Natuurlyke historie van Holland. Deel 3
(1772-1776)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina *43]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1783]
| |||||||||||||||||||||||||
[Derde deel, zesde stuk]
Ga naar margenoot+Negentiende hoofdstuk.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1784]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+gevonden word, dan in hunne overheerschende neiging, om hunne dooden staatlyk te begraaven. Van daar die omslag, die zorg, die yver der overgebleevenen, by genoegzaam alle beschaafde Natiën, om het overschot hunner Vrienden plegtig te behandelen. Van daar dat laatste vaarwel, die zoete, schoon met traanen vergezelde afscheidstroost, om elkander hier namaals weder te zien. In dit alles ontdekken wy aandoeningen, daar de Dieren, voor zoo verre wy kunnen nagaan, niets van weeten; en 't verleent ons blyken van eene voortreffelykheid van 's Menschen geest, waarvan zelfs geene schaduw onder de Dieren gevonden word. Deezen immers laaten hunne dooden in de open Lugt onbegraaven liggen, ten prooi aan allerleie wilde Dieren, en aan de verrottinge, ja verscheuren ze zelven: hoedanig iets, zelfs by woeste en van goede zeden ontbloote Volkeren, veelal schandelyk en onmenschelyk geagt word. Men vind, 't is waar, gewag gemaakt van Menschen-eeters; dan die zelven tasten nooit hun eigen geslagt, dat ze eerlyk begraaven, aan; zulks is eene uitwerking van wraak en vyandschap, die zy op den overwonneling oeffenen; of het behoort tot hunne ongerymde Godsdienstige plegtigheden. Zoodanige en dergelyke misbruiken, die 'er meer mogten zyn, heeft men met regt aan te merken, als afwykingen van de Wetten der Natuure; waar van 'er, ook in andere opzigten, maar al te | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1785]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+veel voorbeelden zyn. Intusschen blyft de Natuur bestendig dezelfde; en ze heeft den Menschen van den beginne aan het begraaven der dooden geleerd, zoo als het nog alomme gemeenlyk in gebruik is; en van oudsher ook byzonder hier te Lande plaats gehad heeft. Onze vroegste Voorzaaten tog, die dit Land bevolkt hebben, behartigden deeze natuureigen zorg met zoo veel Godvrugtigheid, dat zy 't onder hunne heilige verrigtingen en pligten telden; van waar ook de Grafschenders onder hen met den dood gestraft wierden. En dat onze Hollanders, tot op den tegenwoordigen dag, nog door diezelfde neiging gedreeven worden, getuigen ten overvloede onze hedendaagsche Begraafnis-plegtigheden; tot welker ontvouwing wy hiermede overgaan. Wat de oude gebruiken desaangaande betreft, hier omtrent komen voornaamlyk drie manieren in aanmerking; te weeten het verbranden, het geheel begraaven, en het balsemen der Lyken. Nopens het eerste meld ons tacitus, wegens onze oude Germaanen en Batavieren, het volgende: ‘In hare Lyken vertoonen sy gantsch gene pracht. Doch dit werdt onder haar onderhouden, dat de doode Lichamen van Heerlyke Mannen, met sekere byzondere houten verbrandt werden. En in de opstapelinghe van het hout des Lykvyers wert niet geworpen, noch eenighe kleedinghe, noch eenigh reukwerk, maar alleenlyk des Mans Wapenen: of in het | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1786]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+vyer van sommigen wert ook haar Paert somtydts geworpen. Haar Graf wert opgerecht met eenige aarde sooden, op malkanderen geleyt. Want kostelyke vereeringen der Grafsteden verwerpen sy uyt oorsake dat sy die achten als beswaarlyk te zyn voor den overledenen. Het suchten en schreyen legghen zy haast af, maar rouw en droefheydt seer lanksaam. Het weenen der Vrouwen is haar eerlyk, maar de Mannen is het eene eere langhe aan den Overledenen te ghedenken’ Ga naar voetnoot(*). Op dit getuigenis van tacitus steunt voornaamlyk het gevoelen van veelen, die willen, dat de Duitschers in 't algemeen hunne Lyken verbrandden. Ondertusschen doen 'er zig, indien men dit stuk naauwkeurig wil navorschen, verscheiden bedenkelykheden op, die redenen geeven om te vermoeden, dat deeze gewoonte maar omtrent eenige byzondere Persoonen plaats had. Het is althans bekend dat ze de luien en traagen verdronken, mitsgaders ook anderen ophingen; des het zeker zy dat ze dezulken niet verbrandden. Doch dit word met recht aangemerkt, als eene schande aan de straf der misdaadigen verknogt. Gegronder twyffeling, mag men denken, ontstaat 'er uit de overweeging der uitzonderinge, die tacitus schynt te maaken, tusschen Heerlyke Man- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1787]
| |||||||||||||||||||||||||
nen Ga naar margenoot+en gemeender Lieden. Hy zegt uitdrukkelyk, dat de doode Lichaamen van Heerlyke Mannen met zekere byzondere Houten verbrandt werden enz. En deeze plegtigheid, wegens de gemelde Heerlyke Mannen, beschreeven hebbende, laat hy 'er in een algemeen voorstel op volgen, haar Graf wert opgerecht met eenige aarde sooden op malkanderen geleyt. Men zou hier uit kunnen opmaaken, dat het verbranden der doode Lichaamen alleen geoeffend werd aan Heerlyke Mannen; en dat de geringer of de gemeene Man slegts een Graf van aarden zooden verkreeg. 't Is wyders aanmerkelyk, dat ook caesar, van die plegtige begraavenissen gewaagende, dezelven beschryftGa naar voetnoot(*), als zeer pragtig naar de wyze der Franschen; doch dat hy dit doet, na dat hy even te vooren gewag gemaakt heeft, van een gestorven Huisvader, van Edelen Geslagte; waar op hy dan voorts meldt, dat de begraavenissen, volgens de pragt der Franschen, zeer heerlyk en kostelyk zyn; te meer daar zy alles, wat den gestorvenen, naar hunne gedagten, in zyn leeven aangenaam geweest is, mede in het vier werpen; enz. Men voege hier by dat Olaus Magnus, die de Zeden der Oude Noordsche Volkeren, welken veelal met de gewoonten der Duitschers overéén kwamen, zeer naauwkeurig be- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1788]
| |||||||||||||||||||||||||
schreeven Ga naar margenoot+heeft, niet het minst meld van het verbranden der gemeene Lyken; maar dit gebruik wel uitdrukkelyk beschryft, als iets dat den Grooten byzonder eigen was; in een Hoofdstuk dat ten tytel heeft, de Principum funeribus & sepulturisGa naar voetnoot(*); alwaar wy woordlyk het volgende vinden: Mos antiquorum erat, cadavera principum in frondosis arboribus, praesertim quercinis, tanquam sacris locis numinibus consecratis, suspendere, aut flammis juniperini ligni comburere, vel certis monticulis grandibus saxis, vel quadrato vel rotundo ordine circumseptis, humi cum gladio & clava recludere, dat is: ‘Het was de gewoonte der Ouden, de Lyken der voornaamsten tusschen het Lover der Boomen, byzonder der Eikenboomen, als in heilige plaatsen den Goden toegewyd, op te hangen, en met de vlammen van het Hout der Geneverboomen te verbranden: of dezelven onder zekere Heuvelen, met groote Steenen, 't zy rond of vierkant, omringd, met het Zwaard en de Wapenknods in de aarde te besluiten’. Ga naar margenoot+Op het nagaan en vergelyken deezer drie berigten, schynt het my toe, dat het verbranden der Lyken byzonder plaats gehad heeft, omtrent de Grooten of Aanzienlyken der oude Duitschers: even als het balsemen, zedert dat het begraaven der Ly- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1789]
| |||||||||||||||||||||||||
ken Ga naar margenoot+onder grooten en kleenen algemeen wierd. Zoo worden nog heden de Lyken der Vorsten gebalsemd, en inzonderheid derzelver Harten afzonderlyk bewaard; terwyl de Lyken der afgestorvenen, onder den gemeenen Man, in hun geheel, zonder dezelven te verbranden, te balsemen of te openen, der Aarde aanbevolen worden. En dat dit laatste de oude en algemeene gewoonte der Duitschers geweest zal zyn, is vermoedelyk; zoo 't waar zy, gelyk de naspoorders der Volkplantingen stellen, dat de Duitschers een eigen Volk waren, 't welk, uit de Oostersche Volkeren afstammende, zig herwaards verspreid had. Dit zoo zynde, is 't zeer aanneemelyk, dat zy hunne Lyken behandeld hebben, volgens het gebruik van de eerste inwoonders der Waereld, die hunne dooden in de aarde begroeven, en steenen op derzelver Graven wentelden. Dan veelligt hebben zy naderhand, in navolging der Romeinen, by welken het verbranden der Lyken, (hoewel eerst ook maar onder de Aanzienlyken, als uit de overlevering van plinius opgemaakt schynt te kunnen wordenGa naar voetnoot(*),) in zwang was, dat gebruik ingevoerd. In deeze gedagten word ik nog sterker bevestigd, wanneer ik nagaa, hoe men de Urnen of Lykbussen, in welken de asch en de beenderen der Lyken, na de plegtige verbranding, beslooten wierden, in de Ne- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1790]
| |||||||||||||||||||||||||
derlanden Ga naar margenoot+en in Duitschland, op verre na zoo overvloedig en gemeenzaam niet vind, als in Italie. In dit laatste Gewest is het gantsch niet vreemd zulke Lykbussen te ontdekken; en men vond, voor weinig Eeuwen, eene menigte van dergelyke Urnen, onder de overblyfsels van de gemeene begraafplaatsen der Romeinen, byéén. Indien nu deeze gewoonte, welke dan onder de Duitschen, gelyktydig met de Romeinen, plaats gehad zou hebben, zoo algemeen onder onze Landzaaten geweest ware, dan zou men 'er ook even zoo veelvuldige blyken van moeten vinden. Doch het tegendeel hiervan is waar: men ontdekt maar weinig Urnen, welken men met grond houden kan voor die van de Heerlyke Mannen onder de Duitschen; in vergelyking van de menigte die 'er zoude moeten zyn, indien de Lyken van den gemeenen Man ook in diervoege verbrand waren. Hier benevens is het bekend, dat men elders, daar de Romeinen in Duitschland gehuisvest en zig neergezet hebben, veele Overblyfsels van gebroken Urnen, met eenige heelen, by elkander vind. En 't is wyders met reden nog twyffelagtig, of de meeste plaatsen, daar veele Urnen byéén gevonden worden, niet wel begraafplaatsen der Roomsche Aanzienlyken, welken in Duitschland gesneuveld of gestorven waren, geweest zyn. Veelen derzelven, althans, hebben Opschriften, naar de wyze der Romeinen; en men vind 'er meermaals | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1791]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Roomsche Penningen in, als die van augustus, vespasianus, antoninus pius, en andere Romeinsche Vorsten, die hunne Legioenen in de Duitsche Wingewesten hadden; by welke gelegenheid de asch der aldaar gestorvene Veldheeren en Soldaaten, hunne Lyken verbrand zynde, in zoodanige Lykbussen begraaven wierd. Men ontdekt ze in menigte in Hessenland, omtrent Wetteravie; en omstreeks Keulen zyn zulke Overblyfsels hier en daar nog kennelyk te vindenGa naar voetnoot(*). Dit was den Romeinen eigen; zy waren 'er zeer op gesteld, om de asch der overledenen dus te bewaaren. Van daar had men in Rome zoo veele begraafplaatsen, ter bewaaringe van de Lykbussen, geschikt, dat prudentiusGa naar voetnoot(†) schreeve:
Et tot Templa Deum Romae, quot in urbe sepulchra
Heroum numerare licet.
‘'Er waren zoo veel Tempelen in Rome, als men Grafsteden der Helden kon tellen’. – Indien nu de gewoonte van de Lyken te verbranden zoo algemeen geweest ware onder de Batavieren, dan moest men hier te Lande natuurlyk nog veel meer Batavische dan Roomsche Lykbussen vinden; daar zy 'er in woonagtig waren, en de Romers zekerlyk in menigte overtroffen. Ter nadere bevestiginge van 't bo- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1792]
| |||||||||||||||||||||||||
vengezegde, Ga naar margenoot+dat de gevonden Lykbussen meerendeels van de Romeinen waren, neeme men hier nog in aanmerking, dat men 'er te minder in kan mistasten, om dat de Duitsche Lykbussen zeer kennelyk van de Roomschen te onderscheiden zyn. Die der Duitschers bestaan gemeenlyk uit glad gebakken Tichelsteen of Potaarde, zonder eenig opschrift; en komen, dat opmerkenswaardig is, overéén met die, welken in Pomeren en Zweden ontdekt zyn. Die der Romeinen bestaan in tegendeel veelal uit Marmer, of zyn gebakken Potten, waar op men den naam van den overledenen met eenige letteren gegriffeld zietGa naar voetnoot(*). Ze verschillen ook voorts buiten dat zeer veel in gedaante van elkanderen; 't welk men uit de afbeeldingen en berigten, in de Oudheidkundige Brieven van den kundigen Heer j. van lier, over de begraaving, de Lykbussen, Wapenen enz. der Oude Germaanen, en elders in verscheiden andere Werken, breeder kan nagaan. Men zie ook de Lykbusse, welke wy hier in Plaat gebragt hebben. Het dus ver gezegde, nopens dit onderwerp, is, onzes agtens, der overweeginge waardig; en verleent ons gronds genoeg om te beweeren, dat het verbranden der Lyken, onder het geheele Volk in Duitschland, en zoo vervolgens ook in de Friesche en Bataafsche Landen, in geen alge- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1793]
| |||||||||||||||||||||||||
meen Ga naar margenoot+gebruik geweest is; maar alleen by uitstek plaats gehad heeft, ten opzichte van hunne Heerlyke Mannen, of de Aanzienlyken der Natie. De oudheidkundige van alkemade schynt ook van dit gevoelen geweest te zynGa naar voetnoot(*): want hy vertaalt de woorden van tacitus, corpora clarorum Virorum cremantur, bepaaldlyk in deezervoege: ‘alleen de Lichaamen van vermaarde Mannen wierden verbrand’. En even zoo houd men de zoogenaamde Hunnebedden, benevens den Eexster Grafkelder in het Landschap Drenthe, waar in men Lykbussen en Wapenen der oude Germaanen gevonden heeft, voor de begraafplaatsen van Oversten des Volks. Die deswegens nadere berigten begeert, leeze de bovengemelde zoo keurige als geleerde Oudheidkundige Brieven. Voorts is het nog aanmerkelyk, dat olaus magnus een onderscheid maakt tusschen het verbranden, en het begraaven onder Zooden. Men mag 'er niet onwaarschynlyk uit afleiden, dat en het verbranden en het begraaven, by de verschillende Noordsche Volkeren, beide plaats gehad heeft. Tacitus schynt dit ook aan te duiden, als hy, na 't verbranden der Lyken gemeld te hebben, zoo onderscheidenlyk zegt, ‘dat hun Graf opgerecht wert, met eenige aarde sooden op malkanderen geleyt’. Edoch, wat hier van ook zy, wy laaten, na 't voor- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1794]
| |||||||||||||||||||||||||
stellen Ga naar margenoot+onzer gedagten, een ieder zyn gevoelen vry, nopens de vraag, of het verbranden algemeen is geweest, dan of zulks maar omtrent hunne Heerlyke of Vermaarde Mannen plaats hadde? Schoon wy (voor ons) het laatste gelooven. Intusschen is het zeker, dat men het overschot der gestorvenen, het zy dat de Lyken verbrand en derzelver asschen in daar toe gebakken Vaten verzameld, of dat de Lyken onverbrand begraaven wierden, in de aarde, in daar toe geschikte begraafplaatsen weglei; en vervolgens met Steenen en Zooden te samen, of wel met Steenen of Zooden afzonderlyk bedekte. 'Er hadden dus twee byzondere manieren van begraaven by onze Bataafsche Voorouders plaats. De voornaamste plegtigheden omtrent de eene, te weeten het verbranden, zyn ons uitdrukkelykst beschreeven; doch op verre na zoo breedvoerig en voldoende niet, als men dezelven wegens de Romeinsche Gewoonten vind aangetekend; welker pragt, toestel en omstandigheden zoo groot en veelvuldig geweest zyn, dat de Geleerden 'er gantsche Boekdeelen over geschreeven hebben. Men zie, als men 'er over voldaan wil worden, buiten andere Schriften, het keurig Werkje van den beroemden j. kirchman over die stoffe, onder den Titel, de funeribus Romanorum. Wat onze Batavieren betreft, by dezen geschiedde de verbranding der Lyken, volgens tacitus, zeer eenvoudig en zon- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1795]
| |||||||||||||||||||||||||
der Ga naar margenoot+pragt; maar by de Gallen ging ze, volgens caesar, met groote pragt gepaard; dan, daar deeze berigten eene eeuwe verschillen, zou 'er mooglyk wel eenige verandering in plaats gehad kunnen hebben. Liefst houden wy ons aan tacitus, die van geene byzondere staatlykheid spreekt, en met ronde woorden zegt, dat ze niet alleen geene kleedinge, maar ook geen reukwerk in het Lykvier wierpen: welk laatste niet te verwonderen is, nademaal de reukwerken den Duitschen, zelfs by hunne offeranden, niet bekend waren. 't Komt my wyders, uit de vergelyking van tacitus met olaus magnus, zeer aanneemelyk voor, dat die sekere byzondere Houten, daar de eerstgemelde van spreekt, Geneverhouten geweest zyn, waar mede de Noordsche Volkeren, volgens den laatstgenoemden, de Lyken hunner voornaame Mannen verbrandden. Dit heeft te meerder schyn van waarheid, om dat de Houten of Knuppels der Geneverboomen eene meer byzondere knobbelagtige gedaante hebben, dan die van eenig ander Geboomte, buiten de Denne en Taxis, in Duitschland: als mede, om dat het brandende Geneverhout gantsch geen onaangenaamen reuk van zig geeft; waar by nog komt, dat dit Geboomte, zoo om de Beziën, als andere gebruiken, den ouden Duitschen zeer waardig was: des ik voor my vaststelle, dat deeze Houten die der Geneverboomen zullen geweest zyn. Of nu | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1796]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+wyders de Lyken op een Houtstapel uitgerekt, of zittende, geplaatst, dan of zy, zoo als olaus zegt, boven denzelven aan een Eikenboom gehangen wierden, is niet volkomen te bepaalen. Het eene en 't andere is aanneemelyk; doch het laatste schynt eenigen voorrang te hebben; om dat de Duitschen zeer veel eerbieds voor de Heilige Bosschen en Eikenboomen hadden; en 't ophangen daarenboven by hen gemeen was. Hoe 't zy, de gemelde Houten wierden opgestapeld, tot zulk een grooten hoop, in die gedaante en uitgestrektheid, dat niet alleen de Overleedene met zyne Wapenen, maar ook somtyds zyn Paard, door dat Lykvuur verbrand wierd. De gantsche staatlykheid bestond derhalven daar in, dat 's Mans Wapenen en Oorlogspaard met hem ten vuure gongen. Zie daar alles, wat 'er tacitus ons van meld: dan wy mogen dit berigt nog wel een weinigje met nadere aanmerkingen ophelderen. Volgens de natuur der Menschen in 't algemeen, en den schranderen aart der Batavieren en Germaanen in 't byzonder, is het zekerlyk te vermoeden, dat ze de natuurlyke bescheidenheid gebruikt hebben. Ter dier oorzaake kan ik althans niet wel gelooven, dat zy het Paard en de Wapenen, by het doode lichaam des Heerlyken Mans, in 't Lykvuur zullen geworpen hebben: dewyl het hun als dan onmogelyk geweest zou zyn, deszelfs geheiligde Asch en Beenderen afzonderlyk te verzamelen, en, als boven aangeduid is, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1797]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+in een Lykbus te bewaaren. Wat wel byzonder de Wapenen betreft, deezen zyn gewislyk veelëer, met de verbrande assche, onder den Steenhoop of de Heuvelen van Zooden bedekt geworden, dan verbrand. Zulks heeft de ondervinding duidelyk geleerd; nademaal men, by en omtrent de Urnen of Lykbussen der Germaanen, welken men hier en daar ontdekt heeft, ook altoos de Wapenen, of gedeelten daar van, gevonden heeft. De ontdekte Grafkelders in Drenth, en veele anderen in Duitschland, getuigen dit ten overvloede; ook weet men, dat 'er in sommige graven Schatten en Wapenen van waardy gevonden zyn. En deeze ondervinding beantwoord volkomen aan 't berigt van olaus magnus, die gewag maakt van zekere Heuvelen met Steenen, of, volgens tacitus, met Zooden omringd; in welken het overschot der voornaame Mannen, en, te gelyk met het zelve, hun Zwaard en Wapenknods in de aarde beslooten wierd. Dit alles in aanmerking genomen, heeft men, de zaak beredeneerende, het geheele stuk waarschynlykst in diervoege te verstaan, dat de oude Batavieren de asch en beenderen der Lyken, na dat het Lichaam door het Vuur verteerd was, verzamelden, die in eene aarden Lykbus deeden, en dit overschot in de aarde plaatsten. Wat voorts het verbranden van het Paard betreft, naastdenkelyk is de Houtstapel zoo uitgebreid geweest, dat het Paard, na alvoorens geslagt | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1798]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+te zyn, en het geen zy meerder ter verbrandinge schikten, door dat vuur verteerd konde worden: dus wierd het, schoon in eenigen opzichte afzonderlyk, nogtans te gelyk met zynen Heer verbrand. Hierop bragt men dan dit alles, na dat deeze verbranding verrigt, en de asch met het gebeente van het Lyk verzameld was, op zoodanig eene plaats, daar men het overschot gevoegelykst met Zooden of Steenen kon bedekken; zeer waarschynlyk op de plaats der verbrandinge zelve; dewyl men daar alles, wat tot de verbranding behoord had, byéén vond. Deeze begraavingen geschiedden dan op tweeërleie wyze, of met Steenen of met Zooden, of ook, als uit de ontdekking van den Eexster Grafkelder blykt, met Steenen en Zooden tevens. Picardt, die veele beuzelagtige dingen van Reuzen verteltGa naar voetnoot(*), maakt, van eenige zulke lange en platte Steenen begraafplaatsen in Drenth, Graven der Reuzen; beweerende dat die Steenhoopen aldaar door Reuzen gebragt zyn. De heuvelswyze begraafplaatsen, mitsgaders de lange smalle en platte Graven, die insgelyks in Drenth voorkomen, eigent hy den Romeinen toe; doch die vervaarlyke Steenklompen, zegt hy, zyn het werk der Landzaaten, die Reuzen waren. Intusschen is het egter voor een ieder die wel denkt, en | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1799]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+weet, wat de vereenigde kragten veeler menschen kunnen doen, mitsgaders wat de Hefboom, den eenvoudigsten Volkeren bekend, vermag, en dan tevens nagaat, welke ontilbaare Steenbrokken wy in onze dagen vervoeren kunnen, ligtlyk te begrypen, dat 'er juist geen Reuzen noodig zyn, om zulke zwaare Steenen op één te stapelen. Men behoeft des de oude Germaanen, schoon ze, als uit de Oudheid bewysbaar genoeg is, zwaare en grove Lichaamen hadden, tot geen Reuzen te maaken; doch wy zullen, om niet verder af te dwaalen, ons hier mede niet breeder ophouden. Het zy dan dat deeze begraafplaatsen met Steenen of met Zooden omringd waren; zeker is het, dat de Lykbussen in de aarde gezet, en met aarde bedekt wierden. Dit blykt ten duidelykste uit de bovengemelde waarneemingen van den Heer van lier, welke, om de Lykbussen, die hy vond, geheel te behouden, de aarde daar om heen moest wegkrabben. Wyders is het aanmerkelyk, dat men, by de ontdekking van de gemelde Eexter-Graven of HunnebeddenGa naar voetnoot(*), veele Lykbussen, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1800]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+'t zy geheel of gebroken in dezelven gevonden heeft: waar uit men mag afleiden, dat 'er in zulk een Grafkelder verscheiden Lyken by elkander geplaatst wierden; en dat men juist niet voor ieder Lykbus een byzonder Graf maakte. Zulke begraafplaatsen waren dan Grafkelders, die geopend en geslooten konden worden, wanneer men 'er meerder Lykbussen wilde byzetten: zelfs waren ze, volgens het berigt van den Heer van lier, met verdiepingen bevloerd. Wy zullen, om ons aan het zekere geloofwaardige te houden, 's Mans eigen beschryving van dien Grafkelder overneemen; zoo als zyn Wel Ed. dezelve, den 18 April 1756, voor de Groninger Courant had opgesteld, welke aldus luid: ‘Assen, in het Landschap drenthe, den 18. April. Heden is by de Koornmoolen van Eext, een Boerschap onder het Karspel Anlo behoorende, en vier en een half uur van Groningen gelegen, by toeval, door eenige Landslieden een zeer achtbaar gedenkteken der Oudheid ontdekt geworden; bestaande in een opgeworpen Heuveltje, waar in zich een Krafkelder bevindt, van agt zoogenoemde Veldflinten te zamen gezet; als een in het Oosten, en een in het Westen, en drie aan ieder zyde. ‘Deeze Steenen zyn, aan den binnenkant, in den Kelder zeer effen en vlak, en bepaalen een ruimte van twaalf voeten in de langte, van het Oosten naar het Westen uitgestrekt: zeven voeten in de breed- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1801]
| |||||||||||||||||||||||||
te, Ga naar margenoot+en vyf voeten in de diepte. De ingang, die in het Zuiden en twee voeten breed is, (hebbende een van de drie groote Veldflinten ten Oosten, en twee ten Westen,) gaat met vier trappen nederwaarts, en is, gelyk ook de Vloer, van kleindere Keisteenen in Zand gelegt, gemaakt. Door het graaven, by het ontdekken van deezen Kelder, zyn 'er, zo in als rondom denzelven, veele Urnae, of Aschbussen, met verbrande beenderen, waar onder sommige nog kenbaar waren, en met asch gevuld, doch echter meest beschadigd of geheel in stukken gevonden; gelyk ook eenige Steenen Beitels, van iets meer dan een duim breed, en twee duim lang, uitgezonderd één, die wel drie vierendeelen van een voet lang, en maar een halven duim breed is. Eenige derzelven gelyken naar de gemeene VuursteenenGa naar voetnoot(*), en andere naar het Duitsch Agaat. Sommige zyn, het scherpgeslepen einde alleen uitgezondert, geheel ruw; andere daarentegen geheel glad, en byna als gepolyst, enz. ‘Niet verre van deezen ouden Grafkelder, bevindt zich ook een van de grootste en welgereguleerdste Hunnebedden, of Graftomben der Ouden: bestaande uit zeven zwaare Steenen die op twee-en-dertig andere rusten; beslaande, met malkander een plaats of terrein van agt-en-sestig voeten. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1802]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+‘De middelste bovensteenen zyn dertien voeten lang, negen voeten breed, en byna vyf voeten dik, en van onderen plat. Zynde de legging in de uitgestrektheid van het Oosten na het Westen’. By nadere opmerking meld deeze oudheidkundige Schryver, in zyne reeds aangehaalde Brieven, onder andere byzonderheden, ook nog de volgenden, welken hier opmerking verdienen. Op Bladz. 8, zegt hy; ‘het Heuveltje, waar in zig de Grafkelder bevind, legt op een groote vlakte, en komt uiterlyk genoegsaam overéén met de Lykheuvels, die de Romeinen Tumuli noemden’. En op Bladz. 9, leezen wy; ‘de omtrek van deezen Heuvel, die oogschynlyk cirkelrond is, en glooijende naar boven loopt, heeft een halven Diameter van drie-en-dertig en een halven voet, en beslaat dus op den vlakken grond, nagenoeg, tweehonderd en elf voeten’. Vervolgens, ‘de dikte der Steenen, waar uit de Kelder bestaat, is omtrent drie voeten; dezelve zyn alle van een soort van Keijen, die hier overvloedig in den grond gevonden, of liever gevormd worden’. Op Bladz. 14, tekent hy het volgende nog aan. ‘In nadere ontdekkingen – is de Grafkelder bestraat gevonden; dan de onkunde, nieuwsgierigheid, en mogelyk een opgevatte hoop, om eenige verborgen schatten te vinden, besloot wel ras te beproeven, wat 'er onder deezen bestraaten Vloer mogte verborgen zyn: en na dat dit byna | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1803]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zoo spoedig uitgevoerd als beslooten was, vond men een tweeden Vloer, nog geen voet dieper dan den eersten: tusschen welke beide Vloeren verscheiden Urnen of Lykbussen, alle in de gedaante verscheiden en in verf verschillende, gevonden werden, beneffens nog een aarde vaatje, 't welk een Graflamp scheen te zyn, enz’. Men kan uit deeze korte uittreksels een genoegzaam begrip vormen van de gesteldheid dier oude begraafplaatsen: en 'er tevens uit opmaaken, dat de oude Germaanen en Batavieren, hoe onkundig zy door de Romeinen in het bouwen geagt wierden, gantsch niet voor die Romers hadden onder te doen, in 't samenstellen van gestigten, welken de eeuwen ruim zoo sterk verduurd hebben, als eenige gestigten hunner Bouwmeesters. Dit doet een ander schrander denkende Oudheidkundige, over den gemelden Grafkelder met eene mannelyke penne schryvendeGa naar voetnoot(*), zoo nadruklyk zeggen: ‘dit zullen wy alleen ter deezer plaatze hier byvoegen, dat de oude Duitschers zoo dom niet zyn geweest, als die ons van de Grieken en Romeinen worden beschreeven. Immers de goede schikking en evenredigheid in het bouwen van deezen Kelder, ten opzichte der breedte, langte en diepte waargenomen, het bestraaten der Vloer, door grootere, en het invullen van | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1804]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+kleiner Steenen, het vastmaaken der trappen, en voornaamlyk van het verwelfsel, ('t welk alles zonder eenige kalk is geschied, maar met verstand gewrogt,) geeven vernuft en geooffenheid te kennen. En heeft dit gebouw, op die wyze saamgestelt, meer Eeuwen verduurt, dan de sterkste gedichten, welke van de Romeinen zelve, ofte na derzelver voorschrift en kunst, door kalk zyn aanéén gevoegt’. Dewyl nu de gemelde begraafplaatsen gevonden zyn, in die streeken daar de oude Batavieren gehuistvest hebben, niet alleen in het Drentsche, maar ook op veele plaatsen in Gelderland, en nergens meerder dan in de Veluwe, dat eigen Gewest der Batavieren, en dus nader aan Holland, zoo is 'er geen twyfel overig, of deeze onze Voorvaders zullen ook, in het hooge deel van Zuidholland, zoodanige begraafplaatssen gehad hebben. Ik zeg uitdrukkelyk in het hooge deel van Zuidholland; om dat 'er, by myn weeten, geene zulke Grafkelders of Urnen in het laage gedeelte van Holland gevonden worden. Hier en daar vertoonen zig nog wel Heuveltjes of zoogenaamde Terpen; maar ik weet niet dat men 'er iets onder gevonden heeft. 't Ware intusschen te wenschen, dat Liefhebbers, wien het aan geen vermogen mangelt, ter liefde der Vaderlandsche Oudheidkunde, hier of daar zulke Heuvelen eens lieten ondergraaven. Wie weet, welk een Licht zich, uit die duistere Grafspelonken, ter | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1805]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ophelderinge onzer kundigheden, nopens den ouden staat des Vaderlands, zoude verspreiden. Misschien zou men 'er beslissender uit mogen bepaalen, of de gemelde Grafkelders, ('t geen nog twyffelagtig schynt,) gestigt zyn door de Gothen, of, 't geen ik eerder geloof, door de eigen bewoonders, welken zig in die oude dagen in deeze Landen nedersloegen, en, het zy met de Gothen of met de Franken naderhand vermengd, het eigentlyk Batavien bezaten. Edog, wat men ook hieromtrent besluiten moge, het staat althans, volgens de voorgestelde aanmerkingen, vast, dat onze Voorzaaten, als van Duitschen bloede afkomstig, de gewoonte gehad hebben, van hunne dooden eerlyk te begraaven, de lyken hunner Aanzienlyke Mannen te verbranden, en derzelver assche of verstorve Lyken onder heerlyke Gedenksteenen te bewaaren. Eene gewoonte den Oosterschen Volkeren zeer eigen; die niet alleen hunne grenspaalen door Steenen afperkten, maar ook de nagedagtenis hunner Vorsten, ja, dat meer is, gewigtige gebeurtenissen, door het oprigten van steenhoopen, of het plaatsen van een grooten Steen, vereeuwigden; waar van men overvloedige voorbeelden in de Heilige Bladeren aantreft. Wanneer men dit nagaat, brengt het ons zelfs eenigzins op het spoor, om, ook uit die vergelyking, de herkomst der Duitschen, naar het gevoelen veeler Geslagtrekenkundigen, uit de Oostersche Volkeren af te leiden. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1806]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+By het oprigten dier staatlyke gedenktekens, kwam ook tevens het beweenen der dooden, en voornaamlyk het melden van de heerlyke daaden der overleedenen; waar van wy nog met een kort woord gewag moeten maaken. Het beweenen der dooden was byzonder het werk der Vrouwen; gelyk het zoo ook nog hier en daar in Duitschland, mitsgaders onder de Roomschen, hier te Lande, gebruikelyk is, Vrouwen by het Lyk te laaten bidden en weenen. Maar buiten dit was het, by de plegtige begraavingen der Edelste Batavieren eene algemeene gewoonte, om de heerlyke daaden van de overleedenen op te zingen. In dien nadruk heeft men, zoo ik agte, de woorden van tacitus te verstaan, als hy zegt: ‘dat het weenen der Vrouwen eerlyk is; maar dat het den Mannen eene eere is langhe aan den overledenen te ghedenken’: en dat dus de Mannen, het suchten en schreyen haast aflagen, maar rouw en droefheydt lanksaam’. En zeker, 'er is van deeze loflyke eigenschap der Batavieren nog heden al vry wat onder ons. Onze Landzaaten gedenken, over het algemeen, zeer lang aan hunne overleedene Magen; en de gedagtenis onzer Helden, die voor het Vaderland gesneuveld zyn, of het zelve gewigtige diensten gedaan hebben, blyft, zelfs tot in de laate nageslagten, onuitwischbaar in de gemoederen geprent. Mogelyk is 'er geen Volk, onder welker Dichtstukken, men meer Lofzangen vinde, tot roem hun- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1807]
| |||||||||||||||||||||||||
er Ga naar margenoot+Helden; dat zekerlyk een overblyfsel is van de oude gewoonte der Bardzangers, of Heldendichters, Bardi geheeten, welken gewoon waren de daaden der Heerlyke Mannen op te zingen; byzonder als zy in den stryd, na mannelyk gestreeden te hebben, gesneuveld waren. Dit gebruik hadden zy met de Noordsche Volkeren gemeen; waar van ons de geoeffende ten kate een treffend voorbeeld levertGa naar voetnoot(*), in het oude Noordsche Gedigt van regner lodbrog; en men vind, ten aanzien van der Barden opzingen van 's Lands Historien en de daaden der Helden, meermaals gewag gemaakt in de Kronyken van klaas kolyn, melis stoke, en andere Schriften. In hoe verre nu dit opzingen der Heldendaaden plaats gehad hebbe, by de plegtigheden der Lykbrandingen en het begraaven, als mede op hoedanig eene wyze dit toegong, hier van kunnen wy, by mangel van berigten, niets byzonders melden. Even zoo is 't onzeker of onze Batavieren, naar de wyze der Romeinen, ook byzondere geoeffende Huilen of Huilsters gehad hebben; en wy zouden ligtlyk, wanneer wy dit alles hier naauwkeurig wilden onderzoeken, nog wel iets vinden, doch te verre uitweiden. Genoeg zy het, dat wy, uit de voomaamste en zekerste berigten der Ouden, vrylyk kunnen zeggen, dat onze Batavieren niet veel op hadden met het zugten of schreien; en | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1808]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zulks overlieten voor de Vrouwen, dien tedere hartstogtlyke aandoeningen natuurlyker eigen zyn. Maar dat zy eene groote eere stelden in het gedenken aan, en het opzingen van de daaden hunner Heerlyke Mannen; wier nagedagtenis zy wyders, door hunne opgeregte Steenhoopen, tot de volgende Eeuwen tragtten over te brengen. Dus verre, uit de diepste oudheid, eene schets van de alleroudste wyze, van het verzorgen der overleedenen in de aarde, voorgesteld hebbende, gaan wy nu over ter beschouwinge van laatere gebruiken ten dien opzichte; waar van wy met meer zekerheid kunnen spreeken. Hoe meer wy dit stuk met oplettendheid gadeslaan, des te meer zullen wy, niettegenstaande de groote veranderingen, 'er zeer veele overblyfsels van den natuureigen aart en de gewoonten der oude Batavieren in ontdekken, ten bewyze, dat de invloed hunner oudste gebruiken, zo die hun natuurlyk eigen waren, als die zy van de Romeinen, door den ommegang met dat Volk, hadden overgenomen, nog heden onder ons blyft heerschen. Doch laat ons, eer wy ons tot byzonderheden bepaalen, vooraf in 't algemeen nagaan, hoe de manier van de Lyken te verbranden buiten gebruik geraakt, en het begraaven der dooden weder gemeen geworden is. Ga naar margenoot+'t Is baarblykelyk, dat de eerste beginselen deezer veranderinge ontstaan zyn, met het doorbreeken van de Euangelie Leer en den Christelyken Godsdienst, Dewyl de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1809]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Christen Leer aanvanglyk onder de Jooden gepredikt wierd, en de eerste Verkondigers, uit de Jooden zynde, de onzondige gebruiken der Jooden volgden, is daar uit Ga naar margenoot+natuurlyk voortgevloeid, dat de Christenen het verbranden der Lyken, by de Jooden gewraakt, als Heidensch en Ongodsdienstig beschouwden. Van daar is vermoedelyk het begraaven der Lyken in hun geheel, en het bewinden van dezelven in, of bedekken met Lynwaat, onder de Christenen, bestendig in gebruik gebleeven; en dus ook hier te Lande weder algemeen in zwang gebragt. Doch gelyk het veel in had, de Duitschen en dus ook de Batavieren, of liever de Saxen, en Friezen, welken toen, met hun vermengd, deeze Landen bewoonden, ter bekeeringe te brengen, en de bekeerden van hunne Voorvaderlyke gewoonten te doen afzien; zoo was het ook niet wel mogelyk het verbranden der Lyken te beletten, zonder behulp van hooger Magt en derzelver volstrekt bevel. Ter dier oorzaake vond karel de groote het goed, zulks ten strengste, op straffe des doods, te verbieden. Zyne Wet des aangaande luid aldus: Si quis corpus defuncti hominis, secundum ritum paganorum, flamma consumi fecerit, & ossa ejus ad cinerem redegerit, capite puniatur. Dat is: ‘wanneer iemand het lichaam van een overleeden Mensch, naar de wyze der Heidenen, door de vlamme zal hebben doen verteeren, en de beenderen tot as- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1810]
| |||||||||||||||||||||||||
sche Ga naar margenoot+verbranden, die zal met den dood gestraft worden’Ga naar voetnoot(*). Door deeze gestrenge Wet, wierd dan, inzonderheid by de Saxen, het verbranden der Lyken tegengegaan, en tevens de wyze van het begraaven der Lichaamen in hun geheel ingevoerd. Hier by egter bleeven nog al eenigen der oude gebruiken over. Want men bedekte de Lyken der gemeenen, na dat ze ter aarde bezorgd waren, volgens de vroegere gewoonte, met een Heuveltje van Zooden, en die der Aanzienlyken met Steenen; ook wierden ze somtyds in een gewelfden Kelder gelegd, juist op die manier, zoo als de Urnen der Ouden in de Grafkelders lagen. Men had al vroeg hier toegeschikte Kerkhoven of afgezonderde begraafplaatsen, onderscheiden van de begraafplaatsen der Heidenen, welken 'er diestyds nog waren. Zulks blykt ten klaarste uit een ander Artikel van de bovengemelde Wet, Jubemus ut corpora Christianorum Saxorum ad Caemeteria Ecclesiae deferantur, & non ad tumulos Paganorum; waar mede de Keizer uitdrukkelyk beval, dat men de doode Lyken der Saxen, die Christenen waren, naar de Kerkhoven, en niet naar de begraafplaatsen der Heidenen, zou brengen. Daarenboven lei men ook meermaals, by de begraaven lichaamen der Aanzienlyken, hunne Wapenen en andere kostbaarheden; waar door 'er in de graven veeler Vorsten, als, by voor- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1811]
| |||||||||||||||||||||||||
