Natuurlyke historie van Holland. Deel 3
(1772-1776)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 2009]
| |
Berigten en Ophelderingen. | |
[pagina 2011]
| |
Berigten en Ophelderingen van verscheide kundige begunstigers der Natuurlyke historie van Holland; ten deele geheel, ten deele in derzelver zaaklyken inhoud opgegeeven; en eenige anderen, met vrymoedige doch tevens dankërkentelyke Aanmerkingen, beantwoord.Ga naar margenoot+Nauwlyks hadden wy ons Eerste Deel der Natuurlyke Historie in 't licht gebragt, en daar in verzogt, dat kundige Vaderlandlievenden ons de behulpzaame hand geliefden te bieden, of wy zagen ons verzoek, door eenige edelmoedige Begunstigers, beantwoord; welker naamen telkens, daar wy van hunne berigten gebruik gemaakt hebben, met dankzegging openlyk genoemd zyn. Ondertusschen zyn ons ook Berigten en Aanmerkingen ter hand gekomen, die of te laat kwamen, om ze ter behoorelyker plaatse in te voegen, of van die natuur waren, dat ze gevoegelyker in eene geschikte orde byéén gebragt, dan by tusschenlasschingen ingevlogten konden worden. Dewyl de meesten daarenboven gaan, over onderwerpen, die in het Eerste, Tweede en Derde Deel alrede verhan- | |
[pagina 2012]
| |
Ga naar margenoot+deld zyn, zoo hebben wy 't best gedagt, dezelven aan 't slot van dit Derde Deel te voegen. Wy zullen deeze Berigten, zoo na mogelyk is, volgen: en het ontdekken der waarheid boven het aankleeven aan ons eigen gevoelen stellen, wanneer wy hier of daar mogten hebben misgetast; met dankbaare erkentenisse aan hun, die ons beter onderrigt hebben. Dit tog, is de rechte weg, die de Natuurlyke Historie van ons Land voltooien kan; en op deeze wyze zullen wy een onwrikbaaren grondslag leggen, op welken dit Gebouw, waar toe ik slegts wat kalk en steen aanbreng, door anderen met my of na my op 't heerlykste voltrokken kan worden. Dus denkende, zal ik een aanvang maken, met het mededeelen van eenige nutte Berigten van den Heer agge roskam kool; die ik, om de herhaaling der spreekwyzen, de Heerkool zegt, tekent aan, en dergelyken te vermyden, maar agter elkander zal laaten volgen; waar op ik dan myne bedenkingen, daar ik zulks noodig mogte oordeelen, 'er, by manier van Aantekeningen, onder aan zal plaatsen. De Heer kool begint met pag.67 van 't Eerste Deel, en vervolgt aldus. Pag. 67. Veele Duinbeeken ontspringen aan den voet der Duinen, bevriezen spade, en hebben, veelal, de hier omschreeven eigenschappen met elkander gemeenGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 2013]
| |
Ga naar margenoot+Pag. 68. Deeze Slaaperdyk loopt mindermaalen over dan voor 30 a 40 Jaaren, doordien het Zeewater, met dezelfde kragt en streek van wind, doorgaans zo hoog niet komt als in en voor dien tyd. - Deeze landen leggen meest, en genoegsaam alleen, dras van het binnen water, dat uit het Haarlemmermeer komtGa naar voetnoot(*). Pag. 96. Het water, in de Putten op Schokland, is meest al eenigsins brak. - Op Urk is een Put, daar, zoo my berigt is, met hooge vloeden het water in wast: de grond van Urk, en daarom heen, is een Rots, bestaande uit Rots of Keisteenen; - weshalven geen vaartuigen digt daarby kunnen ankeren, dan allen aan den Zuid-Oost kant, daar strand is, en de Visschers hun Schuiten leggen. - Word hier geen Barnsteen gevonden? - ik meen jaGa naar voetnoot(†). | |
[pagina 2014]
| |
Ga naar margenoot+Pag. 113 en vervolgens. Hier bewyst de Schryver, naar myne gedagten, volkomen de uitwatering des Rhyns by Katwyk, en de plaats alwaar het Huis te Britten gelegen heeft. - De gedagte van anderen, dat de Fondamenten van dat Huis overblyfzels eener Sluize zyn zouden, vervalt des geheel en al, om redenen door den Heer le francq van berkhey aangevoerd. - Ondertusschen is het zeker, dat by Katwyk, voor aan in het duin, een Sluis gelegen heeft, en dat juist voor het West ten Noord-einde, een halve streek onbepaald van het Mallegat; oudtyds de plaats der uitwatering van de middelste kil des Rhyns. - Is men begeerig om nader verzekerd te zyn dat die Sluis aldaar geweest is, men leeze niet alleen orlers beschryving der Stad Leyden, maar inzonderheid het verhaal der grondbooringen, te Katwyk op Zee gedaan, in December 1766, door de Heeren d. klinkenberg en n.j. hania, met behulp van a. brons; te vinden in de Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken van Ao. 1773, in de Maand Mey; beginnende met pag. 491, en bepaaldelyk pag. 495 en 496. - En men zal reden vinden om te stellen, dat de Heer le francq | |
