers met water te besproeijen? en deze besproeijing alzoo nabij gelijk te doen zijn aan de vallende regendroppelen: dan, daar overal geene gelegenheid is, om met zoo een karre in het water te rijden en alzoo de bak vol water te laten loopen, zoo zoude het uit de, naastbij de landen gelegene, vaarten of slooten, of uitgegraven waterwellen, in hooge landen, in wier nabijheid geene vaarten of slooten zich bevonden, in de bak kunnen worden overgepompt. Omtrent de wielen zoude men in het oog moeten houden, om dezelve zoo breed te maken, als aan de gewone mesten gierwagens, ten einde de insnijding in het land te beletten. Omtrent het begieren der landen of besproeijing van dezelven met verdunde mest, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+behoort ons eene aanmerking niet te ontglippen: namelijk: dat de gier, hoe zeer verdund, echter dikker of drabbiger is dan zuiver water; en dat derhalve de buizen, als mede de gaatjes, welke in de ronde koperen buis, ter doorlating en uitvloeijing van het water geschikt, en ook daartoe toereikende zijn; geene genoegzame wijdte hebben om de gier of verdunde mest door te laten, en men dus de buizen en de gaatjes, in evenredigheid, wijder zoude moeten maken, om het hier bedoelde oogmerk te bereiken. Ga naar margenoot+Wanneer men zoodanige kar al niet in zijn geheel wilde gebruiken, maar men wilde echter van deszelfs inrigting gebruik maken ter verbetering van de manier van het land met gier te besproeijen, dan zoude men zulks, onzes bedunkens, zeer wel aan de gewone gierwagen kunnen bewerkstelligen, namelijk: door achter aan de gewone gierbak, dezelve op een hooger wagenkrat gesteld zijnde, een ruimen naar de laagte nederhangende lederen buis te verbinden, en aan deze nederhangende buis weder eene kleine regtloopende buis, en aan deze eene dwersloopende koperen buis vast te maken; moetende de kleine regtloopende buis dan dienen om de dwarsloopende koperen buis zoo ver van het achterkrat der wagen te doen uitsteken, dat dezelve buiten het bereik en draai der wielen kwam, en waardoor men dezelve langer konde maken, dan de breedte van het wagenkrat was. Voorts | |||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 180]
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+konde men boven op de kanten der gierbak, twee achteruitsteekende draagbintjes vastmaken, en daaraan, als mede aan de koperen dwarsloopende buis, kettingen hechten, om die buis op de vereischte hoogte te houden, terwijl al verder op den achterkant der gierbak, korte ijzere staven konde staan, met katrollen aan derzelver toppen, om daarover de touwen te laten lopen, welke tot ophaling en nederlating van de koperen dwarsloopende buis geschikt waren, en welke touwen (om de schuring voor te komen) konde loopen over een dikke rol, welke iets langer als de breedte van de gierbak was, en boven aan de achterplank van dezelve was vastgemaakt. De gemelde touwen konde door den landman, op een plankje voor op den gierbak zittende, worden vastgehouden, en door denzelven de buizen opgehaald of nedergelaten worden. Daar nu de gewone gierbak grooter is dan de waterkist, welke aan de waterkar hangt, zoo zoude men, de gierbak zoodanig inrigtende, dezelve zoo dikwijls niet behoeven vol te pompen, of te scheppen, als zulks ten aanzien van de waterkist zoude noodig zijn Wanneer men bij dit alles overweegt, het geen wij, in het vorige vierde Hoofdstuk, wegens de onderscheidene verbeteringen aan den gewonen gierwagen, zoo met de zeildoeksche zak als op ander manieren, hebben beschreven en voorgesteld, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+dan twijfelen wij niet of men zal, uit dit alles, zoo men zulks begeert, wel een verbeterd werktuig, tot het begieren der landen, kunnen zamenstellen. Wij eindigen dus hier met deze nader voorgestelde verbeteringen aan de gierbak, en gaan nu over tot het beschrijven van het grasmaaijen, hooijen enz. |
|