beeld, Ga naar margenoot+in die van attila, alarik, childerik, karel de groot, en andere, aanmerkelyke schatten gevonden zyn. Zulks gaf natuurlyk aanleiding tot het berooven der grafsteden; en by die gelegenheid maakte de laatstgenoemde Keizer reeds eene Wet tegen die misdaad. Het verdient zyne opmerking, dat de Keizer, in deeze Wetten nopens het begraaven enz., dezelfde benaamingen gebruikt, die de Ouden aan hunne graven gegeeven hadden; spreekende van Tumulus, Tomba en Porticula. Tumulus duid aan, een graf met Zooden bedekt. Tomba is een graf met zwaare Steenen beslooten. En Porticula betekent een verwelfd graf, in 't welke men door eene deur ingaat; nagenoeg als onze Grafkelders; die waarschynlyk toen eerst regelmaatig in gebruik gekomen zyn. Wanneer men dit alles nagaat, kan men 'er vry gegrond uit afleiden, dat niet tegenstaande het verbod des Keizers, van de Lyken te verbranden, en zyn bevel tot het afzonderlyk begraaven op de Kerkhoven, dat nogthans de oude gewoonte, om den overleedenen Gedenktekenen op te rigten, en de Lyken met Zooden of Steenen te bedekken, hier te Lande in gebruik bleef. En even zoo is de Wet, tegens het grafschenden, overéénkomstig met de denkbeelden der vroegere Germaanen; die, van oudsher, de Grafsteden voor heilig en onschendbaarhielden; weshalven zy het berooven der graven als eene heiligschennis straften. Men vind 'er | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1812]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+nog overblyfsels van in de Wetten der Longobarden en Bojoaren, die het Graffworffen, Graffraub en Walaurapa noemen: als mede in die der Visigothen, welken van het berooven der graven spreeken, onder den naam van Rhayraub, Raraub en Reeuwrof, zoo veel als Reewroof. Dit laatste woord is zelfs in onze oude Keuren en Handvesten overgegaan; in welken men meermaals leest van Reeroof en Raeroof, ter aanduidinge der misdaad van 't berooven der Lyken: nadien Ree of Rae, Reeuw , Raeuw in oud Duitsch, een Lyk betekent. Van hier is by kiliaan Reeuwen een dood Lyk wasschen, Reeuwsweet, doodzweet, met meer dergelyken. Eenstemmig met dit oude gebruik, vind men ook, onder de Wetten in Holland aangenomen, in het Jaar 1479, te Gouda gedrukt onder den titel van den Saxen Spiegel, de volgende Wet: ‘Zoo wie eenen dooden zyn Graf beroeft, die verboert teen pond’. Voorts blykt het, hoe euvel men zulks opname, uit eene Handveste, door Hertog aalbert van Beijeren, in den Jaare 1387 aan Waterland gegeeven, waar in alle misdaadigers, die binnen 't jaar van wegens hunne breuke niet aangebroken zyn, vrybeurtig verklaard worden; ‘wtgezondert, (zegt de Hertog,) moort, moortbrant, Vrouwen vercraft, ghewapent tegen ons selfslyf en die Raeroof, dat is te verstaan; zoo wie eenen dooden man beroofde en dat syn bename: of wie een dooden Man | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1813]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+uit onsen Lande in een ander Land voerde enz’. Op de overweeging van het een en 't ander kan men duidelyk genoeg bemerken, dat veele gebruiken der oude Germaanen, Gothen en Batavieren, onder de regeering van karel den grooten, nog in zwang bleeven; en tevens hoe men op goeden grond bepaalen mag, dat het afschaffen der Lykverbranding, en het invoeren van 't begraaven der geheele Lichaamen, stand greep, omtrent het Jaar 800; toen deeze Vorst, met de Saxen en Friesen, een verzoenend verdrag trof, en de Christelyke Godsdienst by hen doordrong. Ga naar margenoot+Wat nu verder aangaat, de wyze, op welke deeze begraaving der Christenen geschiedde, die vervolgens algemeen doorgong; men bragt de Lyken der afgestorvenen met een staatlyk gevolg met Fakkellichten en Kruissen, ten grave; onder plegtige gebeden en zegeningen, vergezeld van Geestelyke Persoonen, die verscheiden Kerklyke gebruiken oeffenden. Het draagen van Fakkellichten op de begraaving, was een gebruik van Romeinsche afkomst; die hunne Lyken met faces & cere, met Fakkels en Waskaarsen begroeven; gelyk het dus nog onder de Roomschgezinden gebruikelyk is, Waskaarsen by de Lyken te branden; zoo lang zy boven aarde staan. Of nu verder onze Voorzaaten, (want van deezen kunnen wy thans wat bepaalder spreeken,) in die eerste verandering, zich | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1814]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+reeds van Doodkisten bediend, dan of ze de Lyken nog, naar het gebruik der Jooden en eerste Christenen, in windselen gewonden, en dus in aarden kuilen, of met Steenen opgehaalde graven, gelegd hebben, is tot nog toe duister. Indien men uit vergelyking mag oordeelen, 't geen ik in dit opzicht gerust durf doen, dan komt het my waarschynlykst voor, dat het gebruik der Doodkisten, zoo van steen als van Hout, in die dagen, te gelyk met deeze wyze van begraaving is ingevoerd. Het maaken van Kisten, en het geregelde gebruiken van Hout en Steen, was toen tog overbekend; en daar benevens weet men met zekerheid, dat de Vorsten, mitsgaders de aanzienlyke en heilige Mannen diestyds in uitgehoolde Steenen Kisten gelegen hebben. Ten bewyze hier van strekken de Steenen Kisten, naar de wyze onzer Houten Kisten, die op verscheiden Kerkhoven, als te Heilo en elders in Noordholland, te Noordwyk en te Wassenaar gevonden zyn; welken thans voor drinkbakken der Paarden gebruikt worden: hoedanig een, tot dat gebruik geschikt, nog dagelyks te zien is, by het Huis te Deil, aan den Ryweg, tusschen den Haag en Leyden gelegen. Bovenal is hier omtrent aanmerkelyk, en der beschouwinge der Oudheidkundigen overwaardig, de konstige en niet min kostbaare Steenen Kist van den Roomschen Bisschop marcellus. Onze Beroemde Vaderlander jan de witt heeft dit zeldzaa- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1815]
| |||||||||||||||||||||||||
me Ga naar margenoot+gedenkstuk uit Italie en Holland gevoerd; 't is voorts, door inkoop, in handen van den oudheidkundigen uilenbroek, en wat laater in die van den edelmoedigen Amsterdamschen Schepen papenbroek gekomen; die 't eindelyk ten edelmoedigsten gelegateerd heeft aan de Leidsche Universiteit, alwaar het, met luister geplaatst, nog heden te zien is; benevens verscheiden Urnen, Steenen en andere waardige stukken der Oudheid. Jammer is 't maar, dat veelen van dezelven, by eene sluimerende traagheid in de beoeffening van zulke eerwaardige gedenkstukken, ondanks het mannelyke en pryzenswaardige doel der Schenkers, vry wat door agteloosheid in slegten staat geraakt zyn, en eerder tot eenige vertellingen van sprookjes voor de Boeren, dan tot eene verstandige naspeuring van Grieksche, Roomsche en Vaderlandsche Oudheidkunde strekken; waar toe onze dierbaare Leidsche Hooge Schoole in dit stuk, en in alle andere opzichten, zoo ryken voorraad bezit, dat ze voor geene Universiteit in Europa behoeve te zwigten. Zy, wier zaak het is, en welken hier toe door de Hooge Overheid aangesteld zyn, vergeeven myne rondheid, en houden deeze myne aanmerking voor eene vriendlyke en eerbiedige herinnering onzer verpligtinge, om de welvaart en den bloei der Leydsche Hooge Schoole te helpen bevorderen; waar toe ons, zoo Steenen spreeken konden, de Papenbroeksche Beelden hunne diepzinnige | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1816]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+spreuken en opschriften zouden voorleezen. Dank hebbe inmiddels de vermaarde oudendorp, die ons de voornaamste stukken met derzelver zinduidingen beschreeven heeft; en waar onder wy een genoegzaam uitvoerig berigt van de opgemelde Marcelliaansche Tombe of Steenen Kist vinden. Deeze Kist dient, met betrekking tot ons tegenwoordige onderwerp, ten bewyze, hoe 't onder de Christenen, zelfs Eeuwen voor karel den grooten, gebruikelyk was, de Lyken hunner aanzienlyke Mannen in Steenen Kisten of Tomben te begraaven. Want het Lyk van deezen marcellus, in het Jaar 310 na 's Heillands Geboorte, in het negende Jaar der vervolginge onder maxentius, omgekomenGa naar voetnoot(*), is door de Christenen der strafplaatse ontvoerd, en in eene heerlyke Marmer Steenen Grafkist gelegd; waar op verscheiden Historien van den Zaligmaaker kunstig uitgebeeld staan; onder anderen het overgeeven der Sleutels aan PetrusGa naar voetnoot(†), het geneezen eener bloedvloeiende Vrouwe, het zegenen der Kinderkens enz. Men kan hier uit afneemen, dat de eerste Christenen hunne aanzienlyke Mannen niet slegts eenvoudig in Steenen Kisten begroeven; maar ook in toepasselyke zin- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1817]
| |||||||||||||||||||||||||
nebeelden, Ga naar margenoot+door kunstig Beeldwerk op dezelven, de Ampten en verrigtingen van den overleedenen aanduidden: waar van nog heden het gebruik van heerlyke Graftomben, en gebeeldhouwde Zerken, in onze Kerken is overgebleeven. Buiten dit pragtige Beeldwerk, verschilt die Marcelliaansche Kist ook zeer veel, in de stoffe, waar van dezelve gemaakt is, van die, welken in ons Land gevonden zyn. Men maakte ze hier eenvoudig van Bentheimer-Steen, of van die soort van Steenen, waar mede onze oudste Kerken gebouwd zyn; dan deeze Kist is van wit Marmer, by wyze eener Tombe gemaakt; het welk, naar ik vermoede, eerst eenige Jaaren na den marteldood van marcellus geschied zal zyn. 't Is althans niet te vermoeden, dat de Christenen, staande dien tyd van vervolging, gelegenheid gehad hebben, om zulk eene pragtige Tombe of Kist te vervaardigen, en nog veel minder om die openlyk ten toon te stellen. Doch laat ons wederkeeren tot de gewoone Kisten hier te Lande. Meerendeels loopen de Steenen Kisten, welken in onze Gewesten gevonden zyn, naar de voeten eenigzins smaller maar flaauwtjes, en sommigen zyn langwerpig vierkant; doch niet breeder, als dat 'er even het Lyk van een Mensch in kunne liggen; en dus vry gelyk aan onze tegenwoordige Doodkisten. Dat nu wyders de gemeene Man, wiens vermogen niet toereikende was, om zig | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1818]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Steenen Kisten te verzorgen, dezelve van hout gemaakt zal hebben, is zeer waarschynlyk; en vermoedelyk zyn des de Houten Kisten ook in die dagen in gebruik gekomen. Een myner Vrienden is deswegens van gevoelen, dat men de Houten Doodkisten diestyds niet maakte uit samengehegte Planken, maar uit een uitgehoolden Boomstam, ter lengte en naar de maat van den dooden; en dat men wyders de dwarsafgezaagde Schors tot een deksel gebruikte. Hy beroept zig op de voorbeelden der Egyptenaaren, der Oostersche Christenen en van andere Volkeren, die hunne gebalsemde Lyken op die wyze in een stuk houts inslooten; en hy voegt 'er by, dat men hier en daar, in onze gronden, zulke Eikenhouten uitgehoolde Boomen aangetroffen heeft. Dit denkbeeld komt my, schoon ik 'er by geen eenig Schryver berigt van vinde, niet onaanneemelyk voor. Het zou zeer wel kunnen zyn, dat de oude Landzaaten, die het eikenhout overvloedig hadden, en meest met de byl werkten, zulke Kisten voor hunne Lyken vervaardigd hebben; in navolging van de uitgehoolde Steenen Kisten. Edog, hoe of het hier mede zy, dit is ondertusschen zeker, dat het maaken van geregelde Doodkisten, niet lang na de vaststelling der Wetten van karel den grooten, in zwang geraakte. Men heeft nog onlangs een byzonder voorbeeld van dit oude gebruik gevonden, by de ontdekking van een Kerkhof, in den | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1819]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Wieringerwaard; waar van de nadere Beschryving, met eenige oudheidkundige aanmerkingen, in een uitvoerig Werkje, door den Heer paludanus opgesteld, eerstdaags te voorschyn staat te komen. Dit Kerkhof, dat ruim een derde van een Morgen in den omtrek beslaat, is van zulk een hoogen ouderdom, dat men 'er geene benaaming van plaats van weete, dan by bloote gissing. Maar, nadien het zelve van onder de verdronken Landen, voor en in den Wieringerwaard, ontdekt is, zoo valt 'er geen twyffel aan, of het zal, te gelyk met de overstrooming van alle deeze Voorlanden, of met dezulken, die nog verder in Zee gelegen hebben, verdronken zyn; en dus al etlyke eeuwen vóór het tydstip, omtrent het welke wy eenige kennisse van de waare gelegenheid deezer Landen hebben. Alle de Kisten op dit Kerkhof, dat dus vermoedelyk aangeleid zal weezen, toen de Leer der Christenen en derzelver gewoonten hier aangenomen zyn, liggen met het voeteneinde naar 't Oosten, en het hoofdeinde tegen het Westen, zoo als de Christenen nog heden begraaven. De grootste Kist is lang zeven voeten en drie duimen. Zy hebben platte deksels, en denzelfden vorm als de hedendaagschen; zyn vry sterk met pennen toegeslagen, en voorts vast ineen gewerkt. De beenderen, in dezelven gevonden, zyn gelyk aan die der gemeene maat; en dus niet van Reuzen, zoo als het heerschende wangevoelen | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1820]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+daar omstreeks wil; 't geen men in het werkje van den opgenoemden Autheur uitvoerig en overtuigend ontzenuwd zal vinden. Vermits nu deeze Begraafplaats van een hoogen ouderdom is, zoo strekken de aldaar gevonden Kisten, door het Zeewater doortrokken en tot op onze dagen bewaard, (buiten het welke zy naastdenkelyk al voorlange vergaan zouden zyn,) tot een ontegenzeggelyk blyk van de overoude wyze van 't begraaven onzer Voorzaaten in Houten Doodkisten. Maar by deeze ontdekking doet zig, omtrent die zelfde Landstreek, eene nog byzonderer op; die ik my niet mag laaten ontslippen, en mede door den yverigen en Vaderlandlievenden onderzoeker, den gemelden Heer paludanus, opgemerkt is. Men heeft naamlyk op het Kóegras, omtrent Huisduinen en de Helder gelegen, tegen of digte by Torp, dat aldaar een hooge heuvel is, dien men ook Terp noemt, eene menigte, of, om de spreekwyze van myn geleerden Correspondent te gebruiken, eene vergadering van Lyken van groote en kleine Menschen, waar onder ook Kinderen, gevonden. De overblyfsels deezer Lyken liggen dwars, naast, op en over elkander, zonder Kisten: en zulks geeft sommigen aanleiding om te denken, dat men dezelven te houden heeft voor verdronken Lyken, die aldaar door den hoogen Watervloed aangespoeld zyn. Maar dit gevoelen heeft niet veel beredeneerde waarschyn- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1821]
| |||||||||||||||||||||||||
lykheids; Ga naar margenoot+nademaal het bekend is, dat een verdronken Menschlyk Lichaam niet heel vlot zelfs onder water dryft, en doorgaans op den bodem blyft liggen. Ook zou zulk eene aanspoeling van zoo veele Lyken, over en naast-elkander, juist zeer byzonder, tegen de gewoone drift van 't Water, daar ter plaatse moeten voorgevallen zyn: veel waarschynlyker is het, dat 'er dan insgelyks elders, daar omstreeks, meer verstrooide Lichaamen gevonden zouden worden. Zoo men hier egter op eene plaatslyke verdrinking van zoo veele Menschen denken moet, zou het, naar ons inzien, beter met eene gezonde redeneering overéénstemmen, als men op eene gelyktydige verdrinking dagt; welke in deezervoege zou hebben kunnen geschieden: stel dat deeze Torp, gelyk de Oudheidkunde bevestigt, eertyds een Vlieberg tegen hooge Watervloeden ware; dat 'er eene menigte van Menschen, in zulk een geval, opgevlooden zy; dat de vloed buitengemeen hoog, zelfs tot boven deeze hoogte, klom; en dat daar door Man en Muis, zoo als men zegt, op de plaats gebleeven zy. Noordholland heeft meer dan eens, helaas! soortgelyke lotgevallen ondergaan; en men heeft ze, (de Almagtige God verhoede het genadigst!) ook nog wel in onze dagen te dugten. Deeze gedagten komen ons het aanneemlykste voor, of men moest hier nog eerder denken aan de gevolgen van oorlog en | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1822]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+wreedheid. Men weet dat de bittre wrok der vroege Vorsten en laatere Graaven, benevens die der Geestlyken, tegens de onoverwinbre en vryheid beschermende Westfriezen, of de oude vereenigde Friezen, menigmaal alles, wat 'er in de eene of andere hardnekkige plaats gevonden wierd, over de kling deed springen: of dat 'er wel eens, zoo als het moedig Haarlem ondervond, honderden aanéén gebonden, in de wateren verdronken wierden. In dergelyke gevallen kan zulk eene onregelmaatige ligging der Lyken, als hier ontdekt is, natuurlyk plaats hebben. Zoodanig iets komt my althans waarschynlyker voor, dan het vermoeden dat men die ligging der Lyken voor een natuureigen gebruik der Natie zou hebben te houden. Evenwel zou hier nog in bedenking kunnen komen, of men ook, met de vaststelling der Christenwetten, de Lyken der zulken, die men nog aan de oude Vaderlandsche Heidenleere verknogt vond, op eene onregelmaatige wyze, buiten de gewyde Kerkhoven, onagtzaam, zonder op het Oost of West te letten, deede begraaven. En wie weet het, of 'er ook misschien een byzonder gebruik by eenigen byzonderen stam of maatschappy plaats gehad hebbe? Indien men dit recht wiste, zou men 'er een kenteken van onderscheiden Volkeren uit kunnen opgeeven. Zoo besliste de wyze solon, uit de ligging der Lyken, het geschil tusschen die van Athenen en Megara; toonende dat het Land, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1823]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+waar over zy twistten, den Athenienzeren toebehoorde; om dat de Lyken, volgens de Atheensche wyze, van het Oosten naar het Westen lagen; waartegen die van de Megarenzers naar 't Oosten gekeerd waren. Naar deeze opmerking zou hier zekerlyk, zoo die laatste begraaving, volgens een geregeld Volksgebruik, geschied zy, eenig verschil van Natie, by de eerstgenoemde ontdekte begraafplaats inden Wieringerwaard, in bedenking komen. Men neeme deeze uitweiding, om de byzonderheid der ontdekkinge, ten goede. Uit de oudste en geloofwaardigste getuigenissen, dus verre getoond hebbende, dat het gebruik van de Lichamen in hun geheel, en in Houten Doodkisten, te begraaven, hier te Lande al vroeg en daadelyk, na 't invoeren der Christen Leere in zwang geweest is; kunnen wy nu zeer gevoegelyk overgaan tot het beschouwen van de eigentlyke hedendaagsche, zoo natuureigen als overgenomen gebruikelykheden. Indien wy ons hier, in eene tydperkkundige Verhandeling over de verschillende gewoonten wilden inlaaten, zouden wy, buiten eenig nut, zeer breedvoerig worden. Liever keeren wy ons, kortsheidshalve, terstond tot de tegenwoordige gebruiken; in welker beschryving wy zoo veel van de oude oorspronglyke gebruiken zullen invlegten, als ter ophelderinge, of ter verlustigende uitspanning, geschiktlyk geschieden kan. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1824]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Wanneer een Mensch hier te Lande aan den oever des doods schynt te naderen, of alle uiterlyke tekenen van het dreigende sterflot daar zyn, dan is het gebruikelyk de Ga naar margenoot+Naastbestaanden byéén te roepen. Zoo de stervende nog vatbaar is voor Christlyke opwekkingen, dan word 'er somtyds een Leeraar, of Krankenbezoeker by geroepen; om hem tot vasthouding aan het geloof te vermaanen, en door gebeden te versterken. By de Roomschgezinden geschied zulks, gelyk bekend is, na 't afneemen van de Biegt, en 't geeven van de Absolutie, of het toezeggen van de vergeeving der zonden, met een eerbiedig gebruik van het Heilige, en 't waarneemen der verdere Kerkplegtigheden. Onder de Lutherschen word ook den kranken het Avondmaal nog wel toegediend; doch zulks is by de Nederlandsche Kerk niet in gebruik. Zelfs neemt heden het Krankenbezoek, als of het schande ware de oude gewoonte van eerbiedige Godsdienstoefening voor het sterfbedde te onderhouden, zeer sterk af. De Leeraars worden, by verre de meeste Aanzienlyken, ten dien einde niet gehaald; en zy komen zelfs schaars by de geringer Gemeente; vooral in de Steden, daar 'er geëxamineerde Lieden toe gesteld zyn, welken men Ziekentroosters of Krankenbezoekers noemt. Dan deezen hoort men al dikwerf, uit een hoogmoedig grondbeginsel, den zieltoogenden harde woorden, in plaats van zagte troostredenen, toeduwen: en zy | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1825]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+spreeken veeltyds met een sterker gezag, dan een geoeffend, zagtmoedig Leeraar in zulk een geval doen zou. Misschien verbeelden zig zulke Ziekentroosters, uit de gelykheid hunner kleedy met die der Leeraaren, dat ze ook, min of meer, eenig recht tot het gebruik der Kerkelyke Sleutelen hebben. Ondertusschen bevinden 'er zig evenwel, onder die geenen, welken dat Ampt bedienen, ook waarlyk braave en geoeffende Mannen, die aan den anderen kant de zuimagtige Leeraaren in dit stuk beschaamen: die hunnen stervenden Broeder met den zoeten troost der zagtzinnige Euangelieleere, met liefderyke, zagte gemoedsneigende en gedweemaakende heilwoorden, als 't ware zalven; en 't klamme doodzweet in een verzagtenden balsem Gileads hervormen. Wyders staat hier omtrent nog aan te merken, dat deeze gewoonte, van een Leeraar by den stervenden te roepen, schoon dezelve, als gezegd is, waarschynlyk door de toeneemende kleenagting voor uitwendige Godsdienstplegtigheden, in de Steden, veelal buiten gebruik geraake, evenwel ten platten Lande, zoo wel by de Leeraars als by de Leeken, in hoogagting gehouden word. Daar leeft, daar heerscht nog de oude eerbied voor de Godsdienstige gebruiken. Het word een Leeraar op een Boeren Dorp, vooral aan den Overmaasschen kant, en in Noordholland, (want aldaar is men 'er buitengemeen op gesteld,) hooglyk tot schande gesproken, als hy hier | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1826]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+in nalaatig geweest is, zelfs by allerongeoeffendste en armste Leden der Gemeente. Ja 't is 'er zoo mede gelegen, dat men hieromtrent, ten platten Lande, tot een ander uiterste loope. Veelen onzer eenvoudige Landlieden schynen te meenen, dat de Zaligheid van den overleedenen 'er aan gehegt is; schoon de belydenis der Hervormde Leere de vergeeving der zonden in geenen deele verbinde, aan de al of niet gedaane voorbidding eens Leeraars; als welker genaderyke schenking alleen Gode toekomt. Dan dit denkbeeld van de verdienstlykheid dier Voorbiddingen, dat de onkundigen onder onze Natie nog al vry sterk voeden, is naastdenkelyk een overblyfsel van de Roomsche Leer, dat hier zeer algemeen, en mogelyk meer dan elders, zynen invloed behoud. Men stelt zig althans bloot aan den haat van sommige Huisgezinnen; indien men, al heeft de Man of Vrouw, Vader of Moeder, allerwoestst geleefd, zulk eenen voor onzalig wil houden, die slegts op zyn sterfbedde met den Leeraar of Ziekentrooster gesprooken heeft. En zeker, wien valt het niet bitter, zulks van zyne Nabestaanden te hooren; daar wy allen natuurlyk hoopen onze Vaderen in een zaligen stand te mogen ontmoeten. Dit is een Nationaal denkbeeld, waar in zig nog een zweem van de oorspronglyke Natie vertoont. Het was reeds den ouden Batavieren eigen; die zekerlyk, schoon hunne kundigheden met veele wangevoelens ver- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1827]
| |||||||||||||||||||||||||
gezeld Ga naar margenoot+waren, over de onbegrypelyke Godheid en de onstervelyke Ziel verheven dagten; en vastlyk geloofden, dat zy hunnen afgestorvenen, hier namaals, weder in een gelukkiger stand zouden ontmoeten. Dan dit in 't voorbygaan. Ga naar margenoot+Buiten dit opgenoemde gebruik, is men verder, als een Mensch daadelyk, zoo als men zegt, op het sterven ligt, gewoon, de naaste gebuuren insgelyks te doen roepen. Dit was zelfs van oudsher de eisch der Wet; zoo luid, om een gereed voorbeeld, my 't naast aan de hand, by te brengen, in de Gebuurwetten der Stad Leyden, de achtentachtigste Keure. Tot welcker tydt eenich Persoon, 't zy jonck of out, op zyn verscheyden of sterven leyd, zoo is de gene, die 't Huis ophoudt, gehouden (als naer ouder gewoonte) de gebuyren, daar omtrent wonende, inne te roepen of sulcks te doen doen, om by 't sterven van den zelven Persoon tegenwoordig te zyn, ten eynde alle quaet naerdencken mach werden geweert, op poene so sy des versuimden, ten behoeve van de gebuyrte te verbeuren twintich Stuyvers, boven 't recht van den Heer &c. Dit is derhalven een gewettigd gebruik. Ga naar margenoot+Daarbenevens word het, by onze weldenkende Ingezetenen, voor Christelyk en ten hoogste pligtmaatig gehouden, dat de Kinderen en de Vrouw of Man van den stervenden Persoon, in die omstandigheden, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1828]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+den laatsten kus geeven, en den zegen van den stervenden ontfangen. Ook is het, zoo ik zeer wel weet, by de meesten van den Burgerstand, en genoegzaam by alle onze Landslieden gemeen, een afscheidskus van den stervenden te neemen; en dien, als hy gestorven is, de oogen te sluiten, of, gelyk men dit bepaaldlyk noemt, te luiken. Van daar zingt moonen, in zynen Lykzang, op den dood van Mevrouwe gerharda daams: Opdat de droeve Kamenaar
Uw vrolyke, doch stervende oogen
Zou luiken, daer uw stille geest,
Ten Lichaeme uit om hoog gevaeren,
Verzeld van Ziele- en Englenschaeren,
Ter bruiloft gaet op 't hoogste feest.
Op dit gebruik doelt ook brand, als hy, in zyne vertroosting aan ph. van limborch over den dood van deszelfs Echtgenoote, elizabeth van zorgen, zegt: ô Waarde Vrient, hoe is de band gebroken,
De band des Echts, die u zoo vast verbondt?
Gy hebt, helaas, uws Egaas oog gelooken,
Zo haast, zo vroeg, in 's levens Morgenstont.
Dit oogluiken der gestorvenen geschied doorgaans, gelyk aangeduid is, door de Bloedverwanten, onder 't geeven van een kus; en men houd het als nog voor een dierbaaren zegenwensch, by gelegenheid van Jaarwenschen, Bruiloften, zoo Zilveren als | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1829]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Gouden, den Vrienden toe te wenschen, dat hunne Kinderen hen al kussende de oogen mogen luiken. Men vind, dat dit gebruik den Ouden reeds heilig was. Zoo wierp zig Joseph op zyns Vaders aangezigt; hy weende over hem, en kuste hem. Genesis L. vs. 1. De Grieken en de Romeinen stelden zeer veel in 't volvoeren van deezen pligt; ter welker oorzaake homerus, virgilius en ovidius 'er dikwerf duidelyk van gewaagen. Ten aanzien van het luiken der oogen, strekke dit voorbeeld uit ovidius, in zyne KlaagdichtenGa naar voetnoot(*), aan zyne Huisvrouwe:
Supremoque die notum spectantia coelum,
Texissent digiti Lumina nostra tui.
Dat is, met het even voorgaande, naar de vertaaling van valentyn: ‘Og! waart dat ge met myn leven, maar myn dood betreuren most, en gy door myn afsterven weduwe gelaten waart! Dan zou dese geest door u pligt in zyn Vaderland verhuist hebben, vriende traanen myn koude borst besproeit, u duimen in myn laatste uir myn oogen, bestarende haar bekenden Hemel, geluikt - - hebben’. En dus was, ten opzichte van 't kussen, livia te beklaagen, om datze aan drusus, haaren ZoonGa naar voetnoot(†), den laatsten kus niet | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1830]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+had kunnen geeven; waar op de Romeinen zeer gesteld waren; geloovende sommigen, dat 'er, by deezen laatsten kus, een overgang of liever eene mededeeling der Ziele plaats had. In dien zin vertaalt vondel de woorden, welke virgilius de Zuster van dido, by deezer doodGa naar voetnoot(*), in den mond legt, zeer wel: Dat ick de wonden wassche, om, zo 'er noch verstant
En lucht en adem zweeft, die met myn mont te vangen.
Dus styghtze al kermende, met kommer en verlangen,
Den houten stapel op, en koestert, in dien noot,
Omhelst de hallefdoode en pooght op haren schoot
Met haar gewaat 't zwart bloet al kermende te droogen.
De stervende verpynt zich haer gelokene oogen
Eens op te slaan, enz. - -
Uit deeze staaltjes kan men genoeg zien, hoe die oude Volkeren gewoon waren, den stervenden Bloedverwant den laatsten kus te geeven, en deszelfs oogen te luiken. Even zoo was 't by hen gebruikelyk den stervenden zynen Ring of Zegelring af te neemen, zoo dra 'er de adem uit was. Van daar spreekt plinius, van morientibus religione quadam annulos detrahereGa naar voetnoot(†), den stervenden Godsdienstiglyk den Ring af te neemen. Zulks heeft ook onder ons by vee- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1831]
| |||||||||||||||||||||||||
len Ga naar margenoot+plaats; doch gemeenlyk worden deeze Ringen door de Waaders afgenomen, en den Vrienden bezorgd; ook laat men ze wel aan de hand der dooden blyven. Ga naar margenoot+Wanneer de Ziel eindelyk het Lichaam verlaaten heeft, en men na den laatsten snak geen tekenen van leeven meer bespeurt, laat men het Lyk eenige oogenblikken liggen. De een of ander, nog twyffelende, of 'er leeven in zy, voelt met de hand wel eens op de borst, of houd dien over den mond, om te ontdekken of 'er nog eenige flaauwe polsslag of adem te bespeuren zy. Veeltyds houd men ook een Spiegel over den mond, om daar op denaanslag des adems te ontdekken; en als men zoodanig iets gewaar word, vermoed men dat 'er nog eenig teken van leeven zy: doch men word hier in dikwils door andere Lichaams uitwaassemingen misleid. Als men ten laatste wel verzekerd zy, dat het een dood Lichaam is, dan vertrekken de Naast-bestaanden in eene andere Kamer; en twee van de naaste gebuuren of wel meerder, die dan mede in het Sterfhuis verzogt worden, blyven by het Lyk; om het te reinigen, te ontkleeden, en de Waade, of het Doodgewaad, aan te doen. Men noemt deezen, uit hoofde der opgemelde benaaminge van het Doodkleed, Waabuuren; en wanneer men iemand, althans in Rhynland, als zyn allernaasten gebuur wil aanduiden, zegt men, het is myn Waa-Gebuur, Wadbuur. Oudtyds wierden dezulken, die de Ree of | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1832]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+het doode Lyk ontkleedden, op eene dergelyke wyze genoemd Reewers of Raawers, Raauwsters of Reeuwsters. En deeze verpligting van Waabuur is by veelen zoo heilig, dat het iemand, hoe vermogend hy ook zy, tot een smaadlyk verwyt verstrekke, als hy zich deeze verrigring, of ten minste zyne tegenwoordigheid, by het sterven zyner gebuuren, onttrekt. Dit gebruik heerschte bovenal ten sterkste by den Burger- en Boerenstand; doch de Grooten bekreunen zig veeltyds des niet. Zy geeven, waarlyk, maar al te veel reden, om te denken, dat de vreeze des doods, en de akelige omstandigheden, of, als ik 't eens rond uit mag zeggen, de herinnering van ook eens van haaren grooten staat, eer, aanzien en rykdommen te zullen moeten scheiden, te veel ontroering in hunne denkbeelden verwekken, om zig voor 't Sterfbed van een eerlyk Godvrugtig Burgerman te vertoonen. Ja, dat meer is, veelen onthouden zig van het Sterfbedde hunner Naastbestaanden; en 't gaat zelfs by sommigen zoo ver, dat ze 't beneden de hoflyke staatlykheid houden, iemand anders dan eenige Bedienden by den stervenden te laaten. Men neemt onder dezulken, even als of men eene Saletvizite afleide, afscheid van den zieltoogenden, en begeeft zig uit den huis, by den een en of anderen zyner bekenden; of gaat, in navolging der Franschen, naar buiten, uit vreeze dat men eenige smet van den Zieken zou overnee- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1833]
| |||||||||||||||||||||||||
men; Ga naar margenoot+doch liever, om zig ook in die gevallen, door eene Hoofsche Mode, van het Gemeen te onderscheiden. Maar, wat men ook ter verschooninge hier van moge bybrengen, zeker is het, dat zulk een gedrag, door rechtschapen en weldenkende Hollanders, met rede berispt word. Roemwaardiger was het gedrag onzer Voorvaderen; toen 't der Natie als een byzondere Lof toegerekent wierd, dat ze den stervenden, tot op zyn allerlaatste oogenblik, getrouw bystonden: 't geen het oude Hollandsche spreekwoord, Men kent een Vriend in nood en dood, ten kragtigste te kennen geeft. De traanen zyn, 't is waar, dikwerf bitter; en Vrouw, Man, Kind of Broeder, den stervenden hartlyk beweenende, mogen zig wel eens een weinig afzonderen; doch zy behooren hem niet geheel te verlaaten. De treurigen en beangsten by te blyven, en hen te troosten, is een rechtaartig blyk van een Christen hart; en wien voegt dit beter dan den Naastbestaanden en Gebuuren? Salomo agtte het reeds, in zynen tyd, beter, te gaan in het Klaaghuis dan in het huis der MaaltydenGa naar voetnoot(*); by onze Batavieren was het beweenen der dooden eerlyk; en onze Hollandsche Burgerstaat houd het nog heden voor één der dierbaarste pligten, het treurende Huisgezin als Waa-Gebuur by te staan; schoon de Grooten zulks ontwyken, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1834]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+en dien pligt door huurlingen of arme gebuuren laaten uitvoeren. Wat nu verder, om voort te gaan, dit waaden betreft, het zelve bestaat hier in. Men ontkleed den dooden, vóór dat het Lichaam verstyfd is, geheel naakt, wascht het Lyk af, trekt het een Hemd aan, en zet het eene Muts op. Het hier toe behoorende Linnengoed is by de meeste Burgers altoos in gereedheid; ja eerlyke arme Lieden, by welken men naauwlyks iets aan den wand vind, zullen 't uit den mond spaaren, om het vereischte tot eene Doodwaade te hebben. Onder onzen Boerenstand houd men altoos een nieuw Hemd en 't verdere noodige Linnen in de Linnenkas; en men zal het zelve nimmer bezigen, zoo 'er niet een ander gereed zy. Zulks had ook al van oudsher by de Romeinen plaats, die naauwkeurig zorgden voor de kleedy der dooden; welken zy, na dat het Lyk gewasschen en met welriekende zalven gesmeerd was, den dooden aantrokken; bestaande dezelve veelal in zoodanig een wit Kleed, als de overleedene in zyn leeven gedraagen had. Het komt heden, by veelen onzer aanzienlyken, al vry sterk in gebruik, om den dooden niet te ontkleeden, noch te wasschen; maar hem in die kleeding, waar in hy gestorven is, te laaten. Men legt zulk een Lyk, als 't van een Manspersoon is, met eene daar toe gemaakte Rouwjapon, en, zoo 't een Vrouwen-Lyk zy, met een witten Schoudermantel en | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1835]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Onderrok met zwarte strikken, in de DoodkistGa naar voetnoot(*). Op sommige plaatsen gaat dit zoo ver, dat men den Heeren hunne beste Paruiken op 't hoofd zet, of wel volstrekt nieuwe Paruiken voor hun doet maaken, om 'er mede in de Kist te liggen. Indien deeze belachlyke gewoonte voortgang heeft, en men dan vervolgens, gelyk ligtlyk gebeuren kan, ook de Coëffures in agt begint te neemen, zullen zekerlyk de Hoofdeinden der Doodkisten langer moeten vallen; als men een Jonker in eene Cacatoe Coëffure, en eene Dame, als eene Sultane opgehuld, in de Kist moet leggen. Ondertusschen blyven by de rechte Hollanders, die zulk eene Doods-Hovaardy met reden wraaken, zoodanige gebruikelykheden veragtelyk: en men oordeelt het veel gevoegelyker, den dooden genoegzaam als een slaapenden te kleeden, in navolging van het gebruik der eerste Christenen, die zulks natuurlyk, eerlyk en deftig oordeelden. Ga naar margenoot+Als nu de doode dus gewaad is, legt men hem gemeenlyk in dit Doodsgewaad op Stroo; meestal in dezelfde Bedstede, waar in hy gestorven is, somtyds ook op eene Rustbank, en in huizen van een kleenen omtrek wel op den grond. In Braband | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1836]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+pleeg men de Lyken op eene rolmat te leggen; en, zoo men op de afbeeldingen van eenige Hollandsche Tekenaars staat moge maaken, dan is zulks in vroegere dagen ook alhier gebruikelyk geweest. In dit leggen der Lyken zyn de gebruiken zeer verschillende. Men heeft plaatsen, daar men, in het uitstrekken der armen, ten opzichte der Sexe, onderscheid maakt. De Mannen hebben de armen langs het Lyf, maar de Vrouwen dezelve kruiswyze over een liggen; elders ontmoet men het tegen overgestelde; en op andere plaatsen neemt men dit onderscheid niet in agt. De Roomschen leggen de handen der gestorvenen meest altoos samen, als 't ware in eene biddende gestalte. In de zestiende en zeventiende Eeuw was dit, onder de Hollanders, het algemeene gebruik; en men vind nog, ter dier oorzaake, verscheiden Grafzerken, op welken de Persoonaadjen met de handen te samen, als biddende, afgebeeld zyn. By voorbeeld de Dogter van aldegonde te Delft, en justinus van nassauw met zyne Gemalinne te Leyden. Met dit leggen van 't Lichaam op stroo, draagt men tevens zorg, dat de Mond en de Oogen geslooten blyven; zoo door het plaatsen van een opgerolden doek tegen de Kin, als het leggen van koperen Duiten op de Oogen. En dit gebruik van Duiten is misschien afkomstig van zekere gewoonten der Ouden, om penningen in den mond of in de Kist der overleedenen te leggen. Wyders word het Hair uitge- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1837]
| |||||||||||||||||||||||||
kemd, Ga naar margenoot+de Baard der Mannen geschooren, en de Vlegten der Vrouwen behoorelyk opgemaakt. Dus heeft men, in de ontdekte Graven, in de Fransche Kerk, in 's Hage, het hulsel der Landgraavinne jacoba van beyeren, nog in zyn geheel gevlogten gevonden. 'Er zyn ook plaatsen, in welken men de Hairen der Vrouwen, lang uitgekemd, over de Schouders neder laat hangen, naar de wyze der ouden; die ze meermaals op de Borst uitspreidden. Veelen leggen den Kam, waar mede de dooden gekemd zyn, naast het Lyk, en dezelve word vervolgens mede in de Doodkist geslooten; uit een zeker bygeloof, dat de Hairen van den geenen, die 'er zig naderhand mede mogte kemmen, zouden uitvallen. Gemeenlyk laat men de dus op stroo geschikte, of, zoo als men zegt, afgeleide Lichaamen vier-en-twintig uuren, of tot dat de Kist, waarvan de Timmerman daadelyk de maat neemt, gemaakt is, liggen. Op veele plaatsen is deeze tyd van op stroo te liggen wetlyk bepaald; waaromtrent de bovengemelde Keure van Leyden aldus luid. Men zal alle afgestorven Lichamen, na dat de selve gestorven zyn, op stroo laten leggen (soo men dat noemt) ten minsten twaalf uyren, sonder die daer vooren te mogen in de Doodkiste leggen, 't welck oock niet en sal mogen werden gedaen, dan ten minsten daar by zynde twee Persoonen, den afgestorvenen vreemt zynde, op poene enz. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1838]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Uit den inhoud deezer Keure blykt, dat dezelve gemaakt is, om misverstand en misbruik voor te komen. Dezelve strekt wel inzonderheid ter verhoedinge van haatelyke gevallen; of ook somtyds de dood van den overleedenen, 't zy uit Familiehaat, of geldzugt, door een of ander der familie mogte verhaast, of dien, sterk gesproken, den dood toegebragt zyn. Hierom moeten 'er ten minsten twee Persoonen, den afgestorvenen vreemd, dat is, niet in den bloede bestaande, by het op stroo leggen tegenwoordig zyn; te weeten, als getuigen, dat de afgeleide natuurlyk gestorven was. Daar benevens bepaalt deeze Keur wyslyk, dat men den afgeleiden ten minsten twaalf uuren op stroo zal laaten liggen; om daar door met alle mogelyke zekerheid te weeten, dat dezelve waarlyk dood is. Men heeft hier omtrent wel eens misslagen begaan, en 't is meermaals gebeurd, dat Menschen, die voor dood afgeleid waren, weder bykwamen, en zelfs nog lange daar na geleefd hebben; ja, men vind voorbeelden van gemeende algestorvenen, die, reeds begraaven zynde, als herleefden, en, na het openen van de Kist, uit het Graf verreezen; gelyk dit, onder anderen, van zekere Keulsche Vrouwe bekend is. Men heeft op een Graf te 's Hertogenbosch, zoo als my medegedeeld is, het volgende Grafschrift van zekeren Knegt, die, begraaven zynde, geroepen had, geleezen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1839]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Als deezen Knegt voor dood begraven was ter steed,
Hy riep in 't Graf, dog men deed
Hem niet ras op en los;
Des starf hy tweemaal;
God geef hem Hemels praal!
