Natuurlyke historie van Holland. Deel 3
(1772-1776)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 2041]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Aantekeningen, van eenige zaaken, betreffende de Stranden van Holland, en eenige byzonderheden in Zee, voor dat Strand; gemaakt in Ao. 1773.Het Strand voor Wyk aan Zee is, met een daaglyks gety, en het hoogste water, 50 Roeden breed. - Voor Kamperduin, en by ter Hey, naauwlyks 20 Roeden. Van Kamperduin, voor het Hondsbosch, en tot benoorden Petten, is het Strand ook 20 Roeden breed. Benoorden Petten ligt een breede vlakte, het Krabbegat genoemd, welke van het Strand tot aan den Dyk van de Zype strekt. Zulk een Vlakte is ook by de Keeten, en daar benoorden. Verder is het Strand, aan de geheele Hollandsche Kust, om en aan 30 Roeden breed Het Strand neemt op verscheiden plaatsen af, inzonderheid voor Kamperduin en Terhey. - Het welk, volgens berigt van een hedendaagsch Schryver, by dit laatstgenoemde Dorp jaarlyks 22½ voet zou zyn. De bogt, welke het Strand, tusschen de twee uitsteekende punten, Kamperduin en Terhey, maakt, is schaars een myl. De Stroomen loopen, voor den Hollandschen Wal, na de bogt van de Kust; doch op de Bree-veertien Z.W. en N. Oost. De Ebbe gaat 9, Vloed 3 uuren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2042]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Dat het water, aan de Stranden van Holland, slegts drie uuren wast, schoon het negen uuren valt, terwyl nogthans de Stroomen van Vloed en Ebbe regelmaatig zes uuren voorby het Strand loopen, is in het algemeen niet bekend. Egter is het een volkomen zekere zaak, daar een ieder zig volmaakt gerust op kan verlaaten. Dit te weeten is van de uiterste noodzaaklykheid voor Zeelieden. Doch om een zaak, die aan deeze Stranden van zoo veel belang is, wel te kennen, voeg ik hier by een Tafeltje van den tyd des hoogsten, en laagsten waters by de Nieuwe en Volle Maan, op negen onderscheide plaatsen aan de Hollandsche Stranden.
Als de Maan Nieuw of Vol is, is het
Voor Katwyk op Zee, Noordwyk op Zee, Zandvoort, Wyk op Zee, Egmond op Zee, en Petten, is het ook Voorvloed ten 12 uuren, en Hoogste Water ten 3 uuren.
Met Kwartier Maans, is het
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2043]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Voor Katwyk op Zee, Noordwyk op Zee, Zandvoort, Wyk op Zee, Egmond op Zee, en Petten, is het ook Voorvloed ten 6 uuren, en Hoogste Water ten 9 uuren. Voor Texel, by de buitenste Ton van het Oude Gat, en aan 't Strand, is het, met Nieuwe en Volle Maan, ten 2 uuren Voorvloed, en dan wast het water reeds; ten 8 uuren voor Ebbe, en dan valt het water reeds. By de buitenste Ton van het Nieuwe Gat, komt het invallen van den Vloed wel twee uuren laater, en het uitvallen van de Ebbe ook twee uuren laater, dan voor het Oude Gat, by de buitenste Ton, en aan het Strand. - Maar het wassen en vallen van het water, aan 't Strand, van het Eiland Texel, by het Nieuwe Gat, is byna op denzelfden tyd, als by de buitenste Ton van het Oude Gat, en aan het Strand aldaar. Het gaan der getyden is, op beide deeze plaatsen, zes uuren, en derhalven zes uuren Vloed en 6 uuren Ebbe. In het N.W. van het Dorp de Koogh, op het Eiland Texel, een myl van den Wal, staat, op den bodem van de Zee, een verzameling van Boomen, by de Visschers de Boomgaard genoemd, welke in die zelfde strekking één myl lang, en een halve myl breed isGa naar voetnoot(*), zou hier ook eertyds | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2044]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+de Hofstede van Gravinne Ada geweest zyn; welke door haar geplant of gebruikt zou weezen, toen zy op Texel gebannen was? In het Westen van Wyk aan Zee 2½ a 3 myl van de Wal, en dus op de diepte van 13 a 14 Vadem Water, is een plaats door de visschers, De Hegten, genoemd; hier leggen groote banken Dary grond, uit welke, en daar bezyden, de Visschers met hunne Netten, brokken van Wortels van Boomen ophaalen; zulk een gesteldheid, op den bodem der Zee, is ook op denzelfden afstand van het Strand van Petten. Voor Wyk aan Zee, groeijen de Duinen en het Strand sterk aan; zelfs worden de eerste beginselen van aanwinning van Duin, bestaande in het uitspruiten van helm, bespeurd op het Strand, voor de kleine Zandheuveltjes en hoopjes, aan den voet der Duinen. Voor Egmond aan Zee wint het Duin ook aan; doch zoo sterk niet als te Wyk aan Zee. In het leeven van den Admiraal de ruiter, word verhaald, dat de Fransche en Engelsche Oorlogsvlooten in Ao. 1672, digt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2045]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+voorby den Hollandschen Wal zeilden, en door het schieten de geheele Kust ontstelden. - Volgens overlevering is toen ook een kogel geschooten, in het School te Wyk aan Zee; dit is ten minste zeker, dat daar nu, in Ao. 1775, nog een vier ponds kogel in de muur by de Schoorsteen gemetzeld zit, 2½ voet hoog van den grond. - Zoo als de Duinen thans daar gesteld zyn, was dit, van wegen derzelver hoogte, onmooglyk. - Misschien zou hier uit kunnen opgemaakt worden, hoe veel die Duinen, in den tyd van honderd jaaren, verhoogd zyn. Myn Oud Oom, Broeder van myn Grootvader, ging diestyds van Beverwyk, om die Vlooten te zien; tusschen het buitenplaatsje genoemd Tussenwyk, en Wyk aan Zee, ontmoetten hem de Kogels, welke uit die Schepen geschooten waren; dat in den tegenwoordigen tyd, van wegen de hoogte der Duinen, niet zoude kunnen geschieden. - De hoogste Duin voor Wyk aan Zee is tegenwoordig zes voeten laager dan de Kerktoren; het welk ik daar aan weet, om dat ik, als ik op die Duin sta, en boven over den Toren heen kyk, juist de gezicht-einder zie; - myne lengte is 6 voet en 2 duim: Ergo - De Toren is 102 voeten hoog, derhalven die Duin 96 voet; den grondslag van beiden gelyk gesteld zynde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2046]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op deeze keurige Aanmerkingen van den Heer kool, zullen wy ook die van andere kundige Liefhebbers laaten volgen, voor welker toezending wy ons insgelyks aan hun verplicht houden; en die wy onzen Leezeren gulhartig mededeelen; daar ze ter ophelderinge van eenige byzonderheden kunnen dienen. In het eerste Deel, Blad. 11. is by abuis gezet Groot-Beijerland, het moet zyn Groot-Zuid-Beijerland. Wegens deeze landen, en de daaromtrent liggende streeken, heeft de Weleerwaarde en Zeergeleerde Heer kluit ons verscheiden berigten ter hand gesteld, waar van de volgende hier inzonderheid te stade komen. Naar 't geen zyn Eeerw. meld, heeft men de kil, waar van wy aldaar gewag maaken, te houden voor het zoogenaamde Hitzersche Gat; 't welk by de Dortenaars