[pagina 2015]
| |
Ga naar margenoot+gelyk heeftGa naar voetnoot(a), en alle, die anders gevoelen, zich vergissen. - Evenwel zyn, door den Schryver der beschryving van het oude Batavische Zeestrand, aanmerkingen en zwaarigheden voorgesteld, tegen de uitwatering van den Rhyn by Katwyk, welke verdienen opgemerkt en beantwoord te worden. - De voornaamste der zwaarigheden, welke die Heer stelt, is, dat geene der oude Schryvers van deezen uitloop spreeken; om dit te bewyzen, worden, onder anderen, klaas colyn en melis stoke aangevoerd. - Aan het gezag van den laatsten weet ik niet, dat getwyffeld word, maar dat van den eersten is verworpen; en indien dit op goede gronden geschied is, behoort hy niet aangehaald te worden om iets te bewyzen; maar als een verdigter veragt, of als een naschryver met behoorlyke omzigtigheid geleezen te worden. Pag. 198. Door het aanspoelen van Modder is het Wykermeer allengs verhoogd, zoo als ook het Y. De eerste oorsprong daar van is te vinden in het leggen van een Dam, in den Jaare 1357Ga naar voetnoot(b), ter plaatse | |
[pagina 2016]
| |
alwaar de Sint Aagten-, en Assendelver-dyken, naast byéén komen, niet verre van de Kromme Y; als mede, door het leggen van een Dyk, een groot half uur gaans Zuidelyker in Ao. 1710. - Deeze verslyking was, om en aan den Jaare 1720 - 1724, dermaate toegenomen, dat de Magistraat der Stede Beverwyk middelen ter hand nam, om het verdere verval van het vaarwater aldaar voor te komen. - Het welk ook aan dat oogmerk beantwoordde. - Na het overlyden van den eersten en tweeden bestierder deezer loflyke pooging, is het vaarwater weder in verval geraakt, doch thans is 't, door beter directie, zoo veel verbeterd, dat het maar zeer zelden, en niet dan met harden wind en storm gebeurt, dat de vaartuigen en schuiten in 't Meer in den Modder blyven zitten. Met daaglyks hoog water, (want dit moet zoo hier als op veele plaatsen doorgaans in agt genomen worden,) en een goeden wind, kunnen Schuiten, welke vier en een halve voet diep gaan, hier nu af en aanvaaren: ook twyfel ik, of de hoogte van het water hier of te Sparendam, doorgaans wel meer dan één en een halven voet verschilt. - Omtrent het gaan van den vloed in het Beverwyker-Meer, heeft deeze byzonderheid plaats; - dat dezelve, met goed weêr en wind, niet begint dan ruim één en een half uur na het laagste water; en dat het hoogste water van ieder gety gelyktydig is met dat voor Amsterdam, te weeten met | |
[pagina 2017]
| |
Ga naar margenoot+nieuwe en volle Maan ten 3 uuren; en dus vroeger te Sparendam, Westzaanen, in de Holle Slot en te Zaandam. Pag. 199. De gemeenschap van de Zaan, met het vaarwater na Hoorn, word gestuit te Avenhorn, door een Dyk, over welke de Schuiten met Raders gewonden worden. - Men noemt dit een Overtoom. Van Knollendam loopt een vaarwater na het Spykerboor en de Ryp; ook voorby het Spykerboor na Purmerend en Edam; langs het welke de Buizen uit de Ryp, door de Sluis te Edam, in de Zuiderzee vaaren. Pag. 206. By de Helder zyn geen Duinen. - Kykduin, het welk voor Huisduinen ligt, is vry hoog; hier op brand des nagts een vuur van koolen ten dienste der Schepen die in Zee zyn. - Een weinig ten Zuid-Westen van Kykduin is niet dan zeer laag en zeer smal duin. - Het Kamperduin voor de dorpen Kamp en Schoorel, is het hoogste der duinen aan de Kust van HollandGa naar voetnoot(*). Pag. 210. Belangende het gaan van Vloed en Ebbe, gedraag ik my aan myne beschryving, behoorende tot de Zeekaart &c. Alleen merke ik hier aan, dat Springvloeden, omtrent de Nagt-Evening in Maart, niet veel verandering in de hoogte van het daaglyks water veroorzaaken; maar wel die | |
[pagina 2018]
| |