Eene der aanmerkelykste geschiedenissen van die soort ontmoet men in cats Graf-Huwelyk; en 't aldaar gemelde word by sommigen voor een waaragtig geval, in de Nederlanden gebeurd, gehouden. Men had naamlyk eene jonge Vrouw, zoo men vaststelde, overleeden zynde, begraaven. Een haarer oude Minnaars, die haar, schoon reeds getrouwd, en nu overleeden, nog teder beminde, bekroop de Luim, om den Koster om te koopen, op dat hy den dooden nog een laatsten kus mogte geeven. Een vreemde gril voorwaar! doch waar toe is de liefde niet al in staat! (Zeker Dichter liet wel een Vrouwenhair zyner overleedene Echtgenoote in 't goud zetten.) De bovengenoemde Minnaar aan 't Graf gekomen en de Kist geopend zynde, vond nog leeven in 't voorwerp zyner liefde; hy toog haar uit het Graf, en bragt haar, toen zy tot volkomen gezondheid hersteld was, eerlyk en ongeschonden weder by haaren Man. Doch deeze, hier door verschrikt, stierf kort daar na, en de Minnaar huwde vervolgens met die uit het Graf verreezene Weduwe. Dit geval, door den Vernuftigen cats in zyn Trouwring geestig berymdGa naar voetnoot(*), | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1840]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+is zeker één der sterksten, die men kan bybrengen; dan men vind 'er meer van dien aart beschreeven; en ik zelf weet verscheiden voorbeelden van gewaande overleedenen, welken bygekomen zyn, na dat ze alrede op stroo lagen, en zelfs gekist waren; doch nadien zulke gevallen ook elders genoeg bekend zyn, zal ik ze slegts voorbygaan. Loflyk is derhalven de Wet, van geen dooden te mogen kisten of begraaven, voor dat men vaste tekenen des doods heeft. En met het hoogste recht is onze menschlievende Natie deswegens, in een byzonder opzicht, te roemen, daar zy de eerste geweest is, die by uitstek voor het behoud veeler Menschen gewaakt heeft; door te bewerken, dat men schielyk verstikte Lichaamen niet meer zoo onvoorzigtig voor dood verklaart; maar eerst alle mogelyke poogingen aanwend, om, door natuur en konst, het vermoedelyk stilstaande leeven weder op te wekken. Ik bedoel de pryzenswaardige edelmoedige Maatschappy, tot reddinge van drenkelingen en verstikten, aan welke reeds veelen, die men eertyds voor dood gehouden zou hebben, het herstellen hunner onderdrukte leevensvermoogens te danken hebben. Eene inrigting, die door onze wyze Overheden, met afschaffing van 't oude gebruik, om de Lyken der Drenkelingen op den wal of oever te laaten liggen, met waare erkentenisse, beantwoord en beschermd is geworden; ja, waar in het trotsche Engeland, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1841]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+dat meerendeels alles, wat onze Natie uitvind of doet, met een oog van veragting aanziet, ook onze braave Vaderlanders gevolgd heeft. Trouwens, wat is 'er voor een weldenkend Christen verrukkelyker, dan een dooden aan zyne Bloedverwanten weder te geeven! Ik voor my betuige, in myn geheelen leeftyd, geen zieltreffender oogenblik beleefd te hebben, dan dat, toen ik, op het spoor deezer Maatschappye, een voor dood gehouden Dogtertje in de armen van eene raadelooze Moeder en troostloozen Vader heb mogen overleveren. Alle deeze en soortgelyke zoo oude als nieuwe schikkingen, ter voorkominge van het te spoedig begraaven, zyn zekerlyk zeer te pryzen. Dan, laat ons ons onderwerp vervolgen. Ga naar margenoot+Intusschen dat de doode op stroo ligt, word de Kist klaar gemaakt, en het Lyk word vervolgens, na dat de gevorderde tyd verstreeken is, gewoonelyk door de Timmerlieden, die de Kist brengen, in dezelve geleid; maar als 't eene Vrouw is, verrigten zulks, by eerbaare Burgers, de Vrouwen, die het lichaam gewaad hebben; en 'er als dan een steekpenning voor ontvangen. Wat onze Doodkisten aanbelangt, ze zyn heden meestal van 't zelfde fatsoen, uit zes Planken saamgesteld: waar op huyghens geestig doelt, als hy zegt: Mag m'hem de moeit niet wel bedancken,
Van uit de wieg tot dat men sterft,
Voor al den buit, die m'endlik erft,
Een stukje Lynwaeds en zes plancken.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1842]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Voor twee of meer eeuwen schynen dezelven egter een anderen vorm gehad te hebben. Het is althans, uit veele oude Schilderyen, Printen en Tekeningen van ouder dagen, als mede uit eene zwaare Eikenhouten Kist, door my gezien, blykbaar, dat, ten minsten eenigen onzer Voorzaaten, het Deksel hunner Doodkisten, met twee schuin tegen elkander opstaande planken, by wyze van een Huisdak, maakten. In de voorgemelde Graven der Hofkapel-Kerke in 's Hage, is ook zulk eene Kist gevonden; mitsgaders nog eene andere van een byzonder maaksel, geheel van Tin; waar van ons een berigt medegedeeld is, door den Heer frese, Kunstschilder in 's Hage, en Beminnaar van Oudheden; uit wiens keurige handen wy eerstdaags een weluitgevoerd Werkje, betreffende verscheiden aanmerkelyke Graven, en derzelver Opschriften, in ons Holland, verwagten. Deeze Heer, welke die Graven gezien en de Kisten zelf afgetekend heeft, heeft my zyne tekeningen vertoond, en de vryheid gegeeven, om 'er hier ter plaatze melding van te maaken; dat, uit hoofde der byzonderheid, ook wel der moeite waardig is. Deeze Kist dan was geheel van Tin, overlangs met geschelpte randen toegesondeerd; voorts plat, en naar de wyze der gemeene Kisten; alleenlyk had dezelve aan het hoofdeinde een uitsteekend rond, juist geschikt, om 'er het hoofd in te vervangen. In deeze Kist lag een toebereid gewast Doek, of | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1843]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+eene zekere toebereide stoffe, die het Lyk insloot, en waar door het zelve, als 't ware, met Piktouwen gebonden was; op eene soortgelyke wyze als ons de Egyptische Lyken gebakerd voorkomen. Toen men de windsels opende, ontdekte men in hetzelve een welriekend-vogt, niet scherp noch sterk van kragt. En in dit vogt heeft men, tot ieders verbaazing en groote verwondering, het Lichaam in zyn geheel, nog onvergaan en ongeschonden, gevonden: zelfs zoo, dat men, uit eenige daar in ontdekte wonden, op het vermoeden gevallen zy, of het niet 't Lichaam van Graaf floris den Vden of dat van Graaf willem, Roomsch-Koning, ware: doch misschien zyn de vermeende wonden openingen geweest, om het Lichaam inwendig te Balsemen, of 'er het Hart uit te neemen. Wat hier van ook zy; wy wagten op eene naauwkeuriger beschryving. Tot ons byzonder oogmerk in dit geval, dient hier hoofdzaaklyk de verscheidenheid van den form en de gedaante der Kisten, gelyk ook het waaden en bezorgen der Lyken. Men ziet 'er tevens, met verwondering, uit, hoe verre de konst van balsemen onder ons geweest zy; daar men de Menschlyke Lichaamen, na verloop van etlyke honderd jaaren, nog in hun geheel bewaard vind. Wy hebben, om dat 'er op Plaat XII nog een kleen plaatsje open was, een schetsje van de gedaante deezer Kiste gegeeven; terwyl men | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1844]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+uitvoeriger tekeningen van den Heer frese zelven te wagten heeft. Buiten deeze gemelden vind men ook Staatelyke Kisten, die met Zwart Fluweel bekleed en met Zilver omzet zyn: gelyk zoo geweest is de Kist van pieter floriszoon, die, uit Denemarken naar Noordholland vervoerd, op last des Konings met Fluweel bekleed was; waar op 's Mans Wapenschild, met een Deensch Lofgedicht, geborduurd stond. Voorts maakt men heden nog wel Kisten met Glazen Deurtjes in het Deksel, om den dooden te kunnen beschouwen; dan zulke en meer dergelyke byzonderheden hebben slegts by buitengewoone gelegenheden of zeldzaame verkiezingen plaats. Gemeenlyk maakt men de Kisten nu eenvoudig, en met platte Deksels. Deeze Deksels schroeft men boven op de Kist vast, met yzeren Schroeven, die of zeer eenvoudig, of, naar het vermogen der Naastbestaanden, kunstig en pragtig gewerkt zyn. Doorgaans behooren 'er agt tot een Kist. Hier benevens laaten de Aanzienlyken ook zoodanige ringen of handvatsels aan de Kist klinken; gemeenlyk zes, twee op de langte ter wederzyde, een aan het hoofd en een aan het voeten-einde. Van binnen worden de Kisten met wat fyner of grover Linnen bekleed; 't welk men, met zwart Lint afgezet, op de randen en over de naaden spykert; waar by de Roomschgezinden ook het teken des Kruisses voegen. Aan het hoofdeinde is de bodem op- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1845]
| |||||||||||||||||||||||||
gevuld Ga naar margenoot+met eiken krullen, of met die van het eigen hout der Kiste, waar op men het hoofd van den dooden, als op een kussen, nederligt. Voorts heeft de meerdere of mindere volkrykheid der Steden aanleiding gegeeven, tot het vaststellen van verscheiden bepaalingen, die de Kistenmaakers in agt hebben te neemen. In Amsterdam, by voorbeeld, mogen, op zwaare boete, geen Kisten van Eikenhout gemaakt worden, dan voor zulke Lyken, die men naar elders zal vervoeren. De rede hier van is, dat de Kisten van andere soorten van hout eerder vergaan, en dus schielyker plaats maaken voor anderen, waar mede men, buiten dit, uit hoofde der volkrykheid, verlegen raakt. Ook worden allerleie Kisten daar ter plaatse zwart geverwd, des het 'er schande zy iemand in eene witte Kist te begraaven. Binnen Leyden en Haarlem, mitsgaders In meest alle andere Steden en Dorpen, houd men 't in tegendeel voor zeer deftig, in eene witte Eikenhouten Kist te liggen: van waar de aanzienlyken en de deftigste Burgers, gemeenlyk met zodanige Kisten in de Kerken begraaven worden. De Lyken der minvermogenden begraaft men daarentegen in zwarte vuurenhouten Kisten, en veelal op de Bolwerken, of Kerkhoven buiten de Stad gelegen. 't Is dus, daar ter plaatse wel geen schande, in eene zwarte Kist te begraaven, nadien ook eerlyke geringe Burgers zulks doen; doch het word 'er evenwel minder deftig | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1846]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+geoordeeld; des hy, wiens vermogen het eenigzins toelaat, gewoonlyk voor het begraaven in eene witte Eikenhouten Kist in de Kerk zorge. Sommigen stellen 'er zoo veel belang in, dat ze, by voorraad, keurig hout voor hunne Kisten wegleggen, of wel de geheele Kist, by hun leeven, al gereed laaten maaken. Zelfs heb ik een Schoenmaaker gekend, die eene netgeboende Kist in zyn Slaapvertrek hield, en, zoo men wil, 'er dikwils in sliep, om dus aan den dood te gedenken. Dat 'er voorts ook Looden en Tinnen Kisten geweest zyn, is by het openen van eenige oude Graven duidelyk ontdekt; en wy hebben 'er hier boven reeds eenig gewag van gemaakt. Wyders zyn 'er in alle de Steden, door de hooge Overigheid, insgelyks Wetten gesteld, op de grootte der Kisten, de dikte van 't Hout, de menigte der Spykers, enz, alle welke byzonderheden in der Steden Keuren overvloedig te vinden zyn, des wy, 't niet noodig agten hier van breeder te gewaagen. Ga naar margenoot+Op het nederleggen van 't Lyk in de Kist, volgt deszelfs plaatsing in 't Voorhuis, of wel, naar de tegenwoordige Bouworde in de Steden, in de Zy-Kamer; alwaar de Kist, op twee daar toe geschikte zwarte Schraagen, gezet word. Het Deksel der Kiste rost dan op de schroeven, en word door een zwart Lykkleed gedekt; blyvende de Kist voorts open, tot op den dag der begraavinge; ten ware een smettende stank het vroegere sluiten eerder vereische. Dit | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1847]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+plaatsen der Doodkisten in 't Voorhuis, of in een vertrek daar omtrent, is van een oud gebruik; en onder ons waarschynlyk van de Romeinen overgenomen. Van daar noemden de Romeinen de Voordeuren der huizen loca mortuorum, ‘de plaatsen der dooden’; en somtyds zinspeelden zy hier op, wanneer zy iemands naakenden sterfdag aanduidden, of te kennen gaven, dat zy iemands herstelling voor hooploos hielden. Zoo zegt, by voorbeeld, seneca: Quis est iste decrepitus, merito ad ostium admotus? foras enim spectatGa naar voetnoot(*). ‘Wie is die Grysaart, die billyk naar de deur gedreeven is? want hy ziet naar buiten’. Met deeze spreekwyze schynt hy tevens het oog te hebben, op het gebruik van de Lyken niet alleen in de voorportaalen te plaatsen, maar ook wel bepaaldlyk in diervoege, dat ze de voeten naar den uitgang schikten; om dus vervolgens het Lyk, als uitgaande, met de voeten vooruit weg te draagen: dat plinius doet zeggen: Ritu naturæ capite hominem gigni mos est, pedibus efferriGa naar voetnoot(†); ‘gewoonlyk komen de Menschen met het Hoofd vooruit in de Waereld, en ze worden met de Voeten voor uit weggedraagen’. Onze Natie neemt dit ook nog heden naauwkeurig in agt; men plaatst nooit eenig Lyk met het Hoofd, maar altoos met de Voeten naar de deur; om het in dier- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1848]
| |||||||||||||||||||||||||
voege Ga naar margenoot+uit het huis te draagen. Op veele plaatsen in Noordholland houd men zig niet alleen bestendig aan deeze gewoonte, van het Lyk in het Voorhuis, of Voorvertrek van 't Huis, ter neder te zetten; maar ook, om de eigentlyke Voordeur van dat vertrek niet te openen, dan by de plegtigheden van trouwen of begraaven. Ga naar margenoot+Na al het gezegde, wegens het behandelen der Lyken, staat ons eindelyk nog in aanmerking te neemen, het Waaden of optooien der dooden in de Kist. Het waaden by 't nederleggen op stroo geschied, als gezegd is, gewoonlyk eenvoudig met een Hembd en een Muts; doch ook somtyds met eenigen verderen toestel. Hier by komt nu vervolgens, als men den dooden in de Kist gelegd heeft, de eigentlyke Waade, met welke men het Lyk overdekt. Deeze Waade of dit Waadkleed bestaat uit een breed overlangs geplooid Linnen kleed, dat, naar het beloop van de Kist geplooid is, en het gantsche Lichaam van den hals af ten einde de voeten bedekt; laatende egter de Roomschgezinden de voeten ongedekt. By de Protestanten laat men alleen het hoofd, benevens de armen met de Hemdsmouwen bloot liggen. De Hemdsmouwen worden gewoonlyk met eenige zwarte Floers-Linten gestrikt; men zet den Vrouwen eene Rouwmuts van Kamerdoek met zwarte Linten, om de Kin vastgestrikt, op het Hoofd; ook heeft de Slaapmuts der Mannen veelal een zwarten strik; en hun | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1849]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+word daar benevens een Das om den hals gedaan; voorts is de Waade overal, daar 't voegelyk is, met zwart Floers-Lint bestrikt. Ingevalle eene Vrouw in de kraam gestorven, en het Kind ten zelfden tyde overleeden is, legt men het Kind, mede zindelyk gewaad, als gebakerd, in 's Moeders rechterarm, te gelyk in de Kist. Omtrent jonge Vrysters of Vryers neemt men, inzonderheid by de Roomschgezinden, nog meerder opschikking in agt; dat aan onderscheiden plaatsen op zeer verschillende wyzen geschied. Gemeenlyk schikt men de Waade voor de Vryers by manier van een omgeplooiden Das, en voor de Vrysters by wyze van een Halsdoek: ook geeft men den Vryers een Lauwrier- en de Vrysters een Rozemaryntak in de hand. In Amsterdam heeft zulks ook by andere Gezintheden nog wel plaats; en men vind, daar ter stede, over 't geheel al vry wat meer zwiers by het waaden dan elders. 'Er zyn Vrouwen of Vrysters, die hun bestaan alleen hebben, van het maaken van zwierige Waakleeden, bestaande uit eene zekere soort van daar toebereid Gaas, dat zeer kunstig gepoft en geplooid, voor Vrysters of Vryers, met groene Lintjes door de zwarten gestrikt, of ook wel met bloemwerk vercierd word. Men ontdekt 'er klaar genoeg uit, dat de overblyfsels van 's Lands oude Roomsche Kerkgebruiken in die Waereldstad, (gelyk hier boven ook in andere gevallen gebleeken is,) nog veel meer dan | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1850]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+elders stand houden. Wyders was het nog geen Eeuw, ja nog geen halve Eeuw, geleeden onder onze Hollanders vry algemeen, sommige Lyken, met een verschillenden opschik, naar geraade van derzelver ouderdom, staat, rang enz. in de Kist te leggen. Wel byzonder had men veel op met het vercieren der Lyken van jonge Kinderen, Vryers of Vrysters; die men gewoonlyk met Bloemkranssen bekroonde. Van daar ziet men in veele tafereelen, die nog geen zestig jaaren oud zyn, de afgestorvene Kinderen met Groenende Bloemkranssen afgemaald. Dit gebruik, van de oude Romeinen overgenomen, houd by de Friezen nog bestendig stand, in navolging der eerste Christenen. Men hield de Kroonen als Zinnebeelden van eer en overwinning; ter dier oorzaake bekroonde men de Lyken der Martelaaren ook met Olyven Kranssen. En zoo gaf men insgelyks agt op de verscheiden standen; de Koningen wierden met Kroonen, en de Helden met Lauwrierkranssen op 't hoofd gekist; terwyl men de Geestlyke Persoonen in hun Plegtgewaad begroef; welk laatste nog heden ononder de Roomschen in gebruik is. Even zoo is 't, gelyk ik wel meen te weeten, in eenige streeken van ons Land nog gebruikelyk, de Lyken der Kinderen bekransd in de Kist te leggen; en zeker is 't, dat men dezelven hier en daar, een Palm- of Rozemaryntakje in de handen geeft. Daar benevens weet een ieder, dat men, op vee- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1851]
| |||||||||||||||||||||||||
le Ga naar margenoot+plaatsen, Thym of Wynruite in de handen der overleedenen steekt; deels om den doodreuk weg te neemen, en deels uit navolging der Ouden, dien den welriekenden Thym tot kroontjes voor hunne dooden vlogten. Dat voor 't overige het bekransen van overleeden Vrysters of Vryers hier te Lande oudtyds gemeen was, zou ik uit verscheiden onzer Dichteren kunnen bewyzen; doch het zy genoeg, hiervan in 't voorbygaan twee staaltjes by te brengen. Het eerste levert ons de in onze zeden zoo ervaren Dichter cats, daar hy de ongelukkige onbegraaven Vryster, in zyn Verhaal vol jammers en bedrog, deeze woorden in een Boom doet snyden: Hoort, wie 'er immer komt aen dezen Kuyl getreden,
Hier ligt een Vryster in; gy dekt haer bloote Leden.
'k En eysch geen jeugdig Kruyd en min een Roosekrans,
'k En ben niet anders weerd als slechts een weynig Zands.
Men voege hierby het overgeestige Uitvaart-Dichtje van den beroemden vondel over zyn Dogtertje; waar van wy te eerder gebruik maaken, om dat het tevens eene keurige Schildery behelst van de hier boven gemelde Kinderspellen, en wel byzonder van het Bikkelen. Dus zingt, by die gelegenheid, de kunstryke Vader: De felle Doot, die nu geen wit magh zien,
Verschoont de gryze Liên.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1852]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Zy zit om hoogh, en mickt met haren schicht,
Op het onnozel wicht;
En lacht, wanneer in 't scheïen
De droeve Moeders schreien.
Zy zagh 'er een, dat, wuft en onbestuurt,
De vreught was van de buurt,
Ga naar voetnoot(*)En, vlug te voet, in 't Slingertouwtje sprong,
Of zoet Fiane zong.
En huppelde in het reitje,
Om 't lieve Lodderaitje;
Of dreef, gevolgt van eenen wackren troep,
Den rinkelenden Hoep
De Straten door: of schaterde op een Schop,
Of speelde met de Pop.
Het voorspel van de dagen,
Die d'eerste vreught verjagen.
Of onderhiel met Bikkel en Boncket
De Kinderlyke wet,
Ga naar voetnoot(†)En rolde en greep, op 't springend Elpenbeen,
De Beentjes van den Steen.
En had dat zoete Leven
Om gelt noch goet gegeven.
Maar wat gebeurt? terwyl het zich vermaeckt,
Zo word het hart geraeckt.
(Dat speelzieck hart) van eenen scharpen flits,
Te doodlyck en te bits.
De dood quam op de lippen,
En 't Zieltje zelf gong glippen.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1853]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Toen stont helaes! de jammerende schaer
Met traenen om de Baer,
En kermde noch op 't lyck van haer geheel,
En wenschte lot en deel
Te hebben met haer kaertje,
En dood te zyn als Saertje.
De Speelnoot vlocht, (toen 't anders niet moght zyn,)
Een krans van Rosmaryn,
Ter Liefde van heur beste Kameraet.
ô Krancke troost! wat baet
De groene en goude Lover?
Die staetsie gaat haest over.
Uit dit schilderagtige Vaersje blykt niet alleen, dat men den dooden Vrystertjes en Kinderen een kransje vlogt, maar ook dat de Rozemaryn 'er byzonderlyk toe gekoozen wierd; als mede dat men gewoon was, 'er boven dien goude of versierde Bloemen in en door te vlegten: want hier op doelt Vader vondel, als hy zegt, wat baat groene en goude Lover? Die staatsie gaat haast over. Wyders wierden zulke kransjes, niet door de Waaders, maar, gelyk ook vondel aanduid, door de Speelnootjes gemaakt; die, 't geen ook nog onder de Natie overal gemeen is, haar Gespeeltje, op een gesteld uur, ten sterfhuize gingen zien, om het in dit opzicht te helpen waaden; waar toe men gemeenlyk de geliefdsten van den overleeden Persoon verkoos. Hier benevens is 't, (om dit maar ter deezer gelegenheid aan te tekenen,) in etlyke | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1854]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Hollandsche plaatsen gebruikelyk, dat de Draager, die zulk een afgestorven Kind uitdraagt, als 't een Meisje is, een Rozemaryn-, en als 't een Knegtje is, een Lauwriertak in den mond houd. Binnen Leyden, en op meer andere plaatsen, worden de Draagers, dat meest altoos Vryers zyn, daarenboven beschonken met een ongemeen versierden Bloemtak, dien zy, onder het draagen, staatlyk in den mond houden. Ingevalle dat de Vryster of Vryer van meerder jaaren zy, en dus door meer Persoonen gedraagen moeten worden, dan geeft men aan de Draagers, buiten den Rozemaryn- of Lauwriertak, ook Strikken en witte Handschoenen. Onze Voorouders schynen hier toe mede den Thym gebruikt te hebben; dien men, even als de Romeinen de Cypressen, over en in de Doodkisten spreidde. Ook komt het my voor, dat men oudtyds, hier te Lande, Bloemen, en vooral wilden Thym, benevens andere Kruiden, over de Graven der Kinderen en der Vrysters of Vryers slrooide; waar van de zoo dikwils herhaalde Versjes, in de Herderszangen, nopens het bestrooien der Graven, ter bewyzen dienen. Ga naar margenoot+Wanneer het Lyk nu in diervoege, 't zy met meerder of minder toestel, gekist is, bereid het Huisgezin met de Vrienden de schikking der Plegtigheden van de begraaving. Dan eer wy hier van spreeken, staat nog aan te merken, dat men, zoo dra iemand overleeden is, het sterfge- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1855]
| |||||||||||||||||||||||||
val Ga naar margenoot+aan de Buurt en goede Bekenden laat weeten; als mede dat het Sterfhuis terstond geslooten word, en voorts geslooten blyft. Men sluit naamlyk de Vensters of Luiken voor de Glazen; en houd de Deuren der Winkelhuizen, in stede van open te blyven, slegts aanstaan. Dit is de algemeene gewoonte; en buiten deeze hebben 'er ook hier en daar nog byzondere gebruiken plaats. Te Enkhuizen, by voorbeeld, hangen de Protestanten langer of korter Linten, naar de jaaren van den overleeden, aan de deur; en de Roomschen zetten 'er een zwart Kruis voor. In Deventer hangt men een grooter of kleiner Lantaarn, naar den ouderdom van den dooden, aan 't Huis. Deeze Lantaarn, in welke eene uitgebluschte Kaars is, word 's morgens uitgehangen en 's avonds ingenomen: men hangt denzelven altoos aan die zyde van de deur, welke naast aan de Kerk is, daar 't Lyk begraaven zal worden. Hier en daar in Zeeland, als te Zierikzee en elders, legt men eene menigte van netgeglooide Stroobossen op de Stoep van 't Sterfhuis; en derzelver aantal word, naar de jaaren, 't vermogen, of aanzien der overleedenen vermenigvuldigd. Deeze en meer dergelyke byzonderheden, welke allen wy niet kunnen melden, zyn op zeer veele plaatsen in zwang. Ga naar margenoot+Na de verrigting en beschikking van al het bovengemelde, worden alle de Naastbestaanden by een verzogt, om tegenwoor- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1856]
| |||||||||||||||||||||||||
dig Ga naar margenoot+te zyn, by het opstellen eener Naamlyste, tot de algemeene bekendmaaking van het Sterfgeval; dat men Ceelmaaken of Cedulmaaken noemt. Men bedient zig daartoe van zekere Lieden, die 'er in eenige Steden toe aangesteld worden, of 'er zig, in andere plaatsen, zonder bepaaling, toe laaten gebruiken; welk laatste ook in Amsterdam plaats heeft; daar een ieder, die wil, een Rouwwinkel mag opzetten, en dit werk verrigten: ondertusschen komen de Kosters der Kerken, in veele plaatsen, hier omtrent bovenal in aanmerking. Men noemt ze te Amsterdam Aanspreekers, (ook wel Achillessen; doch dit is een spotnaam, ter oorzaake van veeler styve en trotsche houding;) meer overéénkomstig met den aart der zaake heetenze te Leyden Noodigers, of Begraavenis-nooders, en zoo ook elders Bidders; als dezulken aanduidende, die anderen ter begraavinge bidden of noodigen: 't welk beter luid, dan de titel van Aanspreeker der Dooden, die eene tegenstrydigheid vervat. Deeze soort van Lieden houd voor hunne deuren een Uitsteekbordje met hunne Naamen, en den naam hunner Bedieninge. Aartig schertst de geestige Puntdichter a. stein, by 't verlies zyner Egâ, in één zyner Puntdichten, op deeze Doodbidders; schryvende: Dees bidden op het geen dat ick zogt af te smeeken. Sy bidden op de doot van haer die 'k biddend won, En biddende verloor, hoe dat ik bidden kon. Dees bidden op myn schae, en winnen 't wyl zy spreken. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1857]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Met behulp deezer Bidders, Noodigers of Aanspreekers, maaken de Naastbestaanden eene Lyst op van alle de zoodanigen aan wien men de bekendmaaking van het Sterfgeval wil laaten doen. Even zoo gebruikt men deeze Lieden, in eene laatere samenkomst, tot het opstellen van de Lyst der Persoonen, welken men ter begraavenisse wil verzoeken. Te Amsterdam heeft men hier toe gedrukte Lysten, op welken de naamen der Persoonen, in 't een en 't ander geval, onderscheidenlyk aangehaald worden. Voorts worden met deeze Bekendmaaking, die ten spoedigste geschied, te gelyk de verdere Nabestaanden verzogt het Huis te sluiten. By dit sluiten neemt men de meerdere of mindere Bloedverwantschap wel degelyk in agt. Een Zoon of Dogter is verpligt het Huis geheel en al te sluiten; maar eene Zuster of een Neef kan met eene halve sluiting bestaan; wyders worden, hier en daar, by aanzienlyke Lieden, de Deurknoppen ook wel zwart geverfd; het een en 't ander word met de bekendmaaking te kennen gegeeven. Gemeenlyk luid dezelve in deezervoege: Ik maak bekend dat overleeden is enz. Doch beleefde en in dit stuk ervaren Bidders zeggen, gantsch deftig, de Heer - word, van wegens de Familie, bekend gemaakt, dat overleeden is enz. Voorheenen was 't, in meest alle onze Steden, gebruikelyk, deeze aankondiging te doen met Gedrukte Briefjes, welken men uitdeelde; doch dit neemt alomme sterk af; | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1858]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+in Amsterdam houd het egter nog al stand, en bestendig op de noodiging ter begraavenisse. Zoodanig een Briefje is doorgaans van deezen inhoud: UE. word ter begraavinge verzogt, met het Lyk van - em voor - uuren te zyn in de – Kerk, of op het - Kerkhof. Voor ruim eene Eeuw drukte men, op zulke Briefjes, min of meer de geheele Vermaagschapping uit; dat wel eens aanleiding gaf tot koddige snaakeryen, of ten minsten tot een zeldzaamen samenloop van Naamen. Onder anderen heb ik, tot een voorbeeld hier van, in een oud boekje, het volgende zeer byzondere Begraavenisbriefje gevonden. | |||||||||||||||||||||||||
Tegens Dinghsdagh den 25 May 1655.Werdt UE. ter begraefnis gebeden, met anna rokes vasthof, naergelaten Kindt van wylen Zalige Rokes Jansz. Vasthof, wiens Vader en Moeder geweest is Zalige Jan Rokesz. Vasthof, beyde gewesene Booremakers en Yserkramers in de Spaerpot en Gapers-Steegh, en Maritjen Harmens, Behouddochter van Jan Pieters. Meerhuysen, Kunstkoper, Acteur van de Amsterdamsche Schouwburg, Tamponistus van de Burgery onder den E. Heer Kapitein Nicolaes Pancras: Dochters Dochter van wylen Zaliger Huibert Thysz. Swart, in syn leven Opsiender en Penning-meester geweest in d'Opkomst van de Beemster, en Anna Dirckz Leelyveldt, Suster van Pieternello Rokes | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1859]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Vasthof, Nichtje van Jan Frederiks van der Burgh, Facter van de gemeene Lands middelen, en Lambert Andriesz. Houtkoper, en al de Predikanten genaemt Gisteranis, en de Quakels, en de Dymants, en de van der Hooge. Woonende tegen over 't Heeren Logement, op de hoeck van 't Gebed sonder endt op de Grim. Ten half eenen precys in huys te koomen. 't Lyk zal in de Oude Sinter Niklaas Kerk begraven worden. Men vind by de Liefhebbers veelerleie soorten van dergelyke Begraavenisbriefjes, van die tyden; en daar onder zelfs ook zulken die geheel op rym gesteld zyn. Het eenige dat in dien trant nog heden plaats heeft, is het opstellen van Doodbrieven in rym of deftig onrym, waar toe zig eenige Liefhebbers der Taal- en Dichtkunde nog wel eens verledigen. Tegenwoordig kan men hier toe geschikte Brieven by de Boekverkoopers bekomen; maar meerendeels stellen de Naastbestaanden zelven een Brief op, dienze vervolgens op zwart gerand papier laaten drukken. Onze aanzienlyke kooplieden en deftige Burgers gebruiken ook, doorgaans, geduurende den Rouw, zulk Papier tot alle hunne Brieven, welken zy dan met zwart Lak zegelen. Deeze Rouwbrieven, het zy dus gedrukt, of by menschen van minder vermogen, slegts in geschrift vervaardigd, worden, zoo spoedig als de omstandigheden zulks toelaaten, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1860]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+aan de Bekenden van den overleeden afgezonden. Middelerwyl volvoert de Noodiger zyn last van Bekendmaaking, waar toe hy, op ordre van de Familie, één, twee, drie a vier zyner Confraters gebruikt. Van dit getal hangt de staatlykheid grootlyks af: de Burgerstand vergenoegt zig met twee Bidders; de meer vermogenden neemen 'er drie, dat deftig geoordeeld word: doch by de aanzienlyken klimt het getal wel tot vier, vyf, of zes; waar by dan doorgaans de Lyfknegt of Koetsier, of, onder de Kooplieden, ook wel een Kantoorbediende gevoegd word. Wyders word zoodanig eenen Noodiger de zorg aanbevolen, om het Graf te bestellen; het middel op het begraaven te betaalen; de Tafels, Kelken, en Broodjes of Koekjes ter uitdeelinge op den dag der begraavenisse, en 't geen 'er verder vereischt word, te bezorgen. Ga naar margenoot+Wanneer 'er dus op alles de vereischte orde gesteld is, laat men gewoonlyk, althans onder den Burgerstand, op sommige plaatsen, de naaste Gebuuren vraagen, of ze ook genegen zyn om den overleeden in de Kist te zien liggen: en deezen worden, op hunne komst, met een geraspt Broodje, of gekruid Koekje, en een glas Wyn of Bier onthaald. Doch men neemt dit meest, en ten omstandigste, in agt, by 't overlyden van jonge Vrysters of Vryers, en bovenal by dat van Kinderen. In 't laatste geval verzoekt men veeltyds alle de bekende Speelnootjes en Kinderen, om hun Mak- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1861]
| |||||||||||||||||||||||||
kertje Ga naar margenoot+in het Kistje te zien; waar op men Koekjes of iets anders onder hen uitdeelt. Oudtyds wierden de Kinders als dan op Rystenbry met Suiker en Kaneel onthaald; dan met het afneemen der kostbaare doodmaalen, is dit ook buiten gebruik geraakt; alleenlyk heeft het nog by eenigen onder den Boerenstand plaats. Cats doelt 'er zeer geestig op, als hy in zyne Lykklagt over een Vinkje zegt: Gaat roept 'er al de Kinders by,
De Kinders hier omtrent,
Op dat zy eeten van dien bry,
Die 't Beesje heeft gekent.
Ga naar margenoot+Onder het maaken van alle deeze schikkingen, word inmiddels het Huisgezin, gelyk ook ieder der Naastbestaande, in den rouw gestoken; elk naar de betrekking, welke hy tot den dooden heeft: waaromtrent de volgende byzonderheden voornaamlyk in aanmerking komen. Men verdeelt het rouwdraagen veelal in een heelen, een halven, en een vierendeeljaars rouw; doorgaans genoemd den zwaaren en ligten Rouw. De zwaarste is die over Man en Vrouw, of Vader en Moeder; geduurende een jaar en zes weeken. Het eerste halfjaar draagt men den zwaaren, en het andere halfjaar den ligten Rouw. In den zwaaren is Man en Vrouw geheel in 't zwart gekleed; de Man althans zes weeken vast; doch na dien tyd houd men een blaauwen Rok met zwarte opslagen en knoopen uitgemonsterd, ook | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1862]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+nog voor een zwaaren Rouw; en dit heet deftig. Een Burgerman, wiens vermogens niet toereikende zyn, tot het maaken veeler kleederen, kan met zoodanig eene uitmonstering op andere koleurde kleederen insgelyks bestaan. In Amsterdam gingen de aanzienlyke Burgers eertyds eenigen tyd met een langen Das en hangenden Rouwband; 't geen omtrent de Knegts en Koetsiers van den overleeden, zes weeken of langer, met een grooten dubbeld opgeslaagen Hoed, nog plaats heeft. By de Boeren, wier arbeid dagelyks geen zwart Kleed of veel zwarts toelaat, vergenoegen zig de Mans, met zwarte of zwart gespikte Koussen, en eene kleene uitmonstering aan den Rok; doch altoos hebben ze een Rouwband om den Hoed. Voorts zyn zy des Zondags, bestendig, deftig in 't zwart. Onder onze Vrouwen heerscht 'er vry wat meer verscheidenheid in dit stuk. De aanzienlyke Dames zyn gewoonlyk geheel in 't zwart gekleed, in eene byzondere soort van Laken, dat men Vrouwenlaken noemt; wyders draagen ze zwarte Gaazen Halsdoeken, en overhangende krippen Kappen. Dit is de deftigste trant, die ook meest in gebruik is; maar voor 't overige zyn de Modes van rouwen thans zoo veranderlyk, en zoo vol byzonderheden, dat het niet wel mogelyk zy, alle de Rouw-mutsen, Rouw-aigretten, ja zelfs Rouw-coëffures, en verdere Krullen der groote Waereld te beschryven. 't Is thans zoo ver gekomen, dat | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1863]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+de Rouwgewaaden eer tot dartele misbruiken, dan tot deftige bewyzen van droefheid strekken. Veelen onzer deftige en aanzienlyke Vrouwen, in min hoflyke Steden, voeden hier omtrent andere gedagten, en houden het, op 't spoor onzer vroeger Batavische Voorouders voor eerlyk, nog lange aan de overleedenen te gedenken. Onder dezulken word de rouwkleedy over een Man wel voor drie jaaren aangenomen, en by sommigen voor haaren geheelen leeftyd; waar uit ook een kennelyk onderscheid in die weduwlyke rouwkleeding ontstaat. Wanneer eene Weduwe den rouw voor haaren geheelen leeftyd houden, en zig niet weder door 't Huwelyk verbinden wil, dan neemt zy, na verloop van een halfjaar, zoodanig een Weduwenkleed aan, als zy, haaren geheelen leeftyd door, draagen wil; bestaande in eene deftige zwarte zyden, of andere Tabbaard, overéénkomstig met haaren rang of vermogen. Dan zulks geschied gemeenlyk door Vrouwen van een vergevorderden leeftyd: jonge Weduwen, wier jeugd nog eenig vooruitzigt op een tweede Huwelyk heeft, doen het zelden. Egter vind men 'er voorbeelden van, en zelfs zoo uitmuntenden hier te Lande, als mogelyk in eenig ander Gewest der Waereld, of oudtyds onder Griek of Romer bekend geweest zyn. Bouwde artemisia haaren Man een heerlyk Mausoleum, het ontbreekt ons hier te Lande ook aan geen voorbeelden van die natuur; doch waar vind men | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1864]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+een roemrugtiger voorbeeld van gadeloze trouw, en staatlyk aangenomen Weduwschap, dan in de doorlugtige Vrouwe marie van reigersbergen, Bloedverwante van de edele maria van reigersberg, die duizend Mannen te erg viel, de Vrouw van den grooten huig de groot? Deeze Weduw, (als ware de kuische en trouwe Huwelyksliefde aan dit Geslagte byzonder eigen,) in den jaare 1654, door den dood, van haaren edelen en waarden Echtgenoot, willem van lyere, Heer van beide de Katwyken, het Zand, en Oosterwyk, in den bloei zyns leevens, en na een Echtgenot van drie jaaren en vier maanden, beroofd zynde, nam den Weduwlyken rouw, in 't bloeiendst van haar leeven, nog geen 25 jaaren oud zynde, op het plegtigste aan. Dan hierby bleef het niet; zy deed nog daarenboven haaren Gemaal in 't Marmer, als een Held, op het doodbedde uitgestrekt, uitbeelden; en, ten blyke van haare droefheid en heilig gezwooren Weduwschap, liet zy zig zelve naast hem, als in leevenden Lyve, op de Graftombe in haar Weduwlyk Gewaad, met den traanendoek in de handen, en den rouwsluier over 't hoofd, in wit Marmer na beitelen en uithouwen; met een aanmerklyk Opschrift, 't welk, wy, om de kortheid te betragten, na de Vertaaling van a. pars, hier in 't Nederduitsch zullen plaatsen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1865]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+TER EEUWIGER GEDAGTENIS. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1866]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Van. Het. Geluksaligste. Huwlijks. Bedde. Maar. Selve. Voor. Het. Gehele. Vaderland. Voor. Welke. Hy. Na. Het. Voorbeeld. Van. Syn. Voorouders. En. Geslagt. Tot. Een. Groot. Cieraad. Soude. Verstrekt. Hebben. Door. Een. Seer. Vroege. En. Beschreijelyke. Dood. In. Den. Vollen. Bloei. Van. Syn. Leven. Weggerukt. Heeft. De. Alderedelste. En Grootmoedigste. Vrouwe. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1867]
| |||||||||||||||||||||||||
geerte. Ga naar margenoot+En. De. Eeuwige. Welke. Sy. Hare. Andere. Ontnomene. Siel. En. Aldersoetste. Deel. Eigene. En. Tot. Het. Grav. Toe. Te. Bewaarene. Liefde. Toegewijd. Hadde. Blijkbaar. Soude. Maken. Wy hebben dit voorbeeld van deeze aanzienlyke Vrouw te opmerkenswaardig gevonden, om die allerheerlykste Weduwlyke Bloem, in onze Natuurlyke Historie, der Hollandsche geaartheid, niet by de staatlyke Rouwkroonen te vlegten. Het toont ons, dat 'er in het hart van den onverbasterden Hollandschen Adel, waartoe deeze | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1868]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Echtgenooten behoorden, een doorslaand overblyfsel heerschte, van die oude Bataafsche gemoedsneiging, waar van tacitus uitdruikkelyk zegt; dat zy zig allerheerlykst vertoonde, in die vrydommen, waar in de Maagden alleen huwelyken: en daar men, met de hoope van eene eeuwige trouw, die men met zyne Huisvrouw gemaakt heeft, het Huwelyk maar eenmaal volbrengt: aan welk getuigenis dit Katwyksche voorbeeld volkomen beantwoord. Het blykt ook wyders, uit de oude Chronyken des Lands, ten klaarste, dat deeze neiging, na den tyd der Batavieren, onder 's Lands Adel min of meer stand gehouden heeft; waar van veele Kloosters, inzonderheid dat van Rhynsburg en anderen, ter getuigen strekken; nadien zig veele Weduwen, in die dagen, toen de Roomsche Kerkleer hier te Lande heerschte, in zoodanige Gestigten begaven, om zig aldaar in haaren Weduwlyken staat heiliglyk af te zonderen. En even zoo is de nog tegenwoordige neiging, welke men by veelen bespeurt, om Weduwen te willen blyven, en als gestadig aan den Man te gedenken, met hoop en onder verzugtingen, van met hem namaals in eene reine hemelsche trouw te zullen leeven, een onwederspreekelyk bewys van den ouden Nationaalen indruk ten deezen opzichte; waar van, zelfs na de Hervorming, nog sterker voorbeelden te vinden zyn, dan vóór dezelve. Van daar ontmoet men overal, in onze openbaare Kerken, veele Graftombes, Stee- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1869]
| |||||||||||||||||||||||||
nen Ga naar margenoot+en Opschriften door Weduwen ter nagedagtenisse haarer Mannen gesteld; doch geene zoo luisterryk, konstig en treffende, als de bovengenoemde Graftombe, door marie van reigersbergen, voor haaren willem van lyere vervaardigd, waarop de braave Katwyksche Leeraar, a. pars, met recht, in deezervoege zingt: De Edele Gemalin, de schrandere marye,
Wil eeuwig traanen op het witte Marmer wyen.
