Natuurlyke historie van Holland. Deel 3
(1772-1776)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 1551]
| |
Zeventiende hoofdstuk.
| |
[pagina 1552]
| |
Ga naar margenoot+den natuuraart van andere Volkeren te vallen. Wetten en Gewoonten, mitsgaders Landeigen gebruiklykheden laaten zig nog al eens onderscheiden; om dat derzelver bepaalingen van de Menschen zelven afhangen. Maar wie kan de oneindige menigte van overfyne onnaspeurlyke betrekkingen der natuurlyke invloeden zoo naauwkeurig onderscheiden, dat hy zich vermeete, de verschillende werkingen der Elementen, of Hoofdstoffen, op onze Lichaamen, van Land tot Land, en nog minder van Stad tot Stad, te bepaalen? De Natuur maakt hier gewoonlyk zulk eene enge beperking niet, als men gewoon is in Landkaarten te bepaalen; en daar zy dezelve nog al mogt maaken, onduikt haare uitwerking de oplettendheid der schranderste Vernuften. 'Er blyft des, en 'er zal, hoe naby men moge komen, aan eene voldoende bepaalende bespiegeling der Landsziekten, eeuwig overblyven, eene overéénkomst van dezelven, met die van andere nabuurige Gewesten, Landen en Steden. Dan dit is nog de grootste zwaarigheid niet, welke zig in dit onderwerp opdoet. De natuur te volgen zoo na mogelyk zy; derzelver verschynselen eenvoudig en getrouw voor te draagen, zoo verre zy onder ons bereik komen, en door de gezonde Rede voorgesteld kunnen worden; dit alles is doenlyk; dit kan men ordentlyk verhandelen. Maar hoe veel moeite heeft het in zig, de Natuur in zoo veel hersen- | |
[pagina 1553]
| |
schimmen Ga naar margenoot+te hervormen, als 'er schier Geneesheeren zyn? Hoe bezwaarlyk valt het zyne proefneemende onderzoekingen te wringen naar denkbeelden, die de fynste vernuften in verwarring brengen; en welken, noch met het bondige en beproefde van het Oude, noch met het gezonde van het Nieuwe Stelzel overéénstemmen? En doet men dit niet, hoe groot een gevaar loopt men dan, van zig eensklaps tusschen de woedende twistharpyen der hedendaagsche nieuwe Systemazoekers te werpen? Schoon ik zulks nog al mogte ontgaan, 'er is daarenboven een doorslaand zwak, dat heden onder onze Hollanders heerscht, en in welks beoordeeling ik volstrekt vallen moet, naamlyk de algemeene Ziekte-mode. De gewoonte van te Medicineeren is, vooral in de groote Steden, dermaate toegenomen, dat men zeldzaam een Huishouden vinde, 't welk, onder de Nieuwjaars rekeningen, niet een lange Apothekers Cedel heeft. En hoe dikwils komt een Doctor ter maaltyd, daar de last, van elke vraag der ingebeelde zieke Vrouwen of Mannen te beantwoorden, hem belet smaaklyk te eeten. Men brengt thans de kunst hooger dan de Natuur; de Boeken krielen van uitvindingen; en eene reeks van Geneesheeren zwoegt, onder een ondraagelyken last van optellingen van Gevallen, Operatien, en Aantekeningen, waar door men dikwils niets ander uit- | |
[pagina 1554]
| |
voert, Ga naar margenoot+dan dat men oude zaaken onder eene nieuwe gedaante voordraagt, of eenerleie koorts tot drie soorten maakt. Hier by komen menigvuldige beproevingen van nieuwe remediën en uitvindingen; die, schoon 'er al eenigen van nut mogten weezen, nogthans meermaals de oorzaak zyn van eene onredbaare verwarring in de waare Ziektenkunde. Menig Geneesheer, die ze beproeft, waagt 'er zyn Lyder aan; en hy word somtyds, om zyne uitvinding te bevoordeelen, een uitvinder van nieuwe toevallen en ziekten, die noch Volk- noch Land-eigen zyn. Een enkele Wortel, die voor jaaren lang bekend, en onder de Indiaanen goed was, word hier, uit win- of eerzugt, een gevaarlyk middel, ter beproevinge of invoeringe van onbekende ziekten. Naar deeze denk- en handelwyze zou men zig mede al moeten schikken, in 't opmaaken van de lyst der Landsziekten, schoon ze 'er geenzins onder behooren; indien men geen gevaar wilde loopen van voor een onkundigen uitgemaakt te worden: allergenadigst zou men 'er nog afkomen, met den naam van een koppigen Boerhaviaan. Dit alles egter is over te komen, en de vrees voor iets van dien aart belemmert my minst; gewigtiger bedenkingen doen my schoorvoetende deeze taak aanvangen. Wanneer ik het oog slaa op den arbeid van den onsterffelyken boerhave; op dien van den beroemden van zwieten; en myne | |
[pagina 1555]
| |
Ga naar margenoot+aandagt vestige op de lessen myner geëerde Leermeesters, den hooggeschatten gaubius, van roijenen winter, met die van de voortreffelyke albinussen; dan, dan aarzel ik. Zulks doet my sterker, aan dan alle de voorgemelde redenen. In het opdisschen van nieuwigheden toch staat myn recht gelyk, met dat van alle de hedendaagsche Ziektenverdichters. Maar, om een uitvoerig, alleszins doorkneed, en mannelyk samenstel, waarin, onder de Ziekten des Menschelijcken Geslachts, byzonder die van ons Land voorkomen, naar een wel ingerigt Plan, voor te draagen, daar toe zou ik een andere boerhave, gaubius, van zwieten, van roijen, of een dergelyke, moeten zyn. En genomen, ik was eens zoo stout, of hooggevoelend van my zelven, om dit te durven onderneemen, wat zoude ik al veel anders kunnen doen, dan, (even als anderen, die dit onderwerp, schoon kundig, behandeld hebben,) de waaragtige en aan de natuur getoetste voorstellingen dier groote Mannen uitschryven, of onder een nieuwmodisch kleed verplooien? Besloot ik hier toe; welk een uitgebreid Werk zou ik dan myne Leezers op den hals schuiven? Een Werk zekerlyk, dat, door zyne Stelkundige regels en gevolgtrekkingen, met de opgave der kentekenen, en beschryving van de geneezing der Ziekten, ten minste nog al één of twee Boekdeelen zou beslaen; en egter niets behelzen, dan eene navolging, of, zoo 'er nog al iets byzonders in | |