Ga naar margenoot+Springvloeden, welke omtrent de Nagt-Evening in September vallen. - Een treffend bewys en voorbeeld daar van vind men in het leeven van den Luitenant Admiraal de ruiter geboekt, in een slag, geleverd aan en gewonnen op de fiere Engelschen, in de Noordzee voor de Hoofden. Ook heeft de ondervinding ons hier, in de Beverwyk, lange jaaren geleerd, dat men 'er in den Herfst meerder vloeiwater heeft dan in de Lente. Pag. 215, 216. Het Marsdiep, het Landsdiep, en het Oude Gat, zyn slegts onderscheiden naamen van het groote Texelsche Zeegat, welks begin men binnenwaards kan stellen, by de Witte Ton, welke niet verre legt van den Dyk tusschen de Helder en Kykduin, en eindigt by de buitenste zwarte Ton; welke in Zee, voor den ingang van dit Zeegat, op vyf vadem water, ligt. Aan de Z. Oostzyde van dit Zeegat zyn verscheiden droogten, door de Zeelieden, de Zoutbollen genoemd, op welke Witte Tonnen geplaatst zyn; tusschen deeze en het strand is het Schulpgat. - In het Jaar 1773, heeft dit oude Gat, door 't verloopen der gronden onder water, zulk een aanmerkelyke verandering ondergaan, dat het daarna, en nu ook in Ao. 1775, met geen zwaare Schepen bevaren word: - daarentegen is het Schulpgat wyder geworden, na den kant van het strand; - en ook zoo veel dieper, dat de Lootsen de zwaar- | |
[pagina 2019]
| |
steGa naar margenoot+ Schepen daar door binnen op de Texelsche Ree brengen. Het nieuwe Spanjaardsgat word thans allen het Nieuwe Gat genoemd. Behalven deeze zyn 'er thans in Ao. 1775 geen Zeegaten om en aan de Helder, en deezen kant van Texel. Het Spanjaardsgat, door het welk de Raadpensionaris j. de witt, 's Lands Vloot in Ao. 1672, zoo gelukkig als konstig, in Zee bragt, en het Boomsgat, zyn verzand, waardoor de Noorder- en Zuider haaks tot ééne droogte is geworden. Van Kykduin af tot aan de Helder, en het Nieuwe Diep, is geen één duin; weshalve geene Schepen daardoor voor de Zuidweste Winden beschut kunnen worden. De Dyk van Kykduin af na de Helder is, zedert eenige jaaren, veel verstyfd, door het aanwinnen van strand, en door middel van Steenen Hoofden, welke een zachte glooijing hebben; doch digt by de Helder, tot aan het Nieuwe Diep, is geen Strand noch Voorland. In den Jaare 1771 en 1772 is deeze Dyk, voor en by de Helder, aan de eene en andere zyde, ingestort; dan kort daarna is dezelve, binnewaards, aanmerkelyk verzwaard. Het Eijerlandsche Zeegat is geheel verzand, en Texel is, door een Dyk, aan het Eijerland vast. De bovengenoemde Zeegaten behooren tot Texel. - Maar Stor- opm/ 4e regel 2x te{?} | |
[pagina 2020]
| |
temelk, de Slink, het Wester en Oosterboomsgat tot Vlieland. In het Nieuw Diep pleegen voor een halve Eeuw, of daar omtrent, de grootste Koopvaardyschepen een veilige Ree te te{?} hebben. - Sedert is het langsaamerhand opgedroogd; doch nu, in 't Jaar 1775, is 't weder zo diep, dat Schepen, welke 10 a 11 of mooglyk meerder voeten diep gaan, aldaar weder inloopen, en zig tegen ysgang en storm beveiligen; daarentegen is de diepte tusschen Texel en de drooge Hors (niet Gros) veel minder geworden, dan voor weinige Jaaren. Pag. 236 - 239. Volgens de gemaakte bepaalingen van Moerassen twyfel ik zeer, of 'er wel aan den hoogen kant van Holland gevonden worden, behalven die op 't Koegras en daarom heen: - ook ken ik by Petten geen Moeras. Wilde men den Haazepolder dus noemen, dat zou men, met het zelfde regt, de Zyp, de Wieringerwaard, en meerder zulke Polders, welke des Winters door Watermolens droog gehouden worden, Moerassen kunnen noemen. Verscheiden maalen heb ik eenige der Valeien, door den Schryver gemeld, gezien en doorwandeld; doch ik kan my niet te binnen brengen, ergens eene gevonden te hebben, welke als een moeras behoort aangemerkt te worden. - Althans onder Velsen, de Bannen van Brederode en Wyk aan Duin, durf ik stellen dat geen moeras | |
[pagina 2021]
| |