Sy legt Haar op het Grav selfs leevend aan syn syd
Ten trotse van de dood; geen tyd dees rouw en slyt.
En in een Grafschrift ten slot: Soekt eeuwen lang, soekt honderd jaar,
En wyst my soo een galoos Paar.
Voorts beveelen wy deeze Graftombe aan de beschouwing van alle Vaderlandsche Liefhebbers; in zoo verre dit stuk, niet alleen uit hoofde van het geval, maar ook wel byzonder om deszelfs konst, onnavolgbaare, grootsche en meesterlyke Beeldhouwkunst, der beschouwinge overwaardig zy; en keeren weder tot het rouwdraagen zelve, of 't geen daar toe betrekking heeft. Daar het, als uit het voorgemelde blykt, onder de edele en aanzienlyke Vrouwen, voor zeer braaf en deftig gehouden word, by het overlyden van den Man, een staatelyk en eerbaar weduwschap te betoonen; is het in het tegendeel, onder onze Hol- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1870]
| |||||||||||||||||||||||||
landsche Ga naar margenoot+Vrouwen, ten hoogste opspraakelyk, ontydig het weduwschap te verlaaten; dat nu en dan nog wel eens gebeurt; maar egter niet zeer gemeen is. Vóór deezen was het geheel ongeoorlofd, doch heden staat het onder eenige bepaalinge vry, als bekend is, uit het Huwelyks Reglement van de Staaten Generaal Ao. 1656; volgens het welke eene Weduwe, zes maanden, na haars Mans dood, onbesprooken, huwen mag; als zynde dit het tydsverloop, binnen het welke eene Zwangerheid van het eerste bed ontdekt zou kunnen worden. Edog, schoon het dus geoorlofd zy, men spreekt 'er egter zelden met lof van; de schotspreuken, luidgekreeten, haast vergeeten, de rouw van buiten, de trouw van binnen, en dergelyken, volgen 'er ras op. Hierbenevens vereischt het gebruik, dat zulk eene Weduwe, welke gezind is voor den voltrokken rouwtyd te huwen, eenige weeken voor het Bruidschap den rouw verligte, en vervolgens geheel aflegge. 't Gebeurt nog wel eens, maar 't is belachelyk, dat 'er hier en daar in de strikken en kwikken eenige weinige overblyfsels van den rouw gevonden worden. By den Boerenstand en de Burgers weet men hier niet veel van; alleenlyk word het verligten van den rouw naauwkeurig onder hen waargenomen; welke verligting doorgaans eerst op het halfjaar, dan op het vierendeel jaars, en eindelyk op de zes weeken gerekend word. Even zoo heeft 'er ook, ten aan- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1871]
| |||||||||||||||||||||||||
zien Ga naar margenoot+der Bloedverwandschap een zwaarder of ligter rouwen plaats. Een Zuster en Broeder rouwen minder zwaar over elkander dan over Vader of Moeder; deezen insgelyks minder over Zoon of Dogter, dan over Man of Vrouw, Vader of Moeder; en een Neef minder over Oom of Moei, dan deezen over des Neefs Vader of Moeder. Wy mogen den Leezer niet lastig vallen met alle deeze onderscheidingen te berde te brengen; en merken daarom, ten opzichte van het zwaare rouwen, nog alleenlyk aan, dat het draagen van Zilver, Goud en Juweelen, in 't zelve voor ongeoorlofd gehouden word. Maar 't gemis van dien opschik weeten de vermogenden wel te vergoeden, door allerleie soorten van Tooi of Galanterie-waaren, welken men, om zwierig te rouwen, overvloedig te koop vind. Dan zulks heeft meest plaats in de Steden; de Dorpelingen en Landlieden hebben meerendeels geen behaagen in dien opschik. Intusschen zyn 'er nogtans in hunne rouwgewoonten nog al eenige byzonderheden, op welke allen wy egter niet staan kunnen blyven: genoeg zy het, ten voorbeelde, de twee volgenden te melden. Hier en daar neemt eene Dogter dikwils den rouw aan, die de Moeder voegt, en de Zoon dien van den Vader. Stel, dat eens Vaders of Moeders Zuster of Broeder, of ook wel eens Moeders of Vaders Vader of Moeder sterft, en dat de Vader of Moeder Weduwe of Weduwnaar is; in zulk een geval bekleed | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1872]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+de Zoon of Dogter de plaats van den overleeden Vader of de gestorven Moeder. Als dan iemand, Weduwnaar zynde, één of meer Dogters heeft, en zyns Vaders of Moeders Zuster of Broeder sterft, zoo word de oudste Dogter gehouden, des Vaders Vrouw, haare overleeden Moeder, te representeeren; zy moet des, ter dier oorzaake, den zwaaren rouw draagen, en dien uithouden, als of zy haars Vaders Vrouw ware; terwyl de andere Zusters, of zeer weinig, of in 't geheel niet, rouwen. Een tweede staaltje van byzonderheid leveren ons de Vrouwlyke rouwdragten, die nog volkomen met de oude gewoonten overéénstemmen, en in etlyke streeken van ons Land plaats hebben. Men vind ze voornaamlyk in Vriesland, van daar ook in Westvriesland, wel byzonder op het Eiland Marken, op Ameland, en elders. Hier en daar zyn de Vrouwen, geduurende den zwaaren rouw, verpligt, eenige maanden en weeken met een zwarten Bovenrok over het hoofd omgeslaagen te gaan. Elders draagen de Vrouwen, eenigen tyd lang zwarte Falien, welken zy Slooven noemen. Deeze Slooven zyn eene soort van zwarte kleeden, die onze Vrouwen in de Steden voor Regenkleeden gebruiken, en ook Falien noemen; zynde afkomstig van zekere Orde van Begynen, die zulke zwarte kleederen droegen, en van daar Gefalyde Begynen heeten. Eigentlyk was, in de zestiende Eeuwe, de staatlykste rouwdragt on- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1873]
| |||||||||||||||||||||||||
zer Ga naar margenoot+Vrouwen, de Huik; waar mede zy toen, benevens de Mannen, deftig ter begraavinge gongen; ook droegen zy dezelven, ten teken van rouw, nog al eenigen tyd daar na. Het draagen der Falien, en van den Rok over het hoofd, is ongetyffeld nog een overblyfsel van dit rouwen met eene Huik. Aan den Zaankant is dit gebruik nog maar kort afgeschaft. Men heeft een Printje van picart, die nog in deeze Eeew geleefd heeft, getyteld Deuil de Saardam, dat is, Zaandamsche rouwdragt, waar in de Vrouw met eene Huik verbeeld staat; maar heden is die manier van rouwen, zoo in 't eene als andere opzicht, geheel buiten gebruik. Alleenlyk verschynen de naastbestaande Vrouwen, op den tyd der begraavinge, in 't Sterfhuis, somtyds met eene Huik; doch meestal met eene Falie: hier en daar vergezellen ze ook de Lykstatie; dan dit, dat eertyds algemeen was, heeft thans zeldzaam plaats. Buiten deeze opgenoemden, zyn ons nog veele andere byzonderheden bekend; doch wy zullen, om in geene al te verregaande juistheid, nopens den Vrouwlyken opschik te vervallen, ons hier mede niet breeder ophouden, van meer dienst zal 't zyn zulke zaaken te beschouwen, die een Mannelyk onderzoek wel waardig zyn; en dus voorts het oog te vestigen op de staatlyke uitvaart van den overleeden persoon. Ga naar margenoot+Naast het vervaardigen van den Rouw, komt, by de Bloedverwanten, in overwee- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1874]
| |||||||||||||||||||||||||
ging Ga naar margenoot+de bepaalde dag der begraavinge, de noodiging der Vrienden, de rangschikking en de weg dien men gaan zal. Wanneer men dit alles in eene nadere samenkomst, of by eene tweede Cedelmaaking vastgesteld heeft, is het eerste, dat eigentlyk met betrekking tot het Ceremonieel geschied, het Baarhaalen. Twee Gebuuren gaan naar de Kerk of het Kerkhof, om van daar de Doodbaar te haalen, en dezelve voor de deur van het Sterfhuis te brengen; waar toe zoodanige gebuuren, in de meeste plaatzen, wetlyk verbonden zyn. Onder 't Gemeen brengt men 'er de Baar veelal des morgens; maar by deftige Burgers geschied het gewoonlyk eerst op het uur der begraavinge: en als de Baar geplaatst is, worden deeze Baarhaalders dikwils met een byzonderen steekpenning beloond, en met een glas Wyn of Bier beschonken. Ga naar margenoot+Tegen dat het uur der begraavinge nadert, komen de Bloedverwanten, eenigen tyd voor de algemeene samenkomst, byéén in het Sterfhuis, zoo Mannen als Vrouwen. Dit uur is zeer verschillende; doch in de meeste Hollandsche Steden en Plaatsen bepaalt men het, op het uur van één- of twee, na den middag. Veelal zyn hier op ook bepaalde Keuren, ingevolge van welken de boeten van uur tot uur zwaarder oploopen; het welk den vermogenden gelegenheid geeft, om ook daarin uit te munten, door op de boeten te begraaven. In Amsterdam althans neemt men zulks met groote staat- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1875]
| |||||||||||||||||||||||||
lykheid Ga naar margenoot+in agt; en het staatlykste in onze Hollandsche Steden is des avonds te begraaven. Men noemt dit hier en daar Dompelen, en een bepaald getal van Lantaarndraagers verlicht als dan de sombre Lykstatie. Dit gebruik, om by avond te begraaven, is al zeer oud. By de Grieken was het reeds eene algemeene gewoonte, om de Lyken voor den opgang der Zonne ter aarde te bezorgen. En onze oude Batavieren, gelyk ook de Romeinen, verrigtten de begraaving hunner Heerlyke Mannen, met verlichtende Fakkels en Kaarssen: zy hielden tweeërleie uitvaarten, naamlyk die der brandinge en wegdraaginge; en de staatlykste geschiedde by nagt. Even zoo pleeg men hier te Lande de Bisschoppen en andere Geestelyke persoonen, zeer staatlyk, niet veele Flambouwen en Toortsen te begraaven; waar uit deeze onze plegtige Avondbegraavenissen vermoedelyk ontstaan zyn. Omtrent dien tyd nu, het zy dat het uur der begraavinge vroeger of laater valle, verzamelen zig die geenen, welken, op het gedaane verzoek, mede ter begraavenisse gaan willen, in het Sterfhuis; alwaar één of twee Aanspreekers aan de deur staan, om de genoodigden binnen te geleiden. Zy brengen dezelven in een daar toe geschikt vertrek, in 't welke men doorgaans de cieraaden van den wand genomen, of, vooral de Spiegels, met zwarte kleeden bedekt heeft. In dit vertrek staan de Bloedverwanten naast één geschaard, elk in zyne | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1876]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+betrekking in den rouw. De allernaaste aan het Lyk draagt een langen Rouwmantel, somtyds ook met een langen sleep; welke, by de begraaving van Adelyke Lieden, door een byzonder daartoe gesteld Persoon, agter hem gaande, opgehouden word. Van daar is het nog een algemeen gebruik, dat de Livreibedienden naast hunne Heeren mede te begraaven gaan. Oudtyds droegen zulke bedienden de Wapenblazoenen hunner Heeren; doch zints men de Wapens op de afhangende Livreilinten weeft, is dit in onbruik. Op het Hoofd is wyders een Hoed met een rondom neergeslaagen rand, dien men eene Luif, doch eigentlyk een Luiphoed noemt; als ziende de geenen, die ze draagen, al luipende van onder deezen Hoed. Hierom zegt men, van iemand, welke niet helder uit de oogen kykt, maar loens en op zyde, onder een diep op 't oog gedrukten Hoed, ‘ziet het is een Luipert’. Te Amsterdam draagt menze thans veelal ter wederzyde opgeslaagen, doch egter zoo, dat de rand voor de oogen kome. Om deeze Luiphoeden hegt men Rouwfloersen, die van agteren nederhangen. Zy hebben den naam van Rouwbanden, en zyn in eenige Steden en Plaatsen zeer lang, maar elders weder kort: in 's Hage draagt men dezelven veelal sleepende, tot op de Schoenhielen; zoo ook te Delft en elders; doch te Amsterdam, Haarlem, Leyden en daaromstreeks, zelden langer dan tot over de Schouders, of, op zyn langste, tot aan de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1877]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Heup of over het midden van den Rug. Deeze Rouwbanden zyn, volgens alkemade, oorspronglyk van de Kampvegters, en het eerste gebruik der Hoeden, die men in ouder dagen gewoon was met een kostlyken band op te binden. Een Kampvegter, met zulk een opgebonden Hoed, in het Perk verschynende, gaf daar door een teken van moed, vlugheid, blydschap en wakkerheid: waar tegen dan een nederhangende Hoed, waar aan de opbindselen afhongen, neerslagtigheid en droefheid aanduidde; dat ook, in navolging hier van, de betekenis der Rouwbanden isGa naar voetnoot(*). Men noemt deeze Rouwbanden mede Lampers, by verandering van tongval Lamfers, volgens kiliaan eene algemeene benaaming van Schouder en Borstdeksels, zoo veel als Voiles de Gorgerette, en dergelyken; hoedanige de oude Hollandsche Vrouwen van hunne Hoofden langs de Borst lieten hangen; nagenoeg zoo als onze Dames thans haare Gaazen Hoofddoeken draagen. Zy dan, die zulke Luiphoeden met hangende Lampers draagen, zyn de naaste Bloedverwanten; de overige Vrienden van wat verder graad komen doorgaans met opgetoomde Hoeden, met of zonder Lampers, naar hunne meerdere of mindere betrekking tot het Lyk, of de bepaalde staatie; wordende somtyds alle de genoodigden verzogt met | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1878]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Lampers ter begraavenisse te komen. De naaste Bloedverwanten, die in 't gemelde vertrek overeinde staan, worden telken reize, als 'er iemand ter begraavinge binnen komt, door denzelven aangesproken, en hun de rouw beklaagt, dat heden gemeenlyk met een ik condoleerje over 't verlies, of wel eene stilzwygende buiging, afloopt; doch oudtyds altoos met een Christelyk rouwbeklag geschiedde. Terwyl de Mannen dus in dat vertrek staan, onthouden zig de Vrouwen der Bloedverwanten en Vrienden in een ander byzonder vertrek, alwaarze in behoorelyk rouwgewaad verscheenen zyn. Intusschen staan de Draagers, die het Lyk ten grave moeten brengen, by de Kist. Als eindelyk de bepaalde stond daar is, en de opgekomen genoodigde byéén zyn, komt de voornaamste Aanspreeker deftig binnen, treed naar den naasten Bloedverwant, en vraagt hem, in stilte, af, of 't hem goeddunke, dat de Kist geslooten, en het Lyk uitgedraagen worde. Tevens vraagt de Aanspreeker, of ook de eene of andere Vriend, den overleeden nog wenschte te zien; by hoedanig eene gelegenheid het nog wel eens gebeurt, dat de betrekking van vriendschap by deezen en geenen werkzaam word, zoo dat zy zig opgewekt gevoelen, om den dooden te zien, en van hem, als 't ware, een destig afscheid te neemen. Deeze plegtigheden waren oudtyds zeer algemeen; ze houden ook hier en daar nog stand; maar in de Steden loopt dit gebruik | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1879]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+genoegzaam te niet. De Aanspreeker volgt meerendeels de gemaakte schikking in stilte, en geeft order om het Lyk uit te draagen. Hierop sluit men de Kist, en eenige Draagers Ga naar margenoot+brengen de Lykbaar voor de deur; terwyl anderen de Kist met het Lyk uithaalen, en dezelve op de Baar zetten. By dit uithaalen neemt men altoos stiptlyk in agt, de Kist recht vlak te houden, en het Voeteneinde vooruit te draagen, in welken stand dezelve ook op de Baar gezet word. Het tegengestelde van dit laatste is te schandelyker; om dat men Lieden, die zig zelven te kort gedaan hebben, of die door Beuls handen gestorven zyn, gemeenlyk met het Hoofdeinde vooruit wegdraagt. Voorts staan 'er twee of meer Mannen gereed, die de Roef of Raaf, waar op een breed geplooid Lakens Doodkleed ligt, op de Kist zetten, en vervolgens het Kleed tot over de Baar uitspreiden. Deeze Kleeden en Roeven behooren doorgaans aan eenige Godshuizen, van welken men verpligt is dezelven te huuren: elders zyn 'er ook byzondere Lieden die ze verhuuren; doch in de meeste Steden en Dorpen geschied zulks ten voordeele van de Armen. Den oorsprong hier van, als mede van het plaatsen der Roeven op de Kisten, vind men in een recht oud Vaderlandsch gebruik; het welk te aanmerkelyk is, om het hier over te slaan; des wy den tyd, dien de Aanspreeker besteed, met de Vrienden naar hunnen rang op te roe- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1880]
| |||||||||||||||||||||||||
pen, Ga naar margenoot+zullen waarneemen, om het voornaamste daar omtrent te melden. Wat de Berrie of Baar betreft; sommigen willen, dat ze Baar genoemd word, naar het gehuil of gebaar, dat by een dooden plaats had; toen men veel werks maakte van Huilers of Huilsters te huuren, die om en naast het Lyk met eene bittere gebaarmaaking van schreien gongen, dat by de Spanjaarden nog in gebruik is. By de Romeinen waren de Huilsters zeker zeer gemeen; dan 'er zyn my tot geen bewysbaare blyken van zulk eene gewoonte, by onze Batavieren en de oude Germaanen, voorgekomen. Indien men deeze afleiding wille billyken, zou men tot laatere tyden moeten gaan, en het zingen van Lykliederen of Gebedezangen onder de Christenen daar voor willen houden; waarvan daadelyk nader. Meerder bewys van het volgen eener oude gewoonte, vind men in 't gebruik van de Roef en het Doodkleed. Want de Deksels der Doodkisten wierden, gelyk wy reeds gezegd hebben, oudtyds met schuin opstaande Planken gemaakt, waar over dan het Lykkleed heenen hing. Nu heeft men, zedert dat de Deksels der Doodkisten plat gemaakt zyn, egter het oude fatsoen der Doodkleeden willen behouden; en ten dien einde een samenstel van Houten Latten, als een schuins opgaand Deksel, gemaakt. En dit Latten-deksel is waarschynlyk naar deszelfs gebruik, met betrekking tot het Doodkleed, dat men het Reeuw- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1881]
| |||||||||||||||||||||||||
of Ga naar margenoot+Raakleed noemde, Reef of Raaf, en eindelyk Roef geheeten; even zoo als dit Kleed, nu door verandering van tongval, ook het Roefkleed, of het Dooden Roefkleed hiet. Wel byzonder schynt het my aanneemelyk, dat de bovengemelde gewoonte, om dit Doodkleed ten behoeve der Armen te verhuuren, daar uit voortspruit, dat men oudtyds gewoon was, dit Raakleed voor de Armen te laaten. Men liet naamlyk zulk een Kleed, dat door de Naastbestaanden bekostigd wierd, na dat het Lyk met aarde bedekt, en de Zerk op het Graf geleid was, over het Graf heen spreiden. Dit Kleed bleef vervolgens eenigen tyd op het Graf liggen, en 't mogt voorts, na verloop van dien, door armen en behoeftigen weggenomen worden. Een gebruik dat ook nog heden in eenige plaatsen, vooral in Overyssel, heerscht; als onder anderen te Ootmarsum, daar ik deeze plegtigheid met eigen oogen gezien heb. Het word daar voor eene heiligschennis gehouden, zulk een Kleed, dat gemeenlyk vierkant en van zwart Laken of Saai is, weg te neemen, dan ten minsten na verloop van twee of drie weeken; wanneer of de Koster, of de Armen vryheid hebben om het weg te neemen. Ga naar margenoot+Iets dergelyks is mede in Rhynland, ten opzichte van de Kraamvrouwen, in gebruik; zoo als ik te Warmond gezien heb. Te weeten, men legt, wanneer eene Vrouw, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1882]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+in het Kraambedde overleeden, uitgedraagen word, over het zwarte Lakensche Doodkleed, een wit Beddelaken; het welk, na dat Lyk onder de aarde is, over het graf gespreid word, en aldaar ten behoeve van den Doodgraaver blyft liggen. En dus ontdekt men ook hier en daar een overblyfsel van de oude gewoonte, by 't begraaven der Kraamkinderen. Als zulk een Kraamkindje sterft of dood ter waereld komt, word het door de Vroedvrouw, gevolgd van den Vader en twee Buurvrouwen, weggedraagen. My is berigt, dat dit, omtrent de Ysselstreek, door den Vader gedaan moet worden; 't welk, indien 't zoo zy, overéénkomt met de gewoonte der Romeinen; by welken de Vaders doorgaans de Lykbussen hunner Kinderen wegdroegen. Soortgelyke omstandigheden, hoe vreemd zy in deeze dagen voorkomen, zyn inderdaad geen gering bewys van den eigen aart der Natie; die zig nog heden vertoont in de Landeigen of overgenomen gewoonten, 't zy van de oude Batavieren of van de eersten Christenen onder hen; dat vooral plaats heeft in het Drentsche en elders in Overyssel. In die streeken van ons Vaderland ontmoet men meermaals om dit in 't voorbygaan te melden, gebruikelykheden, die volkomen beantwoorden aan de beschryving, welke tacitus van de Zeden der Germaanen en Batavieren geeft. Wanneer 'er, by voorbeeld, onder de Boeren een Zoon of eene Dogter trouwt, dan | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1883]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+krygt het jonge paar niets ten Huwelyk, dan ééne of twee Koeien, een Paard en wat klein Vee meer of min, naar het vermogen der Ouderen. Hier in bestaan ook de overërvingen en bedeelingen aan de Naastbestaanden. En zoo komen de rouwplegtigheden insgelyks voornaamlyk uit, op het herdenken aan den dooden, onder het doen van gebeden, en 't leezen in den Bybel, enz. waar van daadelyk nader; doch, om weder ter zaake te keeren, het is, aangaande de Doodkleeden, onzes bedunkens, zeker, dat uit dit oude, hier en daar nog leevend gebruik, om de Doodkleeden over de Graven te spreiden en die te laaten liggen, by het beschaaven der wetten, en het oprigten van gemeene Wees- en Armenkassen, voortgesprooten zal zyn de thans veelal geregelde gewoonte, om zulke Kleeden, ten koste van der Steden- of Dorp-Armen, te laaten maaken, en dezelven ten hunnen voordeele te verhuuren. Deeze gedagten komen my zeer gegrond voor, met betrekking tot alle die Steden en Plaatsen, daar men dit gebruik ingevoerd heeft; dan tevens moet ik ter dier gelegenheid nog melden, dat 'er egter Steden zyn, als by voorbeeld Amsterdam, daar deeze Kleederen, door een ieder die een Rouwinkel opzet, en zig voor Aanspreeker uitgeeft, verzorgd worden. Ook staat hier omtrent nog aan te merken, dat die Kleeden in deeze Stad met veel zwiers ter statie gemaakt worden, inzonderheid voor Kinderen en | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1884]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Vrysters of Vryers; wanneer men dezelven op veelerleie wyzen met strikken en kwikken overboodig doet pronken; dat vervolgens nog te stade zal komen. Ga naar margenoot+Naast het uithaalen der Kiste met het Lyk, dat ons gelegenheid gegeeven heeft tot deeze tusschenkomende aanmerkingen, komt verder in overweeging het wegdraagen van 't Lyk, door daar toe geschikte Draagers. Deezen worden, en moeten in de meeste plaatsen, wettig, uit de Gebuuren gekoozen worden. Dit is ook een Nationaal gebruik, daar men veelal zoo zeer mede ingenomen is, dat het meermaals der Overigheid moeite baarde, wanneer men goed vond deeze Buurregten tot Ampten te maaken. Men heeft 'er te Amsterdam eene proef van genomen, door het afkondigen eener Keure, in den Jaare 1696; volgens welke een bepaald getal van Persoonen tot Lykdraagers aangesteld wierd: doch dezelve sleepte zulke bittere oproeren met zig, dat men 't raadzaam oordeelde, die Keur weder in te trekken. In andere Steden, op welk een boeg men het heeft willen wenden, is men 'er ook nimmer in geslaagd. Men houd zig hier omtrent aan de gewoonte, of aan de Gebuurwetten, welken zulks op verscheiden plaatsen regelen. Die van Leyden luid, wegens het uit uithaalen van het Lyk, aldus: De vier, of twee naest gebuyrde Manspersoonen, naer de bejaertheyd of swaerlyvicheyd van de gestorve Persoon, syn gehouden | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1885]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+het Lyck uit den Huyse te haelen, maer indien 't selve een jong Kint is geweest, 't welk men sonder Baer onder den arm draegt, zal den naesten Buurman ter rechter zyde 't zelve gehouden zy te doen, enz. En wegens het Lyck ter aarde te brengen, zegt de Keur: 't Dode Lichaam zyn de acht naaste gebuyren, malkanderen behoorlyk verposende, (den Heer, die van zyn Raedt ende Thresoriers daer van vry zynde,) gehouden, gesamentlyck te dragen, ende ter aerden te brengen, uitgezeit de Kinderkens die men onder den arm draegt, enz.. Naar uitwyzen deezer Keure nam men de Draagers uit de buuren, en oordeelde, dat een getal van agt Persoonen daar toe genoegzaam was; welk getal, volgens het oude Volksgebruik, by veele Natiën in zwang geweest is. Zoo leiden de Romeinen, en dus ook denkelyk de oude Duitschers, het Lyk, als zy het zelve naar den houtstapel droegen, op een doodbeddeken, 't welk beurtlings door zes of agt Mannen, naar de staatlykheid des persoons, gedraagen wierd; vanwaar zy die Lectica of Beddekens, op welken zy de Lyken droegen, met den naam van Hexaphoros en Octophoros benoemden, zoo veel als Beddekens, die door zes of agt Mannen gedraagen moesten worden. Dit had plaats by de begraaving van aanzienlyke Lieden en ook by den Burgerstand; maar de gemeene Man wierd veelal door slegts vier draagers weg- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1886]
| |||||||||||||||||||||||||
gedraagen; Ga naar margenoot+waar op martialis oogt, als hy L. VII. Epigr. 75. zegt:
Quatuor inscripti portabant vile cadaver.
‘Vier gemeene Lieden droegen het veragte Lyk’. Men kan daar uit afneemen, dat het getal van vier draagers toen veragtelyk was, gelyk het ook nog onder ons is; als hebbende dit meest plaats by schaamele menschen, of die in Armhuizen sterven, en door de Doodgraavers weggedraagen worden; 't welk by de Romeinen ook geen kleine schande was. Dit schandelyke lot viel den gehaaten Keizer domitianus ten deel, volgens de aantekening van suetonius Cap. XVII. Cadaver ejus populari Sandapila per vespillones exportatum, ‘zyn dood Lichaam is met eene gemeene Baar door de Doodgraavers weggedraagen’. De Romeinen hadden naamlyk twee soorten van Baaren; de eene was de veragtelyke Sandapila en de andere de voorgemelde deftige Lectica. Zoo is ook onder ons die geringe soort van Berriën bekend, welken door twee Mannen gedraagen worden; waar mede de Doodgraavers somtyds Lieden van een veragtelyken staat, en Dieven, die in de gevangenis sterven, welken niemand ter begraavinge volgen wil, wegdraagen. Men houd het daarentegen, in navolging der Romeinen, onder ons voor eerlyk, op eene groote Draagbaar, door een goed getal Draagers, en ten minsten agt of tien | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1887]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Mannen gedraagen te worden; en men neemt, even als by de gemelde Volkeren, niet minder dan vier Mannen voor eene Draagbaar. Men kan hier van eene zeer wel getroffen afbeelding vinden in joost van vondels Tooneel des Menschelyken Levens, Bladz. 48. Overéénkomstig met deeze oude gewoonte der Romeinen, door onze Voorzaaten overgenomen, houd men, by den Boerenstand, nog heden, het getal van agt draagers voor groot genoeg. Hier en daar worden deeze Baaren ten dien einde Ga naar margenoot+zoo gemaakt, dat ze met twee lange sterke stokken ondersteund worden: in dat geval draagen vier Mannen de Baar, houdende elk een priem op de Schouders; terwyl vier andere Mannen, twee en twee over elkander, den dwarsdoorgestoken stok op de armen neemen, dus het Lyk optillen, en hetzelve voortdraagen. In de Steden vergroot men het getal merkelyk, en men stelt eene statie in 't neemen van veele draagers. Ter dier oorzaake voegt men, by het bestemde getal, dat men uit de buurt neemen moet, 'er meest al nog wel zes, of agt, of meer. En veeltyds verkiest men twee uit dezelven tot zoogenoemde Heksluiters, of die eigentlyk agter aan de statie gaan; en dus genoemd worden, om dat ze oudtyds het Hek van 't Kerkhof slooten. Deeze draagers worden ook byzonder beloond, als vervolgens gemeld zal worden. In de Steden worden zy staatlyk tot dit draagen verzogt; maar | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1888]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+in verscheiden Dorpen verzoekt men 'er niemand byzonder toe. De Buurt word daar alleen ter begraavinge genoodigd, door den naasten Gebuur; met dit onderscheid, dat zulks verrigt word door een Man, als een Man, en door eene Vrouw, als eene Vrouw overleeden is. Een ieder wie wil komt ter begraavinge, en voegt zig by de vergadering voor de deur van 't Sterfhuis. Als de tyd daar is, dat het Lyk uitgehaald moet worden, slaat een ieder handen aan 't werk, zonder aanzien van persoonen, tot dat het noodige getal het Lyk voortdraagt. Zoo de weg wat lang, of de last wat zwaar is, springt 'er ligtlyk een uit den sleep, om de anderen te verpoozen. Op zulke plaatsen komen geen afleezingen der Persoonen, die het Lyk zullen volgen, te pas: ook zyn ze op de meeste Dorpen geheel niet in gebruik. De Maagschap alleen schikt zig naar rang, en de overigen plaatsen zig zoo als 't best valt; wanneer ook verder de Vrouwen op die wyze volgen. Op zoodanige begraavenissen neemt men, als men niet tot het Geslagt behoort, geen ronwkleedy in agt; een ieder gaat, naar zyn vermogen, met een gekleurd best Zondags pak mede, of trekt, indien hy 't bezitte, nog wel een goed zwart Kleed aan. By de Boeren in de Veenen, en elders op geringe Dorpen, ziet men 'er niet na, al komen ze zoo van den ploeg of hun werk mede ter begraavinge; doch dit gebeurt meest, by 't begraaven van zeer gemeene Lieden. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1889]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Dit gewaagen van den Rang leid ons als met de hand, ter nadere beschouwinge van den uit het Huis treedenden Rouwsleep; waar omtrent zig verscheiden byzonderheden Ga naar margenoot+opdoen. Wanneer de draagers het Lyk op de Baar gezet, en het rouwkleed daar over geleid hebben, draagen zy hunnen last, gelykerhand, eenige stappen al zagtjes voort, en zetten vervolgens de Baar neder. Hier op treed de Aanspreeker naar binnen, en verzoekt de vergaderden, op het afroepen hunner Naamen, het Lyk te volgen. Somtyds verzoekt hy dezelven ook, om, het Lyk ter aarde gebragt zynde, weder binnen te komen; doch dit laatste word veelal op zyn beloop gelaaten. Na dit voorstel begint hy terstond de Afroepcedulle deftiglyk af te leezen. Deeze Cedulle is opgesteld naar de Bloedverwantschap, en den rang der verzogte Persoonen; waarin het Ceremonieel doorgaans zeer naauwkeurig in agt genomen word. De Heer alkemade heeft zig hierover breedvoerig uitgelaaten, voor al met betrekking tot de leenroerige oorspronklykheid en Ridderlyke statie. Het geen, nopens dit Ceremoniel, hier van eigentlyk tot onze zaak behoort, bestaat inzonderheid in 't geene deeze alleszins roemwaardige Vaderlander bygebragt heeft, met opzicht tot den oorsprong van den rang der Bloedverwanten op de begraavenissen. Men heeft zulks naamlyk, gelyk hy zegt, af te leiden, van de verpligting, die de naaste | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1890]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Bloedverwant had, om, wanneer een overleeden in den stryd tegens den vyand, of in eenig tweegevegt, als anderszins, sneuvelde, (dat onder de oude Batavieren niet zeldzaam voorviel,) de wraak van den overleeden op zig te neemen. ‘Overzulks waren, zegt hy, de Bloedvrienden en die in zwagerschap bestonden, om openbaare betuiging te doen van hunne regtvaardige wraak, gewoon, in het begraaven van hunnen gedooden vriend, deze gebruikelykheid te onderhouden en te oeffenen, namentlyk, dat de allernaaste bloedverwant, de naaste aan het Lyk gaande, en houdende in zyne handen een blood Slagzwaerd, tot driemaalen toe overluit uitriep wraak, wraak, wraak, en ook zoo veelmaalen op het Graf slaande, hetzelve Zwaard aan den volgenden Maag overgaf, die mede driemaalen op het Graf geslagen, en de wraak uitgeroepen hebbende, 't zelve aan den derden behandigde, en voort wierdt dit Zwaard aan de andere volgende vrienden overgegeeven ten zelven einde’Ga naar voetnoot+. Dus verre alkemade. 't Is bekend, dat deeze plegtigheden by de Hollanders en Vriezen zeer gemeen waren; en dat eenige uitdrukkingen onder ons, de Maagschappen betreffende, daar uit voortgesprooten zyn, lyd geen tegenspraak. De benaaming althans van Zweer, of Zwaer, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1891]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+onder de Boeren gebruikelyk, waar voor men in de Steden Zwager zegt, mitsgaders de uitdrukking van Zweerszyde, of Zwaards-zyde, heeft men ontegenzeggelyk af te leiden van het Zwaard. En de uitdrukking, iemand van Zwaardzyde te bestaan, wil zoo veel zeggen, als dat men een naaste Bloedverwant is, die, als de naaste aan zyn Maagschap, het wraakzwaard zou moeten draagen. Misschien zou men ook iets dergelyks in het woord Bloedverwant mogen vermoeden; nademaal men door een Bloedwreeker wel duidelyk iemand verstaat, wiens pligt het is, als Bloedverwant den dood van zynen Naastbestaanden te wreeken: van waar ook de Wetten eenigzins rekkelyker zyn, omtrent een Bloedverwant, die zulk eene Bloedwraak oeffent. Niettegenstaande dit alles komt het my egter voor, dat men den oorsprong der Rangen onder Bloedverwanten hier uit niet gegrond kan afleiden. Het blykt tog uitdrukkelyk, dat deeze plegtigheid alleen plaats had, in het geval van manslag, of een onnatuurlyken dood; maar niet ingevalle dat iemand natuurlyk gestorven ware. Hierom zou ik, onder verbetering, de rangschikking der Maagschap op de begraavenissen eerder afleiden uit de natuurlyke betrekking van het Bloedverwantschap, zoo als de Jooden die zeer naauw in agt namen. Om dezelfde reden heeft men dan ook te denken, dat de plegtige Wraakneeming, gelyk ook de gevolgen van Leeneigenschap, slegts bykomen- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1892]
| |||||||||||||||||||||||||
de Ga naar margenoot+gewoonten, in toevallige omstandigheden, geworden zyn; waarom wy ook (ons liefst aan het natuurlyke houdende,) den invloed van het Leenroerige, waar over men den schranderen alkemade zelven kan nazien, laaten berusten. Voorts vinden wy 't niet noodig, hier in een onderzoek over de eigentlyke Bloedverwantschap, zoo als die Rechtskundig begreepen word, te treeden: wy kunnen in deezen zeer wel volstaan, met den Leezer te wyzen naar ons Tafeltje, hier boven Bladz. 1211, opgegeeven; waar uit men de berekening van de Geslagtbetrekking en het Bloedverwantschap, in Holland gebruikelyk, met een opslag kan bemerken. Alleenlyk staat hieromtrent nog gade te slaan, dat men, hoewel dit Verwantschap in de begraavenissen bestendig in agt genomen worde, egter eenig onderscheid maakt, ten aanzien van den ouderdom der kinderlyke jaaren; met de jonge kinderen vooraan te plaatsen, en zelfs by dezulken, die nog maar zes of zeven jaaren oud zyn, een geleider te stellen. Wyders let men gemeenlyk in den Rang van Verwantschap naauwkeurig op den ouderdom; van waar de oudste Zoon, alhoewel van een jonger Broeder, gaat voor een jonger Zoon van den oudsten Broeder, dewyl ze beiden even na zyn; maar de ouderdom den voorrang geeft, naar den bekenden regel; De oudste op straat
De naaste in graat.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1893]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Dit is de algemeene regel, die egter in deeze en geene gevallen zyne uitzonderingen heeft; waar onder, volgens de eigen woorden van alkemade, ‘met regt de eerste plaats verdient, een aaloud en algemeen gebruik, dat de jonge Kinderen van Zoonen of Broeders, of andere Bloedverwanten, de voorrang word gegeeven in de begraavenissen, welke voorgaande of de eerste aan het Lyk volgende, gezien werden, schoonze jonger van jaaren, en in bloede verder zyn bestaande dan hunne Vaderen, het welk in alle deelen en lynregt tegen dezen algemeenen Leer-regel schynt aan te loopen: en dit op den grondslag en volgens het oude Hollandsche spreekwoord: Dat het jongste bloed voorgaat.’ De Heer alkemade is van gevoelen, dat dit mede oorspronglyk is, uit de gemelde wraakbelofte; welke de jonge Kinderen, volgens den loop der natuure langer kunnende leeven, de gemelde wraak nog onvolvoerd zynde, beter konden volvoeren. Maar ik laat dit in 't midden; en schryf liever dit gebruik toe aan eene voorzorg, om de Kinderen onder de oogen der Vaderen te doen gaan, en daar door, als 't ware, derzelver nederklimmende betrekking van Bloedverwantschap te kennen te geeven. 't Geen my hier toe te meer bepaalt, en van 't bovengemelde gevoelen doet afzien, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1894]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+is, dat men zelden jonge agterneeven in de voorste statie brengt; 't welk egter, zoo het op de wraakoeffening zage, zou moeten volgen. Even zoo houden wy den bekenden regel, Mans voor Vrouwen,’ mede voor een gebruik, dat de Natuur aan de hand geeft; waarom wy 'er ons niet afzonderlyk mede zullen ophouden. Genoeg zy het deswegens nog te melden, hoe het, op de meeste Dorpen, daar de Vrouwen mede ter begraavinge gaan, een bestendig gebruik is, dat eerst de Vrouwen der naastbestaanden, dan die der verzogte Vrienden, en eindelyk die van de geheele buurt, of die 'er zig byvoegen, daadelyk op de Mans volgen, zoo als dit op Plaat XI te zien is. Wat nu wyders de verdere rangschikking, buiten die der Vrienden van den bloede betreft, daaromtrent hebben wy nog kortlyk de volgende onderscheidingen, als de voornaamsten, in opmerking te neemen. Agter de allernaasten in den bloede volgen zoodanige Persoonen, die, door aanhuwelyking en verre verwantschap, nog eenigermaate aan de Familie verknogt zyn, of verknogt geweest zyn. Deezen noemt men Vrienden van Vriendswegen, of elders, Vrienden van den Zelfkant. Eene spreekwyze, ontleend van den ruimen Zoom van het Laken; welke, schoon slegts aan het La- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1895]
| |||||||||||||||||||||||||
ken, Ga naar margenoot+en wel aan deszelfs uiterste einde, vast, nogtans aan het Laken behoort. Dus zegt men, althans onder de Rhynlandsche Boerenlieden, als zy een Naastbestaanden willen uitdrukken, hy is van 't Laken, van 't egte Laken; en als ze van iemand spreeken, die alleen door verre zwagerschap betrekking tot de Familie heeft, of een Vriend van Vriendswegen is, dan zeggen ze, hy is van den Zelfkant, dat is, hy is wel eenigzins van 't Laken, maar niet dan van het einde. Anderen willen, dat de spreekwyze, hy is van 't Laken, van 't echte Laken, zou zinspeelen op het Bedde-Laken, waar onder de Echtelingen slaapen; en dat dezelve dus zoo veel zou zeggen als hy is van 't Echte Bed. Dog de eerste uitlegging voldoet my beter, uit hoofde van de daar tegenovergestelde spreekwyze; waar in ongetwyffeld gezinspeeld word, op den Zelfkant, of den uitersten rand van het Laken. Intusschen worden egter, niet tegenstaande dit onderscheid, gelyk alkemade ook opgemerkt heeft, de benaamingen zeer sterk in agt genomen, en de rangschikking naar dezelven ingerigt. By voorbeeld, twee Lieden beiden Voorkinderen hebbende, en samen huwende, zoo noemen deeze Kinderen elkander Broeder, en de aangetrouwden Vader en Moeder; ingeval nu een deezer Kinderen, of zelfs een van derzelver Kinderen komt te sterven, behoud de aangetrouwde Vader, ook al ware hy andermaal Weduwnaar gewor- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1896]
| |||||||||||||||||||||||||
den, Ga naar margenoot+nog steeds den rang van Vader: en dus ook een aangetrouwde Broeder dien van Oom over deeze Kinderen. By aldien 'er evenwel eenig Familieverschil, dat, onder Stiefvaders en Moeders, met hunne aangetrouwde Kinderen niet vreemd is, voorgevallen zy, dan houd men de zoodanige wel eens voor afgestorven, en verzoektze gevolglyk niet ter begraavinge: maar als zy verzogt worden, moet men hun den rang geeven, naar hunne benaaming van Vader, Broeder of Oom. Wat voorts aangaat de verre Neeven, en Neefs-Neeven, of dezulken, welker betrekking, zoo als men zegt, met een zak Erwten uitgeteld kan worden, deezen behooren alleenlyk onder de Vrienden van Vriends wegen. Vervolgens komen, na de Familie, in rang, doorgaans de Persoonen der Regeeringe. Doch niet zelden erkent men derzulker agtbaarheid op eene byzondere wyze, en merkt hen aan, als verbeeldende de Vaderen des Vaderlands, waar van ieder Burger een Kind is. Zy, die derzelver rang uit dat gezigtpunt beschouwen, houden het voor zeer natuureigen en deftig, een Burgemeester, of het Lichaam der Vroedschap, als zy mede ter begraavinge gaan, voor de Vrienden van Vriendswegen, en dadelyk agter de allernaaste Bloedverwanten te schikken; welk gebruik tegenwoordig in verscheiden Steden al zeer veel in agt genomen word. Wyders oordeelt men 't billyk, en 't word meermaals | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1897]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+gedaan, dat men, als iemands belang, beroep of bestaan van den eenen of anderen Koopman of Heer en Meester afhing, dat men dien, uit eerbied en erkentenis, zoo na poogt te stellen, als doenlyk is. Na deeze opgemelde persoonen geeft men den rang aan de Geestlykheid, de Predikanten enz. En ingeval de overleeden persoon in Kerkendienst, het zy Ouderling, Diaken of Huiszittenmeester enz. geweest zy, als dan gaat gemeenlyk het geheele Lichaam, by elkander, of zy allen, zoo men zegt, en Corps ter begraavinge. Zulks heeft ook plaats by alle andere betrekkingen, die de gestorven tot eenig Regentschap, Gilde of andere openbaare Bedieningen gehad heeft. By zulk eene gelegenheid gebeurt het ook wel, dat men de draagers uit de buurt uitkoopt, en de Gildebroeders verzoekt, om het Lyk te draagen, in plaats van in de staatie te volgen: en als dit geschied dan gaat de Gildeknegt altyd met een groot Zilveren Schild, met de daar aanhangende Wapenen, vooraf, 't welk in Leyden allernaauwkeurigst in agt genomen word. Nadien 'er voorts, onder de Burgers der groote Steden, zekere Beurzen opgeregt zyn, waar aan ieder die wil, by zyn leeven, weeklyks of jaarlyks uitkeeringen doet, om daar uit begraaven te worden, zoo zyn zulke Beursbroeders verpligt, op zekere boete, mede te begraaven gaan. Onder die beurzen, (om dit in 't voorbygaan te melden,) vind men ook zulken, die ter | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1898]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ondersteuninge van de Weduwen strekken; en welker Plans thans zoo veelvuldig zyn, dat ze byna aan de finantien van geldhandel gelyk worden. Intusschen blykt, uit de eerstgemelde Beurzen, de zugt onzer Natie voor eene eerlyke begraavenis; nadien de nooddruftigen het geld daartoe uit hunnen mond spaaren. Wyders laat men agter de Predikanten, of zoodanig een Genootschap of Gilde enz. de Gepromoveerde Persoonen volgen; houdende, even als in de verdeelingen der Faculteiten, die van de Rechtsgeleerdheid, den rang, boven die der Geneeskunde en Wysbegeerte. By die schikking krakeelen dezulken wel eens onderling over den rang van den ouderdom; terwyl men 'er ook ontmoet, die beweeren, dat den geenen, welke als Rechtsgeleerde des overleedens goederen, of als Geneesheer des overleedens Lichaam bestierd heeft, den rang boven alle zyne Confreres toekomt; doch verstandige Mannen bekreunen zig zulker beuzelingen niet. Verder houd men, na deeze dus ver gemaakte schikking, veelal eene vrye keuze; de aanzienlykste Kooplieden en Burgers worden naar bepaalde orde afgeroepen, en agter dezelven komen, eindelyk, de Gebuuren, met de Heksluiters, als het laatste Paar. Wanneer de staatie indiervoege geschikt is, word het Lyk opgenomen, en door de Draagers, al zagtjes voortstappende, weggedraagen. Vóór het zelve gaan de meer- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1899]
| |||||||||||||||||||||||||
gemelde Ga naar margenoot+Aanspreekers; die ook wel, als 'er Bedienden zyn, door een Knegt in rouwgewaad vergezeld worden, en in eenige Steden altoos door den Knegt van de Buurt. Die het Lyk volgen, treeden staatlyk paar aan paar; en men neemt, met den aanvang, beleefdlyk in agt, dat de voorgaande Persoonen, uitgezonderd de Bloedverwanten, de volgenden, met het afneemen der hoed, als vermaanen en verzoeken om te volgen; dat gemeenlyk egter slegts als een groetend compliment behandeld word. Wyders weeten die Aanspreekers den tyd zeer juist af te meeten, wanneer men in de Kerk moet zyn; te meer, daar zy 'er eene eer in stellen, om, zoo min te vroeg, als te laat, te komen. In Amsterdam ziet een onkundige deswegens somtyds zeer vreemd op, als hy een of twee Aanspreekers, met een zagten staatlyken tred, meest met een Horlogie in de hand, op het midden der straat ziet gaan: 't welk zy noemen, den weg der Lykstatie aftreeden; dat gewoonlyk op den dag vóór de begraaving geschied. Zulks is nu en dan noodzaaklyk, om dat de grootheid der Stad, en de gelegenheid der Straaten, hen ligtlyk zou doen missen, van op den bepaalden tyd in de Kerk te weezen; wanneer zy de daarop gestelde boete zouden moeten betaalen. Terwyl het Lyk dus gedraagen, en door een deftige sleep begeleid word, beginnen, althans in eenige Steden en Dorpen, schoon niet in allen, de Klokken van de Kerk, waar in het Lyk begraaven zal wor- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1900]
| |||||||||||||||||||||||||
den, Ga naar margenoot+te luiden. Maar deeze gewoonte, die onder de Christenen voornaamlyk in zwang gekomen is, vereischt hier eene naauwkeuriger beschryving. Ga naar margenoot+Het luiden der Klokken schynt, by onze eerste Landzaaten, geheel onbekend geweest te zyn; schoon de klokken, of ten minste geluidgeevende Koperen Schelletjes, by genoegzaam alle Volkeren, die Metaalen behandelden, bekend waren. Men vond ze reeds in den Tabernakel der Hebreeuwen; want Aäron droeg Schellekens aan zynen rok; en de Romeinen hebben ook voorlang het gebruik der Schellen gekend; byzonder schynen zy dezelven in de Baden gebruikt te hebben. Wy leezen althans by martialis:
Sonat aes thermarum, ponite pilam.