en Rotterdammers beroemd is, wegens den keurlyken Baars, Snoek, Braassem, Zeelt, Voorn, Paling en andere soort van Visch, byzonder ook Korper of Karper, waar van hy 'er eens 296 te gelyk had zien opvisschen. Voorts is hy van oordeel, dat wy, van dit Gewest spreekende, ook wel hadden mogen gedenken, aan de twee Eilanden de Beer en de Tien Gemeten; liggende het eerste in de oude Maaze voor het Dorp van Oud-, en het laatste in het Haringvliet, voor het Dorp Zuid-Beijerland. Hierby komt vervolgens een gezet verslag van dien Heer, nopens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2047]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+den aart der Landen en Ingezetenen aldaar. In 't geen wy deswegens boekten, hadden wy meest bediend van berigten van anderen, en byzonder van 't geen ons gemeld wierd, in den Tegenwoordigen Staat van Holland; maar onze geagte Correspondent geeft ons, van het een en ander, eene naauwkeurige beschryving, daar wy beter op aan kunnen. Dus luid het berigt van zyn Wel Eerwaarden:
Nergens vind men minder lust tot de Zeevaart, dan in den Hoekschen Waart; nergens weet men minder van Visscheryen, dan in den Hoekschen Waart; althans, ik kan niet denken dat 'er in 't gemelde Bladz. 12 geoogd word op den Riviervisch, welke in zekere Maas, die te Puttershoek begint en aan het Dorp de Westmaas doodloopt, en ook in ons bovengemeld Hitzertsgat gevangen word; ook kan de weinige Zalm, die voor Oud-Beierland en voor onzen Wal gevangen wordt, hier niet in aanmerking komen. Dit is zeker; maar dat heeft myn Hitzert byzonder, dat voor onzen Wal, door onzen Visscher, gevangen wordt meestal de Spiering, die in Brabandt gegeeten wordt, en welke inzonderheid in de vasten door Schuiten van Antwerpen, welke Ventjagers genaamd worden, gehaald wordt; ook vangt onze Visscher Steur, Zand-aal, Paling, Bot, Steurkrabben, Garnalen, &c. maar dat eene dat by ons byzonder is, kan niet op den gantschen Hoekschen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2048]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Waart toegepast worden. Men mag en moet in tegendeel van den Hoekschen Waart in waarheid zeggen, dat de inwoonders hun bestaan hebben, en alleen hebben, van den Korenbouw, Vlasch-neering, Vee-fokkery, Aardappelen, en inzonderheid, zedert 14 a 16 Jaaren, van de Meekrappen, welke hier by uitstek, zedert Flackée, om zoo te spreeken, dood of uitgemeet is, voort willen. Hier van daan heeft men in dit Eiland, binnen weinig Jaren, 3 Meestooven gekregen, waarvan 'er twee onder Stryen en één onder Oud-Beierland staan. En om Uwel Ed. ten klaarsten te doen begrypen, hoe zeer de Graanhandel hier floreert, zoo gelieve Uwel Ed. slechts te weeten, dat van myn plaats alleen weeklyks 5 Schippers, elk met een groote overdekte Zeilpoon, naar Rotterdam en Dordrecht ten Korenmarkt vaaren of moeten vaaren, om van andere plaatsen niet te gewaagen. En wat het Boomooft betreft, hier omtrent moet ik zeggen, dat hy, die de opgave hiervan aan Uwel Ed. gedaan heeft, nooit Beierlandsche Krieken gegeeten moet hebben. Die van den Beierlandschen Krieken Oegst niet weet, weet nergens van; zynde het opmerkelyk dat Oud-Beierland dit als iets byzonders heeft; en dat die Krieken, elders verplant wordende, aanstonds verbasteren. Verder deelde my die Heer, by eene andere gelegenheid, nog deeze byzonder Waarneeming mede. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2049]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Ik hebbe, geduurende myn inwooning alhier, opgemerkt, dat men al vry vroeg aan den Bril moet, gelyk ik, reeds vóór myn 40ste Jaar, my van zoo eene Machine hebbe moeten bedienen, om te leezen of te schryven. Maar zonderling schynt my toe de verbetering van het gezicht van eenen ouden Vryer onder myne Parochie, welke hem dit Jaar te beurt gevallen is. Hy is reeds 76 Jaaren gepasseerd, en, nooit lui geweest zynde, zoo afgewerkt, dat hy nauwlyks voort kan; deeze heeft my, maar weinig weeken, geleeden, verhaald en verklaard, dat hy al zeer vroeg, om te leezen, van een Bril heeft moeten gebruik maaken; maar dat hy dit Jaar zoo gelukkig geworden is, dat hy den Bril heeft mogen wech werpen, en nu veel beter zonder den Bril kan leezen, als hy ooit met denzelven heeft kunnen doen. Ik hebbe 'er de proef van genomen, door hem voor te leggen zodanigen druk, welke de Couranten evenaart. Ik vroeg hem, of hy zyn oogen met het een of ander oogwater gebet, of ook eenig ander middel gebruikt hadt: zyn antwoord was, neen. - Ik vroeg hem verder, of hy ook eenige redenen van deeze verbetering zynes gezichts konde bedenken, en hier op begon hy, na alvorens een anderhalf duims pypje aangestoken te hebben, dit verhaal. - Domine, gy weet dat ik hoe wel anders God dank gezond ben, op den duur hoesten en kuchgen moet; dit heb ik inzonderheid des morgens, als ik opsta, wel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2050]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+een half uur lang, en dat zoo vreeselyk, dat my het water taplings de oogen uytloopt; nu hebbe ik eenigen tyd, of uit desperatie, of wegens het jeuken myner oogen, met het achterste van my handen, dat water, dat my uit de oogen liep, al dikwils door myn oogen gewreeven; vervolgens hebbe ik opgemerkt, dat zoo dikwils ik dat gedaan hadt, altyd beter zien konde; en daar op hebbe ik daar van alle morgens myn werk gemaakt; met dat gevolg, dat ik den Bril nu missen kan. Hier eindigde de Boer, en gaf het om een beter (gelyk ik ook doe) of hy daar aan de verbetering van zyn gezicht al of niet toeschryven mach. Buiten dit zyn 'er hier en daar, naar 't inzien van zyn Wel Eerw., nog eenige misslagen ingesloopen; doch die wy van te weinig belang agten, om 'er den Leezer mede op te houden; te meer, daar het geene wy gemeld hebben, zoo 't niet juist op eene der genoemde plaatsen, egter ten minsten op eenige der nabuurigen toegepast kan worden. Ook bedoelden wy, gelyk we te kennen gegeeven hebben, niet meer, dan eene schetse eener Geographische beschryvinge van ons Gewest, ten deele uit ondervinding, en grootlyks naar 't geleide van den Tegenwoordigen Staat van Holland opgesteld, aan 't hoofd van ons Werk te plaatsen. Van meer belang voor den Leezer oordeelen wy 's Mans berigten en aanmerkingen over de evenredigheid der Ge- Opm. de van 2051 heeft een op pag. 2053 terwijl binnen deze op 2052 nog een komt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2051]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boorenenGa naar margenoot+ en Begraavenen, met welker mededeeling zyn Wel Eerwaarde duidelyk toont, dat hy een recht edelmoedigen yver, ten begunstiginge van onze Natuurlyke Historie, bezit. Men hoore hem zelven spreeken, en gaa zyne Waarneemingen na.