[pagina 1556]
| |
Ga naar margenoot+voorkwame, eene herinnering van het geene door wyzer Mannen geboekt is. Wyders ben ik nog wel byzonder te rug gehouden, van in eene stelkundige Verhandeling, over onze Landeigen Ziekten, te treeden, op de zoo loflyke aanbieding der Hollandsche Maatschappye, van een Eerprys op dit onderwerp; waar mede ook myn hooggeagte Vriend, Doctor iman van den bos billyk bekroond is; van wiens beproefde en doorkneede ervarenheid, in de beoeffenende Geneeskunde, ik en alle rechtschaapen kenners hier omtrent een keurig stuk verwagten. Ik had zelfs een goed deel van waarneemingen, ja eene gantsche Verhandeling opgesteld, om naar dien Eerprys te dingen; doch op raad van een edelmoedig Beminnaar der Weetenschappen, en aanzienlyk Lid deezer Maatschappye, die my juist onder den arbeid verraste, heb ik 'er van afgezien, en beslooten, om het byéén verzamelde in te korten; ten einde 'er gebruik van te maaken, in myne Natuurlyke Historie. En ik wierd in dit besluit versterkt, toen ik, kort daar na, ontdekte, dat de gemelde Heer 'er met yver aan werkte, en zyn stuk, by herhaalde opgaven van de Maatschappy, des te beter voltooide. Gaarne had ik hetzelve reeds in 't licht gezien; wanneer ik 'er my, daar 't my aan genoegzaame berigten mangelt, tot 's Mans eer, vrymoedig van bediend zou hebben. Wanneer men dit alles te samen neemt, | |
[pagina 1557]
| |
Ga naar margenoot+kan men duidelyk begrypen, dat ik niet zonder reden vreeze, om dit stuk omstandig en uitvoerig te behandelen. Nadien ik evenwel, hoedanig eene plooi ik 'er aan zoude willen geeven, my van 't behandelen deeze tedere stoffe niet ontslaan mag noch kan, zoo wil ik in deezen alles toebrengen wat in myn vermogen is. En gelyk ik, in alle myne Schriften, altoos myne eigen zinlykheid vrymoedig volg, terwyl ik de waarheid met de ondervinding onbeschroomd raadpleeg, zoo zal ik mede in dit geval te werk gaan. Op die wyze heb ik tot nog myne gedagten in deeze Natuurlyke Historie voorgedraagen; en dus stel ik my voor, ook dit stuk naar myn vrye manier van denken, af te handelen; in hoope, dat het den bescheiden Vaderlandlievenden Leezer niet onaangenaam zal zyn. Ter nadere verklaaringe van myn oogmerk daar omtrent dient, dat ik voorhebbe, dit onderwerp meer redeneerkundig, dan stelkundig, te ontvouwen; wel inzonderheid, om dat zulks best geschikt is voor alle zoodanige Leezers, die niet ervaaren zyn in de regelen en kunstspreuken der Geneesheeren, zoo als 't, vermoedelyk, met verre de meeste myner Leezeren gelegen zal zyn. Langs dien weg zal ik ook hun eene vatbaarde beschryving tragten te geeven van 's Lands eigen Ziekten, en 's Volks oorspronglyke ongemakken, die uit de Lugtsgesteldheid, of de natuur van | |
[pagina 1558]
| |
Ga naar margenoot+'t Land, of het misbruik van Spyze en Drank, of verkeerde Gewoonten ontstaan. Hier door kan ik ook, in veele ongevallen, te gereeder vermyden, de geduurige lastige herhaalingen van de eerste, de naastkomende, de bykomende oorzaaken, de trappen der Ziekten, en meer dergelyken. Wanneer egter voorstellingen van die soort te pas mogten komen, zullen ze, op eene redeneerende wyze, in de beschryving ingevlogten worden. Ten gevalle van den Nederduitschen Leezer zal ik de Kunstwoorden veeltyds verduitscht gebruiken; doch 'er tevens, ten wille van anderen, de oorspronglyke woorden byvoegen. Verder zal ik my, met voordagt, onthouden van 't melden der algemeene behandelingen, die in de beoeffenende Geneeskunde voorkomen, gelyk ook van 't optellen veeler byzondere gevallen. In de berigten der Maatschappyen, en de gestadig uitkomende Week- of Maandschriften, is 'er zoo groot een overvloed van te vinden, dat het waarlyk, indien men zig daar toe wilde inlaaten, weinig moeite zou zyn, om 'er meerder Boekdeelen mede te vervullen, dan deeze geheele Natuurlyke Historie zal beslaan. Wyders zy nog gezegd, dat het myn oogmerk niet is, te minder, daar de zaak zelve my onuitvoerlyk voorkomt, om van Landstreek tot Landstreek, of van Plaats tot Plaats, juiste proeven en voldoende bepaalingen van Ziekten te geeven. Het komt hier, volgens myn bedoelde, meer op het | |
[pagina 1559]
| |
Ga naar margenoot+algemeene Landeigen, dan op zulke byzonderheden, aan. Eindelyk voorbehoude ik my eene vrye beoordeeling van alle zoodanige begrippen, waar omtrent ik van de gemeene gevoelens mogte verschillen; omtrent welken ik myne geringe waarneemingen, bescheidenlyk, en zo beredeneerd het my mogelyk is, zal voorstellen; overéénkomstig met de reeds verhandelde natuureigen Lugtsgesteldheid des Lands, en de naauwkeurig genoeg bepaalde Temperamenten en Gemoedsneigingen der Natie; waar in ik my zelven in dit Schrift gelyk moet tragten te blyven. In de uitvoering van dit myn oogmerk vertrouw ik voorts op de inschiklykheid myner Leezers, zoo ik hun deeze of geene byzonderheid niet klaar of breedvoerig genoeg voorgedraagen mogte hebben. Midlerwyl verlaat ik my tevens wel byzonder op de bescheidenheid van alle verstandige Geneesheeren, omtrent het beoordelen dier stukken, waarin ik van hunne begrippen mogte verschillen, terwyl ik my wel verzekerd houde, dat ze 't my niet ten kwaade zullen duiden, wanneer ik de misbruiken der hedendaagsche Ziektemode hier en daar vrylyk afschetse. Dus, gehard tegens den fluisterenden nayver, ga ik, met de wapenen van waarheid en Vaderlandlievende rondheid toegerust, tusschen wyduitgestrekte Legeringen der twistende heirkragten van Geneesheeren door, en treede ter zaake. | |