‘Het Koper der Baden klinkt, legt den Bal neder’. Het mag twyffelagtig weezen, of dit Koper der Baden eene Klok geweest zy, of een Koperen Bekken, dat men ter wasschinge gebruikte, en waar mede men, door het klinken op dit Koper, by wyze van eene Klok, den tyd der badinge aankondigde; 't is egter zeker, dat 'er iets van die natuur plaats gehad heeft. En uit het gezegde van aelius spartianus, nopens zeker Roomsch Keizer, eum e thermis tintinnabulum amovisse, ‘dat hy het klokje uit de Baden weggenomen had’, kan men gegrond genoeg besluiten, dat 'er Klokjes ge- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1901]
| |||||||||||||||||||||||||
weest Ga naar margenoot+zyn, welken ter samenroepinge en scheidinge van 't Volk in de baden gediend hebben. Ook waren de Schelletjes op hunne gastmaalen gebruikelyk. En 't is voorts bekend, dat men, althans by andere Natien, gewoon was, het Volk te samen te roepen, door het geluid van daar toe geschikte Klokken; waar van ons strabo, met opzicht tot de Inwoonders van Jassus, in 't veertiende Boek zyner Geographie, een uitdrukkelyk getuigenis verleent. Edoch men kan, wat 'er van dit alles ook zy, niets bybrengen, om te beweeren, dat het gebruik der Klokken, ter samenroepinge ter begraavenisse of handhaavinge van Godsdienstplegtigheden, oudtyds ergens plaats gehad heeft. Men wil, volgens de opgave van polydorus virgilius, gemeenlyk, dat paulinus, Bisschop van Nolano, dezelve eerst in de Toorens gehangen zou hebben; en franciscus petrarcha, benevens anderen, waar onder ook panuinius, beweeren, dat sabinianus, Bisschop van Rome, het tegenwoordige gebruik der Klokken eerst ingevoerd zou hebben. Men legt dien Bisschop althans ten laste, dat hy, benevens andere nieuwigheden van weinig belang, ook die van het Klokkenluiden invoerde, om daar door geld te trekken. Deeze sabinianus nu leefde omtrent het zeshonderdste jaar na Christus geboorte; in dien tyd, toen clotarius, Koning der Franken, met theodoricus, Koning der Friezen, oorloogde. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1902]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Aangezien nu de Christenleer toen in die streeken, en byzonder ook hier te Lande, nog niet gevestigd was, zoo is het zeker dat de Klokken, al waren ze bekend geweest, onder onze Voorzaaten, in die dagen nog tot geene begraafplegtigheden of andere Kerklyke gebruiken gediend hebben. Zulks kon op die wyze eerst stand grypen met de toeneeming der Christelyke Leere in deeze Gewesten; waar van men ook, blyken vind, in de dagen van carel den grooten; die verscheiden veranderingen in de begraavenisplegtigheden maakte; en zig reeds aankantte tegen het misbruik der Klokken, welken men doopte, en waar aan men veelerleie vermogens toeschreef: 't welk hem uitdrukkelyk deed beveelen, ut Clocas non baptisent, ‘dat zy geene Klokken zouden doopen’. Dewyl ondertusschen de Klokken, door den gemelden sabinianus, te Rome, ter samenroepinge van 't Volk, by plegtige gelegenheden, ingevoerd waren, zullen ze vervolgens ook hier, onder onze Voorzaaten, by de begraavenissen in gebruik gekomen zyn; in plaats van de Trompetten en Bazuinen, op welke de Romeinen by de begraavenisplegtigheden, onder het geschrei der Huilers en Huilsters, maar onze Batavieren, onder het opheffen van zangen, tot lof van des overleedens heerlyke Heldendaaden, bliezen. Aanmerklyk is het dat men heden in onze dagen, in Overyssel, op 't zogenaamde Hooge Veen, de Gemeente met | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1903]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+slaande trom, in stede van een Klok, te samen roept, en dus ter Kerke gaat. Wyders is het beuzelagtig, dit Klokken gebruik al vroeg onder de Christenen te stellen; nademaal het, zoo als ook de geleerde hieronimus magius, in zyn leezenswaardig Traktaat, de Tintinnabulis, wel aanmerkt, tegens alle redeneering stryd, dat de eerste Christenen, welken bitter vervolgd wierden, en in 't geheim vergaderden, zig door Klokken openbaar gemaakt zouden hebben. Dan laat ons voortgaan om de gevolgen van dit gebruik onder ons op te helderen. In 't algemeen bespeurt men, dat de bygeloovigheid omtrent de Klokken, ondanks de gestrenge en wyze bevelen van charlemagne, eertyds grootlyks stand hield; ja dat zelfs de verlichte Eeuw, die wy beleeven, dezelve niet geheel vernietigd heeft. De Roomschen schynen 'er nog heden eene groote heiligheid in te stellen; en 't is althans zeker, dat zy het luiden der Klokken, by de hegraavenissen, voor een pligtmaatig gebruik erkennen. Ook word het, op sommige plaatsen, door de Gereformeerden, schoon deezen het stuk uit een ander oogpunt beschouwen, als iets schandelyks aangemerkt den dooden onbeluid te begraaven. Dit slag van bygeloovigheid heeft aanleiding gegeeven, tot het inwyden der Klokken, en 't schryven van plegtige opschriften op dezelven. Het laatste heeft zelfs nog plaats gehad na de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1904]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Hervorming. De geleerde Heer kluit, Leeraar op Zuid-Beijerland gezegd den Hitzert, een myner geagte Correspondenten, heeft my deswegens het volgende Versje op de Klok, die aldaar in den Kerktooren hangt, medegedeeld: dus luid het. Ik roepe sterk
In Godes Kerk
Klein ende groot.
Ik roepe ook uit
Door myn geluid
Des menschen doot.
Vermits nu de Kerk aldaar gebouwd is, na de bevestigde Hervorming, alzoo geheel Zuid-Beijerland eerst bedykt en met Huizen bebouwd wierd, na het Jaar 1615Ga naar voetnoot(*), zoo kan men daar uit afneemen, dat de wyze, om het gebruik der Klokken door opschriften aan te duiden, ook onder de Hervormden nog gebruikelyk geweest is. Doch tevens bespeurt men, als men zoodanig een opschrift met die van ouder tyden vergelykt, dat men 'er niet meer dan een burgerlyk plegtig gebruik mede bedoelde; en geenzins der Klokke eenig vermogen of kragt toeschreef, om Duivels, Spooken en Onweders te verdryven. In vroeger dagen was dit een algemeen aangenomen gevoelen, en de bygeloovigheid wilde, dat | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1905]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ze ten dien einde, door een plegtigen doop, of, zoo als andere Roomschen dit verstaan, door eene plegtige wyding ingezegend wierden. Van daar leest men meermaals op de Klokken, Deum colo, Divos oro, Demones fugo, dat is: ik eere God, ik bid voor de Heiligen, ik verjaag de Duivels. Zoo heeft 'er op de groote Salvators Klok van St. Pieters Kerk te Leyden gestaan. †Salvator so heyt ic.
†Den haghel en alle quaet weder verdryf ic.
†Den levende ende den doden luy ic.
†Willem Moer, en Jasper syn Broeder maeckten mi.
In 't Jaer ons Hern
MCCCCC. XIII.
Deeze sterke uitdrukking, van een Klok Salvator of Behouder te noemen, loopt hoog, en dit, benevens het opschrift, toont, dat de Wet van karel den grooten, om naamlyk aan de Klokken, geen bygeloovig vermogen van iets te kunnen afweeren, toe te schryven, geen kragts genoeg gehad heeft, om zulk een verregaand misbruik uit de Roomsche Kerk te weeren. En 't is opmerkelyk, dat derzelver voetstappen, hoewel flaauwtjes, hier en daar nog door de Hervormden gevolgd worden. Dus word 'er, zoo uit dit gebruik, als uit de gewoone instelling der Vesper- of Misklokken voor verstorvenen, te Leyden, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1906]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+alle dagen, van half twee tot half drie uuren, geluid: men gelooft gemeenlyk dat het ten dienste der begraavenissen geschied; doch het spruit, zoo men wil, eigentlyk voort uit eenige besproken Mis- of Vesper Gebeden voor overleedenen. In andere Steden, daar het luiden nog min of meer in gebruik is, moet men 't bepaaldlyk verzoeken; en zulks geschied dan, met het zelfde oogmerk, als oudtyds by de Roomschen, naamlyk om geld te verkrygen; dewyl 'er Luigeld aan de Kerk betaald moet worden. Ter dier oorzaake valt het beluien eenen Roomschgezinden te Amsterdam en elders, die den overleeden, geduurende het boven aarde staan, dagelyks beluid wil hebben, vry kostelyk; gelyk het ook anderen Aanzienlyken doet, die, uit statie, den dooden meermaals laaten beluiden; dat in sommige Steden nog al plaats heeft. Op de Boerendorpen en elders, is het beluiden, zoo van Roomschgezinden, als van Hervormden, zoo dra zy overleeden zyn, en vervolgens ook als zy begraaven worden, vry algemeen; doch in Leyden weet ik hier van geen voorbeeld; denklyk, om dat het gemeene dagelyksche gelui daar voor gehouden word. By dit alles moet ik hier in 't voorbygaan nog aanmerken, hoe het denkbeeld van den dienst der Klokken, tot het verdryven van Onweder, schoon het zeer buitenspoorig zy den Klokken een bygeloovig vermogen toe te eigenen, niet geheel ongegrond is, vooral ten | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1907]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+opzichte van zwaare Klokken. De Natuurkunde leert ons, dat het gebrom en gedommel eener Klokke zeer sterk op de omringende Lugt werkt; zoo dat de daaruit volgende beweeging, die wyd en zyd in den Lugtstroom doordringt, een donderwolk, of andere ongesteldbeid der Lugt, kunne doen scheiden; op eene dergelyke wyze, als men op Zee, door de dreuning van het geschut, min of meer eene kalmte kan veroorzaaken, en de Hoozen of andere Buien breeken. Deeze kragt van een zwaar gedruis en geluid, voornaamlyk tegen Donderbuien, was den ouden, en wel byzonder den ouden Duitschers niet onbekend, volgens gotlieb sam. treier in Anastasi Vet. German. pag. 32. Men moet dus dit alles juist tot geen bygeloof brengen, en, wil men 'er byvoegen, het nog niet geheel beslischte gevoelen, of 'er zweevende geesten in de Lugt zyn, dan is het, naar de Leer der Roomschgezinden, en veelen der vroegere Christenen, nog zoo bespottelyk niet, dat 'er ook deezen door verdreeven worden, of het kan onder de Enthusiastische indrukken nog wel door. Wyders is, dit alles overgeslagen, het gebruik van 't luiden der Klokken, zoo by 't overlyden als het begraaven, naar ons inzien, een zeer natuureigen gebruik; om dat het treurige gebrom eener Doodklokke een staatlyken en deftigen indruk van droefheid geeft; welke de Lykklaagers en Lykvolgers eigenaartig moet treffen. Uit dien | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1908]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+hoofde word ook de Treurklók, by Vorstlyke sterfgevallen, overal en dagelyks met herhaaling geluid; om de droefheid te meerder in 't hart van al het Volk op te wekken: dat insgelyks by 't overlyden der Heeren of Vrouwen, op byzondere Heerlykheden, in agt genomen word. Men mag des de gewoonte van de Doodklok te luiden, terwyl het Lyk zagtlyk ter Kerke of aan het Graf nadert, zeer wel billyken. Ga naar margenoot+Wanneer men nu, onder dit gebrom, ter begraafplaatse gekomen is, gaat men de Kerk, of het Kerkhof, één of tweemaalen rond; de Roomschgezinden op de Dorpen doen het altoos zeker twee- of wel driemaal. Onder de Hervormden word, by het begraaven van een Predikant, het Lyk voor den Predikstoel nedergezet; en weder opgenomen. En zoo word, in sommige plaatsen, een Magistraats Persoon, voorby het Raadhuis gedraagen wordende, daar voor nedergezet, het geen men te Leyden, by 't begraaven van een Hoogleeraar, mede voor de Academie waarneemt. De Hoogleraars worden, om dit ter deezer gelegenheid te melden, gemeenlyk, met hunne Toga's over het Lykkleed door hunne Studenten gedraagen; welken hier voor een geschenk in geld krygen. Een Knegt, of eene Dienstmeid, bied hun dat geschenk doorgaans aan, op eene Zilveren Schotel; wanneer elk toetast, 'er het geschenk afneemt, en een fooitje voor de Meid in de plaats nederleid. Zulks vergoed dan aan | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1909]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+dezelve de schade, die ze lyd, door 't verlies van eene draagplaats; welke men anders gewoonlyk aan eene Meid geeft; die dan haar Vryer, Neef, of iemand anders, in haare plaats, voor de helft laat draagen. Verder heeft men aangaande dit nederzetten, om weder ter zaake te keeren, op te merken, dat dit een egt overblyfsel is van de gewoonte onzer oude Batavieren, om hunne Heerlyke Mannen op een Schild op tillen. Alkemade brengt hier toe, het opneemen van het Lyk op de Schouders, by den uitgang uit het huis: dan dit is te algemeen; en men kan niet wel twyffelen, of dit nederzetten geschied nog heden met eene opzetlyke rede, die zeer klaar te bevatten is. Men geeft naamlyk, door dit nederzetten en wederopheffen op de Schouders, voor de gemelde plaatsen, duidelyk te kennen, dat de overleeden in Kerk, Raadhuis, of Academie uitmuntend geweest is: en beveelt derhalven den Volke, in 't aanzien der Lykstaatie, zyne heerlyke nagedagtenis aan, als zynde de overleeden eerlyk en lofwaardig in zynen post gestorven. Dit nederzetten is buiten dat, naar 't my voorkomt, een onderwerp, dat nog wel een nader onderzoek verdient. De Romeinen hadden het gebruik, om hunne Lyken, byzonder die van beroemde of agtbaare Mannen, over de markt te draagen, en dezelven dan voor degewoone Spreekstoelen, die aldaar opgerigt waren, te plaatsen, en neder te zetten. Zulks gedaan zynde, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1910]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+schaarde de geheele Lykstaatie zig daar rondsomme; intusschen klom een der naastbestaanden, of een ander welspreekend Persoon, op het gestoelte, en vermeldde, met eene deftige welspreekendheid, de loflyke daaden en verdiensten van den overleeden, ten aanhooren van al het Volk. Zoo deed fabius, als een waardig en Godvrugtig Vader, de droefheid maatigende, ipse in foroGa naar voetnoot(*), zelf op de Markt, de Lykreden over zynen Zoon; en tiberius, negen jaaren oud zynde, die van zynen Vader; Novem autem annos natus defunction patrem pro rostris laudavitGa naar voetnoot(†), ‘negen jaaren oud zynde, sprak hy, van den Spreekstoel, de Lofreden over zynen Vader uit’. Nadien nu zoodanig een gebruik ook onder de Batavieren plaats had, als reeds gezegd is, by 't melden der gewoonte, om, by 't afsterven en verbranden hunner heerlyke Mannen, derzelver daaden te verhaalen en op te zingen, zoo kan men, wanneer men dit in agt neemt, het niet vreemd vinden, te denken, dat het nederzetten der Lyken voor de Academien, Raadhuizen en Predikstoelen hier toe behoort; en dus ook het houden van Lykredenen of Lyköratien en Lykpredikatien; hoewel deezen thans eerst gedaan worden na dat het Lyk begraaven is. Doch hier van nog een kort woord. Het doen van zulke Lyk- en Lofredenen is nog | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1911]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+heden in gebruik; maar men maakt 'er tegenwoordig zoo veel werks niet van als voor nog geen halve Eeuw geleeden. Toen hoorde men Lykredenen, waar in het pit en 't merg van Vaderlandsche geleerdheid gevonden wierd: dan nu, het zy het aan verflaauwing van cierlyke Letterkunde, of aan traagheid, toe te schryven zy, hoort men genoegzaam niets van die natuur, dan by eenige byzondere gevallen, op last der Hooge Overigheid. Voorheenen leerden onze Hoogleeraars op onze Hooge Schoolen, Vrankryk en Engeland, hoe men deftige Lykredenen en Schilderyen van Edele Helden, agtbaare Staatslieden, en geleerde Mannen, moest opstellen. Maar nu houd men zig veel meer op met het vertaalen van Fransche Eloges, en andere uitheemsche stukken, ter afmaalinge van de Karacters en Verdiensten der Vreemden; terwyl wy onze loflyke Landzaaten vergeeten, daar wy naauwlyks een voetstap in onze Kerken of op onze Begraafplaatzen kunnen zetten, of wy betreeden eene heilige assche, die ons als in de oogen stuift, om ons onzen hedendaagschen Vaderlandschen smaak in dit opzicht te doen beschreien. Men neeme ons deezen uitstap, na welken wy ons onderwerp nu weder zullen hervatten, ten goede! Wanneer het Lyk een of andermaal, volgens het gezegde, rond gedraagen is, zet men de Baar voor het Graf neder; de Lykstatie staat stil, en de Naastbestaande onthoud | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1912]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zig kort by het Graf. Dadelyk word het Lykkleed opgeslaagen, en twee sterke Doodgraavers, of meer persoonen, naar de zwaarte der Kiste, neemen de Kist aan het hoofd- en voeten-einde op, en stellen die over het Graf, op twee dwarsgelegde Stokken, met daar naast liggende Touwen. Onze Graven, om dit nog met een woord te zeggen, zyn, behalven de gewelfde Graven en Kelders, in onze Kerken, doorgaans maar even zoo lang en breed, dat 'er eene Doodkist in Haan kunne; en worden, als alles bezorgd is, met een steenen Zerk geslooten. De Kist, dus over dit Graf geplaatst, en wel in die rigting, dat de voeten Oostwaards en het hoofdeinde Westwaards liggen, althans zoo veel mogelyk als de plaats toelaat, word vervolgens, met behulp der bovengedagte Touwen, door de Doodgraavers opgetild; fluks worden de stokken 'er onder uitgehaald; en men laat de Doodkist zagjes en gelykerhand in evenwigt nederzakken, tot op den bodem van het Graf, of op de Kist van den een en of anderen Vriend of Bloedverwant, te vooren aldaar begraaven. Men haalt 'er voorts terstond de Touwen onder uit; de Doodgraavers bedekken de Kist met zand, en spreiden veelal het Lykkleed over het Graf heen. Na de verrigting van dit alles, geleiden de Aanspreekers de Lykstatie, in denzelfden rang, weder ter Kerke uit; met dit onderscheid, dat alle de Draagers dan agter aan volgen. Wel byzonder word 'er | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1913]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+op gelet, dat de geheele Lykstatie als dan voorby het Graf geleid word; om dus, als 't ware, het laatste afscheid van den overleeden te neemen. En voorwaar op deezen stond ziet men de kragt der natuure; dit oogenblik doet veeler traanen langs de wangen biggelen; het hart versmelt, de kniën knikken tot bezwykens toe, terwyl de beevende schreeden als aan de aarde vastkleeven, en een vaarwel in eeuwigheid, om zoo te spreeken, in de opgekropte keel tot stikkens toe versmoord blyft. Dit kan, in tedertreffende sterfgevallen, zoo sterk zyn, dat genoegzaam de geheele Lykstatie 'er door aangedaan worde; terwyl een ieder den Dooden als hoort roepen; ‘myne Vrienden, ik heb den stryd gestreeden, gy zult my wel dra volgen’. Hier is het dat de verhardste Stoicyn of Godloochenaar, in zulk een geval, zyn geweeten niet kan verzaaken, noch de kragt der droefheid ontkennen. Onder soortgelyke aandoeningen, 't zy dan in eene meerdere of mindere maate, gaat men ter Kerke uit, en keert, langs een anderen weg, weder naar het Sterfhuis; werwaards wy de Lykstatie zullen laaten voortwandelen, om ons intusschen, ter onderzoekinge van andere merkwaardigheden, op het Boeren-Kerkhof te begeeven; daar het eenigzins anders toegaat. Hier neemen de Draagers, zoo dra het Lyk naast het Graf gezet, en de Kist nedergelaaten is, gewoonlyk de naaste Buur- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1914]
| |||||||||||||||||||||||||
man Ga naar margenoot+het eerste, en daarna elk eene spade; met welke zy de aarde over de Kist tot zulk eene hoogte werpen, dat dezelve als een heuveltje, schuin tegen een, daar over opgestapeld worde. Dit is vry algemeen, schoon 'er op verschillende Dorpen voorts onderscheiden gebruiken plaats hebben. Zoo vind men, by voorbeeld, Dorpen, daar men het Graf netjes met groene zooden, schuins tegen een gestapeld, bedekt; en in Zuid-Beijerland moeten, volgens het berigt van den Welëerwaarden kluit, door een ongehuwden persoon, 'er drie zooden op geleid worden. In eenige Dorpen worden terstond groote Zerksteenen op het Graf gewenteld; doch in Zuidholland is men gewoon de Baar over het Graf te zetten, en dezelve aldaar te laaten staan tot des anderendaags, of ten minsten tot des avonds; elders ook houd men het voor staatlyk de Baar meer dan twee dagen op het Graf te laaten. Deeze gewoonte van de Doodbaar op het Graf te laaten staan, is nog een overblyfsel van een plegtig gebruik der Roomschgezinden, welken in die dagen, toen de Roomsche Kerk de heerschende was, altoos gewoon waren, op het Graf een Houten Kruis te stellen. Men beitelde of verwde zelfs diestyds een Kruis op de Doodkisten; en zulks is, in 't begin der Hervorming, ja nog lang daar na, hier te Lande gebruikelyk geweest. Het schynt dat de Hervormden toen nog ten minsten die rekkelykheid voor de Roomschen had- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1915]
| |||||||||||||||||||||||||
den, Ga naar margenoot+welken in die oude dagen gelykerhand met hun het juk der Spaansche Tirannye hebben afgeschud, dat ze het plaats sen van Kruissen op hunne Kisten navolgden of toestonden. Ten bewyze daar van strekt een zeer merkwaardige Zilveren Penning, in het beleg van Haarlem, 1572. geslaagen, my gunstig ter aftekeninge ter hand gesteld, door mynen beroemden Penningkundigen Stadgenoot den Heer h.a. dibbets. Op deezen Penning, dien wy om deszelfs zeldzaamheid in Plaat gebragt hebben, ziet men duidelyk eene Doodbaar, waar op eene nog schuinsgedekte Doodkist staat, met een Kruis boven op het Deksel; daar onder op eene rolle deeze woorden, IN FINE CANITUR LAUS; en nog laager, Jan Pieters Deyma. Prouandtmeester in 't beleg van Haarlem. Aan de tegenzyde vind men den gewoonen stempel der Noodmunten. Voorts is deeze Penning agtkant, en hangt aan een ringetje, ten bewyze dat dezelve gedraagen, en ter begraavenisse gebruikt is, als een geschenk voor de Vrienden en de Draagers. Ga naar margenoot+Dit uitdeelen van Begraavenispenningen was oudtyds zeer gebruikelyk, en 't was, in 't begin deezer Eeuwe, onder onze Natie, nog vry algemeen: ook word het in de Indiën, door onze Vaderlanders, die zig daar ter neder gezet hebben, zoo ik wel meen te weeten, onderhouden. Ik heb althans zulke Penningen van Goud gezien, die nog in den jaare 1768, op Ceylon, by ze- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1916]
| |||||||||||||||||||||||||
kere Ga naar margenoot+begraavenissen uitgedeeld zyn. In vroegere dagen had men 'er hier te Lande zoo veel mede op, dat men 'er de Beelden der persoonen op goote of graveerde. Zoo stond op de Begraavenispenning van vondel, aan de eene zyde 's Mans beeldtenis, met dit omschrift: joost van den vondel, Gest. 5. Feb. 1679.’ en aan de tegenzyde, zag men eene zingende Zwaan, met dit omschrift: 's lands oudste en grootste poeet, Geb. 17. Nov. 1587.’ Men vind dien Penning afgebeeld by van loonGa naar voetnoot(*). De opgenoemde Heer dibbets bezit dus ook nog een allerzeldzaam ste Begraavenispenning van den Admiraal heemskerk, waar op de Zeeslag voor Gibraltar, aan de eene, en de geheele Lykstatie des Zeehelds aan de andere, zyde wonder konstig gegraveerd is. Nu en dan worden 'er, zelfs in deeze Eeuw, nog Begraavenis- of Gedenkpenningen op overleedenen uitgedeeld; zoo is my, door den Heer bernardus de bosch, beminnaar van fraaie Konsten en Weetenschappen te Amsterdam , gunstig ter beschryvinge overgegeeven een Lykpen- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1917]
| |||||||||||||||||||||||||
ning, Ga naar margenoot+op het overlyden van feddrik fontein, M. Dr. Op deezen Penning ziet men, aan de eene zyde, eene antike Graftombe, waar uit eene Grafnaald ryst, voor eenige Cypresseboomen geplaatst: aan deeze Naald is het Wapen van den overleeden gehegt; op de Tombe staat een Uurglas, en daar naast eene nederwaards afglydende uitgaande Fakkel: voor de Tombe zit eene schreiende Vrouw in weduwlyk gewaad, met den linker-arm op den Bybel, en houdende de regterhand met een doek tegen den mond. Hierop heeft bovengemelde de bosch dit fraai Versje gemaakt. De droefheid zwymt by 't Graf,
En beeld'ons levende af,
Hoe Weduw, Ouders, Maagen,
En Stad- en Landgenoot,
Om FEDDRIKS vroegen dood,
Met bittren weedom klaagen:
Maar wie van rouw bezwyk;
Hy juicht, in 't Englenryk.
Op de tegenzyde vertoont zig een Kruidkas en eenig Apothekers tuig, waar nevens, aan de linkerhand, een Chymisten Fornuis, met Kolf en Distilleerfles, waar voor de Slang van aesculaap kruipt. Aan de rechterhand naast de Kas staat een Scelet of Menschen-geraamte; en voorts in 't midden eene Aloëplant, in haare tobbe, met | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1918]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+een Kruidboompje, en het Boek van hippocrates. Daaronder staat: FEDDRIK FONTEIN; M.D. Op deeze tegenzyde is door dezelfden Heer de bosch dit Versje gemaakt. In de Kunst der Artzeny
Welërvaren, teêr bewoogen,
Door Godvruchtig mededoogen,
Stond FONTEIN den lyder by.
Met geen minder tederheden,
Word, ten prys van wakk're vlyt,
Wyze Deugd en reine Zeden,
Deeze munt zyn naam gewyd.