Ga naar margenoot+te vinden is. En wat de Breezaap in het byzonder aangaat; hier verkeer ik daaglyks, en weet zeker, dat het vast Zandland is, zynde Geestgrond. - Een zeer klein gedeelte deezer vlakte, - ja, maar een gedeelte van één stuk Land, zou misschien moerig genoemd mogen worden; doch dit kan, om deeze vlakte tot een Moeras te maaken, niet gerekend worden. Het is waar, dat een vlugtig oog deeze, en mooglyk ook andere, duinvlakten, voor Moeras, of ten minsten wateragtig, zoude aanzien, als 'er kort na elkander veel regen gevallen of sneeuw gesmolten is; doch hieromtrent heeft men aan te merken, dat de meeste Boeren, welke in de Breezaap woonen, zeer nalaatig zyn in het opmaaken en schoonhouden der waterloozingen, van hunne byzondere plaatsen, behalven de twee algemeene Slooten, welke jaarlyks opgemaakt en geschouwd worden. Deeze algemeene Waterloozingen zyn gegraaven Slooten, welker eene zig door de Velzerbanne, in het Wykermeer, en de ander door een sleuf tusschen de Duinen, het Watergat genaamd, over het strand, in de Noordzee ontlasten, zonder dat ook hier iets is, het welke na Moeras zweemtGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 2022]
| |
Ga naar margenoot+Pag. 243. Volgens deeze bepaaling van Fonteinen, weet ik 'er maar één, welke te vinden is naby het Dorp Bergen, ten Noorden van Alkmaar, op eene Hofstede aan den gemeenen ryweg; welker natuurlyke opwelling van het water, boven deszelfs oppervlakte, egter maar zeer weinig is, en veelmaalen niet gezien kan worden; doch in de nabuurschap der Stede Beverwyk, myne Geboorte- en Woonplaats, is my geen Fontein bekend, hoe klein men dezelve zig ook voorstelle. Beeken, welke van Duin afvlieten, zyn overal aan den geheelen Duin- en Geestkant in groote menigte, en, op enkele plaatsen, vind men ook kleine verzamelingen van dit water. - Een houten schot, of somtyds maar een breede plank, dwars in zulk een Beek gezet, maakt een Cascade of Waterval; zo dat men in ééne Beek, by voorbeeld die, welke in de Breezaap aan den voet der Duinen begint, en zig in het Wykermeer ontlast, in die lengte veele Watervallen, met weinige kosten, zoude kunnen maken; dan dit doet niets tot het denkbeeld van FonteinenGa naar voetnoot(*). Het water | |
[pagina 2023]
| |
Ga naar margenoot+van deze Duinbeeken is zekerlyk, met dat, het welk, aan den Duinkant, uit gegraaven Putten, geschept, of gepompt word, uitneemend goed; het heeft reuk noch smaak, schoon 't ook hier of daar yzer of okeragtig zy; dat insgelyks plaats heeft in de Breezaap. - En het is hier aan dat men toeschryft, het ongemak van bloed pissen der Runderen, welke niet gewoon zyn in deeze Vallei te leeven, waarom ook de Boeren aldaar zorge dragen, van geen ander Vee aan te houden, dan het geen tot hunnent geteeld en opgevoed is. Pag. 278, 279. Tusschen Engeland en Holland, word nergens in Zee agtëndertig vadem water gepeild; het diepste is 27 a 28 vadem, en dat maar op weinige plaatsenGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 2024]
| |
Ga naar margenoot+Een ooggetuige heeft my verhaald, dat, in den Winter van het Jaar 1709, de Zee, voor den Hollandschen Wal, tusschen de Maas en Texel, en in 't byzonder voor Zandvoort, alwaar hy toen woonde, drie en een halve myl bevrooren geweest is. Als men dit naziet op een goede Kaart der Noordzee, dan vind men, ten Westen van Zandvoort, drie en een halve myl van het strand, een Bankje, by de Vissers genoemd, het buiten Rib van de smalle Agt; en op het zelve daar binnen 15, en even daar buiten 16 vadem: en dit zyn de grootste diepten, welke, op zulk een afstand, voor den Hollandschen wal gevonden worden. In 't Jaar 1709 was de Ysdyk, welke, door het aanspoelen en opstuiven van het Zeewater, aan het strand gemaakt werd, 8 a 9 voeten hoog; - en in 't Jaar 1740, 6 a 7 voeten. Pag. 347. Door Zeevlammen, word, zoo verre ik weet, in het algemeen verstaan, Dampen, of een soort van Mist, die veelal uit Zee opkomt. Men heeft ze meest in de Lente, en den Voorzomer, in den namiddag; dikwyls by mooi weêr, en helderen zonneschyn; ze zyn koud en droog, zeer ongezond voor menschen en beesten; alzoo ze de natuurlyke warmte en uitwaasseming beletten, waar door verscheiden ongesteldheden veroorzaakt worden. - Dit verschynsel is doorgaans van korten duur; van een half of geheel uur, | |