My opgewekt vindende, om, schoon by Uwel Ed. onbekend, eens aan Uwel Ed. te schryven, hebbe ik my 'er toegezet, om andermaal uwe Natuurlyke Historie de Novo te leezen, en Uwel Ed. myne Remarques toe te zenden; in dat vertrouwen, dat Uwel Ed. de vryheid, welke ik gebruike, niet ten kwaaden duiden en myne poogingen aanmerken zult, als strekkende, of om Uwel Ed. te bevestigen in het ter nedergestelde, of om eenige misstellingen in het vervolg te redresseeren. Ik zoude echter, geloove ik, hiertoe niet gekomen zyn, indien uw laatst uitgegeeven stuk, inzonderheid het twaalfde Hoofddeel, my niet gedrongen hadt, om myn Doopboek op de slaan, en naar te zien, hoe na myne Doopelingen, in den tyd van 24 Jaaren, met uwe bevindingen en berichten overeénkomen. By die gelegenheid heb ik de eer Uwel. Ed. een Lyst van gedoopte Kinderen in myne Gemeente, zedert primo January 1751 tot ultimo December 1774, toe te zenden; uit welke blykt, dat ik, in die 24 Jaaren, gedoopt hebbe 318 Knechtjes en 323 Meisjes; en dus 5 Meisjes meer dan Knechtjes. Ik twyffel niet, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2052]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+of dit Jaar 1775 zal beide getallen, in het einde van het Jaar, wel doen egalizeeren; aangezien ik, in dit loopend Jaar, reeds 6 Jongens en slechts één Meisje gedoopt hebbe. - Onder dat getal nu van 641 Doopelingen, hebbe ik 18 paar Tweelingen, en eens Drielingen gehadt; waar door uw vermoeden, pag. 1162. van het Derde Deel, gesterkt wordt dat namelyk het getal der Tweelingen - nog aanmerkelyker is dan 't volgens de ontdekkingen van den Heer Struyck zou zyn. Ik ga noch voorby, dat ik zeker weete, dat 'er in myne Gemeente, geduurende die 24 Jaaren, noch verscheide paaren Tweelingen geboren zyn; die, vóór den doop gestorven zynde, op myn Doopboek niet aangetekend staan; gelyk ook eene Vrouw, die, reets van twee verlost zynde, het derde, dat voor de geboorte stondt, met haar naar het Graf genomen heeft, onder het voorschr. getal niet gerekend wordt. Myne attentie valt hier door ook op uw gezegde, pag. 1155. Herhaalde opmerkingen schynen my grond te geeven om te denken, dat eene Vrouw, vooral onder het Landvolk, die eenmaal twee Kinderen te gelyk ter waereld gebracht heeft, in 't vervolg meermaals Tweelingen baart. - Myne attentie zegge ik valt op deeze woorden, om dat ik de waarheid derzelven in myn Doopboek (ook al in die 24 Jaaren) bevestigd zie; vindende in het byzonder aldaar een Vrouw, die drie reizen achter malkander Tweelingen ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2053]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
baardGa naar margenoot+ heeft. En dat zulks niet alleen onder het Landvolk plaats heeft, blykt my, uit de eigenhandige Aantekeningen van myn Over-Grootvader, adriaan kluit; die, te Dordrecht gewoond hebbende, in den tyd van minder dan 6 Jaaren, het genoegen gehad heeft, dat zyne Huisvrouw hem, driemaal, twee Zoonen gebaard heeft. Daar by gerekend eene Dochter, welke tusschen beiden afzonderlyk gekomen is, zoo heeft hy, in ruim 5 Jaaren, zeven Kinderen by zyne Huisvrouwe geteeld; doch alle die Tweelingen zyn vóór den doop gestorven.
Zedert dien tyd heeft zyn Eerwaarde my ook nog laten toekomen eene Lyst der gedoopte Kinderen in zyne Gemeente, zedert primo January 1726, tot ultimo December 1750; waarom ik deeze nog voor de hier opgemelde Lyst zal stellen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2054]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Eerste lyst
|
Jaaren | Knechtjes | Meisjes | Kinderen | paaren Tweelingen |
1726 | 19 | 29 | 48 | 3 |
1727 | 20 | 12 | 32 | 1 |
1728 | 12 | 17 | 29 | |
1729 | 16 | 16 | 32 | |
1730 | 15 | 16 | 31 | 1 |
1731 | 23 | 09 | 32 | |
1732 | 18 | 19 | 37 | 1 |
1733 | 16 | 13 | 29 | |
1734 | 17 | 23 | 40 | |
1735 | 17 | 15 | 32 | |
1736 | 17 | 21 | 38 | |
1737 | 17 | 13 | 30 | 1 |
1738 | 17 | 14 | 31 | |
1739 | 16 | 15 | 31 | |
1740 | 16 | 18 | 34 | |
1741 | 17 | 18 | 35 | |
1742 | 10 | 15 | 25 | |
1743 | 17 | 19 | 36 | 1 |
1744 | 22 | 10 | 32 | 2 |
1745 | 16 | 13 | 29 | |
1746 | 23 | 13 | 36 | |
1747 | 13 | 13 | 26 | 1 |
1748 | 11 | 14 | 25 | |
1749 | 08 | 11 | 19 | |
1750 | 10 | 13 | 23 | |
---- | --- | --- | --- | --- |
403 | 389 | 792 | 11 |
Ga naar margenoot+Tweede lyst
Der gedoopten in die Gemeente, geduurende de Jaaren 1751-1774.
Jaaren | Knechtjes | Meisjes | in 't geheel |
1751 | 14 | 15 | 29 |
1752 | 19 | 16 | 35 |
1753 | 8 | 13 | 21 |
1754 | 12 | 6 | 18 |
1755 | 14 | 12 | 26 |
1756 | 14 | 17 | 31 |
1757 | 7 | 13 | 20 |
1758 | 20 | 14 | 34 |
1759 | 13 | 19 | 32 |
1760 | 7 | 12 | 19 |
1761 | 17 | 12 | 29 |
1762 | 14 | 11 | 25 |
1763 | 9 | 10 | 19 |
1764 | 13 | 14 | 27 |
1765 | 20 | 10 | 30 |
1766 | 13 | 17 | 30 |
1767 | 14 | 9 | 23 |
1768 | 14 | 14 | 28 |
1769 | 12 | 14 | 26 |
1770 | 14 | 16 | 30 |
1771 | 8 | 15 | 23 |
1772 | 11 | 16 | 27 |
1773 | 19 | 9 | 28 |
1774 | 12 | 19 | 31 |
__________ | __________ | __________ | |
318 | 323 | 641 |
Ga naar margenoot+Behalven deeze Lysten, heeft zyn Wel Eerw. my nog het volgende, ter completeering van de laatste Lyst ter hand gesteld.