Zulk eene uitdeeling van Penningen had bovenal plaats, by het sterven en begraaven van Vrysters en Vryers. Men liet een Doodshoofd met Kransen en Bloemwerk op dezelven gieten of graveeren; en daar benevens den naam en ouderdom van den overleeden Persoon. Was men vooreen eenvoudiger zwier, dan deed men maar een rond plat stuk Zilvers met Letteren graveeren. Zoodanige Penningen verdienden de Draagers, welken dan altoos Vryers moesten zyn. Tweeërleie Pennningen van | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1919]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+die soort, waar van wy de voornaamsten hier mede in Plaat brengen, zyn my vereerd, door myne hooggeagte Vrienden, de Heer jacob van zolingen, en Mejuffrouw vreda van zevenhoven, deszelfs Huisvrouw; uit welker familien deeze Penningen afkomstig zyn. Op den fraaisten, die ovaal rond is, ziet men een Doodshoofd, tusschen Koornairen, rustende op een Voetstuk, waar voor verwelkte Bloemen liggen: boven op het Doodshoofd staat een Lamp, die op het uitbranden is: over deeze Lamp, en om het Doodshoofd, vertoont zig een geslingerd Lint, waar op men leest: Salig syn de Dooden die in den Heere sterven;’ en onder op het Voetstuk. De Dood is een Inganck ten Leven.’ Aan de tegenzyde is een Maagdenkrans, en daar onder staat: Ter gedachtenisse van Susanna de Min, overleden den 15 November 1697. oud zynde 16 Jaar.’ Op den anderen Penning, die uit een plat stuk Zilvers bestaat, leest men: Den Mensch gaat na syn Eeuwigh Huys. ende Rouwklagers, sullen in der Straaten omgaan, Pred. 12. v. 5.’ | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1920]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Aan de tegenzyde is een Doodshoofd, op twee Kruiswyze liggende Beenderen, met dit byschrift: Ter Gedagtenis van Dogter GERARDA PENTERMAN, geboren den 11 Maart 1684. overleden den 30 Augusti Ao. 1715. oud 31 Jaar 5 m. 19 de.’ De gewoonte, om door deeze en dergelyke Penningen den overleeden te gedenken, en daar op een Bybelspreuk te stellen, was mede een overbrengsel van een oud gebruik. Men hield naamlyk oudtyds, wanneer het Lyk onder de aarde was, by het Graf, eene soort van Misse of Uitvaart, onder het opzingen van een Lofzang of Psalm: een gebruik, dat nog heden in Duitschland, niet alleen onder de Roomschen, maar ook onder de Lutherschen, standhoud. Men staat 'er gezamentlyk om het Graf, op het Kerkhof, en zingt eerbiedig een Psalm of Doodlied; ter aandenkinge van de nietigheid des leevens, en de hoop der Opstandinge, Naar alle waarschynlykheid is dit gebruik af te leiden van de gewoonte onzer oude Germaanen; die, by het begraaven en verbranden van de Lyken hunner heerlyke Mannen, niet alleen gedagten aan derzelver daaden, maar ook aan den toekomenden staat, in welken zy elkander weder hoopten te aanschouwen. Men vind den overgang van dit gebruik ook onder de eerste Christenen hier | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1921]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+te Lande; welken, by het begraaven hunner Broederen, den gelukkigen staat des overleeden gedenkende, gewoon waren te zeggen: god wouts, 't welk, volgens alkemade, betekent, onder Gods gunst, zegen en toelaatinge. Zoo zong men oudtyds, tot slot der Psalmen, het woord aleluja, Loof den Heer, volgens het getuigenis van hieronymus, in Epitaphio pauli. Doch in laatere Eeuwen ontstonden 'er plegtiger gebruiken; van waar justinianus begraaven wierd, onder een gejuich van Psalmgezangen, door Maagden en Chooren opgezongen. Virgineus tonat inde Chorus, vox AEthera pulsatGa naar voetnoot(*). Op deeze gewoonte, van ten slot een Lofzang te zingen, slaat ook, zoo ik agte op den gemelden Haarlemmer Penning, de spreuk In Fine Canitur Laus; dat is, op het einde, of, zoo als wy 't ruim neemen, na het einde van 's menschen leeven, word 'er een Lofzang gezongen. Men mag uit deeze spreuk, en de daarnevens afgebeelde Doodbaar op dien Penning, vry gegrond afleiden, dat het in het jaar, 1572, binnen Haarlem, nog gebruikelyk was, om by de Doodbaar, en onder het begraaven, een Lofzang te zingen: als mede dat men 'er, na 't afneemen van dit gebruik, nog een zweem van vind, zoo in de gemelde Penningspreuken als in het staatlyk stellen der | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1922]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Doodbaare op het Graf. Alhoewel nu zulk eene soort van uitvaart by het Graf niet meer onder ons in gebruik zy, zoo heerscht 'er nogtans, op verscheiden Dorpen, en op Boeren begraavenissen, by de Hervormden, eene gewoonte, die 'er veelligt uit afkomstig is. Kort, naamlyk, voor dat het Lyk uitgedraagen zal worden, gaat een der naaste Vrienden by de Kist zitten, en leunt met den arm op dezelve. Voorts leest iemand, veelal de Schoolmeester, na een kort gebed, eenige stigtelyke Kapittels uit den Bybel, betrekkelyk op de nietigheid des Menschlyken leevens: welke leezing en byzondere bidding vervolgens eerbiedig herhaald word, als het Lyk ter aarde besteld is, en de Vrienden weder binnen gekomen zyn. Dit is heden nog zeer gebruikelyk in verscheide Dorpen van Zuidhollland; en uit Zuid Beijerland schryft my de Eerwaarde kluit, dat het aldaar insgelyks plaats heeft; en wel zoo, dat het de post des Leeraars zy, als hy ter begraavenisse verschynt; doch als hy zig des onttrekt, geschied het door een Schoolmeester, of ook wel door den Timmerman die de Kist gemaakt heeft. Men wil, dat een Timmerman aldaar 't 'er wel op toelegt, om zig in dat bidden te oeffenen, ter verkryginge van de gunst tot het maaken van Doodkisten. Dit leezen, maar niet het bidden, is ook op veele plaatsen in Noordholland eene bestendige gewoonte. Men verzoekt den Leeraar, of iemand anders, naar 't | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1923]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+best schikt, tot dit leezen: en deeze leest, volgens zyne verkiezing, uit den Bybel, eenïg ander stigtelyke Boek, of een eigen opstel, het geen dienen kan, om de aandagt, op 's Menschen sterslot, en de gevolgen daar van, te vestigen. Dit leezen geschied altoos voor 't wegdraagen van het Lyk; en somtyds houd de Leezer, voor de Vrouwen, die in de Lykkamer blyven, aan, tot dat de Lykstatie wederkeert, wanneer hy terstont eindigt. Men heeft eene Redenvoering van die natuur, welke ook meermaals gebruikt word, gedrukt, onder den titel van Redenvoering, geschikt om in een Sterfhuis voorgedraagen te worden. Wyders is het te overbekend, om 'er op staan te blyven, dat de Roomschgezinden hunne plechtigheid van bidden, als mede het houden van Missen en Uitvaarten, hier te Lande zeer stipt onderhouden. Maar 't geen daaromtrent byzondere opmerking verdient, is, dat de Leden van deeze Gezintheid, in dit hun Vaderland, op dit stuk vooral niet min yverend Godsdienstig zyn, als in die Landen, daar hunne Godsdienstpligten openbaar gehandhaafd worden. Zy houden zig althans, zoo veel het de tegenwoordige Lands- en Kerkregeering toelaat, aan hunne gebruikelyke plegtigheden, waar toe wy in dit geval betrekken, het omgaan op de Kerkhoven, en het stellen van de Baar op het Graf, in stede van oudtyds een Houten Kruis. Daar benevens zegt men in 't algemeen tot hunnen lof, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1924]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+dat ze, met het te rug keeren van de Lykstatie, naar hun vermogen niet kaarig zyn, in 't doen van giften aan de Armen. Te weeten, 'er staat, op veele Boerendorpen in Holland, een Diaken, of de Schoolmeester, aan het hek van 't Kerkhof, met den Armenbuidel, om van een ieder, die het Lyk volgt, eene gift ten behoeve der Armen te ontvangen. Hier mede keert de statie dan weder naar huis; in sommige Steden byzonder Amsterdam, gebeurt het veel dat een of ander uit de Statie gaat, na dat dezelve uit de Kerk treed; 't welk om de belangen van de Koophandel, en de grootte der Stad, nog al verschoonlyk is. In andere Steden houd men het voor vry hoonend, en 't gebeurt daar nooit. Ga naar margenoot+By de Stedelingen, die onder deezen onzen uitstap alrede aan het Sterfhuis genaderd zullen zyn, keert gemeenlyk de geheele Lykstatie weder tot het zelve; daar gekomen zynde, schaart zig, ten minsten in verscheiden Steden, de gantsche Rei in het ronde, vlak voor het Sterfhuis. Daar na treed de voornaamste Aanspreekerin het midden van den kring, en zegt gewoonlyk; de Vrienden en Naastbestaanden van den overleeden doen de Heeren Vrienden, Gebuuren en goede Bekenden bedanken, voor de laatste eere den Overleeden aangedaan, en ze worden nogmaals verzogt om binnen te treeden; doch thans gaat men veelal in huis daar deeze plegtigheid dan geschied. By de Boeren heeft dit aan 't Sterfhuis geen | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1925]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+plaats; om dat de Gebuuren, of allen, die buiten de Bloedverwanten en in huis verzogten mede gegaan zyn, zoo Vrouwen als Mans, doorgaans één of meer halfvaten Bier, met een overvloed van Brood en Kaas, in eene Herberg, of een ander byzonder huis, te verteeren krygen. In dat geval spreekt een van de Naastbestaanden, doorgaans de allernaaste in den bloede, zoo hy uit hoofde van droefheid 'er niet in belet worde, de vergadering aldus aan. Wy bedanken alle goede Vrienden, voor de laatste eere onzen Vader, Moeder of Broeder, (naar dat de Persoon is,) aangedaan. Wy verzoeken de Vrienden binnen; die niet in huis verzogt zyn, gaan tot Kryn, Krelis, Teune of Jan, (zoo als de Hospes dan heet,) om te drinken. Daar mede gaan de naaste Vrienden in huis, en de overigen naar de Herberg. Ga naar margenoot+In de Steden volgen de ter begraavinge genoodigden, indien ze zulks verkiezen, daadelyk de naaste Vrienden in huis, in die orde, en op die wyze, als ze uitgegaan zyn; doch zeer veelen neemen hun afscheid, zonder binnen te treeden. De Naastbestaanden plaatsen zig dan in dezelfde orde als voorheen in de Lykkamer; en hier op gaan de Aanspreekers by de overige binnengetreeden rond, met een Schenkbord, waar op Glazen met Rhynschen en Witten of Rooden Wyn aangeboden worden; terwyl een ander een Blaadje met Koekjes en Krakelingen omdeelt; waar van een ieder | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1926]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+dien 't gelust zig bedient. Na één of twee glazen gedronken te hebben, neemt men afscheid en vertrekt. Alleenlyk blyven de Naastbestaanden of byzonder genoodigde Vrienden; en zoo een ander ook verkiest te blyven, hy word wel niet onbesuisd geweerd, maar men houd zulks voor onbescheiden, en vind gemeenlyk wel een weg om zig met fatsoen van dien onbeleefden gast te ontslaan. Terwyl het binnen geschied, is één der Aanspreekers in het Voorhuis bezig met de Draagers te beschenken, en hun de Draagpenningen uit te deelen: het welk nu, sedert dat de gemelde Begraavenispenningen in onbruik gekomen zyn, naar het vermogen der Familie, in gereeden gelde gedaan word; het zy met Guldens, Drieguldens, of Ducaaten en Ryders. Onder deftige Burgers heeft men 'er nog heden, die, als of zy de oude Landswyze van Penningen uit te deelen, wilden onderhouden, by hun leeven eenigen onzer oude Ducatonnen met een of twee hoofden, voor hunne begraavenis bewaaren, om dezelven aan de Draagers te schenken. Op dit beschenken en beloonen vertrekken ook deeze Draagers; behoudende daarenboven den Rouwband en de Handschoenen; welke laatsten by eene Vryster of een Vryer altoos wit, en by Bejaarden zwart zyn, die hen door de Vrienden geschonken worden. Dit is de tegenwoordige heerschende trant in veele onzer Steden; doch buiten dit is het hier en daar, by zeer veele gegoede, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1927]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+deftige en aanzienlyke Burgers, als ook by Magistraatspersoonen, nog bestendig in gebruik, aan allen, die het Lyk gevolgd hebben, by het inkomen in huis, een gekruid geraspt Broodje, of, by den Boerenstand, en ook in de Steden by eenige Burgers, gekruide Koekjes om te deelen. Men kan deeze Broodjes dan onder den Wyn of met eene Bierteug nuttigen; doch meestal wordenze door de Mans in den zak gestooken, en den Vrouwen t'huis gebragt; die, gelyk men zegt, 'er op vlassen, dat de Man een Koekje t'huis brengt. Van daar zyn sommige Vrouwen, wien zulk een Broodje nog al aangenaam is, niet zonder reden gemelyk op de nieuwe Mode, van eenige snoeperyen op een blaadje by die gelegenheid toe te dienen. En zeker, het is onzen Vaderlandschen Vrouwen en Huisgezinnen niet kwaalyk te neemen, dat ze veelen deezer nieuwe Modes niet heel gunstig beoordeelen; nademaal het gedenken aan den dooden, door het houden eener deftige Maaltyd, waar van het schenken dier Broodjes veelligt nog een overblyfsel was, recht oud Vaderlandsch is. Ga naar margenoot+Het gewag maaken hiervan leid ons als met de hand, tot eene nadere beschouwing van de Doodmaalen onzer Voorzaaten; welken nog heden eenigzins in zwang zyn, by de Stedelingen, maar alleenlyk onder de Naastbestaanden; en by de Boeren op de wyze als hier boven gemeld is. Dan oudtyds had hier omtrent een Nationaal ge- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1928]
| |||||||||||||||||||||||||
bruik Ga naar margenoot+van veel meer omslags plaats; des het eene byzondere melding vordere. Het houden van Doodmaalen, op den dag der begraavenissen, is, van de vroege samenwooning der Menschen af, een zeer plegtig gebruik geweest; in zoo verre, dat 'er al van oudsher by die Maaltyden, ook byzondere. Spelen ingerigt wierden, welken niet zelden van eene ongemeene pragt en grooten Ridderzwier waren; hoedanige voorbeelden ons in den AEneas van virgilius, en de Iliaden van homerus overvloedig voorkomen. Naar uitwyzen der Geschiedschriften, was 't genoegzaam onder alle Volkeren gebruikelyk, na 't voltrekken der Lykstatie, eene plegtige maaltyd aan te rigten. Van david vind men gemeld, dat hy, by de Lykstarie van abner, weigerde brood te eeten. 2 Sam. III. vs. 35. Zulks geeft ons aanleiding om te denken, dat dit gebruik ook den Jooden niet onbekend was; en als men in den zoogenoemden Brief jeremie, of Baruch VI. vs. 31. leest; sy [te weeten de Babyloniers] brullen, ende roepen voor hare Goden, gelyck sommigen in de maeltyden over de dooden; mag men daar uit wel afleiden, dat hier omtrent een bekend misbruik onder de Jooden heerschte. Voorts weet men, dat de Romeinen en Grieken hunne Doodmaalen hadden, onder de naamen van Epulae Sepulcrales en ฯฯฮฏฮดฮตฮนฯฮฝฮฑ: op welken de Nabestaanden ook wel gekroond kwamen; volgens cicero de Legib. Lib. 2. Sequeban- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1929]
| |||||||||||||||||||||||||
tur Ga naar margenoot+Epulae, quas inirent propinqui coronati. ‘Zy gongen gekroond ten gastmaale”, dat zy in laudem mortui, ‘tot lof van den overleeden” hielden. In hoe verre iets van die natuur ook oudtyds onder de Germaanen en Batavieren plaats gehad hebbe, is niet met zekerheid te bepaalen; doch dat ze 'er niet geheel onkundig van geweest zyn, is genoegzaam af te neemen, uit de gebruikelykheden der Noordsche Volkeren, waar mede die der Germaanen zeer veel overéénstemden. En onder deezen was men gewoon Brood en Wyn by het Graf te nuttigen, en te stellen; in deliciis, zegt caelius rhodiginus, combusto cadavere, convivia parabantur. ‘Men rigtte Gastmaalen aan als ter versnaperinge van den overleeden’, in den waan, dat zulks nog diende, ter versterkinge van de omwaarende Geesten der dooden. Doch wat'er ook van dit vroegste gebruik zy, 't is overbekend, dat het laate Geslagt zeer veel op had, met pragtige uitvaarten en kostbaare maaltyden by de Begraavenissen; die al vroeg onder de Christenen in zwang waren. De eerste Christenen tog hebben dit reeds van de Jooden en Heidenen overgenomen; en 't blykt, uit veele vermaaningen der Oudvaderen, dat zulks, zoo onder de Geestelyken als Leeken, vry ruw toegong. Te aanmerkelyk zyn de woorden van augustinus ten deezen opzichte, om ze hier over te slaan. Novi inquit multos esse sepulcrorum & picturarum adoratores, novi multos, qui | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1930]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+cum Luxuriosisseme super mortuos bibunt & epulas cadaveribus exhibentes, super sepultos seipsos sepeliunt. August. de morib. Ecclesiae Catholicae. Cap. 34. Dat is: ‘Ik weet, dat 'er veelen gevonden worden, die aanbidders der Lyktomben en Schilderyen zyn. Ik ken 'er veelen, die zigzelven, terwyl zy ten wellustigste, den dooden bedrinken, en de Doodmaaltyden bywoonen, op de begraavenen begraaven’. Dat nu wyders deeze gewoonte vervolgens ook onder onze Hollanders stand gehouden heeft, en wel eens tot buitenspoorigheden gebragt is, blykt ten klaarste, uit de veelvuldige voorbeelden van soortgelyke misbruiken, als de Oudvader hier berispt. Maar buiten dit algemeene komt ons in die betraffing eene byzonderheid voor, die ik my niet mag laaten ontglippen; nademaal ik niet vinde dat iemand vóór my, ten opzichte onzer Natie, 'er op gelet heeft. Augustinus maakt hier gewag van Schilderyen, en spreekt, by gelegenheid van het berispen der Doodmaalen, van 't eeren der Graven en Schilderyen. Hier omtrent staat op te merken, dat het nog heden in Duitschland, in Braband, en op veele andere plaatsen, in gebruik is, om een waardig Man, een Kerkvoogd, of ook wel een waereldlyk Man van aanzien en verdienste, na zynen dood te laaten schilderen. Veelal plaatst men dan, onder of nevens het Beeld, den naam, den ouderdom en de bediening van | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1931]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+den overleeden; waarby men ook wel de eene of andere spreuk, op de stervelykheid, of eeuwige Zaligheid betrekkelyk, gewoon is te voegen. Dit was oudtyds zeer gemeen onder de Roomschgezinden, die zulke geschilderde Beeldtenissen in de Kerken of by de Kerkhoven, ter eerbiediginge pleegen op te hangen: op hoedanig een gebruik de Heilige Kerkvader reeds in zynen tyd gedoeld heeft. En zoo was 't onder onze Hollanders, schoon dit laatstgemelde by ons niet in zwang geweest zy, eertyds vry gemeen, de dooden, als men nog geen Portrait van hun had, af te schilderen, zoo als zy in de Kist of op het Doodbedde lagen; waar van eene menigte van dergelyke Tafereelen onder ons ten getuige strekt. Men heeft 'er nog onlangs een voorbeeld van gezien, in het na den dood geschilderde en gegraveerde Beeld van den beroemden Leydschen Dichter jan de kruiff; wiens heusche vriendschap my te dierbaar geweest is, dan dat ik, handelende over het Schilderen van iemand na zynen dood, by die gelegenheid aan deezen voortreffelyken Man niet zoude gedenken, om de loflyke nagedagtenis van dien braaven Vaderlander, in deeze myne Natuurlyke Historie, te bewaaren. Doch laat ons weder bepaalder tot ons onderwerp keeren. Het vieren van de nagedagtenis der verstorvenen, zoo in Tafereelen als door Maaltyden, is des nog heden by ons in ge- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1932]
| |||||||||||||||||||||||||
bruik; Ga naar margenoot+dan egter indiervoegen dat de Doodmaalen, welken wy inzonderheid bedoelen, vry gemaatigder gehouden worden dan vóór twee Eeuwen, en vroeger geschiedde; wanneer ze zoo overdaadig ingerigt wierden, dat men 'er zeer sterke wetten en bepaalingen op maakte. Dus mogt, by voorbeeld, te Grootebroek, in Noordholland, niemant gaan tot den Doodenhuize, hy en zy afterskind, of naarre, of bloedenschap, en vier die naeste Buuren aan beide zyden, op een boete van een pond. En eene oude Keure op Texel luid in deezervoege: Waar eenige Memorie van dooden gedaan word, daar en moet niemant gaan ten eeten ofte drincken van diere Spys, of dranke, hy en zy susterling, of daar en binnen, die agt de naeste huise, van daar de doode uitgedragen is, te verbeuren 5 Schell. Insgelyks mogt men, te Rotterdam, in 't geheel geen Wyn, zoo wel binnen als buiten, schenken, en zoo vervolgens in geheel Holland. Op die wyze is ook nog, in den jaare 1671, nu ruim eene Eeuw geleeden, byzonder den Huislieden, by een openbaar Plakaat van de Heeren Staaten van Holland en Westvriesland, verbooden, eenige publike Doodmaalen aan te stellen, en vervolgens iemant, ten aanzien van de begraafenissen, buiten de Erfgenamen van den overleden te tracteren of doen trakteren, enz. Edog, schoon deeze en meer dergelyke Plakaaten, ter beteugelinge van verregaande ongeregeldheden op de Doodmaalen, door de Hooge | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1933]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Overigheid afgekondigd zyn; zoo is nogtans het gewoone en geregelde gebruik, van Doodmaalen te houden, daardoor niet verboden. Ook zyn ze nog heden onder de Natie zeer gemeen; maar evenwel zoo, dat men 'er doorgaans niemand op verzoekt, dan alleen de Bloedverwanten, Naastbestaanden en Vrienden van Vriends wegen, mitsgaders de Gebuuren. Men houd deeze Maaltyden doorgaans met geen breed aangeregte noch gedekte Tafel, als zynde zulks boeten onderhevig; maar brengt slegts, op eene ongedekte Tafel, een koud stuk gebraaden Vleesch, eene Ham of iets dergelyks, met Kaas en Brood enz. Vóór de Maaltyd bied men den Vrouwen Thee, en den Mannen eene Pyp Tabak, mitsgaders Wyn en Bier; naar 't vermogen der Lieden; en vervolgens gaan de Gasten ter Tafel. By den Boerenstand geeft men veel al best Bier, Kaas, Boter en Brood, en doorgaans eene Ham; zelfs is het in de Boerenhuishoudens gemeen, om altoos eene beste Ham, tot dergelyk een voorval in gereedheid te houden. In eenige plaatsen word'er een Schaap gedacht en opgedischt; en wegens het Overmaasche, byzonder nopens Zuid-Beijerland, meld my de Wel Eerw. kluit des aangaande het volgende: ‘By de Boerenbruikers, die de ruimte en overvloed hebben, gebeurt het, dat de Buuren ook in huis verzogt worden. In huis gekomen zynde, staat alles in gereedheid; terwyl de afleggers met den | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1934]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Tuitpot agt gulden Bier rondloopen; en twee a drie Voorvechters, dat is zulken, die 'er door de gewoonte wat slag van gekreegen hebben, naar de Tafel treeden, om eene Ham, zoo zwaar als ze maar vallen kan, eenige Runderribben, of een Schaap, dat in twee stukken opgezet wordt, en somtyds weinig minder dan 70 ponden weegt, te snyden, om 50 a 60 menschen de maag te vullen. Het is al vry algemeen, dat elk huishouden doorgaans eene Ham in huis heeft, die, hoe gezond en frisch ze ook zyn mogen, tot de begraafnis van den eerststervenden geschikt blyft; en aan welke men niet durft komen, voor dat men wederom eene andere, die tot dat einde geschikt kan worden, in huis heeft. Denk ondertusschen niet, dat men op zulk eene plechtige maaltyd zonder bidden aan het eeten valt: neen, dit is het werk van den Predikant, zoo hy daar by adsisteert, maar by zyne absentie geschied dit door den Schoolmeester, of door een Timmerman, die de Kist gemaakt heeft; en ook wel door den Bakker, die de Krentekoekjes gebakken heeft. Deeze Bidder plaatst zig op den Dorpel van een der vertrekken; op dat Mannen en Vrouwen, die veeltyds afzonderlyk zitten, hem zouden kunnen hooren, en met hem bidden. En dewyl dit Gebed, als het behoorlyk geschiedt, naar omstandigheden van tyd | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1935]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+en zaaken gerigt dient te zyn, gaat het doorgaans met traanen vergezeld, enz’. Uit al het opgemelde is 't blykbaar, dat dit gebruik, om naamlyk veele menschen op de Doodmaalen te noodigen en wel te onthaalen, ondanks alle de Plakaaten, niet gemaklyk uit de Nationaale gewoonten te weeren is. Ondertusschen geschied dit egter op eene welvoegende wyze, en niet zonder voorafgedaan verzoek aan de Schouten of Bailluwen der Dorpen; van wier reklykheid en inschiklykheid, voor de by hen best bekende Huisgezinnen, het grootlyks afhangt, dit onder oogluiking heuschlyk toe te staan. 't Is in geheel Zuidholland, onder den Boerenstand, gebruikelyk, dat men, vooral in groote vetjes, zoo als men zegt, een beleefd verzoek deswegens voordraagt; en 't strekt een Dorpschout nooit ter eere, als hy zyne hebzugt hier in wat karig doet gelden; veelligt zou hy ook, dewyl elk vry in zyn huis is, het misbruik daar door sterker maaken. Onze Boeren draagen, ter meerdere voorkominge van bekeuring, in zoodanige omstandigheden wel naauwkeurig zorg, dat ze geen gedekte Tafel hebben; en beduiden elkander, dat zulk een aanleg, schoon de Tafel van alles wel voorzien zy, door den Schout voor geen formeele Maaltyd gehouden mag worden. Zoo kleeft men de Voorvaderlyke gebruiken, als men aan dezelve gewoon is, hoe naauw de Overheid ze in onbruik tragte te brengen, 't ga hoe 't wil, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1936]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+onverzettelyk aan. En zeker deeze gewoonte is, als men dezelve van de rekkelykste zyde beschouwd, (de misbruiken, die tog overal plaats hebben, ter zyde gesteld zynde,) niet geheel te wraaken. Zy is eene van die Voorvaderlyke gewoonten, welke den gezelligen en broederlyken imborst der Natie, onder elkander, op 't leevendigst vertoont. Men begraaft dus den overleeden Broeder en Vriend niet alleen eerlyk; maar men gedenkt ook aan hem, onder 't houden eener plegtige Maaltyd, en verzet de droefheid, door een geoorlofden dronk: onze oude Batavieren immers lagen het suchten en schreijen haast af. Wel byzonder dienen zulke Maaltyden, op den dag der begraavinge, om den verafgelegen verzogten iets tot versterkinge aan te bieden, en de treurende Bloedverwanten te troosten; waarom de oude Groningers zulke maaltyden of drinkteugen niet oneigen Troostelbier noemden, ter aanduidinge dat men een Troostmaal hield. Zoo spreekt men ook nog wel van Doodenbier; en de Rhynlandsche Boeren noemen zodanig eene Maaltyd een Dood-Vetje, of zeggen, dat zy op 't Vetje gaan; gelyk wy in 't beschryven der Bruiloften reeds gemeld hebben. Voorts heeft ook nog dit byzondere by onze Zuidhollandsche Landlieden plaats, dat ze, nevens de andere spyzen, meest altoos de zoogenaamde Repje of Ripje den Brui op de Doodmaalen gebruiken; dat nog een overblyfsel is van | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1937]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+eene oude gewoonte; als blykt uit het geene guicciardyn van de Doodmaalen der Nederlanders getuigt. ‘De Uitvaarten’, zegt hy, ‘werden ook kostelyk gehouden, en met veel Aalmoessen, en na dat de doode begraaven, en den dienst gedaan is, zoo werd om de droefheid te verdryven een hoffelyke en kostelyke maaltyd gehouden voor de naaste en liefste vrienden, die met den lyke te begraaven zyn geweest: de anderen werd een pot wyns met een Schotel wel gekookte Rys gezonden’. Dit geschenk van Wyn en gekookte Ryst heeft zeer veel overéénkomst met de bovengenoemde Repje, als welke eigentlyk bestaat in gekookte Ryst met Krenten, Wyn en Suiker, of ook in gekookte Rystënbry, hier boven by 't Kinder onthaal gedagt. Men voege by al het voorgaande, met betrekkinge tot de Doodmaalen, nog, dat het hier te Lande, van oudsher, gebruikelyk was, ook den Armen daar in te gedenken. Buiten het reedsgemelde geeven van Aalmoessen in den Armenbuidel, vind men meermaals, dat de overleedenen by Testamente, of de naastbestaanden by vrywillige gifte, den Armen of den Godshuizen gedagtig zyn. Ter dier gelegenheid worden 'er ook somtyds, by Testamente, eenige penningen aan Arme-, Wees- of andere Godshuizen besproken, welke jaarlyks bepaaldlyk besteed moeten worden, aan eene byzondere Maaltyd, ter gedagtenisse | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1938]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+van den overleedenGa naar voetnoot(*). Wy hebben reeds van zoodanig eene Maaltyd te Wyk op Zee gewag gemaakt, en men vind 'er wyders zoo veele bekende voorbeelden van in Hofjes en byzondere Stigtingen, dat het overbodig zoude weezen hierin uit te weiden. Noodiger zal het zyn hier nog kortlyk staan te blyven, op eene gewoonte, die gemeenlyk aan de Doodmaalen verknogt is; en welke ik veelligt vergeeten zou hebben, zoo niet het gezegde wegens de Testamenten my zulks voor den geest gebragt had; te weeten, het leezen van het Testament of den Uitersten Wil des overleeden. Men neemt dit, onder de Burgers en den Boerenstand, by het houden dier Maaltyd, nog heden wel zeer naauwkeurig in agt: byzonder indien de overleeden veele Kinderen, Broeders of Neeven nalaat; en vooral zoo 'er Voorkinderen, of Kinderen uit tweeërleie Huwelyken zyn; mitsgaders ingeval dat 'er eenige Fideicommissen zyn, of de erfenissen op eenige naastbestaanden of gelegateerden overgaan. Op dit openen van het Testament in 't Sterfhuis heeft huigens het oog, als hy zegt: Ghy zit by 't openen van u Neefs Testament.
Maer, Jan, ick weet uw' sorg veel nutter aenghewent.
Laet ons niet half foe langh in 's Heeren Sterfhuis herden,
Ons Vaders Testament sal daar Geopent werden,
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1939]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Zulk eene leezing geschiedde oudtyds al dikwils voor de geheele vergadering, die in 't Sterfhuis gekomen was; maar tegenwoordig alleen voor de Vrienden, die 'er belang in hebben. En men doet zulks niet, als 't slegts tusschen Man en Vrouw is, zoo dat het niemand anders raake; of als men weet dat een Zoon of een Dogter erfgenaam zy. In zoodanige gevallen worden althans de laatsten dadelyk, na den dood van den overleeden, uit kragte van Bloedverwantschap, zelfs zonder Testament, gehouden, uit de natuur in het regt en bestier der Vaderlyke Goederen te vallen. Gelyk zoo de Naastbestaande, onder de Germaanen en Batavieren, by het Graf van den overleeden, de Wapenen en Goederen, welken de overleeden naliet, zig wettig toeeigende. Wy kunnen niet wel nalaaten, eer wy tot andere byzonderheden, nopens de Begraavenissen, overgaan, met opzicht tot het een en 't ander dus ver by gebragt, aan te merken, hoe 'er meerendeels de eigen aart der Natie in doorstraale. De Hervorming heeft zekerlyk ten gevolge gehad het afschaffen van verscheiden Nationaale gewoonten, die men meer of min voor misbruiken hield, als oorspronglyk van, of ingevoerd door, de Roomschgezinden; en die men nogtans veelëer voor natuureigen gewoonten der Natie had te houden. Dit blykt, naar myne vrymoedige wyze van denken, ten klaarsten, in alle het geene | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1940]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+wy, wegens de Volkseigen gebruiken, ten aanzien van 't begraaven, aangevoerd en in 't oog gehouden hebben. Wanneer men alle de opgenoemde plegtigheden beschouwd, zoo by de eerste bewoonders van ons Land, toen zy de Lyken verbrandden; als by de daar op volgende Geslagten, toen men, met de invoering der Euangelie Leere, de dooden bestendig begon te kisten; vervolgens dezelven nagaat, geduurende de laater Eeuwen, staande het Roomsch Catholyk Kerkgezag; en men daar mede vergelykt de veranderingen in de dagen der Hervorminge, zal men ontegenzeggelyk bespeuren, dat 'er altoos, by de Nederlanders, en inzonderheid by de Hollanders, eene sterke zugt geheerscht heeft, om hunne afgestorvenen eerlyk en deftig te begraaven; derzelver gedagtenis in waarde te houden; zig manlyk tegens eene verwyfde droefheid te verzetten; en vooral een duurzaamen goeden naam na te laaten, door 't betoon van Liefddaadigheid jegens de Armen, by hunne begraavenissen. Dit laatste word, buiten het geene deswegens gezegd is, ten overvloede bevestigd, uit de veelvuldige Testamentaire schikkingen, ten voordeele veeler stigtingen; waar van men in alle de Beschryvingen der Steden gewag kan vinden. En even zoo strekken de veelvuldige Wapens, Graftomben, Grafschriften en andere Eertekenen, welken in onze Hollandsche Kerken en openbaare Begraafplaatsen in zoo grooten aantale te vin- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1941]
| |||||||||||||||||||||||||
den Ga naar margenoot+zyn, als elders in eenig Land of Koningryk, ten ontegenzeggelyken bewyze, dat men hier te Lande veel op heeft met de nagedagtenis der Landzaaten. Ga naar margenoot+Op het melden deezer Wapenen, Graftomben enz., waar van wy hier ter plaatse eene breede Lyst zouden kunnen opgeeven, zou, daar wy tot nog genoegzaam alleen van de gewoone deftige en Burgerlyke gebruiken handelden, niet oneigen volgen, eene byzonderer beschryving van de Vorstlyke, Ridderlyke en Adelyke Begraavenisplegtigheden. Dan, alzoo ik in 't geheele beloop van dit Werk steeds zorgvuldig vermyd hebbe, om, buiten noodzaake, iets over te neemen, dat door anderen gezegd, bondig betoogd, en in onze Moedertaale te vinden is; zoo heb ik, in stede van my hier over in 't breede uit te laaten, het goedgedagt, om den Leezer de voortreflylyke Verhandeling van den Heer alkemade over het Ceremonieel der Begraavenissen, ten deezen opzichte, aan te beveelen. In dat doorwerkte Geschrift kan men genoegzaam alles vinden wat tot zulke staatlyke Begraavenissen behoort. Om 'er egter, daar wy 't niet wel geheel met stilzwygen voorby mogen gaan, nog iets van te zeggen, zullen wy, even als wy ten aanzien van 't Burgerlyke gehandeld hebben, met opzicht tot het geen in dat Geschrift niet dan in 't Voorbygaan gemeld is, ook zoo, met betrekking tot het meer staatlyke, kortlyk nog eenige byzonderheden, die by dit | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1942]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+stuk voegen, voordraagen, met nevensgaande aanmerkingen, die 'er natuurlyk by behooren. Wanneer het Sterflot, dat hoogen en laagen standen gemeen is, ooit Hollands Vorsten trof, had men, en heeft men nog, zoo wel hier te Lande als elders, de gewoonte van zulke aanzienlyke Persoonaadjen, Vorstlyk te begraaven. Zulks geschied dan, onder de allerheerlykste statie, met een gevolg, zoo van Princen en Edelen, als van Hoogmogende, Grootmogende Heeren en Agtbaare Magistraatspersoonen. Ook ziet men de Vorstlyke Wapenen, Blazoenen, Quartieren van Heerlykheden, Ridderlyke Paarden enz. naar eisch in die StatieGa naar voetnoot(*); waarvan de beschryvingen en afbeeldingen overvloedig voorhanden zyn, in die van onze Princen en Stadhouders. Naast deeze allerluisterlykste Begraavenissen komen de Raadsheerlyken en Burgemeesterlyken in aanmerking; doch dezelven zyn in onze dagen zoo ongemeen staatlyk niet als voordeezen. In vroeger dagen wierden, by het begraaven van eenen Burgemeester, in onze aanzienlyke Hollandsche Steden, veelal de voornaamste Gilden en andere Genootschappen plegtig ter begraavinge verzogt: die van den Gerechte droegen het Lyk; en vóór het zelve wierden de Rech- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1943]
| |||||||||||||||||||||||||
terlyke Ga naar margenoot+Roeden gedraagen, op eene dergelyke wyze als de Romeinen de Burgemeesterlyke Bundelen, omgekeerd, voor het Lyk hunner Consules droegen. Een voorbeeld hier van vind men in alkemade's beschryving van de Begraavenis des Dordregtschen Burgemeesters, c. van teresteinGa naar voetnoot(*). Even zoo worden de Lykplegtigheden van Veldheeren, Generaalen en Admiraalen, nog heden, met eenige staatelykheid, doch op verre na zoo pragtig niet als in de voorige Eeuw, gehouden. Gewoonlyk laat men, ten zy het een buitengewoon Persoonaadje zy, het Lyk door Medeofficieren draagen. Op het Doodkleed, boven de Kist, liggen 's Mans Laarzen, Spooren en Degen. Terstond agter het Lyk komen de Bloedvrienden en andere deftige persoonen; hier op volgen dan de Generaals, Kapiteins en andere genoodigde Officieren van het Regiment in hunne montuur, veelal met een zwarten strik om den arm; en deeze trein word geslooten door des overleedens Compagnie onder het Vaandel, in de wapenen; welke, volgens eene geregelde manoeuvre der Soldaaten, het geweer verkeerd onder den arm draagt. Voorts is de Trom met Floers bekleed, en de Doodmarsch word geslaagen; zoo het een Cavalier is, bekleed men ook de Trompet op die wyze. Wanneer men aan de Kerk genaderd is, treeden de ter begraavinge verzogten met het Lyk | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1944]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+voorts in de Kerk; doch de Compagnie blyft buiten staan, en bereid zig, tot het doen van salvoos; welken altoos driemaal herhaald worden, juist op dien tyd als het Lyk in het Graf word nedergelaaten; op deeze plechtigheden heeft men heden gedrukte reglementen in de wetten der Officieren, waar by de byzondere rangen nauwkeurig bepaald, en aldaar breeder te vinden zyn. Eene soortgelyke statie neemt men ook in agt by de Zeeofficieren; wanneer men, in stede van het Vaandel, den Scheepswimpel gebruikt. Maar in 't geval van overleeden Admiraalen en Vice-Admiraalen, byzonder als zy door eenige treflyke daaden uitgemunt hebben, word de statie recht Ridderlyk gehouden. Als dan volgen doorgaans agter de Aanspreekers, de Admiraals Vlag, de Standaard, de Quartieren van Wapenen, het geheele Wapen, de Spooren, Handschoenen of Gantelets, het Rapier, het Kasket en de Wapenrok; alle welke stukken meestal door Zeekapiteins of Luitenants gedraagen worden. Hierby komen nog somtyds, maar niet altoos, op eene dergelyke manier, het Rouwpaard, de tweede Standaard, en eindelyk de Admiraals- of Bevelstaf. Daarna volgt het Lyk, of in eene Rouwkoets, of gedraagen, onder een zeker Gehemelte, dat mede veelal door Zeekapiteins en Luitenants gehouden word; waar agter dan de respective Familiën, Magistraaten en Burgers volgen; gedekt zoo door Zeevaaren- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1945]
| |||||||||||||||||||||||||
de Ga naar margenoot+Officieren als anderen. In dit alles slaat men ten naauwsten agt, op den verschillenden aart der Bedieningen, en den Militairen rang. Het byzonderste, waarop wy hier een weinig moeten staan blyven, te meer daar 't niet alleen in de opgemelde gevallen, maar ook meermaals, by 't begraaven van Adelyke Persoonen in 't algemeen, plaats heeft, is het draagen van de Slippen van het Lykkleed, dat 'er in zulk een geval byzonder toe geschikt is; en waar in zig eene zekere gewoonte opdoet, die sterk van het gemeene gebruik afwykt. Zy naamlyk, die deeze Slippen draagen, worden gehouden voor de eigentlyke draagers van het Lyk. Hierom neemt men, by zulk eene statie, de draagers onder het Lyk- of Baarkleed, veeltyds uit gehuurde Persoonen, of bedienden van minder rang, welken men Draagers onder het Kleed noemt: en de anderen, die buiten het Kleed draagen, welken Slipdraagers heeten, zyn doorgaans min of meer aanzienlyke Persoonen. Het Baarkleed is ten dien einde met zoo veele strikken, by manier van handvatselen bezet, als 'er Slipdraagers zyn; welken wederom naar rang geschikt worden; in diervoegen, dat dezulken, die de Slippen aan de vierhoeken van het Kleed draagen, van hooger rang zyn, dan de anderen, welken den rand van het Kleed langs de zyden opheffen. Voorts is het draagen onder een Gehemelte oorspronglyk, uit eene plegtige gebruiklykheid onzer Neder- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1946]
| |||||||||||||||||||||||||
landers, Ga naar margenoot+om alle Heiligdommen, en by uitstek verheven Persoonen, die in hun leeven en dood den Volke dierbaar waren, onder zulk een Gehemelte te geleiden: 't welk, hoewel ook van Romeinsche afkomst, allersterkst onder de Christenen is toegenomen. Maar zints de staatlyke Karossen en overdekte Wagens in gebruik gebragt zyn, bedient men zig niet meer van zulke Gehemelten, dan by ongemeen staatlyke begraavenissen. Van dien tyd af is ook het begraaven met Karossen allengskens meer in gebruik geraakt; dat aanleiding gegeeven heeft, tot het maaken en verhuuren van Lykkoetsen, die 'er byzonder toe ingerigt zyn: en men hegt 'er wyders in de eene Stad meerder statie aan, dan in de anderen. Te Rotterdam, by voorbeeld, is het begraaven in Koetsen zoo algemeen, dat het genoegzaam geen statie zy; maar in alle onze andere Steden word het nog min of meer voor staatlyk gehouden. Te Amsterdam behandelde men dit eertyds zeer staatlyk; zelfs in zoo verre, dat aanzienlyke Familiën en Kooplieden, die Koets en Paarden hadden, de gantsche Koets, zoo lang de rouw duurde, met zwart Laken bekleed hielden; doch zulks is thans niet meer in gebruik. Ook zag men aldaar zoodanige overtrokken Koetssleeden. Hier benevens heeft men, als boven van de Lykkoetsen aangeduid is, mede Rouwsleeden, welken de Sleepers daar toe houden en verhuuren: vooral zulken, die tot het begraa- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1947]
| |||||||||||||||||||||||||
ven Ga naar margenoot+van Kinderen dienen; en welker opschik zoo aardig is, dat wy het niet oneigen oordeelen, om 'er voor den Nazaat Ga naar margenoot+eene Afbeelding van te geeven. Ze zyn inzonderheid te Amsterdam, en ook somtyds te Haarlem, gebruikelyk, met het begraaven van jonge Kinderen, tot den ouderdom van 8 a 10 jaaren; by welke gelegenheid een of twee Aanspreekers vooraf gaan, en drie of vier paar van de naaste Vrienden te voet, agteraan volgen, ook wel in 2 a 3 Sleeden. Dan dit behoort tot de statie; en jonge Kinderen worden anders in onze Hollandsche Steden, als reeds gezegd is, gemeenlyk onder den arm of voor het lyf gedraagen; of in gewoone Koetssleeden met weinig, en ook wel in 't geheel geen gevolg, ter Kerke gebragt. Dikwyls vergezelt in 't laatste geval de Aanspreeker alleen de Sleede; en de Vader of een ander Nabestaande vervoegt zig by hem aan 't Graf, in 't welke het Kind door den Doodgraaver geplaatst word. Na dit alles vinden wy ons, met opzicht tot de byzondere staatlykheden by Aanzienlyke Mannen, zoo even aangeroerd, overmits alkemade eenige dier Begraavenissen in Zuidholland beschreeven heeft, verpligt, om, ter ophelderinge van 't geen wy gezegd hebben, ook eene Begraavenis van die soort in Noordholland op te geeven. Ten voorbeelde hiervan strekke de Lykstatie van den Zeeheld pieter floris- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1948]
| |||||||||||||||||||||||||
zoon, Ga naar margenoot+Vice-Admiraal van Holland en Westvriesland, onder 't ressort van het Collegie ter Admiraliteit, in Westvriesland en 't Noorder-quartier; gehouden binnen Hoorn, op Vrydag den zevenden November, Anno 1659. Vooraf is, onder 't geleide van den Heer Kapitein willem van sander, met zyne Officieren, in goede orde gemarcheerd, eene Compagnie van Volontaire Burgerenl, ten getale van omtrent driehonderd, in 't geweer, sleepende, met zwarte Linten vercierd, de Trommels bekleed, en ieder Officier met een zwart breed Lint tot een Rouwteken. Daar op zyn gevolgd twee Trompetters, met de Wapenen van den overleeden, en zwarte Vlaggen aan de Trompetten. Het Wapenschild wierd gedraagen door den Sarjant Willem Jansz. Beukelman. De Handschoenen door den Sarjant Simon Daniels Hazepoot. De Helm met Pluimen door den Sarjant Gerret Schagen. De Spooren door den Sarjant Jan Wormbouts van Hogen. De Ponjaart door den Sarjant Jan Pietersz. Avenhorn. Het Rapier of de Degen door den Sarjant Dirk Pot. De Wapenrok door den Sarjant Joost Cornelisz. Boog. De Vice-Admiraals Vlagge door den Sarjant Jelmer Hinlopen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1949]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Het Paard, tot der aarde in den rouw bekleed, wierd geleid door de Sarjants Evert Blauwlaken en Pouwels Lamberts. Hierop volgde het Lyk, gedraagen door zestien Arbeiders onder het Kleed; de vier hoeken van 't zelve wierden geheven door de Heeren Burger-Kapiteinen; Jacob Syms, Cornelis Waarden, Reynier Langewagen en Mr. Willem van Neck; opgewagt van beide de Doelenknegts. Nevens het zelve gongen,