[pagina 1560]
| |
Ga naar margenoot+Dat 'er tot eene gegronde kennis der Ziekten van eenig Land vereischt word, eene voorafgaande kennis van den natuurlyken aart en de Lugtsgesteldheid van het Land, welks Ziekten men onderzoeken wil, is buiten kyf. Eene gegronde kundigheid hier van is genoegzaam de Spil daar al het overige op draait; naardemaal men den invloed der Lugtsgesteldheid, en van den aart des Lands zelven heeft aan te merken, als eene der voornaamste bronwellen van de meeste Landsziekten. In gevolge hier van, zou dit stuk, in deezen, in de eerste plaatse, in aanmerking komen. Maar 't zal niet noodig zyn dat ik 'er my tegenwoordig mede ophoude, alzoo ik dit onderwerp, met alle deszelfs betrekkingen tot ons Vaderland, in het Eerste Deel reeds zoo uitvoerig behandeld hebbe, als my doenlyk was; zelfs hier en daar met nevensgaande aanmerkingen over de uitwerkselen van dit alles op onze Landzaaten. Ik zal derhalven, om noodelooze herhaalingen te vermyden, dit onderwerp niet hervatten, en my, daar 't passe geeft, slegts op het voorheen gemelde beroepen; terwyl ik verder deeze orde, in 't behandelen van dit stuk, denk te houden, dat ik zal naspooren:
I. De gewoone nadeelige natuurlyke oorzaaken, voor de gezondheid der Hollanders, die men in den Dampkring, of de Lugt, te zoeken heeft. | |
[pagina 1561]
| |
Ga naar margenoot+II. De voornaamste ongesteldheden der Hollanders, die uit het misbruik van Spyze en Drank ontstaan. Het naspooren van den invloed deezer twee hoofdoorzaaken onzer Ziekten zal ons voorts nog wel aanleiding geeven, om het oog te slaan, zoo op de gesteldheid van ons Gewest, als op de zeden onzer Landzaaten; voor zoo verre die medewerken, tot het koesteren van Kwaalen, welken uit een samenloop deezer oorzaaken gebooren worden. Het eerste gedeelte raakt dan den invloedGa naar margenoot+ van den Dampkring of dien der Lugt, op de gesteldheid onzer Natie. Wy noemen hier, ingevolge de eenparige stelling onzer Natuurkundigen, en byzonder eenstemmig met den Heer baster, Dampkring, die dunne, ons gezigt ontslippendeGa naar margenoot+ vloeibaare stoffe, welke, vermengd met de alleronnaspeurlykste fyne geesten der Lugt, en uitwaassemingen van den Aardbol, ons, benevens het Land dat wy bewoonen, van alle kanten omringt. Dezelve is dus als het Element, waar in wy ons beweegen, of de Lugt, welker in- en uitademing een geduurigen sterken invloed op 's Menschen Lichaam heeft; om dat zy tot alle, zoo vaste als vloeibare, zelfstandigheden, die dat Lichaam uitmaaken, oneindig fyn, door derzelfer porien, of openingen, met derzelver Vogten indringt, | |
[pagina 1562]
| |
Ga naar margenoot+en zelfs alle tusschenruimten der deelen vervult. In deezen Dampkring worden, zoo door deszelfs eigen Lugtaartige zelfstandigheid, als door eene onophoudelyke aantrekking van, of vermenging met veelerleie uitwaassemingen, medegevoerd allerleie soorten van stoffen, het zy vlugge en vloeibaare, of vaste, smeltbaare of onsmeltbaare, die uit onze Aarde getrokken of opgeheven worden; en welken meerendeels van zulk eene fynheid zyn, dat de zelve, zoo lang zy in de Lugt omzweeven, door geene konst tot vaste deelen gebragt kunnen worden. Verder omschryft men den Dampkring, ter nadere ophelderinge, als eene zwaare, of ook, in het tegengestelde, ligte drukkende Lugt, die het Menschelyk gestel, en alle andere Lichaamen, bestendig van alle kanten omringt, en drukt. Met deeze drukking doet die Lugt de oppervlakte onzer Lichaamen aan, dringt door de porien heen, en oeffent dus eene vaste samentrekkende medewerking, met de fynste uiteinden der Vaten, op de vogten die 'er in opgeslooten zyn. Dit gaat zoo verre, dat zy, dringende zelfs in die Vaten, welken door geene uitwendige drukking aangedaan worden, aan dezelven haare uitzettende en inkrimpende kragt gestadig mededeelt. Hoe zwaarder en inééngedrongener nu deeze Dampkring zy, des te meer behoud het Lichaam deszelfs vlugge deelen, om dat | |
[pagina 1563]
| |
Ga naar margenoot+ze minder kunnen uitvlieden: waar tegen een ligter Dampkring de vlugge deelen verdunt, en aan de Lichaamen onttrekt. Men word dit duidelyk in de Ademhaaling gewaar: dezelve word in een zwaaren Dampkring gedrukt, en wy haalen, daar door, benaauwder adem, dan wanneer de Dampkring ligter is, in welken wy ligter ademhaalen. Daar benevens heeft de Dampkring, of liever hebben de met de Lugt veréénigde dampstoffen, een uitzettend en inkrimpend, een veerkragtig of Elastik vermogen; waar door zy de vaten des Lichaams, in welken zy dringen of gedrongen zyn, zig doen uitzetten en opzwellen, of ook weder inkrimpen en samentrekken. En dit vermogen is zelfs werkzaam, buiten een ongemeen zwaaren Dampkring; nademaal het Lugtgestel hier omtrent veranderd kan zyn, lang te vooren, eer dat het zelve nog volstrekt die verandering op het Lichaam oeffent. Alle deeze verschillende werkingen van den Dampkring, op 's Menschen Lichaam, hangen voorts grootlyks af van de koude en hette, die den Jaargetyden, of de Lugtstreeken eigen zyn; en de dampen zwaarder of lugtiger maaken, concentreeren of dilateeren, dat is samendrukken of verslappen. Hier door oeffent de Lugt, waar mede de dampen vermengd zyn, haare kragt zoo buitengemeen, dat men, in de hette, eene zeer merkbaare sterker uitzetting in de Lugtblaasjes en Vaten der Longen be- | |