‘In myn allereersten Brief, meene ik Uw Ed. toegezonden te hebben, een Lyst der gedoopte Kinderen in myne Gemeente, van primo Jan. 1750 tot ult. Dec. 1774, en dus een tyd van 24 Jaaren montant, was te dier tyd
Jongens Meisjes | |
318-323 | |
Wil Uwel Ed. 'er die van 1775 byvoegen, derzelver getal is | 14-10. |
Dus zult ge bemerken, dat het geheele getal in een vierde van een Eeuw uitkomt op | _______________ |
332-333 |
en dat het niet meer dan één Jongetje verscheelt; 't welk alleen hier aan toe te schryrven is, dat een Zoontje in 1775 in onecht gebooren, en, zes weeken oud geworden zynde, ongedoopt gestorven is. - Was dat Kind gedoopt geweest, zoo zouden beide getallen gelyk geweest zyn’.
Men voege hierby nog de volgende Sterflyst, welke die Heer ons ook medegedeeld heeft, om ons eenig denkbeeld te geeven van het Sterflot daar ter plaatse.
Ga naar margenoot+Lyst Der Begravenen te Zuid-Beierland, gezegt den Hitzert.
Van 1o. January tot ultimo December 1775.
Tusschen de 80 en 90 Jaar | 3 |
Tusschen de 70 en 80 Jaar | 1 |
Tusschen de 60 en 70 Jaar | 5 |
Tusschen de 50 en 60 Jaar | 3 |
Tusschen de 40 en 50 Jaar | 4 |
Tusschen de 30 en 40 Jaar | 5 |
Tusschen de 20 en 30 Jaar | 0 |
Tusschen de 10 en 20 Jaar | 0 |
Tusschen de 5 en 10 Jaar | 0 |
Tusschen de 1 en 5 Jaar | 4 |
onder de één Jaar | 7 |
dood gebooren | 1 |
Vreemdelingen onbekend | 3 |
____ | |
36 |
Wyders ontfing ik, in den Jaare 1770, van den Wel Eerwaarden zeer Geleerden Heer a. 's gravesande, eene Missive, waar in hy gewag maakt van eene waarneeming, ten aanzien van het Zand der Noordzee, door zyn Wel Eerwaarden hier of daar, doch thans niet weetende in welk Geschrift, geleezen. 't Is ons mede niet bekend, waar het bepaaldlyk geboekt is; dan we vinden de opgave te aanmerkelyk, om ze niet te plaatsen. Dezelve luid aldus.
Ga naar margenoot+‘Toen ik in 't Iste Deel bl. 120. las, viel my in, vóór verscheide jaaren in eenig Periodicq. Nederduitsch geschrift, eene waarneeming te hebben gevonden, welke (zo 't my toeschynt) van gewigt is, tot staaving van 't gevoelen, dat Uw. Ed. verdedigt; wegens den Rhynmond by Katwyk. Doch hoe zeer ik myn geheugen heb doorzocht, ik kan my niet herinneren waar ik het gelezen hebbe. Ik heb derhalven verscheide myner bekenden daar over hier gevraagd; doch niemand heeft my 't geschrift noch aangeweezen. 't Moet zoo veel ik kan nadenken omtrent geweest zyn in den tyd, dat de uitgezochte Verhandelingen by Houttuin eerst uitkwamen, of dat de Haarlemsche Maatschappye begon: maar of 't in die, of andere geschriften staat, weet ik niet te bepaalen.
De zaak is deeze: ‘De Waarneemer verkeerde nu en dan aan 't strand der Noordzee; hy merkte in den Wintertyd, dat, omtrent Katwyk, een gedeelte van 't strand, in eene doorgaande streek van 't Duin af tot aan de Zee, sterk glinsterde, wanneer 'er de Zon op scheen; terwyl die glinstering ten wederzyde dier streek niet werd gezien. Dit deed hem het glinsterende en niet glinsterende zand nader onderzoeken. En zyne ondervinding was, dat het glinsterende zand bezwangerd was met zoet water; dat dus gereedelyk had kunnen bevriezen; terwyl het overige aan wederzyden een
Ga naar margenoot+zouten smaak had. Het gevolg daar uit, by nader opmerkinge afgeleid, was deels, dat dit zoet water, door het Duin zypelend, zich in Zee langs het strand ontlastte; en deels, dat hier ter zaake dient, dat die ontlasting geschiedde langs het oude spoor van den uitloop des Rhyns ter deezer plaats’.
Het natuurlyk glinsteren van 't Zand, door het bevriezen van zoet water, is in dit geval beslissend genoeg, om 'er het onderscheid van het afsypelend Duinwater tegens dat der Zee uit af te leiden; dan in hoe verre zulks op den verstopten uitloop des Rhyns betrekkelyk gemaakt moge worden, staat den Leezer vry te beoordeelen.
Hier benevens heeft ons de geleerde baster het volgende, wegens het vlammen der Zee, (door ons gemeld, I Deel, Bladz. 349.) uit Zierikzee gelieven mede te deelen.
‘Van het vlammen der Zee moet ik nog de vryheid neemen Uw. Ed. te melden: dat als men des Zomers, inzonderheid by mooy weer, en Zuiden Wind, een Steen in 't water van de Havens gooit, water daar uit in een emmer schept en in huis zet, en het roert, zoo zal men, in den donker, daar duizende van ligtende vonkjes in zien, volgens de experimenten in myne Natuurk. Uitspanningen en de Uitgeleeze Verhandelingen. Deeze vonken, durf ik Uw. Ed. verzekeren dat niet als
Ga naar margenoot+door die kleine Diertjes, die ik heb laaten afbeelden, veroorzaakt worden, en zoude Uw Ed., present zynde, daar ras van overtuigen. Diergelyke ligten doet ook de Scolopendra op Oesters. Doch dit neemt niet weg, dat het Zout der Zee eene Materia Phosphorea bezit, die verrotte Vis &c. doet ligten, zonder dat dit tweede ligt, ook na myne gedagten, van Diertjes voortkomt’.
Met betrekking tot het Tweede Deel, hebben wy twee Scheikundige Aanmerkingen ontvangen, die wel verdienen geplaatst te worden. De eerste komt uit de hand van den in de Scheikunde ervaren Groninger Apotheker b. tieboel. Dezelve gaat over myne beschryving en bepaaling van het Vitriool en Vitrioolzuur, Bladz. 871. Het geen die kundige Briefschryver deswegens voordraagt, is al te keurig om het agter te houden. Intusschen moet ik 'er egter byvoegen, dat zyne gedagten, hoewel zy veelal van de onze schynen te verschillen, 'er nogtans in zekeren zin wel mede overéén te brengen zyn, als men ze met eenige toegeevendheid gelieve te vergelyken. Dewyl wy met het algemeen zuur even dat geene bedoelen, dat, al schoon het in meest alle zuuren in een meer of minder trap zy, evenwel in veele weezens, in een verschillenden staat van vermenging, gevonden kan worden, en word: juist zoo, als de Elementen, in sommige Lichaamen, dermaate verborgen zyn, dat
Ga naar margenoot+men 'er geen zweem van vinde, en nogtans derzelver principiata bezitten. Maar wy willen hier over niet twisten; en deelen, ten gevalle van ieders vrye gevoelen, den kundigen hier dien fraaien Brief mede.
‘Myne aanmerking viel onlangs op UEd. gezegde aangaande het vaste Alcalyne Loogzout, ‘dat, naamlyk, het zelve in onzen dampkring het Vitrioolzuur tot zich trekt, en daar mede tot een Vitriool Tarter overgaat’, II D. 2de Stuk, Bladz. 871.