Alle de voorschreeven, zoo Kapiteinen als Luitenants, Vendrigs en Sarjanten, waren aangedaan met hun zydgeweer, en tot aan de aarde in den rouw bekleed. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1950]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Na het Lyk volgde de Curasfé met den Stok van Commando, gedraagen, door den Heer Mattys Hinlopen. Hier op kwamen de naaste Vrienden van den overleeden. Voorts de Heeren Gecommitteerde Raaden ter Admiraliteit; en ter wederzyden van dezelven Haar Ed. Mogende Booden en Dienaars. Verder de Heeren Schout, Burgemeesteren, Raaden en Schepenen der Stad Hoorn, als mede die tot het Collegie behoorden. Toen de Bedienaars des Godlyken Woords. Wyders een goed getal Burgers en Bekenden van den overleeden in den rouw, om de statie te vermeerderen, welke allen Nominatim opgeleezen wierden; en ten laatsten alle andere Ingezetenen en Burgers, die genegen waren het Lyk te geleiden. Uit deeze Begraavenis - Lyst ziet men duidelyk, op wat wyze de rangschikking en het draagen toegong. Doch als men die Lykstatie nagaat, zal men 't opmerkelyk vinden, dat pieter floriszoon, alschoon hy een beroemd Zeeheld van hoogen rang ware, alleen door de Burgery of derzelver Kapiteinen, Luitenants, Vendrigs en Sarjanten schynt begraaven te zyn; daar men anders in zulk eene statie gewoon is, het draagen van de Eertekenen en der Slippen, door Zee-Officieren te laaten verrigten; als blykbaar is, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1951]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+uit de beschryvingen van andere dergelyke Begraavingen. Men zou 'er veelligt, want eene andere reden weet ik 'er niet voor te gissen, uit mogen besluiten, dat onze Hollandsche, byzonder onze Noordhollandsche, Steden, 'er op gesteld waren, dat zulk een beroemd Persoonaadje, indien hy een gebooren Burger dier Stad was, de laatste eer, als door zyne Broeders en Vrienden, in zyne Geboorte Stad, door de Burgery wierd aangedaan. Zoo tog vind men, dat verscheide Steden haaren Heerlyke Mannen, op Stads kosten, Eeretomben hebben doen opregten. Dus hebben, onder anderen, die van Leyden hunnen van der werf vereeuwigd; en gelykerwyze had de Delfsche Magistraat een Gedenkteken voor hunnen onstervelyken huig de groot ontworpen, waar van de aftekening by alkemade te zien is. Een ontwerp, welks volvoering ongelukkig agter gebleeven is, tot geen geringe spyt voor de Hoogschatters van een Letterheld, die aan Koningen ten Leermeester strekte. Dan die ‘groote Man had zigzelven [reeds] eene Graftombe in het hart van alle Geleerden van Europa opgeregt’. Het zyn de woorden van den doorletterden en geleerden Hoogleeraar cras, wien alle Vaderlanders, welken verdiensten hoogschatten, eene eerbiedige dankzegging verschuldigd zyn, voor zyne treflyke vereeuwiging der verdiensten van dat Delfsche Orakel, in zyne uitmuntende Redenvoering over dit | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1952]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+onderwerp. Men kan hier uit afneemen dat het niet vreemd zy aan de Natie, dat de Steden, en derzelver Burgeren, ook wel de Lykplegtigheden, voor eenen Burger haarer waardig, ingerigt zouden hebben. Ga naar margenoot+Wat nu voorts nog het gevolg van zulke ongemeen, staatlyke Begraavenissen betreft, hetzelve bestond eertyds voornaamlyk hier in. Men liet alle de opgemelde mede gedraagen Vaandels, Wimpels, Standaarden en overige Wapenen by het Graf staan, om vervolgens in de Kerk, boven het Graf, opgehangen te worden. Een gebruik, nog egt oorspronglyk van de oude Batavieren; welke de Wapenen en Veldtekenen hunner verstorven Helden in of op derzelver Graven plaatsten, en derzelver Paarden met hun verbrandden; welke laatsten egter onze Voorzaaten, toen rekkelyker gewoonten plaats greepen, alleenlyk mede ter Lykstatie voerden. Dit stuk is door den keurigen alkemade, en ook door den oplettenden van lier bovenaangehaald, te breedvoerig, behandeld, dan dat wy 'er hier over zouden uitweiden; waarom wy 'er slegts ééne opmerking, aldaar niet vermeld, zullen byvoegen. Te weeten, dat men ook het gebruik ingevoerd heeft, om, onder de hoeven van één agter- en één voorpoot der Paarden, eene houten zool te leggen; op dat zy in hunnen tred zouden schynen mank te gaan, en dus eenen treurigen tred te houden; | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1953]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+het welk ik by de Lykstatie van zyne Doorlugtige Hoogheid willem den Vierden, Hoogl. Gedagtenisse, gezien heb. Wyders heeft men hier, met betrekking tot het ophangen der Wapenen, nog in agt te neemen, dat zulks oudtyds wel met groote statie geschiedde; doch dat de Wapens minder pragtig waren; waarby men dan egter moet voegen, dat alles beter geschikt was, om de Eeuwen te verduuren. Men hing naamlyk, behalven de Wapentuigen en Ridderlyke Standaarden, een eenvoudig Blazoen van steen gemaakt, waar op het Wapen geschilderd of gebeiteld was, boven het Graf, aan eene Yzeren Keten, zoo dat het schuin hinge. Dus ziet men ook, in oude adelyke Huizen, de Wapens op de Glazen meest altoos schuin geschilderd; naastdenkelyk, om dat zulk een Wapen het schild verbeeldde, het welk men in den stryd schuin aan den arm droeg: de vrouwlyke Wapenen alleen waren ruitswyze; over welk onderwerp men verder de Wapenkunde kan raadpleegen. Te Haarlem, Leyden en Delft, vind men in de Kerken nog zulke oude steenen Wapens hangen; doch de meesten daar en elders zyn van laater tyd, toen de houten Wapens in gebruik kwamen, die naderhand tot groote Wapenkasten gemaakt zyn. In deeze Wapenkasten plaatst men niet alleen de eigen Stamwapenen, maar ook die der Vermaagschappingen. Doorgaans vertoont zig boven in de Kap een Doodshoofd, met | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1954]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+twee kruiswyze Beenderen; ook ziet men 'er wel uitgaande of uitgedoofde Fakkels, Lyk- of Graflampen enz. in verbeeld; en daar onder obiit, dat is (overleeden,) of natus (gebooren) en denatus (gestorven) met byvoeging van het jaar, de maand en den dag, in Romeinsche of Oud Duitsche Talletters. By aldien het een Wapen van een Vryer of eene Vryster is, slaat men daar by gemeenlyk gade, dat het Doodshoofd met een Groene Krans vercierd zy. Somtyds vind men onder deeze Wapenen eene benoeming van de Ampten of andere eertitelen van den overleeden; doch de meeste opschriften van die natuur worden by ons in Marmeren of Koperen Plaaten, waar van dadelyk nader, gehouwen of gegraveerd. Voor tegenwoordig nog maar alleen het oog hebbende op de plegtigheden, die by het ter aarde brengen in agt genomen worden, staat ons, wegens de Wapenen nog aan te merken, hoe 't, by de begraaving van een Ridder of Edelman, thans gebruikelyk zy, dat deszelfs Wapen, in de Lykstatie tusschen de Aanspreekers gedraagen, geduurende den tyd, dat men het Lyk byzet, in de Wapenkast geplaatst en opgehangen; doch, ingeval het laatste Mannelyk Oir sterft, op het Graf aan stukken geslaagen, en met de Kist begraaven wordGa naar voetnoot(*); ten blyke dat deeze Stam uitgestorven is. By sommigen van onzen Adel | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1955]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+word egter het recht van zoodanig een Wapen te mogen voeren, wel eens overgedraagen aan eens Zusters Zoon, die dan, met het Wapen, ook den Naam aanneemt. Wyders pleeg het zeer sterk in zwang te zyn, en het gebeurt nog wel, dat men, behalven het Wapen in de Kerk, ook zoodanig een pragtig Wapen voor het huis van den overleeden plaatste, om aldaar geduurende den rouwtyd te praalen; gelyk anderen, als boven gezegd is, met hunne in rouw bekleede Koetsen doen. Ga naar margenoot+By het gewaagen van die Koetsen hebben wy reeds gemeld, dat ze ter begraavinge wel voornaamlyk in gebruik gekomen zyn, toen men minder openbaare staatlykheid begon in te voeren: doch men moet waarlyk, schoon de Koetsstatie thans hier en daar sterk in gebruik zy, onzes agtens, erkennen, dat eene begraavenis te voet veel eigenaartiger is. Men kan, by zulk eene begraavenis te voet, op de deftigste wyze, alle Vrienden en Bekenden noodigen; waar tegen eene begraavenis met Koetsen zig slegts tot weinig menschen bepaalt: hier door worden eerlyke doch geringer Bloedverwanten niet zelden agterwege gelaaten; en 'er ontstaan uit die schikkingen wel eens Familietwisten. De Hollanders tog houden het voor gantsch geen geringe kleinagting en versmaading, in hunne betrekking tot het Lyk, al is het in verren graade, vergeeten te worden; en mogelyk is 'er geen Volk dat naauwer ge- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1956]
| |||||||||||||||||||||||||
zet Ga naar margenoot+is op Familieverbintenissen. 't Is voorts zeker, dat de mode, van met Koetsen te begraaven, geen kleinen krak aan die oud deftige Vaderlandsche plegtigheid gegeeven heeft: te meer daar de Adel zelf, door het tegenwoordige gebruik, zyne oude heerlykheid, ten deezen opzichte, als geheel uit het oog schynt te verliezen. Men vermindert naamlyk, nu en dan, niet alleen de statie tot drie, vier of vyf Koetsen; maar men neemt zelfs somtyds in 't geheel geene andere plegtigheid in agt, dan dat men het Lyk in eene Koets of Jagt bezorgt, om het te laaten byzetten. Ik zelf heb met eigen oogen een aanzienlyk Personaadje, van een der deftigste en oude Hollandsche Adelyke Familien, zien vervoeren, in eene vaalgesleeten Rouwkoets, met vier knollen bespannen, bestierd door een Stalbok, in zyne blaauwe kiel, met een vaalen ouden Rouwmantel over dezelve: het geheele gevolg bestond in eene dergelyke Koets, waar in twee Dienstbooden, hunne Heeren, de Naastbestaanden, representeerende, in hunne gekoleurde Livrei, met zwarte Mantels, zaten. Dit zag ik niet zonder ontroering; nademaal de gedagtenis van den overleeden heerlyken Man my meerder plegtigheids waardig scheen; en deeze schikking daar en boven uit geen oorzaak van kaalen Adeldom, zoo als men zegt, voortsproot. Maar, wat zal men hier van zeggen? De byzonderheid doet de Grooten somtyds eer stellen in 't geen de Va- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1957]
| |||||||||||||||||||||||||
derlandlievende Ga naar margenoot+Burger zich tot schande zou rekenen: dan ook by deezen voert de navolging van eene vroegere gewoonte der Grooten misbruiken in. Hier onder mag men, naar myn oordeel, wel betrekken, dat een Burger Man, die geld heeft, en zig ook hier in gaarne boven zyne Medeburgers wil verheffen, zig met een stoet van rollende Karossen laat begraaven; waar toe men dan veelal de Koetsen van agtbaare of aanzienlyke Persoonen verzoekt. In den Haag is het gebruik van Koetsen onder den Burgerstand egter nog gemeen, en wel byzonder van Rouwkoetsen, die men ten getale van agt of negen of meerder agter den anderen ziet ryden, en, na de statie groot zy, vier of drie Persoonen daar in geplaatst; meermaals evenwel drie. Indien het Lyk een Schutter is onder de Burgery, gaan alle de Schutters, of zoo als men hier en elders zoude zeggen, Doele-Broeders, daadlyk in 't zwart gemanteld, vier aan vier, te voet, agter de Lykkoets; houdende elk in de hand een lang met knopjes dungedraaid Stokje, zynde van zulk een koleur geverwd als de koleur van het Vendel, waar onder zy als Burger of Schutter behooren, en de knopjes wyders Oranje afgezet; zynde dit gebruik nog echt en recht dat der oude staatelyke Ridderbegraavenissen in 's Hage. Wat wyders de Begraavenissen te voet betreft; dezelven zyn tegenwoordig gemeenlyk ook min staatlyk dan in voorige dagen; uit hoofde dat men | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1958]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+een veel minder getal van Persoonen ter begraavinge verzoekt. Voorheen bestond eene Lykstatie, by het begraaven van Predikanten, wel eens uit twee a driehonderd Persoonen, dat nu in veele Steden naauwlyks tot dertig of daaromtrent en zeldzaam tot honderd klimt. Ook houden veelen van den Burgerstand eene bepaalde begraavenis, zoo als zy 't noemen, die uit twaalf of agttien paar bestaat, tegenwoordig voor deftig; byzonder, indien zy allen met hangende Lamfers verzogt worden. Wyders is 'er, doch meest onder de Jooden te Amsterdam, Leyden en elders, een gebruik, om hunne dooden, die zy doorgaans verre buiten de Steden begraaven, op Phaëtons wagens ter begraafplaatse te brengen; dat ook hier en daar, al waar men geene andere gelegenheid heeft, om de Lyken te vervoeren, wel plaats heeft. Onze Hollandsche Boeren gebruiken hier toe in zoodanig een geval hunne gewoone Ga naar margenoot+Wagens. Men zet de Kist, met een zwart kleed overdekt, op den Wagen, en de Naastbestaande, de Man of Vrouw, of wel de oudste Zuster of Broeder van den overleeden Persoon, is verpligt zig mede op dien Wagen te plaatzen, en wel aan het hoofdeinde, op of naast het Lyk. De Roomschen voegen 'er ook veeltyds ten gezelle Klopjes, of Kerkbedienden by; en 't zyn, gelyk ik wel meen te weeten, zoo onder Roomschen als Onroomschen, meest altyd Vrouwen, die deeze plegtig- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 1958]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1959]
| |||||||||||||||||||||||||
heid Ga naar margenoot+van by de Kist te zitten waarneemen. Agter dit Rytuig volgen voorts één of twee Wagens, met de Bloedverwanten in den rouw: en de draagers worden by het Kerkhof of de Kerk van 't Dorp of Kerspel, daar men onder begraaft, gevonden. Men houd zig ook gemeenlyk aan die zelfde gewoonte, als men te water begraaft; welke manier van te water te begraaven, insgelyks in de Steden in agt genomen word; wanneer men een Lyk, door middel van Trekschuiten of een ander Vaartuig, naar elders vervoeren wil. Zulks was oudtyds zeer kostbaar; dewyl ieder Dorp of Stad, waar door, of waar voorby, het Lyk vervoerd wierd, de Kerk- en Begraafrechten eischte; doch de Heeren Staaten hebben vervolgens vastgesteld, dat men alleenlyk, behoort te betaalen, de gerechtigheden der plaatsen, uit welke en naar welke het Lyk vervoerd wierd. Binnen Leyden heerscht thans bepaaldlyk eene manier van begraaven te water, welke ik niet weet dat elders zoo algemeen plaats heeft; en die nu, zedert eenige jaaren dermaate sterk is toegenomen, dat dezelve, daar de middelmaatige Burgerstand alleen zulks pleeg te doen, tegenwoordig mede door zeer deftige Burgers, vooral egter onder de Roomschgezinden, nagevolgd word. Men zet het gekiste Lyk in eene zoogenoemde Tentschuit of Jagtje; hierbyvoegen zig de agt draagers uit de Buurt, of men vind de vereischte draagers, als die van de Buurt uit- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1960]
| |||||||||||||||||||||||||
gekogt Ga naar margenoot+zyn, in het bedoelde Dorp. Op dit Schuitje volgt een tweede, en somtyds wel een derde Jagtje, waar in de naaste Bloedverwanten met twee Gebuuren zitten, benevens de Aanspreekers of Bidders; waar van 'er gewoonlyk in elke Schuitje één gaat zitten, of in den Stuurstoel staan blyft. Dit is de geheele statie, behalven dat de Vrouwen aan het Sterfhuis blyven, terwyl de Schuitjes het Lyk vervoeren. De Roomschen vaaren meestal naar Oestgeest, het gewyde Kerkhof van den Heiligen willebrord; en de andere Gezintheden naar Leyderdorp, Warmond, Voorhout of elders. Zoo dra het Lyk aldaar begraaven is, keert men te rug, met dit onderscheid, dat het Jagtje, het welk met het Lyk eerst vooruit voer, nu agteraan vaart: en voorts houd men, aan het Sterfhuis gekomen zynde, het Doodmaal; waarom men 't 'er op toelegt, om des morgens uit te vaaren, ten einde tegen den middag t'huis te zyn. 'Er zyn zekerlyk, buiten de tot dus ver gemelde Begraavenis plegtigheden, in verscheiden streeken en plaatsen van Holland, nog al veele byzonderheden des aangaande, die der aantekeninge wel waardig zouden zyn, indien ze ons recht bekend waren; doch welken wy, by mangel van genoegzaame berigten uit zulke plaatsen, niet naauwkeurig genoeg kunnen melden. Ik heb, durf ik wel zeggen, geen moeite ontzien, om alles wat onder myn bereik was, te verzamelen; en laat nu het verdere over | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1961]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+voor zoodanigen, die in den tyd deeze myne poogingen zouden gelieven te verbeteren, of my met nadere berigten te vereeren. En hier mede zouden wy van dit stuk kunnen afstappen; ware het niet, dat wy ons verpligt agten, om nog, ten slot van dit Hoofddeel, iets te zeggen, nopens de nagedagtenissen, die op en omtrent de Begraafplaatsen der dooden opgerigt worden; en tevens met één woord gewag te maaken van onze hedendaagsche gewoonte daar omtrent. Ga naar margenoot+Wy hebben, by eene voorige gelegenheid, reeds gezegd, dat 'er mogelyk geen Land is, daar men meerder tekenen van nagedagtenis der dooden in heerlyke Graftomben, Wapenen en Grafschriften vind, dan onder ons. Wy hadden diestyds wel inzonderheid het oog op de gedenktekens onzer Zeehelden en heerlyke Mannen; dan 't weezenlyke onzer aanmerkinge bepaalt zig tot de zulken niet alleen; men mag dezelve in een algemeenen zin ook wel overbrengen op den Burgerstand, die, in zyne soort, ook getuigenis van deeze zugt ter nagedagtenisse, op de Grafzerken, verleent. Wel byzonder was het oudtyds zeer gemeen, dat dezulken hunne Ambagten en Gilde betrekkingen, op hunne Grafzerken, lieten uitbeelden. Van daar vind men overal in onze Begraafplaatsen ontelbaar veele Zerken, waar op men een Smids Aambeeld en Mokers, eens Timmermans Schaaven, eens Metzelaars Truweelen, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1962]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+eens Schaarenslypers Schaaren, en, kortom, allerlei Ambagtstuig ziet afgebeeld, ten bewyze van het beroep des geenen die 'er onder begraaven ligt. Het was daar benevens in vroegere dagen zeer gebruikelyk, iemands Naamletters, met toevoeging van byzondere streepen, karakters, cyffertallen of diergelyken op de Grafzerken te stellen; juist zoo als de merken der Kooplieden op hunne Pakken. Men vind zulke getekende Zerken ten overvloede; dan het waare doel daar van hebben wy nog niet kunnen ontdekken. Ongetwyffeld heeft het eenige byzondere beduiding gehad; naastdenkelyk, mag men gissen, hebben sommige Kooplieden hunne byzondere Merken dus ook op de Graven laaten zetten: en 't geen ons daar in versterkt, is, dat men van sommigen zulker getekende Graven zeer wel weet, dat ze eertyds aan Kooplieden toebehoord hebben. Om de gedagtenis van dit gebruik, dat nu geheel verlooren schynt te gaan, niet te verliezen, hebben wy 'er op Plaat XII een nagetekend voorbeeld van gegeeven. Daarbenevens lag men het 'er ook wel op toe, om een of ander opmerkelyk sterf, trouwof geboortegeval, eene zeldzaame gebeurtenis en soortgelyke byzonderheden, in rympjes op de Graven te zetten. Men vindze zoo menigvuldig, dat 'er geheele Verzamelingen van zulke Grafschriften voorhanden zyn; waar onder 'er nog al voorkomen, die merkwaardig genoemd | |||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 1962]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1963]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+mogen wordenGa naar voetnoot(*); als daar is het Versje op het zeldzaame Nimweegsche Verwantschap, als mede op het in ons voorige stuk beschreeven Geslagt van Dirck Jonge Jan en Commertje Jans Cocken Dogter, met menigvuldig veele anderen; waar van wy, ter uitspanninge onzer Leezers, nog eenige voorbeelden zullen mededeelen, die niet zeer gemeen zyn, en welken den smaak van dien tyd eenigzins aanduiden. Te Leyden in de Hooglandsche Kerk leest men, op zeeker Graf, agter den Predikstoel, dit opschrift: Die vyfëntwintig jaar geleeft heeft zonder vrouw,
Die vyfëntwintig jaar geleeft heeft in den trouw,
Die vyfëntwintig jaar sleet buiten d'Echt zyn leven,
Rust hier, tot dat hem God het leven weer zal geven.
Het blykt, uit dit Versje, dat de leeftyd van deezen Man, ten aanzien van zyn Vryerschap, Huwelyk en Weduwnaarschap, juist in drie tydperken verdeeld was, en dat hy vyfënzeventig jaaren oud zynde, stierf. In Delft is een aanmerkelyk Grafschrift geweest, op eenen Demeter, wiens sterfuur bykans gelyktydig met dat zyner Huisvrouwe was; des zyn lot eenige overéénkomst hadde met het geval van Philemon | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1964]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+en Baucis, door ovidius gemeld. Het Grafschrift luid dus:
Den Delfssen Demeter 103 jaer out, /
En die 75 jaer was geweest getrout, /
Met zyn Vrouw out 97 jaer
Zyn beid gestorven in drie uuren daer..
In Amsterdam krielde het, ten tyde van brero, roemer visser, benevens andere Rederykers en Parnashelden, van koddige en ernstige Grafschriften. By voorbeeld, op een Kok. Al sonder jock,
Hier rust Jan Kock,
Hy was een Kock,
Hy had het drock,
Starf aan de Nock.
Het Grafschrift van huighens, op den Bouwmeester post, is zeer byzonder en van deezen inhoud: By dese Post
Light Pieter Post,
Die won zyn kost
Aen Balck en Post,
En wierd verlost,
Met hy begost,
En als hy most,
Vergingh te post.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1965]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Ik zal een der allerbyzonderste uit de Collectio Monumentorum, een Boek van crediet, hier byvoegen. - In Gorcum. Tombe en Sepulture Deeze en soortgelyke Rympjes, hoedanigen 'er ontelbaar veel gevonden worden, schoonze van 't gerinste slag zyn, bewyzen egter, hoe dezelven in voorige dagen zoo gemeen waren, dat men zelfs in den smaak viele om beuzelagtige en byzondere gevallen op een spottenden trant voor te stellen. Ter dier oorzaake vind men wel honderd en meer Sneldichten van deezen aart, onder de Gedichten van huighens, westerbaan en anderen; welken alleen uit loutere spitsvondigheid gemaakt zyn. Tot een staaltje zy het volgende Grafschrift op een Spotter. Hier light, die om Gods Woord nooit wou ter Kerke gaen:
Mag ik de ronde waarheid zeggen?
Hy die der levendigh nogh sitten wouw, noch staen,
Behoort 'er dood niet in te leggen.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1966]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Deftiger Grafschriften vloeiden 'er uit de Penne van onzen Foenix-Poëet, den grooten vondel, en daarna uit die van brandt, vollenhoven, moonen en anderen. Ook waren onze Taalgeleerden niet agterlyk om treffelyke Opschriften, in den smaak der Romeinsche Inscriptien, te vervaardigen; welken voorts in Toetssteen of Koper gegraveerd wierden. Ze behelsden dikwerf eene zeer wel ingerigte melding van den Stam en Naam des begraaven Persoons; van deszelfs Geboortetyd en plaats; bekleede Waardigheden en Verdiensten voor Land en Kerk; als mede van deszelfs Christelyken wandel en merkwaardige Lotgevallen; waar van wy hier boven wegens den Heer van katwyk, een voorbeeld gaven. Veeltyds toonden zulke Opschriften ook de bekwaamheid onzer Geleerden, om, naar de verhevenheid der Latynsche Dichtkunste, in een bondigen en beknopten styl, met weinige woorden veel te zeggen. In dien smaak is het volgende Grafschrift op den geleerden 's Lands Historieschryver bockenberg: QUID FATI INVIDIAM QUEROR? Dat is, volgens myn waardigen van mie- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1967]
| |||||||||||||||||||||||||
ris, Ga naar margenoot+wiens nagedagtenis zeker ook wel zulk een heerlyk Grafschrift waardig was; Wat behoeve ik te klagen over de hardigheid van zoo zwaren slag. Op dergelyken zaaklyken trant waren gewoonlyk der Geleerden Latynsche Opschriften; die sommigen zelven vóór hunnen dood maakten; om, by hun overlyden, op hun Graf gezet te worden; dat onder anderen de groote Hoornsche velius, en de Dichter bruno gedaan hebben. Van geen minder bondigheid en kragt waren ook verscheiden onzer Nederduitsche Grafschristen; waar in de Vaderlandsche Dichters toonden, wat pit 'er ook, ten deezen opzichte, in de Nederduitsche taale gevonden wierd. Een en ander voorbeeld van die natuur, mogen wy niet nalaaten, in deezen by te brengen. Overkraftig, om eens eene spreekwyze van den aanbiddelyken Taal- en Dichtheilig hooft te gebruiken, is het Grafschrift diens Dichters op jacob van heemskerk. Heemskerk, die dwers door 't ys, en 't yzer darde streeven,
Liet d'eer aan 't Land, hier 't Lyf, voor Gibraltar het Leven.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1968]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Zie ook dat van vondel, op den Stamzoon des grooten Burgemeesters. 's Lands Hoofdstadt derft haer Hooft, en troost de goe gemeent
Haer' Vader. Burgers sprengt met tranen 't vroom gebeent.
De taal van moonen, die uitmunt in Lykzangen, is mede vol nadruk, in 't volgende Grafschrift: Dees blaeuwe Zerk besluit twee Bentheims, Zoon en Vader,
Van wien de Burger, die eerbiedigh 't Graf bezoekt,
Getuigt: ik vond in noot geraekt, of schelms verkloekt,
Aen elk myn Toevlucht, Troost, Hulp, Redder, Hooft en Raeder.
Doch onverbeterlyk en onnavolgbaar is het Grafschrift van den grooten Meester in 't stuk van Lykspreuken, gerard brandt, op egbert kortenaar; 't welk hier, hoe menigmaal het ook herhaald en overbekend moge zyn, niet agterwege gelaaten mag worden. Dus luid het: De Held der Maas verminckt aan oog en rechterhand,
En echter 't oog van 't roer, de vuyst van 't Vaderland:
De groote kortenaar, de schrik van 's vyandts vlooten,
d'Ontsluyter van de Zond, leyt in dit Graf besloten.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1969]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Vindt men hier, waarde Leezers, geen spreekende bewyzen van de hartige en manlyke kragt onzer Taale, om, in weinig woorden, veel, deftig en vloeibaar te zeggen? Zyn zulke spreekende bewyzen niet geschikt, om onze hedendaagsche drooge en armgeestige Zoïlussen te beschaamen; die, terwyl zy anderen beschimpen, met laagkruipende Verzen voor den dag komen? Ontbreekt het ons aan Mannen, die in staat zyn om anderen, welken verdienen vereerd te worden met deftige, hunner heerlyke nagedagtenis waardige, en met kragt van zeggen gestaafde Grafschriften te verheerlyken! Neen zeker. Wy kennen 'er, God dank! nog in ons Vaderland, en hebben 'er gezien die zulks waardig zyn, en die de des waardigen kunnen vereeren, zints die dagen, dat zoodanige Grafschriften als uit de mode geraakt zyn; doch 't maaken van Grafschriften schynt men over te laaten aan de armhartige rymelary van Broodpoëten, wier Verzen, vooral in Amsterdam, door Straatloopsters uitgeschreeuwd worden. Ga naar margenoot+Bykans eveneens is het gegaan met het oprigten van Beeldtenissen, Grafzuilen en Tomben, waar mede men eertyds veel meer op had, dan tegenwoordig. Onze Kerken vertoonen desaangaande Meester-stukken, die den Vreemdeling verbaasd doen staan over onze braave Konstenaars. Het Graf van onzen Vryheids Vader, willem den eersten, is een wonder van Eu- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1970]
| |||||||||||||||||||||||||
ropa; Ga naar margenoot+dat van tromp, de ruiter, van galen, kortenaar, opdam, en, naar ons konstbegrip, de uitmuntende Tombe te Katwyk aan den Rhyn, boven vermeld, met ontellyke anderen, toonen ons tot welk een hoogte de Konst in dien tyd gesteegen was, en tot welk een vernedering zy thans gebragt is. Alle deeze roemwaardige gedenktekenen toch zyn doorslaande getuigen, van die oude, en door my één en anderwerf herhaalde, doorlugtige gewoonte en verheven konst onzer Natie, om de nagedagtenis van de daaden onzer Heerlyke Mannen te bewaaren; hun Graftomben en Eertropheen in 't openbaar toe te wyen, ten einde hen, als doorlugtige voorbeelden, aan 't nageslagt ter navolginge voor te stellen. Wy mogen ons kortheids halven niet inlaaten in derzelver byzondere beschryving; men kan 'er eenig gewag van vinden by alkemade, en voorts in 't breede te recht geraaken, in een Geschrift, getyteld Nederlands Helden-Tooneel; gevoegd agter de Medalische Historie der Republyk van Holland; waar in die Eertekenen onzer Helden in Plaat voorgesteld en beschreeven worden; ook zyn ze veelal in de uitvoerige beschryvingen onzer Steden min of meer te vinden. Dat dit gebruik van voortreffelyke Mannen dus staatlyk te vereeren, in laater tyd, onder ons afgenomen zy, heeft men, is te vermoeden, grootlyks toe te schryven aan een bygeloovig denkbeeld, dat wy daar door te | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1971]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+veel Beelden in onze Kerken invoerden, en dus de Roomschgezinden navolgden. Maar ondanks dit denkbeeld heeft men dit Vaderlandsche gebruik, in deeze onze Eeuw, nog al meermaals vernieuwd gezien. Zoo heeft men althans, in myne Vaderlyke Stad Leyden, een heerlyk Marmer en kunstig gebeiteld Gedenkteken, ter eere van den Agtbaaren Leydschen Burgemeester, joan van den berg, opgeregt. En niet minder deftig ziet men den grooten boerhaave vereeuwigd, in een Meesterstuk, dat geen wedergade heeft: naamlyk eene Marmeren Lykbus, waar op de staaten des menschelyken leevens keurig zyn uitgebeeld. En, overéénkomstig met den aart des grooten Mans, heeft men 'er, ten blyke dat onze hedendaagsche vernuften nog wel weeten, wat smaak en zaaklykheid heet, niets opgezet, dan alleen deeze spreuk om het Medaillon, Simplici. Sigillum veri. Dat is, Voorts leest men onder, op zwart Toetssteen, Salutifero | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1972]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Dat is, Den gezondmaakenden Geest van boerhaave toegeheiligd.’ Op dezelfde wyze heeft het Lofwaardige Kunstgenootschap, Diligentiae Omnia, te Amsterdam, ook nu in onze dagen, (schoon de Dichtkunst hier gaarne een Dichterlyk teken, of Versje, al was het dat onverbeterlyke van g. brandt, daar op gezien had,) binnen de Stad Amsterdam den grooten vondel een zeer eenvoudig gedenkteken opgeregt; waar op men, als zynde die Hoofddichter de Waereld door bekend, eenvoudig gezet heeft, vondel. Deeze en meer andere voorbeelden doen ons zien, dat men nog in onze dagen de nagedagtenis van heerlyke Mannen onder ons doet herleeven; waar door zulke Genoodschappen en kunstlievende Mecenen geen geringe dankbaarheid verdienen. Zulks verleent ons tevens het streelende vooruitzigt, dat, met de algemeene toeneeming van onderzoekgraage en vooral Dichtlievende, mitsgaders Schilderen Beeldhouwkunde beminnende Genootschappen, die oude deftige en kragtige smaak, zoo van Beeldhouw- als Schilder- en Dichtkunde, ten roemrykste bevorderd zal worden. Hier mede zou ik van dit reeds ver uitgedyd, dan, zoo ik niet twyffele, voor onze Natie niet onaangenaam, Hoofdstuk kunnen afstappen; maar, om tog niets, dat ter zaake dient, zoo veel my doenlyk is, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1973]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+over te slaan, agt ik het noodig nog iets te melden, van de vry algemeene voorkeur der begraafplaatsen in onze Kerken; te meer, daar veelen onder ons het als een heilig, doch sommigen het als een schadelyk gebruik aanmerken, de Lyken in de Kerken te begraaven. 't Is over bekend, dat het begraaven in de Kerken, trapswyze, by insluiping gemeener geworden is, naar maate dat de Christenen in gebruikelykheden vielen, welken verre afweeken van derzelver eerste gewoonten. De vroegere Christenen, naamlyk, begroeven hunne Lyken, zelfs die hunner Aanzienlyken, altoos in het open veld, of afzonderlyke begraafplaatsen; tot dat constantyn de groote die gewoonte, door zyn voorbeeld, verbrak. Alle de vroegere beschryvingen van de gewoonten der eerste Christenen, toonen eenpaarig, dat zy niets op hadden met het begraaven in de Kerken of by de Altaaren. Zy schynen het veelëer, op het spoor der Joodsche gebruiken, voor eene heiligschennis gehouden te hebben, de heilige plaatsen met den onreinen stank der dooden te besmetten. De Jooden immers, en zy onderhouden deeze gewoonte nog heilig, begroeven gewoonlyk buiten de Steden, en wel, volgens buxtorfius, ten minsten op den afstand van vyftig stadien, zoo men voor Cubitos stadien te stellen hebbe: Sepulchreta, zegt hy, in zyne Synagoga Judaica, Cap. 49. pag. 705. ab ur- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1974]
| |||||||||||||||||||||||||
be Ga naar margenoot+abesse debent ad 50 Cubitos. De Grieken en Romeinen hadden insgelyks deeze gewoonte, schoon zy voor hunne beroemde Mannen en Geslagten, byzondere Gedenksteenen of Graven bezorgden. En wat de gewoonte der Oude Batavieren betreft, hier van is boven breed genoeg gesproken. Dan, zonder ons verder met de verschillende gebruiken van byzondere Volkeren op te houden, zullen wy ons voor tegenwoordig bepaalen, om maar alleen te onderzoeken, hoe en op wat wyze het begraaven in de Kerken, hier te Lande, in zwang gekomen zy. Ongetwyffeld is deeze, naar myne wyze van denken, slegte gewoonte oorspronglyk, uit eene verregaande, en waarschynlyk overoude Heidensche bygeloovigheid, volgens welke men gevoelde, dat de Geesten der overleedenen omtrent de Graven waarden. Een gevoelen dat eertyds vry gemeen was, als uit de vertelsels van witte Wyven en Toverheksen, in het DrentscheGa naar voetnoot(*), by de oude begraafplaatsen blykt, en waar van de Natie, met opzigt tot ingebeelde Spooken, Stalkaarsjes en dergelyken, nog niet geheel vry is. Met dit denkbeeld ingenomen, viel de Natie, toen zy het Christendom omhelsd had, vry gereedlyk op de keuze, om haare dooden vooral in de Kerken te begraaven; dat, als boven gemeld is, een aanvang nam, ten tyde van con- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1975]
| |||||||||||||||||||||||||
stantyn Ga naar margenoot+de groot. In die dagen klom de eerbied voor de Overblyfselen en de Graven der Christen-Martelaaren zoo hoog, dat men eerst Bedevaarten naar derzelver Graven deed; vervolgens zyne begraafplaatsen om en by de Graven van deezen of geene Heilig verkoos, en eindelyk de overblyfzels van zulke heilige Mannen, of geheel of gedeeltelyk, in de Kerken bragt, en aldaar ten toon stelde, of in kostbaare Zilveren en Gouden Sacristien bewaarde. Dit gong diestyds zoo verre, dat de Kerken der Christenen, welken men toen zeer luisterryk bouwde, daar mede ten pragtigste pronkten; te meer, daar men zelfs byzondere Altaaren voor deezen en geenen Heilig of Martelaar stigtte. Dit nieuw ingevoerde gebruik, dat den grootsten zweem van uitwendigen Godsdienst had, wierd ondersteund, door bygeloovige gevoelens, waar van de eerste Christenen geen denkbeeld hadden. Men begon toen, naamlyk, te beweeren, dat de overblyfsels van Heilige Mannen en Martelaaren het vermogen hadden, van booze geesten te verdryven, en den Zielen der overleedenen, die 'er het digtst by begraaven wierden, rust te verschaffen. En hier uit is 't ontstaan, dat men, eerst op de Kerkhoven, naast de Kerken, en vervolgens in de Kerken, tot by en onder de Altaaren, begroef. Tot het invoeren van dit gebruik gaf Keizer constantyn de eerste aanleiding, door zyne schikking, nopens zyne begraavenis; | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1976]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+waar van de Kerklyke Geschiedschryver socrates het volgende meld. Depositusque in Ecclesia Apostolorum, quam ipse eo consilio aedificaverat, ut Imperatores & Pontifices ab Apostolorum reliquiis haud procul abessentGa naar voetnoot(*). ‘Hy is bygezet in de Kerk der Apostelen, die hy met dat oogmerk gebouwd had, op dat de Keizers en Bisschoppen digt by de overblyfsels der Apostelen zyn zouden’. Eusebius voegt 'er by; pro certo sibi persuadens, horum memoriam non parum utilitatis animae suae esse allaturamGa naar voetnoot(†); ‘voorzeker houdende, dat derzelver nagedagtenis, (te weeten, die der Apostelen en Martelaaren,) niet weinig dienst aan zyne Ziele zoude doen’. Van dien tyd af kwam deeze manier van begraaven in zwang; eerst onder de Grooten, en vervolgens ook onder de overige Christenen, zelfs onder dezulken die oneens, en tegenstreevers van constantyn, waren. In laatere dagen egter is dit gebruik, onder de Christenen, merkelyk beteugeld, en 't hield slegts onder eenige Bisschoppeo en Vorsten stand. Van daar heeft men, verscheiden Kerklyke Wetten, raakende dit stuk; doch 't zy genoeg hier gewag te maaken van het verbod, gegeeven in het eerste Concilium Braccarense Can. 36, gehouden vyfhonderd drieënzestig Jaaren na Christus geboorte, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1977]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+waar in uitdruklyk deeze woorden staan. Item placuit, ut corpora defunctorum nullo modo intra Basilicam Sanctorum sepeliantur, sed si necesse est, de foris circa murum Basilicae. Nam si firmissimum hoc privilegium usque nunc retinent Galliae Civitates, ut nullo modo intra ambitum murorum cujuslibet defuncti corpus sit humandum, quanto magis hoc venerabilium Martyrum debet reverentia obtineri: dat is, ‘Het heeft ons goedgedagt te bepaalen, dat de Lichaamen der overleedenen, op geenerleie wyze, in de Kerken der Heiligen, of de Hoofdkerken, zullen begraaven worden; doch, zoo het noodzaaklyk zy, buiten omtrent de Muuren der Kerken. Want, daar de Gallische Steden nog tegenwoordig deeze vaste gewoonte bewaaren, dat geen Lyk, van wien 't ook zy, op eenigerleie wyze, binnen den omtrek der muuren begraaven mag worden, hoe veel te meerder eischt dit de eerbied voor de eerenswaardige Martelaaren’. Wanneer men nu in aanmerking neemt, dat, onder den naam van Gallische Steden, ruim genomen, in die dagen ook zeer veele Steden van dit Land begreepen wierden, als wordende het zelve, onder de Frankische Koningen, voor een goed gedeelte, grootlyks, Gallien genoemd; zoo mag men hier uit afleiden, dat het gebruik van in de Kerken te begraaven, onder onze Natie, nog sterk geweerd wierd, tot in de zesde Eeuw na Christus geboorte. Het zal 'er | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1978]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+egter kort daar na kragtig toegenomen zyn; dewyl charlemagne het op nieuw verbooden heeft; beveelende dat geene dooden meerder in de Kerken begraaven zouden wordenGa naar voetnoot(*); dat ook, wel scherpelyk in Engeland verbooden wasGa naar voetnoot(†). Dan deeze Wetten zyn niet langer van kragt geweest, dan, tot dat 'er, de Christelyke Leer algemeen geworden zynde, zulk eene menigte van Monniken en Geestlyke Orden te voorschyn kwam, dat ze, uit de gewoone Kerkelyke inkomsten niet kunnende bestaan, op nieuwe middelen van bestaan bedagt wierden. En onder deeze middelen kwam hun inzonderheid te stade, het begraaven der Lyken in de Kerken voor de rust der Zielen; waar door zy, uit hoofde van hunnen invloed op het Volk, het belang der Graven tegen het gewigt van de Geldbeurzen der vermogenden konden opweegen. Zoo dra dit denkbeeld stand greep, gold het begrip van wyze Vorsten en Kerkvoogden of Concilien weinig; en het gezag der Frankische Koningen, na 't overlyden van karel den grooten, boog gereedlyk voor de begunstigde belangen der Pausen en Geestelyken, die toen de Kroonendeelers der Waereld wierden; en ook op de Nederlanders onder het begunstigen der Graaven, zeer | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1979]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+veel vermogten. Van dien tyd af deeden de Geestelyken het oude gevoelen op nieuw herleeven, naamlyk, dat iemand, wiens verstorven lichaam in of by eene begraafplaats eens Martelaars begraaven lag, deezen Heilig ten voorspraake zyner Ziele in den Hemel had. En dewyl de plaatsen in de Hoofdkerken te weinig in getal waren, om deeze gunst aan een ieder te verleenen, zoo begon men dit denkbeeld allengskens over te brengen, op alle Kerken, die men aan zulk een Heilig of Patroon toegewyd had, al ware hy daar ter plaatse niet begraaven: 't was genoeg, als die Kerk slegts eenig stuk van zyn overschot of gebeente, ja zelfs van zyn graf, bezat. Daarenboven breidde men, om de Armen niet geheel uit te sluiten, dit voorregt ook eenigermaate uit tot de gewyde Kerkhoven, daar toe rondsom de Kerken geschikt. Intusschen was egter het voorregt grooter of kleener, in evenredigheid der begraavinge, by, of in de Kerk, of digt by het Altaar, en men betaalde ook naar gerade. Hier door konden, de Geestelyken, dus goed geld winnende, hunne Broederschap des te beter in stand houden. Een aantal van Roomsche Schryvers getuigt dit ten vollen: onder anderen leest men in de beschryving van het Synodus CastrensisGa naar voetnoot(*), in 't Jaar 1292 gehou- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1980]
| |||||||||||||||||||||||||
den, Ga naar margenoot+het volgende: In Ecclesiis, vel earum cancellis, non fiant sepulturae indistinctae, ad cujuslibet voluntariam electionem, corporum defunctorum: Villarum Dominis & Patronis Ecclesiarum, & illorum uxoribus, Rectoribus etiam & Vicariis exceptis; per quos vel per quas accrevit honor illis Ecclesiis notabiliter & perpetuo duraturus. Dat is: ‘In de Kerken, of agter derzelver Choortralien, dulde men geene ongeregelde willekeurige verkiezing van begraafplaatsen voor de afgestorven Lichaamen; uitgezonderd voor die van de Heeren der Dorpen, en de Patroonen of Voorstanders der Kerken, mitsgaders voor hunne Vrouwen; en zoo ook voor de Rectoren en de Vicarissen; door welken de luister der Kerken zeer kennelyk en bestendig is toegenomen enz’. Hier uit ontdekken wy, om dit in 't voorbygaan te zeggen, te gelyk de reden, waarom wy, overal op onze Dorpen en in veele Steden, de Graftomben der Heeren van de Heerlykheden, in het Choor geplaatst zien; waar van dadelyk nog iets naders. Begeert men wyders een uitdrukkelyk getuigen van het voorgestelde, dat men dit gebruik grootelyks heeft toe te schryven aan de toeneeming en de nooddruft der Monniken; men hoore dan bartholin kerckerman dit, in zyne Operibus Philosoph. Tom. II. pag. 498. aldus bevestigen. Ante annos circiter 400 haec exsecrabilis consuetudo incepit; cum ante haec tempora etiam Marty- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1981]
| |||||||||||||||||||||||||
rum Ga naar margenoot+cadavera extra urbes sepulta fuisse constet. Franciscani enim & Dominicani, cum viderent numerum fraterculorum augeri, nec tantos sumptus ipsis suppetere, hanc emungendae pecuniae artem invenerunt; ut homines in cucullis monachorum, & prope altare, sepeliri debere, imperitis persuadere. Dat is: ‘Voor omtrent 400 Jaaren heeft deeze verfoeilyke gewoonte stand gegreepen; terwyl het overbekend is, dat zelfs de Lyken der Martelaaren, vóór dien tyd, ook buiten de Steden begraaven, wierden: want de Franciscaanen en Dominicaanen, bemerkende hoe hunne Broederschappen toenamen, en dat zy zoo veele kosten niet konden goedmaaken, hebben deeze kunst om geld te beuren, uitgevonden, dat zy den onkundigen Menschen opdrongen, dat zy in Monnikenkappen, of by de Altaaren begraaven moesten worden’. Schoon nu deeze uitdrukking wat schertsende zy; en hoewel veele Roomschgezinden nog al eenigen steun voor dit hun gebruik meenen te vinden, in het gedrag van den Propheet elisa, en 't voorgevallene by zyn dood gebeente, zoo is het evenwel, onzes bedunkens, zeker, en zonder de Roomschgezinden hier in eenigzins te willen beledigen, bewysbaar, dat onkundige, en zig minst aan de oude Kerkgebruiken houdende, Monniken, zig vereenigende met de drift en hovaardy der Grooten, om digt by het altaar te liggen, en | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1982]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+boven het Gemeen uit te munten, de oorzaak geweest zyn, dat dit slegte gebruik onder de Christenen is ingevoerd. En zy hebben waarlyk maar al te veel reden, om de Hervormden, die zoo yverig tegen de Beelden en Cieraaden der Roomsche Kerken gewoed hebben, te verwyten; dat wy, die alle hunne Kerkgebruiken zoo sterk verbannen hebben, nog zoo veel eere stellen in het begraaven in de Kerken, en zelfs Graven begeeren in het Choor, de plaats van het hoog Altaar, of tegens een Pylaar, daar men fraaie Wapens aan hangen kan. Men ziet dus, dat, ondanks onze Hervormde Leere, de hoogmoed en bygeloovigheid nog heden onder ons den baas speelen. Ik noem uitdrukkelyk, niet alleen den hoogmoed, maar ook de bygeloovigheid; om dat ik zeer wel weet, dat 'er onder ons gevonden worden, wier Herssenen zoo verre verfemeld zyn, dat zy niet alleen eene ingebeelde heiligheid stellen, in, geduurende hun leeven, digt onder den Predikstoel te zitten; maar zelfs, het koste wat het wil, daar omtrent, of in het Choor, of omtrent de plaatse daar men 't Heilig Nagtmaal viert, wenschen begraaven te worden. Men duide my deeze aanmerking niet ten kwaade; ik kon dezelve, naar myne gewoone openhartigheid, niet opkroppen. Dan met dit alles, is het verre van my dat ik de agting voor eene eerlyke begraavenisse, een ieder naar zyne geboorte, staat en ver- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1983]
| |||||||||||||||||||||||||
dienste, Ga naar margenoot+onder onze Hollanders zoude willen berispen! Alles, wat ik voorheenen gezegd heb, getuigt ten overvloede, hoe hoog ik de billyke onderscheiding van den Adel, Burger- en Boerenstand onder ons waardeere; en zoude ik, die de Eere mynes Vaderlands in alles getrouw tragt te blyven, op den rand van 't Graf bezwyken door de Eere der Natie niet onder de rouwklaagende te verbreiden; neen! ô neen! Niets is by my tederder, dan dat Christlyk en recht Hollandsch, ja oud Bataafsch denkbeeld, om met eere ten Grave te daalen, en eene waardige nagedagtenis te hebben. Wie, die een Mensch is, gevoelt hier in niet de inspraak der Natuure! Wie, die een Hollander is, gevoelt in zig niet eene Nationaale zugt tot eene eerlyke begraavenis! En wie verdient 'er meer eene Ezelsbegraavenis, dan hy, die hier voor onaandoenlyk zy! Neen, waarde Leezer, nog eens zeg ik, 't zy verre van my dat ik het heilig overschot van u, van my, of van onze naastbestaanden, zonder eere wilde onderstoppen! ô! hoe treft ons Jacobs bede! Ag! dat ik by myne Vaderen begraaven worde! Maar, gemerkt ik niet wel kon nalaaten een woord te melden, van den oorsprong der plegtige begraavenissen in de Kerken, zoo wenschte ik tevens een ieder te doen opmerken, de onvoegzaamheid en de schadelykheid van dit gebruik; het welk my dit stuk wat ernstiger heeft doen opneemen. Een stuk, dat meer welmeenen- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1984]
| |||||||||||||||||||||||||
de Ga naar margenoot+Vaderlanders tegen de borst stuit, en al voorlang gestooten heeft. Van daar drukte zig de Dichter a. stein, die een goed Gereformeerde was, reeds in de zeventiende Eeuw, over dit onderwerp kragtig aldus uit:
Op het Begraaven der Dooden in de Kercken.