[pagina 1564]
| |
speure, Ga naar margenoot+dan in de koude. Wanneer de Dampkring tot een zekeren trap van warmte gebragt is, zet de Lugt de Vaten uit, en tevens de stoffen in dezelven; welken als dan, door die uitzetting, een grooter omtrek beschryven, en zig dus schynen te vermeerderen. Dit heeft bovenal plaats in de vloeibaare deelen, die geschiktst zyn om zig spoedig met de uitzettende vloeibaare dampen te veréénigen. Voorts worden de vlugge deelen ontbonden, en baare veréénigde, of, zoo men wil, eigentlyke zwaarte verminderd. In dien toestand ontstaat 'er te gelyk eene sterker gesting, die verderf en rotting ten gevolge kan hebbenGa naar voetnoot(*). Het tegenövergestelde hier van heeft plaats in een kouden Dampkring, die de vaste deelen samentrekt en de vogten verdikt. Ter dier oorzaake heeft men verschillende uitwerkingen van den Dampkring, op verscheiden gestellen; doch allermeest op sterke en bloedryke Lichaamen; welken hunne gewaarwordingen ten zigtbaarste vertoonen. Men voege hier by, dat deeze uitwerkselen der hette of koude oneindig verschillen, naar maate de Dampkring, meer of minder, met wateragtige of aardsche dampen en uitwaassemingen, bezwangerd zy. Doch in 't algemeen maakt dezelve, dus in de vaste Lichaamsdeelen indringende, de deelen weeker en leeniger, of vaster en sterker. Zulks veroorzaakt | |
[pagina 1565]
| |
Ga naar margenoot+dan ook, in eene mindere of meerdere maate, eene slapheid of stevigheid der vezelen; dat is, de Dampkring maakt, min of meer gespannen, slappe of stevige vezelen, (Fibraeidebiles vel rigidae.) Aangezien nu deeze invloed van den Dampkring en der Lugt onafscheidelyk is, van het leeven en de beweeging der deelen van 't Menschlyk Lichaam, zoo valt het niet moeilyk te begrypen, dat de Landsziekten der eene of andere Natie grootlyks af te leiden zyn, uit de gewoone gesteldheid van den Dampkring en der Lugt, in het Land dat dezelve bewoont. Dit blykt te klaarder, als men bezeft, dat 'er nog ontelbaar veel nevensgaande oorzaaken bygebragt kunnen worden, welken, uit die verscheidenheid van de Dampkring, in het eene Land meer dan in het andere plaats hebben. Als daar is, by voorbeeld, de Regen, de Sneeuw, de Hagel, de Rym, de Dauw, met meer dergelyken, en vooral de Winden. Alle deeze en andere Verhevelingen heeft men aan te merken, als zoo veele soorten van onderscheiden uitwerkingen van den Dampkring; welken niet weinig toebrengen tot den verschillenden invloed van Lugtstreeken of Klimaaten, en gevolglyk tot de daar onder heerschende Ziekten. Het optellen van alle die byzonderheden zou hier te wyd uitloopen; ook heb ik dezelven in het Eerste Deel, met betrekking tot ons Land, genoeg aangestipt; des ik tegenwoordig volstaan kun- | |
[pagina 1566]
| |
ne, Ga naar margenoot+met het gezegde, ten grondslage der hoofdkennisse onzer Landeigen Ziekten, volgens de onwrikbaare Leerstellingen van den grooten boerhaave, en onze Vaderlandsche Natuurkundigen, geleid te hebben. Laaten wy dan nu het oog vestigen, op de ligging en gesteldheid van ons Vaderland; ten einde nader te bepaalen, in hoe verre onze Lugtsgesteldheid betrekking heeft op onze natuurlyke Landsziekten. Wat de ligging van Holland, benevens deszelfs naastaangrenzende Landen, betreft, men stelt gemeenlyk, dat deeze Provincie gelegen is, na genoeg, tusschen een- en vyftig en een halven en drie en vyftig en een halven graad Noorderbreedte. 't Is wel zoo, dat deeze berekening van den eenen wat stipter genomen word dan van den anderen; wel byzonder zedert men meent opgemerkt te hebben, dat 'er, zints etlyke jaaren, eenige verandering hier omtrent in Europa, en gevolglyk ook in dit Land, bespeurd is: edog, wy kunnen ons, schoon het verloopen der Jaargetyden, zedert eenige jaaren, zeer veel aanleiding tot een vermoeden van dien aart geeve, met die fyne berekeningen niet ophouden. Wat hier van ook zy, de Aardrykskundigen stemmen daar in samen, dat ons Holland te tellen is onder de Noorder Landen, bepaaldlyk behoort onder het negende Klimaat, en diensvolgens onderhevig is aan een kouden en tevens zwaaren wateragtigen drukkenden Dampkring. Voegt | |
[pagina 1567]
| |
Ga naar margenoot+hier by, dat dit Land, zoo als het by de Ouden alrede bekend stond, nog heden onder de laagste en vlakste Landstreeken van Europa geteld word, ja, gelyk de buffon wil, het laagste Land van de geheele Wereld is. Merkt dan te gelyk nog op, hoe drassig en moerassig het zy, daar het in zynen boezem ontvangt twee der waterrykste Rivieren van Europa, de Maas en den Rhyn; welken zig hier met de Zee veréénigen. Dit maakt het Land zoo vol Meeren, Poelen, en doorsnydingen van Vaarten; dat het, van wegens deszelfs natuurlyke moerassigheid, onbewoonbaar zoude zyn, zoo niet de kunst en yver der Ingezetenen het bewoonbaar hielde, door middel van ontelbaare Dyken, Waterleidingen, Sluizen, enz. Als men deeze gesteldheid des Lands in agt neemt, begrypt men ligtlyk, dat de uitwaassemingen van zulk een waterryk en moerig Gewest, veréénigd met die van de groote Noordzee, en de uitgebreide binnenlandsche Zuiderzee, ons natuurlyk Klimaat, nog sterker dan elders in de Noorder streeken, met waterdampen, en gevolglyk drukkende verhevelingen, bezwangeren. Uit dien hoofde heerscht 'er ook in ons Klimaat, gelyk de dagelyksche ondervinding leert, eene geduurige ongestadigheid van hette en koude; die veelvuldige wisselvallige veranderingen te wege brengt; zoo dat de Saisoenen nu gerekt dan versneld schynen te worden, ja somtyds in weinig uuren elkan- | |