‘UE. ziet naar myn gedagten in deezen op de zoo zeer bekende proeve met de Potassche, waar in men altoos een weinig sal neutrum ontdekt. Dit gevoelen is zeer oud, en zelfs door veele laatere scheikundigen, zonder nader onderzoek, aangenomen, en ook heb ik langen tyd zoo geloofd. De ondervinding echter heeft my van het tegendeel overtuigd; en eene nadere overdenking, als mede het nazien der Schryveren, leerde my, dat dit sal neutrum reeds in de Potassche zat, eer ze aan de lacht ware blootgesteld geweest; ja een gansch anderen oorsprong hadde.
‘Potassche is wel is waar een vast alcalyn Zout, maar teffens eene van de alleronzuiverste. Indien men deszelfs bereiding nagaat, zal men ras zien, dat ze zoo is ingericht, dat het gansch niet onmooglyk zy, of 'er vereenigt zich hier en daar een gedeelte van 't zuur van 't hout, met een gedeelte reeds bereid vast Loogzout:
Ga naar margenoot+of liever, wyl de calcinatie overal niet evenredig is, blyft 'er hier en daar een gedeelte van het sal neutrum, welk in de sappen des houts huisvestte, onveranderd te rug. De Calcinatie immers gaat in zulk eenen grooten hoop houts niet zoo evenreedig, dan of wy het geheel zuure Wynsteen Zout in een kroes tot vast Zout calcineeren. Dit is, dunkt my, Mynheer, de waare geboorte van het sal neutrum in de Potassche. - De ondervinding heeft my geleerd dat de Potassche, van dit sal neutrum bevryd, nimmer wederom een zoodanig sal neutrum van zich laat afscheiden, al schoon het een geruimen tyd aan de lucht wordt blootgesteld. Dit niet alleen maar allerzuiverst en sterk gecalcineerd Sal Tartari, aan de lucht blootgesteld, gaat wel ras over tot liquor, maar nimmer heb ik 'er iets van een sal neutrum in ontdekt. - Anderen hebben, boven dit, de aanweezenheid van het Vitrioolzuur in de lucht willen bewyzen door de roodwording der Violen Syroop. Doch dit bewyst niets. Alle Zuuren, zo veel my bewust is, doen het zelfde: en dus gaat deeze proeve niet door. - Daarenboven heeft de ondervinding my geleerd, dat ze in eene drooge zuivere lucht zeer lang tegens de verandering bestaanbaar is. Eerder verandert ze in een vogtige lucht, wyl deeze als een bekwaamer vehiculum beter geschikt is om het pricipium salinum acidum tot andere lighaamen over te brengen. Allerschielykst geschiedt
Ga naar margenoot+dit in een vogtigen dompigen kelder, waar in de lucht, behalven met de uitwaassemingen van verscheide andere lighaamen bezwangerd, alleronzuiverst is, en dus te eerder in staat om op deeze zo tedere kleur te werken.
‘Hoe veele Planten zyn 'er niet, uit welker sap, men dit of geen sal neutrum verkrygt, 't zy een Tartarus Vitriol. Nitrum, of sal commun. Dit is immers nergens anders aan toe te schryven, dan aan de byzondere in deeze Planten huisvestende Acida, wyl het Acidum Vitrioli aan allen deezen de geboorte niet kan geeven. Die Boomen nu, waar uit de Potassche bereid wordt, hebben in hunne sappen zeer veel zuur. Dit nu zo zynde, zal UE. van zelfs de geboorte van dit sal neutrum gemaklyk ontdekken.
‘Aangaande nu het Acidum Vitriolicum, welk UE zo gereedelyk aan onzen Dampkring toeschryft, ben ik ook niet van uw gevoelen. - Ik weet zeer wel, en het is een veritas quadrata, dat, by aldien men een lighaam ontdekt, in eene van welkers deelen men zodanige eigenschappen ontdekt, die aan het Acidum Vitriolicum eigen zyn, men dan met regt zegt, dat zodanig een lighaam dit Acidum bezit.
‘'Er zyn zeer veelen die gereedelyk toestemmen, dat het zogenaamd Acidum Vagum, Catholicum, Universale, een Acidum Vitriolicum zy. Maar op welke gronden? Ik kan dit echter voor als noch niet toe-
stemmen. Ga naar margenoot+Ik begryp onzen geheelen Atmospheer als 't ware eene algemeene Voorraadschuur, ter verzameling van de vlugge principia der ontslopene Lighamen. - Door de dagelyksche en verschillende ontsloping van duizenden wordt deeze algemeene Voorraadschuur geduurig met deeze principia opgevuld. Dit nu zo zynde, volgt van zelven, dat 'er zo wel uit veele ontslopene lighamen. Salpeter-zuur en Zoutzuur daar henen verhuist dan Vitriool-zuur. Zyn ze nu in die verzamelplaats, op zich zelf en onveranderd in hunne natuur voorhanden, en verhuizen ze wederom afzonderlyk elk op nieuw in de voor hun geschikte lighamen? Dit kan men immers niet wel toestemmen, om dat men dan een ongeschikte Chaös van verschillende species van zuuren aan onzen Dampkring, die buiten dat Chaötisch genoeg is, zou moeten toeschryven. Gesteld zynde, men wilde dit al eens toestemmen, zou men dan teffens niet moeten toestemmen, dat 'er altoos eene evenredigheid diende plaats te hebben tusschen de itus en reditus dier specifike beginzelen, of 'er moest altoos van het een of ander acidum te veel zyn, of te kort schieten. Het eerste kan men niet wel bepalen of men zoude teffens moeten toestemmen, dat 'er altoos zo veele lighamen op nieuw geboren wierden, als 'er juist geschikt waren, om deeze byzondere specifike acida, haar alleen eigen, tot zich te neemen. Ik voor my ten minste, zou zulk
Ga naar margenoot+eene bepaalde werking in de Natuur, aan den, volgens zyne onbegrensde Almagt, werkenden Schepper, niet durven toeschryven. Wanneer 'er nu van deeze specifike acida te veel in voorraad waren, of 'er kwamen eens te kort: waar blyven dan in 't eerste geval de overvloedige; en, in 't tweede geval, van waar komen de te kortschietende? Zou men derhalven, dit alles wel overweegende, niet liever stellen, gelyk ik als noch voor my geloove; dat 'er, zo wel in het Regnum Aëreum, als in onzen geheelen Aardkloot een eenig algemeen principium acidum Salinum huisvest; en dat de verschillende acida specifica der ontslopene lighamen, by derzelver ontsloping, tot hunnen eersten oorsprong en natuur wederkeeren: en van daar, bevryd van die toevallige omstandigheden, welke hun in verschillende soorten van lighamen huisvestende, van aart deeden verschillen, op nieuw, als een algemeen principium, tot de lighamen overgingen, om in dezelve verschillende principia of principiata acida samen te stellen: dan bepaaldlyk te stellen, dat 'er een Acidum Vitriolicum, welk een verschillend species acidi veronderstelt, in onzen Dampkring en Wereldkloot huisveste. Hier omtrent zou nog meer te erinneren zyn; doch dit zou het bestek van een' brief te buiten, gaan. Liever wil ik noch met weinige woorden myn eenvoudig gevoelen, aangaande de geboorte deezer verschillende acida UE onder 't oog brengen, 't zy het
Ga naar margenoot+uwe goedkeuring wegdrage dan niet: het komt my ten minsten aanneemlyker voor dan het tegengestelde, dat 'er maar een soort van Zuur in onzen Atmospheer zou huisvesten.