[pagina 2025]
| |
Ga naar margenoot+en zelden langer dan 2 uuren; 't gaat wel niet altyd, maar egter veelmaals vergezeld, of word zeer kort gevolgd, van eene menigte van zwarte vliegen, welke veel schade aan boomen en sommige veldgewassen, doen. Pag. 461. Voor eenige jaaren heeft myn Broeder Jacob Kool, te Monnikendam, daar hy toe woonde, Bier van Sneeuw, of liever Sneeuwwater gebrouwen, het welk zeer goed was, en waar van de gebruikers geen het allerminste ongemak is overgekomen. Pag.467. 'Er zyn zekerlyk op de laatstgenoemde plaatsen zeer goede Bleekeryen; - doch die, welke onder Bloemendaal en Velzen liggen, worden voor de beste gehouden, wel te verstaan onder die Bleeken, op welke men veele en geheele Webben Linnen bleekt. Het aldaar gebleekte Linnen is, in een groot gedeelte van Europa, by uitstek bekend, onder den naam van Haarlemmer Bleek; die, om deszelfs keurige witheid, alom geroemd en gezogt word. Pag. 472. Het Wyker of Beverwyker Meer, heeft dit byzondere, en verschilt hier in van alle my bekende Meeren in Holland, dat dit Meer onbedykt is, en gemeen ligt, met het Y en de Zuiderzee, weshalven de Vloeden en Ebben in 't zelve regelmaatig gaan, en 't water zout is. Deeze zoutigheid egter vermindert, naar maate 'er meerder zoetwater, uit de Beeken, welke | |
[pagina 2026]
| |
Ga naar margenoot+van de Duinen en Geestgronden, vlieten, in het zelven ontvangen worden. Pag.485. Volgens het berigt, dat my een oud Visscher medegedeeld heeft, is ons Zeewater, op den bodem der Zee, op zekere diepte van 15 a 17 Vadem, veel minder zout, dan aan de oppervlakte; zo dat het onderste water, zorgvuldig en ongemengd gezameld, zeer goed is om te drinken. II. Deel, pag. 29. Boven de Beverwyk, dat is ten Noorden, en ten Noordwesten, tot Alkmaar toe, is geen ander dan Duin- en Geestgrond, en dus Zandland; - zulks hier, heinde noch verre, koorn of iets anders, op Kleiland geteeld worde. - Egter is 'er ten Oosten, ten Zuid Oosten en Zuiden, kleiagtig Land; - het zelve ligt aan het Meer, of ter plaatse alwaar het voorheen was; doch dit is dezelfde soort van kleiagtige modder, hier boven op deeze zelfde bladzyde gemeld. Pag. 49. De hoogste Duinen aan de Stranden van Holland zyn bekend by den naam van Kamperduin; dezelve liggen voor de Dorpen Schoorl en Kamp, en eindigen in het Noorden, daar de Dyk, het Hondsbosch genaamd, begint. - Verder zyn de Blinker by Haarlem, en de hoogste Duin te Wyk aan Zee, en Kykduin by de Zuidwester Texelsche Zeegaten, mede onder onze hoogste Duinen te tellen. Pag. 65 - 67. Om, naar myne kundigheden, aan het hier voorgestelde verzoek | |
[pagina 2027]
| |
Ga naar margenoot+te voldoen, zoo heb ik, aangaande de ondiepte in Zee, voor de Hollandsche Stranden, het volgende te melden. Dat het getal deezer Banken, welken hier in aanmerking komen, drie is. - Op de buitenste, de Roode of de Roo-Bank genaamd, is nimmer een Schip vast geraakt; ook kan het aldaar, van wegen de diepte des waters, niet aan den grond raaken. - Dat op de Tweede Bank, van het Strand af, nimmermeer een Schip vast aan den grond blyft zitten, met storm en een laager Wal; maar dat, (en dit is alles wat 'er een enkele reis gebeurt,) alleen de allerdiepgaandste Schepen, met zulk eene gelegenheid, op het hoogste van die Bank den grond roeren; waarop ze dan door de baaren 'er over heen gegooid worden; wanneer ze, tegen het opgaan der eerste Bank van het Strand af, aan de binnenzyde van het buitenzwind, aan den grond vast blyven zitten, en verbryzeld worden. - Getuige zy het O. I. Comp. Schip de Oude Zyp; het welk nu, zoo ik meen, 34 a 35 Jaaren geleeden, ten Noorden van Zandvoort, gestrand is; en van het welke nog, nu en dan, met zeer laag water, de overblyfsels gezien worden. - Voorts gebeurt het egter nog wel, dat 'er aan de buitenzyde der tweede Bank, van 't Strand af, tegen het hoogste van deeze Bank, Schepen blyven zitten, en vergaan. - Ik heb ook in 't het Jaar 1770, zeer digt by Wyk aan Zee, gezien, dat een Schip komende van Stokholm, gelaaden | |
[pagina 2028]
| |