[pagina 1568]
| |
der Ga naar margenoot+schynen op te volgen. Hier toe brengen wel inzonderheid de Winden in dit Gewest niet weinig toe, daar ze 't eene oogenblik eene vogtige, en 't andere eene drooge, nu eene heete, dan eene koude Lugt aanvoeren. Van alle deeze byzonderheden heb ik, in het Eerste Deel, vooral in het Zesde, Zevende en Agtste Hoofdstuk, uitvoerig gehandeld; des ik den Leezer, na dit hoofdzaaklyke herinnerd te hebben, erntig verzoeke, het aldaar verhandelde in te zien, en het zelve, daar 't noodig is, op ons tegenwoordige onderwerp over te brengen. Op de beschouwing van dit alles mag men den Dampkring, of de Lugtsgesteldheid, met betrekking tot het Klimaat van Holland, en naastleggende Landen, gegrond, in deezervoege beschryven. Onze Dampkring, die, ingevolge van deszelfs aart, de Lichaamen der geenen, die dit Gewest bewoonen, omringt, en op dezelve drukt, is inzonderheid vervuld met koude, vogtige, zoo aardsche als Zeezoutagtige Dampen, welken uit het moerassige Land, de Rivieren, veelvuldige Waterplassen, de groote Noordzee, enz. uitwaassemen. Hier door is onze Lugtsgesteldheid bovenal onderhevig aan de spoedigste, ja oogenbliklyke, veranderingen, ter oorzaake van den snellen invloed van hette en koude, op zoodanigen Dampkring. En deeze wisselvalligheid is te grooter, door de veranderlykheid der Winden, die den | |
[pagina 1569]
| |
Ga naar margenoot+Dampkring verschillend beweegen, en de Lugt onderscheiden vogtig maaken. Een Zuidweste- en Weste Wind voert zeer vogtige Dampen met zig; maar een Noordweste, en ook wel eens een Zuidelyke Wind, geeft aan den Dampkring eene gemaatigde vogtigheid; daarentegen maakt een Noorde- of Ooste- Wind ons Lugtsgestel droog en schraal; terwyl de Noordooste-Wind, één onzer best lugtzuiverende Winden, allermeest eene gemaatigde droogte aan onzen Dampkring verleent. In zulk een Dampkring heeft zoodanig eene Lugtsgesteldheid op onze Hollanders, natuurlyk, de volgende uitwerking. Zy maakt de vogten lemig en taai; vermindert dus de schielyke vaardige beweeging, of liever het uitzettende en inkrimpende vermogen der vezelen; en brengt een zekeren trap van traagheid in derzelver beweegingen. Dit veroorzaakt zy zelfs in Menschen, wier gestel anders van natuure sterk, met taaije gespannen Spieren, en een leevendig beweegend bloed bedeeld is. Zulks is een gevolg van de drukking der veranderlyke, koude, wateragtige buitenlugt, die eene geregelde doorwaasseming belet; welke, integendeel, in een anders bestendiger Klimaat, geregelder bevorderd word. Daar en boven dringen de wateragtige deelen der Lugt, in stede dat derzelver drooge deelen de uitwaasseming zouden inslurpen, of mede voeren, in de porien in; en dus word het bloed, benevens | |
[pagina 1570]
| |
Ga naar margenoot+deszelfs weivogten, verdund en wateragtig; terwyl tevens de met den Dampkring vermengde verdervelyke deelen in hetzelve indringen. Ter dier oorzaake worden, gelyk zoo het Water allerleie Lichaamen, met zig vermengt, te gereeder doet rotten, ook de natuurlyke gezonde vogten, door den gemelden vermengden Dampkring, of de met 's Lands uitwaassemende zelfstandigheden vermengde Lugt, te eerder vatbaar voor het verderf: hier uit volgt ook, dat de natuurlyke getemperdheid, door die wateragtige indringing of drukking, vermindert; en gelyk dat de uitwaasseming, (Transspiratie,) een minder trap van vermogen, ter noodige uitdampinge, (Exhalatio,) heeft; welke in dit ons Vaderland meermaals verhinderd word, door de zoo schielyk onverhoeds opkomende koude Lugt; die de porien, als zy ter natuurlyke uitwaasseminge geschikt zyn, door haare drukking, zig eensklaps doet inkrimpen en sluiten. Men vind, myns bedunkens, een vry voldoend bewys hier van, in 't geene men opmerkt, omtrent den wasdom van ons Rundvee. 't Is naamlyk, by ondervinding, bekend, dat onze Beesten, na zwaare dampige Voorjaaren, en daar op volgende regenagtige, of liever middelmaatige Zomers, zig over 't geheel zwaarder vertoonen, en meer smeers afleggen, dan in heete of drooge Zomers. De rede hier van is, dat de omringende koude en vogtige Dampkring, | |
[pagina 1571]
| |