‘Een algemeen principium acidum salinum zich dringende in die lighamen, welker vaste deelen geschikt zyn om een terra calcaria voort te brengen, zal, vereenigd met het principium arsenicale, welkers aanweezenheid door groote Scheikundigen erkend wordt, en in 't acidum salis huisvest, een acidum salis daar stellen, als een byzonder species acidi. - Vallende integendeel op lighamen, die of uit eene kalkagtige aarde en pisagtige zelfstandigheid bestaan, of daar toe kunnen overgaan, zal het acidum nitrosum te voorschyn brengen. Zich dringende, 1mo, in krytagtige Lighamen of in zodanige Lighamen, welker vaste deelen hunnen grondslag in deeze aarde hebben, of 2do, in zodanig eene aarde die teffens het principium inflammabile bezit, of 3tio, in haren tocht Koper of Yzer ontbindende, zal ze een acidum vitriolicum doen te voorschyn komen; geschiedende dit alles door eene ons onbekende modificatie, en welkers kennis de Opperste Wysheid voor zich zelven behouden heeft.
‘Eindelyk Mynheer! laat ik UEd. noch een voorbeeld ter overweeging voorstellen. Men stelle een Hortus Medicus, waar in, onder andere Planten, de Borago, Portulaca, Parietaria, Mercurialis, Card. Be-
ned., Ga naar margenoot+Gratiola, Foeniculum, Retonica, Fumaria, Marrubium, enz. welig groeien. Een Scheikundige vindt in het uitgeperst en uitgedampt sap der vier eerste een gedeelte nitrum, in de volgende vier een gedeelte sal comm, in de twee laatsten Tartarus Vitriolatus: zelf wel eens in een en dezelfde Plant, twee verschillende Salia neutra. Zie gmelin Comm. Acad. Petrop. T.V. Hier vrage ik nu, groeien ze niet onder een en dezelfde Atmospheer, en in denzelfden grond? en dringt dus niet een zelfde principium acidum salinum, in dezelve? immers ja. Van waar dan deeze verschillende zouten, kan men ze wel anders aan toe schryven, dan aan den verschillenden aart, eensdeels der vaste grondbeginzelen deezer Planten, anderendeels aan eene verschillende bewerking en ons onbekende modificatie, door en met de overige samenstellende deelen deezer Planten? Dat de schikking der samenstellende deelen eener Plant den aart der invloeiende sappen kunnen veranderen, leert ons de inënting veeler Boomvrugten. Ik weet zeer wel dat Planten, groeiende in een grond, waar in men weet dat veel Zee Zout huisvest, veel Zee-Zout opleveren. Doch dit heeft hier geen plaats, aangezien men dit verschil van gronden in het klein bestek eener Hort. Medicus niet kan vaststellen’.
Eer ik echter van deezen keurigen Brief afstap, kan ik niet nalaaten aan te merken, dat al het geene de Scheikundige Heer
Ga naar margenoot+tieboel, over het een en ander aanmerkt, geene tegenstrydigheid bewyst in het stellen van een acidum universale vitriolicum; dewyl men weet dat deeze benaaming van algemeen Vitrioolzuur, niet is aangenoomen, om dat het Vitriool die voortbrengt uit zyn eigen principium; maar om dat het Vitriool meerder geschikt is door de natuur, om dit algemeen zuur te bezitten en op te slurpen; even zoo als allerleie lighaamen elk een byzondere eigenschap hebben om van het een of ander element meerder samengesteld te zyn dan van het andere, en dus in eene en dezelve Tuin of Grond, ja dat minder is in den omtrek van geen hand breed, de Aarde, de Planten en de Dieren, by voorbeeld eene Aardslak, Wormen, Insecten, Vogelen en viervoetig Gedierte, dat geene in de vermengde Elementen vinden, dat tot haar byzonder samenstel behoort; en dus stemmen wy gaarne in het gevoelen van den Heer tieboel, naamlyk in 't geen zyn Ed. voor zig gelooft, dat 'er zoo wel in het Regnum Aëreum als in onzen Aardkloot, een ennig algemeen principium acidum salinum huisvest, en dat de verschillende acida specifica der ontsloopene lighaamen, by derzelver ontslooping, tot hun eersten oorsprong en natuur wederkeeren. Zie boven Black. 2065. Of nu (om des Heeren tieboels ronde verklaaring te volgen,) deeze opheldering de goedkeuring wegdraage dan niet; het komt my aanneemelyker voor, dat, daar men tot nog toe
Ga naar margenoot+in de Scheikunde het acidum vagum universale meest in het acidum vitriolicum in de Atmospheer agt te huisvesten, 'er geen vooroordeel in legt, om, in dien zin, by de oude bekende benaaming te blyven; dewyl het de Scheikunde byzonder eigen is, ingewikkelde verklaaringen te hebben.
Eene tweede hier bedoelde aanmerking zyn wy verschuldigd aan den uitmuntenden Scheikundigen Heer ten haaf, die ons het volgende onder 't oog gebragt heeft.
‘Onlangs de minera arenaria perpetua van becher in de hand krygende, zag ik, onder het Caput Lit G. An propositio Auctoris etiam in arena Hollandica locum habeat (by my pag. 935 Ed. 8o.) dat 'er digt by Haarlem een minera Cobalti moest gevonden worden, waar uit men smalt vervaardigde, en daar en boven nog een onbekend metaal, 't welk nog Goud nog Zilver was, en evenwel aan de Cupel en het aqua fortis tegenstand bood.
‘Ik heb Uwel Ed. Natuurlyke Historie opgeslagen; edoch niets hier omtrent ontdekt. Myne vraag derhalven is, of Uwel Ed. by andere Schryvers ook wel hier omtrent melding vind gemaakt; dan of Uwel Ed. zelf hier omtrent ontdekkingen heeft, als veele naspeuringen naar dien kant van Holland gedaan hebbende. Ik betuig, dat de zaak my wat vreemd voorkomt, en echter Becher was een al te goed Metallurgus, om iets op losse gronden neder te stellen. Uwel
Ga naar margenoot+Ed. zoud my vriendschap doen van by gelegenheid my hier omtrent iets te melden’.
Wy hebben deeze plaats in becher over 't hoofd gezien; en bedanken onzen zeer geleerden Vriend voor de herinnering. Voorts betuigen wy mede 'er by geene Schryvers iets van geleezen, of zelf ondekt te hebben; des wy 'er insgelyks zeer sterk aan twyffelen. 't Zou intusschen der nadere onderzoekinge overwaardig zyn, of 't ook zoo mogte weezen; dewyl het Cobalt Mineraal geen geringe zaak is. Vinden eenige Liefhebbers in het onderzoeklievende Haarlem, in den omtrek hunner Stad, iets van dien aart, 't zal ons aangenaam zyn, daar van onderrigt te mogen worden.