Ga naar margenoot+met Yzer en Deelen, op die Bank aan den grond bleef zitten, en door de Zee in stukken geslaagen wierd; hoewel het niet dieper ging dan 15 voet. Doch hier omtrent gelieve men te weeten; 1. dat dit Vaartuig, schoon het geen zeer groot Schip was, zoo diep ging, niet slegts door deszelfs laading, maar ook door eene groote hoeveelheid waters, door een groot lek daar in gekomen; - ten 2den, dat het, schoon de Wind Noordwest, en dus aanlandig ware, egter handsaam weêr was; zoo dat een Kofschip, met Kluiffok, Topzeil en Bezaan, en dus met alle deszelfs Zeilen, niet verder dan 2½ myl van Strand af, zeilde; en eindelyk dat het water niet hooger was, dan een braaf daaglyks gety. - Men stelle derhalven met volle zekerheid, dat geen Schip, hoe diep het ook ga, immer op de tweede Bank van het strand af, aan den grond blyft zitten; te weeten met een storm en aanlandigen Wind. - Ik durf my in deezen gerust verlaaten, op het getuigenis van alle kundige en eerlyke lieden op onze Zeedorpen; die de gelegenheid van het leggen der Banken kennen. Wyders staat hier nog te melden, dat 'er tegen de buitenzyde van de eerste Bank van het Strand af, Schepen aan den grond raakten, aldaar blyven zitten en vergaan, als mede dat de menschen dan, veelal, hun leeven te jammerlyk in de Golven verliezen; doch men merke ook teffens aan, dat dit voorvalt met groote diepgaande Sche- | |
[pagina 2029]
| |
pen.Ga naar margenoot+ - Kleinere Schepen, als Koffen, Smakken en diergelyke, worden veelmaalen over deeze Bank heen gevoerd, door dien de Zee, met een aanlandigen storm, geweldig word, en deszelfs Golven hoog gaan. Hier door worden ze dan op het Strand zelve gezet, alwaar ze meerder kans hebben, om Schip en leeven te behouden; hoewel dit niet altyd gebeurt; dewyl de vereischte hulp aan ons onherbergsaam Strand, doorgaans niet, of niet dan spade, komt. - Vraagt iemand verder; vind men evenwel voor de Stranden van Holland, op veele plaatsen, geene zulke ondiepten, of zoo hooge gronden, dat 'er geene genoegzaame diepte is voor een maatig Schip om 'er over te varen? - Ik antwoorde openhartig, en zegge: Neen zeker; - dan alleen deeze Twee. - Vooreerst het kleine Bankje, de Polder, by Petten; en ten tweeden, de gronden de Haaks, voor de Texelsche Zeegaten. - Ik kan tog niet denken, dat men de vlakte voor de Maas, voor zulk een ondiepte, als daar de Heer le francq van berkhey hier van spreekt, zou willen doen doorgaan, alwaar daaglyks een menigte Koopvaardy Schepen, die 12 a 13 voet diep gaan, over heen zeilen, en die voorts binnen gaats komen; - ook betuig in niet te weeten, dat 'er aan de Hollandsche Stranden, van de Maas tot Texel, ergens zulke Zandbanken en ondiepten, en digt daarby zulke aanmerklyke diepten zyn; maar wel het tegen- | |
[pagina 2030]
| |
deel;Ga naar margenoot+ en wat het verloopen der gronden, in, en even voor, de Zeegaten, van de Maas en Texel aangaat, dat is waarheid, maar ook niets meerderGa naar voetnoot(*). - Gelust het iemand den waaren staat van onze kust, op den genoemden bepaalden afstand, en nog verder, ten deeze opzichte wel te leeren kennen, die gelieve zulks naauwkeurig na te gaan, op de Nieuwe Zeekaart van den Hollandsche Wal, tusschen de Maas en Texel, welke myn vriend Jan Rokusz. | |
[pagina 2031]
| |
Ga naar margenoot+Douw met my in 't licht gegeeven heeft: die by van Keulen te Amsterdam gedrukt, en door meer dan dertig Visschers aan dat Strand gecertificeerd is. Doch hy leeze dan daarby ook, met behoorlyke aandagt, de daar toe behoorende beschryving, dat volstrekt noodig is, om de Kaart wel te verstaan, en met het meeste nut te gebruiken. De aanmerkingen, welke ik hier gemaakt heb, gaan, gelyk een ieder ligtlyk bemerkt, niet over gronden, welke voor de Hollandsche Eilanden liggen, en van die natuur zouden kunnen zyn, als ervaaren Schippers en Lootsen, den Schryver, volgens pag. 64, berigt hebben. Intusschen denk ik egter niet, dat 'er op veele plaatsen zulke gronden zyn; doch wat de gronden, voor sommige van onze Eilanden, betreft, dezelven behooren tot myne tegenwoordige aanmerkingen niet, en ik verkies liever daar van niets te zeggen, als iets dat my misschien berisping op den hals zou kunnen haalen. Evenwel kan ik niet nalaaten nog te zeggen, dat het wel waar is dat 'er voor het Eierland, Vlieland en ter Schelling gronden liggen; dan deeze zyn, zoo verre my bekend is, te digt aan het Land, en ook niet van die natuur, dat het gestelde daar door beweezen zoude worden. Even het zelfde denk ik van de gronden die voor de Maas en Goeree liggen. En wat de gronden voor Ameland betreft, hier van spreek | |