Wat zoekt gy hier, (ay segg,) de levende by dooden!
Soo sprack in Christus Graf, een Engel uit Gods Troon:
Sie! nu is dese vraeg in Christus Kerck van nooden:
Wat soeckt gy 't Leven selfs, by 't stinkend' aes der doôn!
Anders Hier brenght ghy 't dood-aes, dat geen suyv're Jood mocht raken.
Ghy gaet Godts duersaem Huys, tot eene rotplaets maeken.
Daer 't Levende gebedt is geurigh offerwerck;
Wat doet daer doodt-gebeent, of vuyle stanck te Kerck?
Eenstemmig niet deezen Dichter, (des myne voorstelling niet geheel nieuw, noch byzonder zy,) dagten veelen onzer Vaderlanders over, dit stuk in die dagen. Het is, van dien tyd af, dat de Hervormde gevoelens, na de vrygevogte Vryheid, tot stand gebragt waren, onder de Natie een groot struikelblok geweest, waar aan geoeffende en gespitste Verstanden zig gestooten hebben. Ook kan men genoegzaam bewyzen, dat het, meer of min, by de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1985]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Overheid en Geestlykheid in overweeging geweest is, om de begraafplaatsen te veranderen. Dan 'er waren meer overblyfsels van de Roomsche Geestelykheid onder ons, die men niet wel kon afschaffen, zonder aanmerkelyke schade van inkomsten: en dus moest, veelligt, het een om het andere blyven. Bekend zyn ten deezen opzicht veele Kerkelyke goederen, Capittelgelden, Proostdyen enz. die nog door haare regten en inkomsten niet weinig voordeel aanbrengen: terwyl ze tevens toonen hoe verre de inhaaligheid der Geestelyken onze Natie, onder den naam van Vryen, tot Kerkelyke Slaaven maakte; dat hun ook, toen zy den last van dat Zielen- en Goedbeheerschend juk op de Schouders voelden, te meerder aanleiding gaf om het eensklaps af te schudden. Inmiddels bleef egter de gewoonte van in de Kerken te begraaven stand houden; doch zoo niet, of men oordeelde dit onderwerp, wat laater, nog wel der overweeginge waardig. Onder anderen kwam het op Leydens Hooge School, daar zoo veel Mannelyk vernuft toen zyne kragt oeffende, te berde. De Heer jacob van der ghiessen Amst. Bat. verdeedigde, op den eersten July des Jaars 1706, in zyne geleerde doorzulte Dissertatio de Jure Sepulturae, openlyk de noodzaaklykheid van de Lyken buiten de Kerken te begraaven. In deeze Dissertatie vind men, niet alleen Studie in 't algemeen, maar ook de kern van Oudheidkunde en | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1986]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+beleezenheid met betrekking tot dit onderwerp; zoo dat wy ons niet schaamen te betuigen, daar door veel lichts in dit stuk verkreegen te hebben. 't Ware te wenschen, dat dezulken, die zig op het schryven van Vaderlandsche kundigheden toeleggen, wan meerder werks maakten, van 't handhaaven der Eere onzer braave Vaderlandsche Jongelingen, in 't opstellen van dergelyke Dissertatien. Ze komen overvloedig voor de hand, en men zou 'er gewis een zeer aanzienlyk getal onder vinden, die de waare kenmerken van recht Hollandsche Vernuften draagen, en waar van de Duitsche Commentarien, byzonder in de Medicynen, zeer wel weeten gebruik te maaken. Dan dit in 't voorbygaan; zonder egter van de gemelde Dissertatie af te stappen. Want, zo als ik dit geschreeven had, verstond ik, dat één der schrandere Zeeuwsche Latynsche Rectoren, de weldenkende adriaan kluit, het gevoelen, nopens de onvoegelykheid van in de Kerken te begraaven, op nieuw doet herleeven. Dit noopt my te sterker, om een gedeelte van dat aanmerkelyke Geschrift over te neemen; en te toonen hoe de Heer van der ghiessen dagt, over de mogelykheid van 't veranderen deezer gewoonte. Ik zal, om plaats uit te winnen, het oorspronglyke niet overschryven, maar myne Nederduitsche vertaaling alleenlyk bybrengen. Het komt hem voor, dat het verbeteren van dit misbruik zoo bezwaarlyk niet is, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1987]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+als het sommigen toeschynt, veel minder dat het onmogelyk zou weezen het zelve te weeren; en de redenen waarom, zegt hy, of de manier, op welke het gemaklyk weg te neemen zou zyn, zal ik melden. Veelligt word 'er gevraagd, of men dit gevoegelyk zoude kunnen doen; daar de Kerken en Godshuizen uit de inkomsten van de verkooping der Graven, en het begraaven zelve, onderhouden worden; en daar de Graven zelven een wettig erfdeel der Ingezetenen zyn? Doch laat dit zoo weezen: wat hindernis zou zulks baaren, indien de Magistraat van eene Stad eenige Morgen Lands, vyf of zes, kogt; dit Land verdeelde in Graven of Grafkelders; en dezelven verhuurde of verkogt tot zulk een prys, dat de Kerken en Godshuizen 'er evenwel van onderhouden wierden. En wat belangt de eigene Graven; die zelfde Magistraat zou, in dat Land, aan de zoodanigen in eigendom kunnen geeven, zulk een Graf of Grafkelder, als ieder naar zyn staat of aanzien in de Kerken in eigendom bezeten had; en daar by beveelen, dat niemand zyne dooden op eene andere plaats zou hebben te begraaven. Dan mogelyk denkt men, dat het eene zaak van gewigt zou zyn, die het gemoed der Menschen geweldig zou aandoen, indien de Beenderen, of het overschot, van de Voorouders, Vrouwen, Kinderen, Zoonen en Dogteren, in hunne rust gestoord, of, als 't ware, verlaaten wierden. Doch wat zwaa- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1988]
| |||||||||||||||||||||||||
righeid Ga naar margenoot+zou het in zig hebben, die Beenderen of dat overschot, byéén te verzamelen, en dat alles over te brengen, tot en in een bestendig Familiegraf. Egter zou ook dit vermyd kunnen worden; met de gemelde Lyken in de Graven te laaten rusten, en tot eene zekere hoogte geheel met Zand te bedekken; terwyl men de nieuw gestorvenen naar elders zou kunnen overbrengen. Maar misschien voert men ons te gemoet; hoe zal men dan eenig onderscheid tusschen Menschen van Aanzien en Rang, en tusschen het Gemeene Volk, kunnen hebben; daar men heden onder ons de Ryken en Aanzienlyken in de Kerk, en 't Gemeen op Kerkhoven, begraaft? Hier op zou ik antwoorden, dat zoodanig eene begraafplaats bevoordeeld zou kunnen worden, met alle zulke byzonderheden en voorrechten, als de Kerken hebben: indien een ieder, naar zyn vermogen, zyn byzonder aanzienlyk Graf, met zyne Wapens en Opschrift, had; of dat 'er eenige Grafnaalden op zulke Graven wierden gemaakt. En wat zwaarigheid, zoo 'er, voor het Gemeen, buiten de Stad, geringer Kerkhoven, afzonderlyk van die der Aanzienlyken waren? zoo als heden reeds plaats heeft. Dus verre de Heer van der ghiessen. Zoo redeneerde men, hoofdzaaklyk, in het begin deezer Eeuwe, en 't blyft nog heden een onderwerp van bedenking. Men kan zekerlyk niet wel ontkennen, dat het begraaven in de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1989]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Kerken eene slegte gewoonte der Christenen is; en dat het, om veele gewigtige redenen, te wenschen ware, dat dit gebruik nooit onder een beschaafd Volk plaats had. Het is tog, op zig zelve, eene haatelyke gedagte, dat men, op eene reine, Gode geheiligde, plaats, onreine en verdervelyke Lichaamen begraaft; en als men daar benevens bezeft, dat de stank dier Lyken besmettende Ziekten kan veroorzaaken, ja weezenlyk veroorzaakt, gelyk om die reden in Amsterdam, in de vorige Eeuw, het Kerkhof van de Westerkerk wierd verplaatst, dan komt het, zou men zeggen, niet in twyffel, of deeze gewoonte af te keuren zy. Voeg hier by, dat het aandoenlyke Menschen uit de Kerk bandt; waar van ik niet één, maar wel honderd, voorbeelden weet. Ik heb Vaders en Moeders gekend, die nooit in de Kerk verscheenen, in welke een geliefde Zoon of Dogter begraaven was; en zoo ook Mans en Vrouwen, die, hunne ontydig gescheurde Huwelyksbanden beweenende, nimmer in zulk eene Kerk gongen: ja, my is een treffend geval bekend, waar van ik ooggetuigen ben geweest, van eene zwangere Weduwe, die 't, op aanraaden haarer Vrienden, waagde, om, zoo men zegt, het door te staan, en ter Kerke te gaan, ook daar heenen gong; doch, op het herinneren van de plaats, daar haar verstorven en korts begraaven Man lag, zulk eene ontroering kreeg, dat haar de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1990]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+arbeid ontydig overviele, en zy in de Kerk dood bleeve. Deeze, en meer andere redenen van gewigt zyn 'er, om dat ingesloopen misbruik te laaken; doch, aan den anderen kant, is het te denken, dat het veranderen van dat gebruik, onder ons, niet ligt zal doorgaan, schoon 't ons aan geene aanmoedigende voorbeelden ontbreeke. Tot een doorlugtig voorbeeld, onder anderen, kan ik in deezen aanvoeren de Vorstlyke begraafplaats, die Prins maurits, Gouverneur van Brazil, zig te Berg en Daal had doen oprigten: en in welke hy, in het 88 jaar zyns leevens gestorven zynde, den 22 December 1679, buiten eenig Kerk of Kerkhof, begraaven is. Men vind deeze heerlyke Graftombe, met zyne verdere sieraaden, zeer fraai afgebeeld door van Halen, in de Kleefsche Arkadia van den stigtelyken Digter Klaas Bruin, die 'er dus van zingt: Wy zyn te Berg en Daal, beroemt door oudsheidsgaven,
Hier is het dal, waar in Prins Maurits legt begraven;
Dien braven Opperheer, van 't Suikerryk Brazil.
Reisbroeders, staat hier eens met uw gedachten stil,
Beschouwt zyn Praaltombe uit een yz're rots geklonken,
Versiert met Beelden, die wel eer heel prachtig blonken,
Maar door den oorlog, en d'inkankerenden roest,
Van d'onherhaalb'ren tyd, die alles velt, verwoest.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1991]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+By dit voorbeeld zullen wy 'er nog maar één voegen van onze dagen, en daar mede van dit onderwerp afstappen: ik meen dat van den Doopsgezinden Leeraar m. schagen te Utrecht, die, geduurende zyn leeven, altoos geyverd hebbende tegen het begraaven in de Kerken, ook uitdrukkelyk begeerd heeft in eene gemetzelde Grafstede, in de open lugt, begraaven te worden. Ingevolge hier van had hy een Grafkeldertje laaten vervaardigen aan de Bilt, een klein uur buiten Utrecht, op het Kerkhof aldaar ter plaatse. Op den Zerk, die zyn Lyk dekt, leest men, volgens zyne eigene opgave, kort voor zyn overlyden op gesteld, het volgende Grafschrift: L.S. Dat is, Op dat hy den leevenden niet mooge schaaden, heeft hy voor zig onder den blooten hemel dit Graf verkoozen. enz.’ | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1992]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Dus is het, onder de Nederlanders, niet zonder voorbeeld, dan midlerwyl dient men zig, voor zoo veel 'er geen bygeloovige denkbeelden aan gehegt worden, en men eene behoorelyke zorg tegen den stank en besmetting draagt, nog al naar de algemeene gewoonte schikken: te meer, daar men de Kerken tegenwoordig niet meer aanmerkt, als plaatsen van eenige byzondere heiligheid. Dit zoo zynde kunnen ze ook ligtlyk tot zoodanig een gebruik blyven dienen, tot dat het eens recht beslist zal worden, in hoe verre een Christen aan dergelyke uiterlykheden verbonden zy of niet. Wat wyders de tegenwoordige gesteldheid onzer Graven betreft, de Hollanders hebben, uit hoofde van het opgemelde gebruik, veelal tweeërleie soorten van Begraafplaatsen; naamlyk in de Kerken en op de Kerkhoven; welke laatste benaaming men ook wel overbrengt, tot alle zulke plaatsen, die op de Bolwerken, of elders buiten de Steden, ter begraavinge geschikt zyn. Indien men wil, mag men 'er ten derden byvoegen de afzonderlyke Begraafplaatsen der Jooden, dien men, in dit Land, alle mogelyke bescherming en vryheid verleent. Eene gunst, welke zy in andere Gewesten vergeefsch zoeken: en waar aan die Natie, ons, door haare schranderheid in den Koophandel, van een weezentlyk nut, dankbaarlyk beantwoord; in zoo verre zelfs dat men de Joodsche Geldkisten, in nood, dikwils, voor 't Vader- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1993]
| |||||||||||||||||||||||||
land Ga naar margenoot+gulhartig ontslooten heeft gezien. Deeze drie soorten van Begraafplaatsen zyn dan de voornaamsten, welken in onze dagen in Holland gebruikelyk zyn. Wat de eerste, te weeten, die in de Kerken aanbelangt; dezelve is dus ingerigt, dat de geheele bevloering der Kerken genoegzaam alleen bestaa uit blaauwe Zarksteenen, van allerleie grootte, als zoo veele dekzels van byzondere Graven; waar onder men 'er eenigen van eene verdubbelde grootte vind, die men dan ook dubbele Graven noemt. De meeste onzer Graven, ten minste daar 't plaats kan hebben, zyn van zulk eene diepte, dat 'er zes Kisten boven elkander kunnen staan; doch hier en daar zyn ze minder diep. Zoo is 't gemeenlyk gesteld met de Burgerlyke Graven, die uit smalle Muuren, in tras gemetseld, opgehaald zyn; staande meermaals in gemeenschap met het naaste Gebuurgraf; op eene dergelyke wyze als veele Woonhuizen een gemeenen Muur hebben. In de Chooren, of digt by de Predikstoelen, schoon ook elders in de Kerk, vind men de meeste dubbele of Keldergraven, die men ook wel Grafkelders noemt. Deezen, inzonderheid de laatsten, zyn met gewelven overslaagen, en dikwils vry groot. Meerendeels zyn ze, gelyk ook de eerstgenoemden, met verglaasde Tegels geplaveid; doch men heeft 'er ook die met witte verglaasde Steentjes opgehaald, ja zelfs die met Marmeren Plaaten bezet zyn. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1994]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+In zoodanige Grafkelders worden de Kisten niet, gelyk in de Burgerlyke Graven, op elkander gezet, en met wat zands bedekt; maar men plaatst dezelven op daar toe geschikte zwaare yzeren Roeden: en voorts heeft men in die Kelders byzondere vakken voor de Beenderkistjes. Men kan de juiste afbeelding van zoodanig een Grafkelder vinden, agter eene geleerde Lykreden, op het zalige afsterven van den zeer Eerwaarden Heere franciscus dominicus meganch, in leeven Meester der vrye Konsten, Roomsch Katholyk Priester, Kannunnik en Deken van het Aartsbisschoppelyk Kapittel van Utrecht, Aartspriester van Rhynland enz., door den zeer geleerden en edelmoedigen Heere Mr. j. wittert, Heer van Bloemendaal, deszelfs waardigen opvolger, tot 's Mans nagedagtenis uitgesproken. Agter deeze Redenvoering is eene Plaat, gegraveerd op kosten van den laatstgemelden Heer, vertoonende de afbeelding van den alouden Grafkelder der Janseniste Leeraaren, binnen het overgebleeven Choor der verwoeste Kerke te Warmond: waarin de manier van het plaatsen der Kisten op yzeren Roeden duidelyk afgemaald is. Voor 't overige zyn hier omtrent geen meer byzonderheden op te merken, dan dat men de Kisten hier te Lande, zoo als elders, gewoonlyk met het voeteneinde naar 't Oosten plaatst, ten minsten als zy bygezet worden. Eene gewoonte, waarschynlyk daar uit ontstaan, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1995]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+dat de Christenen, (gelyk de Jooden de Opstanding der Dooden in het Oosten,) de verschyning van Christus in het Oosten verwagten. Eertyds ging dit, om zoo te spreeken, vast door; dan tegenwoordig kan men 'er zoo volkomen geen staat op maaken; nademaal men in de Kerken, daar dagelyks veele Lyken begraaven worden, de Kisten wel eens, met het voeteneinde, tegens of benevens het hoofdeneinde van de anderen schikt, om dus plaats te winnen, voor eene Kist, die 'er boven op moet staan. Doch dit geschied nooit dan na dat het Lyk is bygezet, als wanneer het daar na door de Doodgraavers verschikt word. Op de Kerkhoven, de tweede soort van Begraafplaatsen, en vooral op de Boerenkerkhoven, neemt men dit nog naauwkeurig in agt. Wyders is het liggen op een Kerkhof, ten platten Lande, geen stuk van de minste bedenking, als ware 't juist veragtelyk; zelfs liggen, op verscheiden onzer Dorpen, de Aanzienlyksten onder hen aldaar begraaven. Edoch 'er zyn ook andere Dorpen, die den Steden min of meer naby komen, die groote en ruime Kerken hebben, daar men insgelyks al op de Kerk gesteld is. Wel byzonder hebben de Roomschen nog veel op met gewyde Kerkhoven, en 'er is byna geen Stad, in welker nabuurschap men niet zulk een bevoorrecht Dorp vind: als, by voorbeeld, omtrent Leyden, Oestgeest; by 's Gravenhage, Loosduinen; omstreeks Alkmaar, Egmond en vooral Hei- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1996]
| |||||||||||||||||||||||||
lo, Ga naar margenoot+enz. Veele Roomschen verkiezen by uitstek aldaar begraaven te worden; doch het geschied zonder eenige byzondere openbaare plegtigheid van Geestelyken; alleenlyk houd men nog wel eens een omgang om de Kerk of daar binnen. In Amsterdam egter laat men nog toe, dat de begraavenis der Begyntjes, binnen de muuren van het Begynhof, met meer plegtigheids vergezeld gaat. Eene Gezuster, die aldaar gestorven is, word staatlyk op de Lykbaar, rondsom de plaats, door twaalf Begyntjes, aan de hand, omgedraagen; men bestrooit het Lyk met Bloemen en Mirthe; en draagt het voorts, na eenige rustingen op bestemde plaatsen, ter Kerke of liever ter Kapelle, alwaar de Kist, in 't graf geplaatst zynde, onder een eerbiedigen Lykdienst, met de Bloemen en Kruiden bestrooid word, die de Begynen-Draagsters opgeraapt hebben. Buiten zoodanige eigentlyke Kerkhoven, om of aan de Kerken, heeft men ook hier en daar, binnen of buiten veele Steden, geschikte Begraafplaatsen, die men insgelyks Kerkhoven noemt: wel byzonder vind men meermaals zulke Begraafplaatsen voor den gemeenen Man, op de Bolwerken en Ravelynen der Steden. Zoo is het, onder anderen, te Leyden, te Haarlem en elders, daar men ook in zulk een geval spreekt van op het Bolwerk te begraaven. Ten aanzien van de eene en andere soort van Begraafplaatsen, draagt men, zoo in de Steden als ten platten Lande, behoorelyke | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1997]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zorg voor de overblyfsels der Lyken; door de beenderen in byzondere Graven, of, gelyk men hier te Lande onder 't gemeen zegt, Knekelhuizen te bewaaren. Deeze Knekelhuizen, welken men hier en daar op de Boerendorpen vry net en sierlyk gemaakt vind, te ontëeren, word voor eene weezenlyke Grafschending gehouden; dat de Liefhebbers der Ontleedkunde, die somtyds naar 't eene of andere Been zoeken, wel eens door 't ontvangen van stokslagen gewaar worden. Daar benevens zyn 'er, om of aan de groote Steden, ook nog veragtelyke Begraafplaatsen voor dieven en slegt Jan-hagel, die in gevangenhuizen, of schandelyke plaatsen, gestorven zyn; welker lichaamen rechtmaatig, van 't overschot van eerlyke Burgers, gescheiden worden. Wat eindelyk nog de begraafplaatsen der Jooden betreft, deezen zyn, meest overal, buiten de Steden, op een of ander aan hun verkogt of vergund veld; dat met een Muur of Heining omheind is. Zy begraaven hunne dooden aldaar, volgens hunne Wet, vóór zonnen ondergang, eenvoudig en zonder veel zwiers; egter bedienen zy zig, als ter gedagtenisse van den overleeden, min of meer van opgerigte Steenen of dikke Planken, waar door zy de Graven onderkennen. Juist dat gebruik, 't welk men onder de Christenen behoorde na te volgen. Voorts zou men, met opzicht tot onze Grafzerken hier nog in agt kunnen nee- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1998]
| |||||||||||||||||||||||||
men, Ga naar margenoot+dat men oudtyds, en ook nog wel heden, (dat egter thans byna uit de mode raakt,) Wapens en Naamen op de Grafzerken liet uitbeitelen; gelyk men Wapens, Blazoenen, en wat dies meer is, in de Kerken hangt, mitsgaders fraaie Graftomben oprigt enz. Doch van dit alles is hier boven genoeg gemeld; des 't niet noodig zy 'er breeder van te gewaagen; waarom wy, terwyl we herhaalingen vermyden, hier mede onze beschouwing van de Nationaale Lykplegtigheden zullen besluiten. Naastdenkelyk zyn 'er in verscheiden plaatsen van ons Vaderland nog al etlyke byzonderheden, welken hier te stade zouden komen; dan 't is niet wel mogelyk, dat één mensch alleen alles onder zyn bereik kryge. Onze Leezers gelieven derhalven zig hier mede te vergenoegen; en mogten zy, die nog eenige byzonderheden van gewigt hebben, medewerken, om mynen arbeid te helpen verbeteren en te volmaaken!
Dus heb ik dan, ô Landsgenooten, geliefde Vrienden, waardige Mannen en Medeburgers van ons gezegend Holland, dus heb ik dan, Broeders, het myne toegebragt, om Ulieder oude en recht mannelyke gewoonten, zeden en verdiensten, der vergetelheid te ontrukken. Dus heb ik myne bespiegelingen, tot op den rand van 't Graf, uitgebreid, om voor ons en onze Nakomelingen te boeken, 't geene ter loflyker nagedagtenisse onzer Natie strekt; en | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 1999]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+hun ten voorbeelde van navolging kan dienen. Alles tog loopt samen, om ons te toonen, dat onze Natie, van den tyd onzer Voorvaderen af tot heden toe, schoon 'er, naar den aart der vryheid in dit Land, veele vreemde zeden ingesloopen zyn, nogtans de zekere en standvaste kenmerken draagt van een schrander, yverig en heldhaftig Volk, dat eene welbestierde vryheid in den Burgerstaat en Godsdienst heilig houd; en, zoo wel in zyne ernstige als vrolyke bedryven, de openhartigste, eerlykste en deugdzaamste rondborstigheid betragt. Zekerlyk zyn 'er, in dit wyd bestek, vry wat aanmerkelyke byzonderheden, die niet ter onzer kennisse kwamen, overgeslaagen, en in etlyke gevallen faalgreepen ingesloopen, die verbetering vereischen. Dan hier omtrent verzoeken wy, benevens Verschooning, nadere Onderrigting; waar van wy alleszins een nuttig gebruik zullen poogen te maaken; gelyk wy in deezen doen, van de reeds verleende onderrigtingen van eenige kundige en edelmoedige lieden; welker Ophelderingen of Verbeteringen van deeze Natuurlyke Historie van holland, aan 't einde van dit Deel, te vinden zyn. Edog, eer ik dit Deel besluite, kan ik niet afzyn van te verklaaren, dat ik, by den aanvang deezer Natuurlyke Historie, geenzins dagt, dat 'er, op het stuk der Natie, als Mensch beschouwd, zoo veele byzonderheden zouden voorkomen, als ik bevonden heb, noodwendig tot derzelver be- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 2000]
| |||||||||||||||||||||||||
schryving Ga naar margenoot+te behooren. Intusschen heb ik verstaan, dat veele Natuurkundigen, aan korte stelwoorden en naamen van eene ingewikkelde, ja onverstaanbaare betekenis gewoon, dit stuk, als buiten het bestek der hedendaagsche wyze van de Natuurlyke Historie te behandelen, beschouwden; als mede, dat 'er gevonden wierden, welken van gedagten waren, dat men het Werk zogt te rekken, om het, uit inzigt van groote winst, in den langen sleep te houden. Dan met dit alles strekt het my tot een wezenlyk genoegen, zoo 't een Schryver, hier van eenig gevoel hebbende, vry staa zulks te betuigen, dat dit myn Werk van de meeste Vaderlanders heuschlyk ontvangen is geworden. Althans de bitze Nyd, die my anders wel eens gevoelig aantastte, heeft hier in, zoo verre ik weet, tot nog geen tand geslaagen. Maar mogelyk, schuilt die vinnige onder 't Loof der twee opgegeeven redenen; en men neeme 't my derhalven niet ten kwaade, dat ik, deeze fluisteringen bespiedende, derzelver kragt, by voorraad, tragte te verbreeken. Nopens het eerstgemelde, staa ik volmondig toe, dat myne Schryfwyze geheel afwykt van den trant der meeste Hedendaagsche Natuurkundige Systhema's, welken, met linnaeus, ten aanzien van den Mensch, niet verder gaan, dan dat ze zeggen: homo europeus, albus, sanguineus, torosus, pilis flavis, prolixis oculis caeruleis, levis, argutus, inventor. Tegitur ves- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 2001]
| |||||||||||||||||||||||||
timentis Ga naar margenoot+arctis, regitur ritibus. Volgens dien trant zou ik dan hebben kunnen volstaan met te zeggen: ‘Een hollander is een Europisch mensch, blank of wit, bloedryk, vleeschig, met geele lange hairen, blaauwe oogen, vlug, vindingryk, schrander. Hy word gedekt door enge kleederen, hy word geregeerd door gewoonte’. Indien ik nu op deeze wyze ware voortgegaan, had men den Geleerdsten wel mogen vraagen, of hy, in zulk eene algemeene omschryving, den Hollander bepaaldlyk kon vinden; al had ik 'er nog eenige bynaamen of byvoegelyke woorden bygevoegd? Zou ik niet onverstaanbaar geschreeven, en my by myne Lands-genooten belachelyk gemaakt hebben, met dus maar lugtig de kenmerken van eene zoo agtbaare en gansch onderscheiden Natie ter neder te flanssen? Maar, zoo men dit al eens door liet glippen, eischt die zelfde bepaaling van linnaeus niet uitdrukkelyk eene nadere uitbreiding? Wat beduid anders de omschryving van de gestalte, de koleur, de hairlok, de oogen, en vooral de bloedsgetemperdheid, het natuurlyk karacter, benevens de zeden en de kleedy? Heeft dit alles niet eene volstrekte betrekking tot de beschryving van een boven de dienen verheven Mensch? Indien een Hollandsch Mensch naakt liep, van alle beschaafde zeden ontbloot was, geene edele ziel had, geen heldhaftigen aart, geen welberedeneerde deugden bezat, dan zekerlyk had | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 2002]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ik kunnen volstaan met slegts te zeggen: ‘Een Hollands Mensch is een Dier, met twee voorste snytanden, de vier bovenste gelyklynig, met twee Borstprammen, enz. enz. Dan dat ik hier mede recht gedaan zou hebben aan de verheven denkbeelden, die een Hollandsch Mensch, op goeden grond, van zig zelven heeft te maaken, zal zekerlyk niemand, zonder zinneloos te willen zyn, beweeren. Beter dan, en volstrekt noodwendig, dagt het my, in dit opzicht, af te wyken, van dien heerschenden, kortzinnigen smaak; en stoutlyk het voorbeeld te volgen, van de oude en ook voortreffelyke Natuurkundigen onzer Eeuwe, die volstrekt tot de Natuurlyke Historie van een Land en Volk betrekken, alles, wat uit hunne Natuur, Landaart, zeden en gewoonten, ter onderscheidinge van andere Volkeren, voortvloeit. Ik heb zulks telkens, daar 't dienstig was, herrinnerd; en durf wel ronduit verklaaren, dat ik, in stede van aan dit alles, in de vereischte uitgebreidheid, beantwoord te hebben, integendeel, om my der kortheid te bevlytigen, al vry wat heb laaten berusten, dat een breeder onderzoek vorderde; waar van ik dan telkens, in 't voorbygaan, een kort verslag gegeeven heb. 't Is derhalven, (om tot de andere bedenking over te gaan,) zoo ver van, dat ik, gelyk sommigen argwaanen, het Werk zou hebben willem rekken, dat ik veelëer verscheiden onderwerpen te vlugtig behan- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 2003]
| |||||||||||||||||||||||||
deld Ga naar margenoot+heb, om het Werk niet al te uitgebreid te maaken. Zoo heb ik, onder anderen, met opzet afgezien, van 't geeven eener uitvoerige beschryvinge van den byzonderen trek onzer Natie, boven andere Volkeren, tot het beoeffenen der Schilderkunste, met opzicht tot het uitvoerige; en derzelver taai geduld, om de Natuur van zoo naby te volgen, dat 'er, om zoo te spreeken, maar eene flaauwe stap tusschen de verbeeldingskragt en het leeven overblyve, die der konste altyd zal ontbreeken. Ik heb hierom insgelyks niet kunnen treeden, in eene melding van een aantal van konstbewerkingen, die onze Hollandsche Konstenaars alhier uitgevonden hebben, byzonder ook met betrekking tot de Graveerkunst; mitsgaders, (waar van wy, nog in onze dagen, met recht mogen spreeken,) de voortreffelyke Verbetering van het drukken met koleuren, en naar den tekentrant, van den Heer cornelis ploos van amstel, j.c.z. welke konst altoos, met verwondering, door kundige Liefhebbers, zal beschouwd worden. Wyders had ik my, zonder buiten myne taak te gaan, geschiktlyk kunnen verledigen, tot eene Letterkundige beschouwing van den aart onzer Geleerden, de Schryfzugt en den Leeslust der Natie, waar in niet weinig schoons ter haarer eere te vinden is. Over dit onderwerp mogt, met betrekking tot deeze, in vergelyking met de even voorbygegaane Eeuw, wel eens met eene stou- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 2004]
| |||||||||||||||||||||||||
te Ga naar margenoot+penne geschreeven worden: nademaal men, eenige weinige Schriften uitgezonderd, toen oorspronglyke Vaderlandsche Werken zag; doch nu, zedert eenigen tyd, bykans niets dan uittreksels en lugtige schetsen heeft zien verschynen. Had ik my hierover uitgelaaten, 't mogt my eenigzins gesmert hebben; maar ik zou tevens, tot myne groote blydschap, met volledige bewyzen hebben kunnen toonen, hoe 'er ondanks dat heir van vreemde Springhaanen, die ons Land met zoo veel losse werkjes van vernuft en smaak, gelyk zy 't noemen, vervuld hebben, nogthans eene rechtaartige en Vaderlandsche Zwaanenvlugt, al klapwiekende, uit onze stroomen, en die van het nabuurige Zeeland opryst, welke tot luister der Natie strekt. Men vind, niet tegenstaande een vry groot verval, nog eene reeks van Schryveren onder ons, die, de manlyke kragt der Vaderlandsche Taale kennende, zig aan het geknars der Basterden niet bekreunen: hunne Naamen zyn ons eerwaardig, en men zou bykans vreezen van veelen te kort te doen met eenigen in 't byzonder te noemen: ondertusschen zal egter, zoo ik vertrouwe, het niemand kwaalyk neemen, dat ik een' huydekoper, een' wagenaar, een' te water, een' meerman, een' van alphen, een' paludanus en een' petrus paulus, met betrekking tot de zaaken van ons Vaderland, onder onze Schryvers van den eersten rang stelle. Verder leveren ons de Naamlysten van de Hol- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 2005]
| |||||||||||||||||||||||||
landsche, Ga naar margenoot+Bataafsche en Zeeuwsche Maatschappyen, mitsgaders die van het Letterkundige Genootschap, (om van mindere Genootschappen niet te spreeken,) een aantal van deftige Mannen op, niet zonder eerbied te noemen. Dit geeft ons grond om te hoopen, dat eerlang een beter smaak de overhand zal krygen, op dat de leesgierige Jeugd onzer Edelen, onzer agtbaare Magistraatspersoonen en onzer Burgers, door brooddronken denkbeelden van esprits forts, niet verder weggesleept worden, tot Vrygeestery, en daar uit volgende versmaadinge voor Vaderlandsche deugden en braave hoedanighedenGa naar voetnoot(*). Inmiddels hoop ik, wat my betreft, nog verder het myne, naar myne geringe vermogens, toe te brengen, ter aankweekinge van onze Vaderlandsche kundigheden; en wel verre van het te willen rekken, uit inzigt van winst, dat nooit myn zaak was, zal ik alles, daar ik kort kan zyn, ten beknoptste behandelen; doch, daar ik moet, zal ik zoo uitvoerig schryven, als het stuk vereischt. Zoo heb ik het Werk aangevangen; zoo heb ik het tot nog voortgezet; en zoo hoop ik het te voleindigen; terwyl ik ronduit durf zeggen, dat ik myn eigen middelen 'er aan gewaagd, en zekerlyk meer my voordeelsaanbrengende zaaken | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 2006]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+aan dit Werk opgeofferd heb. Zugt voor myne Vaderlandsche Natuurlyke Historie is myne groote dryfveer; word die vergolden met een weinig Eers, en geniet ik, voor mynen arbeid, naar den aart van myn bestaan, een eerlyk Voordeel; wat redelyk mensch zal my dit misgunnen! Dan genoeg hier van gezegd. Wy zyn thans, dat my ten slot nog te melden staat, zoo verre gevorderd, dat het Werk, zoo als het nu is, met opzicht tot de Natie, voor volledig gehouden kunne worden: en met het overige, dat men als een Vervolg te wagten heeft, is het zoo gelegen, dat het, indien het den Hemel behaagde my van mynen post af te roepen, na myn dood, met weinig moeite, voltrokken kunne worden; des veeler zeggen of vreezen, dat het Werk zoude blyven steeken, ook geheel vervalle. En zeker zal ik, spaart my God in 't leeven, en wordt myn yver niet uitgebluscht, myn poging ondersteund, de Natuurlyke Historie voortzetten, zoo lang ik in staat ben. Wel byzonder hoop ik in het volgende, waar ik over de onderworpen Dieren zal handelen, te doen zien, welk een voorraad ik daar omtrent opgedaan hebbe; en van welk eene aangelegenheid het voor ons lieve Vaderland zy, eene naauwkeurige huishoudelyke Dierenkennis, tot bloei van den Land- en Veebouw, van Neeringen en Hanteeringen, te voegen, by eene Natuurkundige beschryving der Dieren, naar aannee- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 2007]
| |||||||||||||||||||||||||
melyke Ga naar margenoot+Rangschikkingen. Dit is ons wezenlyk doel, 't welk wy, by den aanvang van dit Deel, alrede opgegeeven hebben, en hier in 't voorbygaan slegts herrinneren. Verwagt des, waarde Leezer, terwyl wy op dit spoor tragten voort te gaan, het vervolg met alle mogelyke doch voorzigtige spoed. Verledig u intusschen met het doorbladeren van dit stuk, en 't nagaan van de hier agter gevoegde Verbeteringen; begunstig myne poogingen; verschoon myne feilen; ontvang dit afgedrukte Deel gunstig; leef gezegend, en vaarwel! |
|