Op Bladzyde 1088. van ons Tweede Deel is, by eene abusive leezing van een Brief van den Heer paludanus, eene misstelling ingesloopen, volgens het geen die Heer, aan wien wy zoo veele verbeteringen verschuldigd zyn, en over wiens berigt de misstelling loopt, ons gunstig heeft aangeweezen. Wy hebben naamlyk, zoo als zyn Ed. wel aanmerkt, in stede van Burghorn, Barghorn geleezen, en 'er dus Barsingerhorn, welks Ingezetenen die plaats veelal by verkorting noemen Barghorn, voor genomen. Men leeze dan aldaar, (in plaats van Barghorn of Barsingerhorn) Barghorn. Hier van gewaagende,
Ga naar margenoot+kan ik, daar zyn Ed. verder in zyne, by alle Liefhebbers deezer oefeninge hooggeschatte, keurige Oudheid- en Natuurkundige Verhandelingen, Bladzyde 197, openlyk vordert, dat ik het daar op beredeneerde verbetere, niet nalaaten te zeggen, dat 'er wel omtrent de melding van den Dyk by Burghorn een abuis is ingesloopen; doch dat zulks geene betrekking heeft op de volgende redeneering; maar alleen op den tweeden regel van Bladz. 1089. De volgende aanmerkingen rusten op eene Missive van dato 24 May 1770; waar in zyn Ed. my een Berigt geeft, van Schelpen, Klai- en andere Beddingen in den Banne van Schagen; daar de Missive, met betrekking tot Burghorn, eene laatere ontdekking behelst, als zynde gedateerd 9 July 1770. En dewyl ik zelfs een ooggetuige geweest ben van de ligging veeler Schelp-, Slib- en Klaibeddingen, tusschen, by en omtrent Schagen en Barsingerhorn, zoo blyft het weezenlyke, met betrekking tot de natuur van het Land aldaar, naar myn inzien, wel beredeneerd; en het geen 'er verkeerdelyk uit opgevat mogt worden, zal alleen van een gering Geographisch verschil, of van de twee onderscheiden berigten, afhangen.
Verder zyn wy den Geleerden Heere Doctor m. van phelsum dankbaar, voor de aanwyzing van een groven misslag, die in het nazien der Proeven niet opgemerkt is; doch welken aangaande wy niet twy-
felen, Ga naar margenoot+of een kundig Leezer zal ligt begrypen, dat, in eene zoo algemeene bekende benaaming, slegts by abusive verzetting, het een voor het ander geplaatst is. Men leeze derhalven in het Derde Deel, op Bladz. 267, Regel 8 en 9, ‘voerende de leevensgeesten en het bloed, door slagäderen, uit het hart, en door aderen naar het hart’. Wy hebben daarbenevens, van dien zelfden Heer, eenige kundige aanmerkingen op onze Zesde en Agtste Classen ontvangen; doch hier over zal ik, wanneer wy aan deeze Classen komen, myne nadere verklaaring opgeeven. Midlerwyl zou het ons aangenaam weezen, wanneer die kundige Natuuronderzoeker ons, met opzigt tot de gemelde Classen, byzonder nopens de Zee-Egels van ons Land, een nader berigt geliefde te laaten toekomen; om daar van ter zyner plaatse gebruikte maaken.
Daar benevens heb ik van den Wel Eerwaarden Heere a. 's gravezande, bovengemeld, eene opheldering gekreegen, met opzicht tot de in het derde Deel Bladz. 773 aangeroerde, en naar ons denkbeeld ontknoopte, Historie der Gravinne van Hennenberg te Loosduinen, die my volstrekt beslissend voorkomt; en waar door ik myne geopperde gedagte verbeterd en opgehelderd vinde. Zie hier 's Mans gegronde aanmerking.
‘By het doorleezen van Uwel Ed. twee laatste stukken van de Natuurlyke Histo-
rie, Ga naar margenoot+waar in ik veele aanmerkelyke byzonderheden tot myne leering, met vermaak, hebbe aangetroffen, dacht my dat het jammer was, dat Uw Ed. bladz. 773, in de oplossing van 't Raadsel der Gravinne van Hennenberg, niet had gedacht aan de dagtekening dier gebeurtenisse, zoo als die op de Op- en Grafschriften, en by onze Nederlandsche Schryvers, bekend staat; te weeten: ipso die Parasceves, of Goeden Vrydag. En dus twee dagen vóór PaasschenGa naar voetnoot(*); wanneer de oplossing gericht wordt, niet, naar de gemeene of Roomsche Reekening, die 't jaar met den 1 January begint, maar volgens den stylus Curiae, dien men in Holland, zoo wel als elders, bezigde, tot dat dezelve in dat Gewest, by de Ordonnancie van Policie den 1 April 1580. Art. 40. aldaar is afgeschaft in navolginge van de Koningen van Vrankryk en Spanjen. Menigvuldige vergissingen treft men in de schriften van Geletterden uit het voorby zien deezer aanmerkinge aan. Dus heb ik 't onlangs der moeite waardig gekeurd eenige Aanmerkingen over den stylus Curiae aan 't Zeeuwsch Genootschap mede te deelen. Uwel Ed. gelieve op 't stuk der Gravinne eens op te slaan H. v. Heussen Delflandsche Oudheden en Gestichten; in gr. 8vo, bladz. 466,
Ga naar margenoot+467. daar ook die oplossing, doch naar den Hofstyl, wordt voorgesteld’.
Zyn Wel Eerwaarde brengt ons tevens, in denzelfden Brief, onder het oog zyne gedagten, omtrent de Haagsche Burgery; behelzende zyne aanmerkingen over het geene wy des aangaande in ons Derde Deel, Bladz. 1075, gemeld hebben; waar over hy zig in deezervoege uitdrukt.
‘'t Geen Uwel Ed. Bladz. 1075. nopens 's Hage meldt, deed my aan de dagen myner jeugd gedenken, dewyl ik in die plaats ben gebooren, en gewoond hebbe tot myn 23ste, en aldaar verkeerd tot myn 28ste Jaar, wanneer ik te Noordwyk aan Zee Predikant werd.
Ik twyffel of 'er eene plaats in ons Land is, daar men zoo weinig kan oordeelen van het onvervalschte, oude en echte, ten aanzien van de afkoomst.
Ik doorwandelde met myne aandacht myn geslacht, benevens dat der geenen, die door Huwlyk daaraan vermaagschapt zyn.
Ik doorliep de buurten, daar ik gebooren was, opgevoed ben, en gewoond heb. Ik herinnerde my veelen der geenen, met welke ik hebbe verkeerd, of door myn bedryf, in dien tyd zynde de oefening der Burgerlyke en Rechtzaaken, omgang gehad hebbe; doch ik hebbe ongemeen veele onder dezelve gevonden, die, in hunne voor-
ouders Ga naar margenoot+aangemerkt, niet van Haagschen oorsprong waren.
En hoe kan 't anders, als men nagaat den oorsprong en aanwas van den Haag, die alleen van der Graaven Hofhouding, met de verdere gevolgen daar van, is af te leiden?
Hoe veele Edelen zyn 'er met de Graaven, uit andere gewesten van Nederland en elders, herwaarts gekoomen en gebleeven; en in laatere tyden ook onder de Stadhouderlyke Regeeringe, die daar Geslachten gesticht hebben.