[pagina 2032]
| |
Ga naar margenoot+ik niet, om dat dit Eiland niet tot Holland behoort. Verder staat hier nog in agt te neemen, dat ons Strand niet overal met Banken bezet is; dat 'er in tegendeel aanmerkelyke streeken aan het Noordergedeelte van onze Stranden zyn, daar in 't geheel geen Banken gevonden worden. En men heeft den Heer van berkhey niet wel onderrigt, als men hem beduid heeft, dat onze Banken, hoe verder in Zee, hoe hooger zouden liggen; als mede dat men zulks by laag water ontdekt, en dat men die Banken, aan de branding der Golven, al vry diep in Zee zien kan. - Wel is waar dat de Zee, buiten de drie Banken, welke voor ons Strand liggen op de vlakte, zoo als onze Visschers het noemen, met harde winden brand; doch dit word niet veroorzaakt door Banken, die, hoe verder in Zee, hoe hooger zyn, en, met laag water, droog vallen; maar alleen door de ondiepte van het water over den geheelen bodem der Zee aldaar. - Ik wil niet beweeren, dat 'er voor de Hollandsche Kust, tusschen de Maas en Texel, geen gronden zyn; dit weet ik beter; en 't is my overbekend, dat de Zee daar feller op breekt, dan binnen dezelve. Maar ik houd staande, dat de Banken niet hooger worden, naar maate ze in tegendeel langs hoe laager worden, naar maate dat ze verder van de Wal afliggen. Dit is in de bovengenoemde Kaart, naar waarheid, en zoo | |
[pagina 2033]
| |
Ga naar margenoot+duidelyk gesteld, dat ieder mensch, die 'er zijn verstand aandagtig op gelieft te laaten werken, daar uit zien kan, hoe de waare staat der Zee aan onze Kusten zyGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 2034]
| |
Ga naar margenoot+Pag. 117. Dat de brakheid van het water, in de daar gemelde Putten, veroor- | |
[pagina 2035]
| |
zaaktGa naar margenoot+ zou worden door zypeling der zoute en brakke wateren van de Zee en het Y, dit komt my tot nog niet aanneemelyk voor. Men vind tog, op menigte plaatsen, in Zuid en Noord-Holland, brakke en zwavelagtige Putten, zoo verre van de Zee gelegen, dat het met geen reden te vermoeden, noch met genoegsaamen grond van zekerheid te bewyzen is, dat de zoutigheid der wateren, welke buitendyks zyn, daar heen zoude kunnen doordringen. Dit myn gezegde heeft, dunkt my, egter onder behoorlyke correctie, ook plaats, ten aanzien van brakke Putten, Binnendyks, digt aan Zee, of het Y, gelegen; want dan moest dit immers veroorzaakt worden door het zypelen van het zoutewater on- | |
[pagina 2036]
| |
derGa naar margenoot+ de Dyken door. - Ik stel zulks niet onmogelyk, maar houd het voor my onwaarschynlyk. Dan immers moest het water, niet slegts in die Putten maar ook in de Slooten en Vaarten, aandoening hebben van Vloed en Ebbe; het welk, zoo verre ik weet, geen plaats heeft. - Egter heeft my zeker geagt Heer, welke te Amsterdam woont, gezegd, dat het op de Helder zoo is, volgens het geen de menschen, aldaar woonagtig, zyn Ed., op de plaatse zelve, gezegd hebben. Ik zal dit daar laaten, en voeg 'er alleenlyk nog by, dat ik menigmaal op de Helder geweest ben, en aldaar, sedert eenige Jaaren, altyd het water met aandagt geproefd heb, uit een Put, staande maar even binnen den Zeedyk, buiten de agterdeur van de Herberg, het Wapen van Haarlem; en dat ik het nimmermeer brak, maar altoos zoet, gevonden heb; niet tegenstaande de Dyk, welke onmiddelyk by dit huis ligt, door de Zee eenigsins uitgehold was. Ook heeft Jan Jansz. Walig, een geloofwaardig Man, op de Helder woonagtig, my onlangs gezegd, dat al het praaten en voorgeeven, van het ryzen en zakken van 't water in de Putten aldaar, geheel en al eene misvatting is. Sommige Putten in dat Dorp zyn, 't is waar, niet volkomen zoet; doch dit hebben zy gemeen, met die in veele andere, en inzonderheid broekagtige Landen; vooral in dien dezelve niet door het Veen heen ge- | |