Ga naar margenoot+met zyne veelvuldige waterige sappen, zoo sterk in de Lichaamen deezer Dieren indringt, en de uitwaasseming zoo gering doet zyn, dat ze daar door meerder uitdyen. Uit dien hoofde is 't ook, dat zy, gelyk de Vleeschhouwers weeten, by 't slagten, meer wateragtige Vogten afleggen. Zelfs ontdekken die Slagers, wanneer een anders vet en welgevoed Beest, in het Najaar, slegts één of twee dagen in ruw Weêr, en eene zwaare mistige Lugt, kort voor de slagting, in 't Veld loopt, dadelyk na deszelfs dood, in den omloop, of tusschen het vet, een deel uitsypelend water. En waar uit ontstaat dit water anders dan uit eene scheiding der Vogten, door eene schielyk belette natuurlyke uitwaasseming veroorzaakt? Aan den anderen kant eert ons de ondervinding, dat de Runderen in drooge Voorjaaren, en daarop volgende heete Zomers, minder vet, en over 't geheel minder uitgedyd zyn; ten ontegenzeggelyken bewyze, dat een ligter Dampkring, eene droogere Lugtsgesteldheid, de uitwaasseming meer bevordert; doch hier van, onder de beschouwing der Runderen, nader. De Bewyzen voor deeze stelling zyn verder niet minder blykbaar in ons Menschlyk gestel. Van daar die benaauwde aandoeningen in aamborstige Menschen, in zulken die met Borstkwaalen bezet zyn, of een plat kortspierig Borstgestel hebben. Hier uit ontstaat by zeer veelen, op de minste | |
[pagina 1572]
| |
Ga naar margenoot+verandering van de Lugt in eene drooger gesteldheid, een drooge prikkelende Hoest, die wel eens vergezeld gaat van eene flaauwe Koorts, of gevolgd word van eene Bloedspuwing en rottende Borstteering. De voornaamste oorzaak hiervan is meermaals alleen te zoeken in die schielyke Lugtsverandering; welke de, door den vogtigen Dampkring en ingedrongen humeuren, eensklaps, door eene droogere Lugtsgesteldheid als met geweld poogt te doen ruimen; daar ze intusschen alrede dermaate vast gevestigd zyn, dat ze zoo schielyk niet vlug kunnen geraaken. Zulke spoedige Lugtsveranderingen brengen zoodanige uitwerkselen te wege, niet alleen in Menschen, die reeds aan de eene of andere Ziekte kwynen, maar zelfs in welvaarende Persoonen. Iedereen, die maar eenigzins op zyn gestel let, kan dit byna dagelyks gewaar worden. Op den eenen dag, ja zelfs op het eene uur, ademen wy bezwaarder, en, om zoo te spreeken, drukkender dan op het andere; onze trek tot den Slaap is nu loomer, dan lugtiger; onze Eetlust is nu graager, dan minder opgewekt; en alle onze beweegingen deelen in die verandering. Onze Ledemaaten en Gewrigten zyn, in eene zwaare Lugt, loom en zwaarmoedig; waar tegen zy zig, in een lugtigen Dampkring, vlug, rad en leevendig beweegen; dermaate, dat wy, in dezelfde maate van beweeging, onder eene verschillende Lugts- | |
[pagina 1573]
| |
gesteldheid, Ga naar margenoot+een merkelyk onderscheid in de vermoeidheid bespeuren. Dit alles hangt dus af van de Lugtsgesteldheid, die, volgens haare natuurlyke werking, eene mindere of meerdere voor of tegenstellige beweeging in het Bloed en deszelfs Vaten veroorzaakt; ook wel inzonderheid, naar dat de Dampkring bewoogen, of dat de Dampen, door de Winden, af- of aangevoerd worden. Hier van spreekende, kan ik niet wel nalaaten, ter staavinge van myn gezegde, een wettig gebruik te maaken, van eene aanmerking van mynen veel geagten en hoogst dierbaaren Vriend, den Geleerden baster; nu onlangs tot leedweezen aller Vaderlandlievende Natuuronderzoekers, ons te vroeg ontrukt; doch wiens naam, zoo lang men van Wysgeeren spreeken zal, die hun eigen Vaderland gekend en deszelfs belangen behartigd hebben, eeuwig leeven zal. HyGa naar margenoot+ wil dat men wel in agt zal neemen, ‘hoe de Wind, schoon die op zig zelve geene koude voortbrenge, een Mensch echter verkoelt, door de warmte weg te neemen’. Dit heldert die Natuurkundige aldus op. ‘Om dit klaarder te begrypen, zoo onderstelt, dat iemand zig door sterke beweging zoo zal verhit hebben, dat hy in een volmaakte stilte warm is tot 100 graden, en dat de Lugt rondom zoo iemand gematigd is, tot 48 of tot 50 graden. De Klederen die dit verhitte Mensch aanheeft, en de Lugt, die hem het naaste om- | |
[pagina 1574]
| |
cingelt, Ga naar margenoot+zullen door hem verwarmd worden, onderstelt tot 60 graden. Zyn Zweetgaten zullen meer open, zyn Zenuwen en andere vaste deelen, wat minder gespannen zyn. Als nu dit Mensch blootgestelt word aan een Wind, die maar zes voet in één seconde voortloopt, zo zal door dien Wind de warmte van 60 graden, daar het Mensch mede omcingeld is, in den tyd van één seconde minuut, van hem weggenomen, en eene, van minder dan 48 of 50 graden, aan hem toegevoegd worden; waar door dat Ligchaam 12 graden om zyne Oppervlakte zal verkond worden. Wanneer men nu onderstelt, dat zoo een Wind continueert, zoo moet zulk een Mensch tot in zyn binnenste Ingewanden koud worden, terwyl de koude hem van buiten toegevoegd, elk moment, zoo veel van zyn eigentlyke en innerlyke warmte wegneemt. Zo men nu, in plaats van zulk een warm Mensch, een Thermometer aan zoo een Wind blootstelt, zoo zal men egter daar geen vermindering van warmte aan gewaar worden; terwyl die Thermometer niet warmer is dan de Lugt, waar in hy gesteld is, of die hem van buiten word toegevoerd’. Als men deeze aanmerkingen nu toepast op de natuurlyke gesteldheid van dit Land, en 't gestel der Inwoonderen, kan men gereedlyk bezeffen, dat 'er uit die omstandigheden veele Ongemakken en Ziekten voort kunnen spruiten. Men heeft tog naar on- | |
[pagina 1575]
| |