Van alle oorden der Nederlanden zyn afgevaardigden gekoomen in de Staats- en Rechts-Collegien.
Een menigte Jonge Mans- en Vrouws-persoonen, afkomstig uit Gelderland, vooral de Betuwe en 't Graafschap Zutphen, vooral uit Westphaalen, en hooger gedeelten van Duitschland, zyn, om te dienen, (waartoe de Haagsche Kinders, veeltyds, niet laag genoeg bukken willen, dies de vreemdelingen ook veelsins het vet voor zich afschuimen,) derwaarts afgezakt, en door bevordering tot Ampten en bedieningen, op Comptoiren, Griffiën en Secretaryen enz. tot eenen aanzienlyken stand, en voorts tot Huwelyken en vermogen gebragt. Derzelver aantal, onder de Haagsche ingezeetenen, is grooter dan men zich zoude konnen verbeelden. Terwyl hier en daar Fransche en Engelsche afstammelingen zich daar onder bevinden.
Ga naar margenoot+Hierby koomen de Handwerkslieden, Fransche, Engelsche, en Duitschers, ook, in groovere Ambagten, Gelderschen; die, in Gilden gekoomen, hier zyn ingeënt.
Zonder dat ik lette op de militie, of geduurige afwisseling van vreemdelingen, die 'er alleen voor eenen korten tyd blyven.
Ik hebbe reden te gelooven, dat men, wanneer de Hagenaars elk hun geslagt zouden opdelven, ongemeen weinige oorspronglyk Haagsche voorouders daar zoude aantreffen.
Deeze Bespiegeling myner Landsgenooten, verwekt op aanleiding van 't leezen van Uwel Ed. aangenaam werk, hoop ik, dat Uwel Ed. niet ongevallig zy’.
Daar wy, van de Natie over 't geheel spreekende, den sterken invloed der Vreemden betoogd hebben, stemmen wy het gevoelen van den Heer 's gravezande volkomen toe. Overéénkomstig hier mede bedoelden wy ook op die Bladzyde, het denkbeeld, dat de Hagenaars, niettegenstaande den invloed der Vreemdelingen, hun oud en echt karakter bewaaren; juist dat zelfde dat zyn Wel Eerwaarde van hun getuigt, zeggende ‘dat de Haagsche Kinders, veeltyds, niet laag genoeg bukken willen’, om in de dienstbaarheid der Duitschers en Vreemden te treeden. Gevolglyk is ons gezegde, wegens de echte en rechte Hagenaars, in een rekkelyken zin, sterk genoeg goed te maaken.
Ga naar margenoot+Wyders hebben wy, van den oplettenden Heer cornelis van der gryp, een nader berigt ontvangen, wegens de Bladz. 1724 gemelde Bofziekte, die, volgens de berigten der Heeren bikker en kluit in het Overmaassche heerscht. Uit het berigt van dien geagten Correspondent blykt ons ten klaarste, dat deeze kwaale ook omtrent Zierikzee zeer sterk woed; en dus zoude zelve niet tot het Overmaassche alleen bepaald zyn. Ook twyffelen wy hier aan geenzins; te meer daar Zierikzee, schoon onder Zeeland behoorende, zeer veel deelt in de natuur der Overmaassche Landen; en naast denkelyk heerscht die kwaal, zoo als ik gezegd hebbe, ook wel elders. 's Mans verdere beschryving der toevallen deezer kwaale, benevens derzelver Historie, gelyk ook die der Bloedvinnen, is zeer voldoende, en wel geschikt om 'er een goed denkbeeld van te geeven: doch ons bestek laat ons niet toe, om breedvoerig in Ziekteverhandelingen te treeden; by nadere gelegenheid kunnen ons des Schryvers aanmerkingen beter dienen. Voor tegenwoordig is 't ons genoeg, door den kundigen Briefschryver onderrigt te zyn, dat de Bofziekte, gelyk ook de Bloedvinnen, daar en elders gemeen zyn; en 't is ons voorts aangenaam, onze stellingen of opgegeeven vermoedens, door soortgelyke Narigten, bevestigd te zien.
Wat verder nog aangaat een Berigt, we-
gens Ga naar margenoot+eene versteening, in den St. Pieters Berg by Maastrigt gevonden, toebehoorende aan den Wel Ed. Gestr. Heer drouin, Officier in 't Regiment Dragonders van den Graave van byland, ons, in een brief uit Gouderak, medegedeeld; wy zyn den geëerden Schryver erkentlyk voor zyne toegenegen gedagten; doch kunnen, gelyk hy zelf met recht aanmerkt, 'er in deezen niet wel gebruik van maaken, als zynde niet tot Holland betrekkelyk. Op eene dergelyke wyze is het ook gelegen, met verscheiden soorten van Metaalzanden en Versteeningen, ons door etlyke begunstigers toegezonden; dat ons egter aangenaam geweest is, om dat ze ons in andere opzichten van dienst zyn. Wy betuigen des hun, en allen, die ons op de eene of andere wyze met hunne vriendelyke correspondentie hebben gelieven te vereeren, openlyk onze hartgrondige en welmeenende dankbaarheid; terwyl wy ons voorts, by den verderen voortgang van onzen arbeid, in hunne Vaderlandlievende behulpzaame gunst aanbeveelen.
- margenoot+
- berigten, enz.
- margenoot+
- berigten, enz.
- margenoot+
- berigten, enz.
- voetnoot(*)
- Na dat de Heer kool my deeze Aantekeningen toegezonden had, zyn my ter hand gekomen de leezenswaardige Oudheid- en Natuurkundige Verhandelingen van Mr. R. Paludanus; in welken men, nevens veele andere byzonderheden, een breeder verslag van de overblyfsels der oude Boschadien daar en daar omstreeks kan vinden. Zie Bladz. 94-99, 263-268.
- margenoot+
- berigten, enz.
- margenoot+
- berigten, enz.
- margenoot+
- berigten, enz.
- margenoot+
- berigten, enz.
- margenoot+
- berigten, enz.
- margenoot+
- berigten, enz.
- margenoot+
- berigten, enz.
- margenoot+
- berigten, enz.
- margenoot+
- berigten, enz.
- margenoot+
- berigten, enz.
- margenoot+
- berigten, enz.
- margenoot+
- berigten, enz.
- margenoot+
- berigten, enz.
- margenoot+
- berigten, enz.
- margenoot+
- berigten, enz.
- margenoot+
- berigten, enz.
- margenoot+
- berigten, enz.
- margenoot+
- berigten, enz.
- margenoot+
- berigten, enz.
- margenoot+
- berigten, enz.
- margenoot+
- berigten, enz.
- margenoot+
- berigten, enz.
- margenoot+
- berigten, enz.
- margenoot+
- berigten, enz.
- margenoot+
- berigten, enz.
- margenoot+
- berigten, enz.
- margenoot+
- berigten, enz.
- margenoot+
- berigten, enz.
- margenoot+
- berigten, enz.
- margenoot+
- berigten, enz.
- voetnoot(*)
- Paasschen. In 't Jaar 1276, was de eerste Paaschdag den 5 April, en dus de Goede Vrydag, den 3 April.
- margenoot+
- berigten, enz.
- margenoot+
- berigten, enz.
- margenoot+
- berigten, enz.
- margenoot+
- berigten, enz.
- margenoot+
- berigten, enz.