[pagina 2037]
| |
boord Ga naar margenoot+ zyn; dat met veele voorbeelden zou kunnen beweezen wordenGa naar voetnoot(*). Pag. 141. Grind wierd voor eenige Jaaren, misschien 50 of minder, nog bewoond | |
[pagina 2038]
| |
Ga naar margenoot+door een Boer van Hindeloopen of Makkum, welke aldaar Hooy won, doch alleen maar des Zomers; tegen den Herfst vertrok hy weder na zyn huis. Thans in 1775, en sedert merklyke Jaaren, is Grind een verdronken Zeeplaat, welke, niet dan met zeer laag water, een enkele reis droog valt: eenmaal heb ik 'er, in jonger jaaren, de kruin van bloot gezien. Pag.143. Het geen de Opsteller der Beschryvinge van het oude Batavische Zeestrand (pag. 139 aangehaald,) en de Hoogleeraar lulofs, hier meld van twee verdronken dorpen by Urk, het eene ten Noord-Oosten, en het andere ten Zuiden, komt my wat bedenkelyk voor. - Ik moet dit by eene gunstige gelegenheid nader onderzoeken. Midlerwyl kan ik voor tegenwoordig melden, dat ik, nu ruim vier weeken geleeden, met een Schipper, welke weeklyks van Ylst na Amsterdam vaart, hier gepasseerd ben, en ook toen, even als voorheen, niets van deeze verdronken Dorpen gehoord heb. - Onze cours lag egter, door de streek van den Wind, welken wy hadden, om en aan in die strekking, dat wy over die Dorpen zouden hebben moeten heen vaaren, of ten minste digt daar by heen: want wy voeren, van de Lemmer in Friesland, de Nagel, (dus heet het vaarwater tusschen de Eilanden Urk en Schotland,) door, en wendden des avonds niet verre van Elburg, welke cours zeer naby Zuiden is; en derhalven moes- | |
[pagina 2039]
| |
tenGa naar margenoot+ wy de Noord-Ooster streek snyden als men het middenpunt van het Compas op Urk plaatst, en, zeer naby van Urk, Zuiden aanhouden na Elburg. Ook ligt 'er geen Zeeton in die streek; hoedanige waarschuwingsmerken men anders alomme in de Zuiderzee vind, daar droogten zyn, die zelfs door kleine Schepen gemyd moeten worden. Pag. 887. Keeten, - Zoutkeeten, is, myns oordeels, niet afkomstig van Ketel. - Keet, Keeten, is een oud zeer bekend eigen naamwoord, en word daar door verstaan, een hutte, opgeslaagen ten dienste van Werkvolk. In de beschryving eener aanbesteeding van Dykwerk, in de Provincie Zeeland, heb ik elders in de Nederlandsche Jaarboeken geleezen, dat de Keeten voor het Werkvolk komen zouden ten laste van ........... Op den Dyk, tusschen Huisduinen en den Helder staat een Schuurtje, of Hut, voor de Dykwerkers, welke niet anders dan de Keet genoemd word; en de byzondere verdeelingen in dezelve als Keet, van die, of zulk, een ploeg, genoemd worden. - Ook denke men aan de Schaapsschuuren en Hutten, buiten de Zyp, vooraan, en op het KoegrasGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 2040]
| |
Ga naar margenoot+Pag. 890. De spreekwyze van het Zeewater hoog op uit het Y te haalen, is hier wat ongelukkig gebruikt: en wy kunnen te minder afzyn, van dezelve als ongemerkt voorby te gaan, ter oorzaake dat ze, in laatere tyden, gelegenheid zou kunnen geeven om te denken, dat het Y water zout genoeg is, tot het Rafineeren van Zout, of om by manier van pekel gebruikt te kunnen worden; waar van het tegendeel bekend is. - Ook word dit hier zekerlyk niet bedoeld; hoog op uit het Y wil, in dit geval, ongetwyfeld zeggen, Zeewaards: dan dit is eenigzins verkeerd. Hoog op in 't Y is, boven Amsterdam, na Sparendam, Naauwerna of Westzaanen; - Laag in 't Y is, beneden Amsterdam, na Olysloot, Durgderdam en Y-oord; - immers de Schippers, die het Y daaglyks bevaaren, noemen dit dus, met reden; dewyl de grond veel hooger, en het water veel ondieper is, voor de eerste, dan voor de laatstgenoemde plaatsen. - Voorts weet men dat de Noordhollanders het Zeewater, tot dat gebruik, nimmer binnen Enkhuizen, maar altoos daar buiten haalen; zelfs tot in Texel; behalven die van Alkmaar, welke het, digt by het Dorp Petten, uit de Noordzee laaten haalenGa naar voetnoot(*). |
|