ze Ga naar margenoot+voorige opgave, volgens de Lysten op Zwaanenburgen elders gemaakt, hier te Lande, somtyds op een en denzelfden dag, des morgens een warmen Zuiden-Wind, met eene zoele heldere Lugt; op den middag een Zuid-Westen, met eene dampige betrokken Lugt; en des avonds een Noorden of Noord-Westen, met Regen, Mist of Nevel. En dit, schoon 't meest in 't Vooren en 't Najaar plaats hebbe, valt egter ook wel eens voor in 't midden der Zomermaanden. Voegt hierby, dat de koude vogtige Zuid-Weste Wind, hoewel die in den Zomer uit de Westelyke Streeken somtyds warmte aanbrengt, nogtans doorgaans een walmig of verdikkend Vogt met zig voert. Dit nagaande, is 't ligtlyk te vatten, hoe 't bykome, dat de vaste deelen en de Vogten in 's Menschen Lichaam, door deeze Lugtsgesteldheid van ons Gewest, onvoorziens verkoud, log en loom worden: en men kan hier uit met weinig moeite nagaan, hoe die uitwerkselen, naar 't beloop der Windstreeken over onze nabuurige Gewesten verschillen kunnen. Na dus, zoo kort ons doenlyk was, de werking eener koude en vogtige Lugt, of der koude en vogtaanvoerende Winden, voorgedraagen te hebben, laaten wy nu zien, wat, aan de andere zyde, de schielyk opkomende warmte natuurlyk op de gesteldheden der Hollanders uitwerken. De invloed van 't laatste is niet minder dan die van 't eerste, want, gelyk de onverhoeds | |
[pagina 1576]
| |
Ga naar margenoot+opkomende koude ons slap en loom maakt, of liefst gezegd eene gestremde loomigheid in de Vezelen en Vaten veroorzaakt; zoo brengt eene warmte, welke schielyk op eene koude Lugt komt, eene tegenöverstaand uitwerksel te wege. De Vogten die te vooren, door de koude, dik of inééngedrongen waren; terwyl de Vezelen en Vaten gespannen stonden, worden in het samenstel der Vaten onverhoeds verdund, en te gelyk worden de Vezelen en Vaten ontspannen en slap. Hier door verkrygen de Vogten, in de eerstgemelde omstandigheid, meerder opééngedrongen, en minder vlugvloeiende zynde, schielyk eene meerdere vloeibaarheid en een ruimer doortogt, dat vergezeld gaat van een sneller aandrang op de meest inwendige Vaten. Ter dier oorzaake ondergaat het bloed, benevens de vogten die tot voedinge van het Lichaam in een geregelden staat, en als men 't zoo eens uitdrukken mag, naar den aart van ons Klimaat, in eene evenredige werking waren, eensklaps eene aanmerkelyke verdunning en een heftiger omloop. Uit deeze spoedige verandering ontstaan, vooral in Plethorici of Bloedryke Menschen, zeer gedugte toevallen; zulks sleept, daar hun bloed door eene zoo schielyke opkomende warmte aangedaan word, meermaals, en al dikwils onvermydelyk, eene beroerte met zig. Van daar veelen dier onverwagte sterfgevallen in den Zomer, meest in bloedryke, sterke, en op het aan- | |
[pagina 1577]
| |
zien Ga naar margenoot+zeer gezonde welgespierde Menschen. Hunne Bloedvaten, vast en sterk zynde, kunnen zig by een schielyk opkomende hitte, noch hun bloed zig spoedig genoeg verdunnen. Daarop ondergaat het bloed in deszelfs omloop, min of meer, een onverhoedschen stilstand; die, zonder een spoedige vermindering van deszelfs aandrang, door Aderlaating, kragt van Ademhaaling, of andere ontlasting, een geheelen stilstand, en verder den dood ten gevolge heeft. Dit alles toont ten klaarste, dat de schielyke Lugtsveranderingen van zeer veel invloeds op onze Landzaaten zyn; en hoe meer iemand dit onderwerp nagaat, des te duidelyker zal hy bemerken, dat 'er buiten de reeds opgemerkte gevolgen, in beiden de gevallen, doch allersterkst, als eene schielyk opkomende koude op eene gemaatigde of hooggaande warmte volgt, zeer veele andere ongemakken natuurlyk uit ontstaan. In zulk eene warme Lugt zyn de porien der huid open; en de uitwaasseming geschied dan zeer sterk; maar my de schielyk opkomende koude sluiten zig die porien spoedig, en zy worden samengetrokken: deeze samentrekking doet voorts de Vogten tot in de afscheidende Vaten, (Vasa Secretoria,) verdikken; en word dus de oorzaak van veele verstoppingen, die tog de grondoorzaaken van meest alle Ziekten zyn. Hier aan heeft men wel byzonder in dit Land toe | |
[pagina 1578]
| |
Ga naar margenoot+te schryven, die menigvuldige zwaarmoedigheden in 't Hoofd, den Neus en de Lugtvaten; de ongemakken welken hier te Lande genoemd worden, schorheid, verkoudheid, doffigheid, scheele hoofdpyn, en vooral koude; welker uitwerkingen zoo algemeen zyn, dat een Geneesheer, al heeft hy maar sobere kundigheden, 'er meestal wel uit kan met zyn Lyder, schoon dezelve heete of andere Ziekten hebbe, te beduiden, dat hy koude gevat heeft. Deeze althans is de gebruikelyke benaaming van zeer veel Apothekers, die zig voor Docters uitgeeven, en nog algemeener die van Bakers, Vroedvrouwen, en veele anderen, onder onze Vaderlanders, die hunne zoogenoemde proefondervindelyke raadgeevingen mildlyk uitdeelen. Braave en welgestudeerde Geneesheeren zyn egter niet onkundig van naauwkeuriger bepaalingen; en zy zullen ongetwyfeld met my daarin overéénstemmen, dat men dus doende te algemeen te werk gaat. Schoon men ruim genoeg beweeren kunne, dat deeze uitwerksels algemeen zyn, en ontstaan uit de onregelmaatige getemperdheid van hette en koude in ons Climaat; zoo is 't evenwel, gelyk gegronde Geneestkundigen weeten, zeker, dat 'er nog ontellyke bykomende kwaalen uit gebooren worden; welken, met dat algemeene en tot bespottens toe herhaalde gezegde, van koude gevat te hebben, zoo ligt niet voorby gestapt kunnen worden. Men zou gewislyk hier omtrent voorzig- | |
[pagina 1579]
| |
tiger Ga naar margenoot+zyn, wanneer men behoorelyk in agt name, hoe 'er uit deeze uitwerkselen van verstopping, verstyving enz. tot de vaste Vezelen, Zenuwen en Vliezen overslaande, daadlyk eene zugt of afscheiding van humeuren, tusschen of in de Ledemaaten, ontstaan; en een heir van jigtige, podagreuze en zwaarmoedige knaagende pynen gebooren worden. Deeze pynlyke kwaalen, maar al te gemeenzaam, onder den naam van vliegende koude, jigt of gigt, oudtyds Phlerecyn, bekend, en door Geneesmeesters Arthritis, Podagra, Dolores Rheumatici enz. geheeten, kruipen vervolgens zoo verre voort, dat ze tot geheele inkrimpingen van zenuwen, tot kramp en stuiptrekkingen overslaan, en eindelyk den dood nasleepen. Begeert men nog een nader bewys van den grooten invloed der veranderingen onzer Lugtsgesteldheid, men slaa dan gade, hoe de uitwerksels hier van dermaate sterk bevonden worden, dat, zoo niet de meesten onzer Landzaaten, ten minste die geenen, welken 'er by uitstek vatbaar voor zyn, dezelven al vroegtydig gevoelig ondervinden. Veelen hunner bespeuren by eene schielyk opkomende warmte, en vooral koude Lugtsgesteldheid, byzonder omtrent de verandering der Jaargetyden, zelfs dagen en uuren te vooren, door pynen of zinkingen, eene gewaarwording, die hun eene verdere verandering in den Dampkring of Lugt voorspelt. Zy noemen dit een Al- | |
[pagina 1580]
| |
manach, Ga naar margenoot+een Barometer of Thermometer, in hun bloed te hebben. En 't is der moeite wel waardig hier op agt te geeven; nadien de invloed van Weêr en Wind, in ons Vaderland, van een weezenlyk gewigt is, hoedanig de Ziekte ook moge zyn; het zy dezelve van buiten ingevoerd, of dat ze ontsteekend (Epidemic) zy; ja zelfs in gevallen van wonden, zoo verschen als verouderden. Een Geneesmeester, die dit veronagtzaamt, loopt dikwerf gevaar van den bal deerlyk mis te slaan; en ik heb my by die oplettendheid altoos zoo wel bevonden, dat ik niet twyffele om deeze aanmerking, op het credit myner Ondervindinge, den Geneeskundigen nederig aan te beveelen. Na het dus ver gezegde, wegens den invloed van een kouden en warmen Dampkring, en der in dien staat aangevoerde Lugt, hebben wy verder nog te overweegen wat 'er te denken zy, van de natuurlyke uitwerkingen van den meestgemaatigden Dampkring op onze Landsgenooten. Onze ervaren Geneeskundigen, die op dit stuk aandagtig zyn, weeten zeer wel, dat 'er, ook ten deezen opzichte, niet weinig oplettendheid vereischt word, dan 't is my voorgekomen, dat 'er nog maar al te veel Geneesheeren gevonden worden, die genoegzaam alleen of meest aan de twee voorgemelde uitersten hangen blyven. Ondertusschen meen ik met grond te mogen beweeren, dat veele Ongemakken en Landkwaalen, of, zoo men wil, bekende Ziekten, voor al die | |
[pagina 1581]
| |
Ga naar margenoot+men Chronici, of kwynende, noemt, zig in eene gemaatigde Lugtsgesteldheid ontdekken. Verscheiden ongemakken die uit ééne der twee voorgemelde oorzaaken, door eene schielyke verdikking of verdunning, door eene verstopping als andersins veroorzaakt waren, komen dan te voorschyn. Dit heeft by uitstek plaats in zulke ongemakken, die door de Lugtsverandering in 't Lichaam verborgen gebleeven zyn. Somtyds ontstaan dezelven uit de eene Lugtsverandering; maar worden door ene andere tegenoverstelde daarop volgende weder verzagt; en 't Lichaam behoud van beide die invloeden iets nadeeligs. Zoodanige kwaalen kunnen, in sterke Gestellen, wel een merkelyken tyd verborgen blyven; doch ze moeten gemeenlyk, in eene bestendig aanhoudende gemaatigde Lugsgesteldheid voor den dag komen, dat veelal de volgende uitwerking heeft; wanneer 'er hier te Lande een geruimen tyd agter één gemaatigd Weêr heerscht, onder het geblaas van een zagten Zuide- of Zuid-Oosten Wind, en inzonderheid als wy een droogen Zomer hebben, dan neemen de Vogten in 't Lichaam eene geregelde getemperdheid aan. Zy worden dunner, meer vloeibaar en gelykmengende. Dit brengt de Lichaamen, die anders aan eene onregelmaatige getemperdheid gewoon zyn, tot eene ongewoone regelmaatige getemperdheid. Hier uit ontstaan dan, vooral in den Zomer, gemeenlyk verslappingen in de vezelen; en de verstop-Ga naar margenoot+men Chronici, of kwynende, noemt, zig in eene gemaatigde Lugtsgesteldheid ontdekken. Verscheiden ongemakken die uit ééne der twee voorgemelde oorzaaken, door eene schielyke verdikking of verdunning, door eene verstopping als andersins veroorzaakt waren, komen dan te voorschyn. Dit heeft by uitstek plaats in zulke ongemakken, die door de Lugtsverandering in 't Lichaam verborgen gebleeven zyn. Somtyds ontstaan dezelven uit de eene Lugtsverandering; maar worden door ene andere tegenoverstelde daarop volgende weder verzagt; en 't Lichaam behoud van beide die invloeden iets nadeeligs. Zoodanige kwaalen kunnen, in sterke Gestellen, wel een merkelyken tyd verborgen blyven; doch ze moeten gemeenlyk, in eene bestendig aanhoudende gemaatigde Lugsgesteldheid voor den dag komen, dat veelal de volgende uitwerking heeft; wanneer 'er hier te Lande een geruimen tyd agter één gemaatigd Weêr heerscht, onder het geblaas van een zagten Zuide- of Zuid-Oosten Wind, en inzonderheid als wy een droogen Zomer hebben, dan neemen de Vogten in 't Lichaam eene geregelde getemperdheid aan. Zy worden dunner, meer vloeibaar en gelykmengende. Dit brengt de Lichaamen, die anders aan eene onregelmaatige getemperdheid gewoon zyn, tot eene ongewoone regelmaatige getemperdheid. Hier uit ontstaan dan, vooral in den Zomer, gemeenlyk verslappingen in de vezelen; en de verstop- | |
[pagina 1582]
| |
pingen, Ga naar margenoot+die zig in den Winter met de Voorjaars veranderingen gezet hadden, maar tot dien tyd als in 't gras gedooken, onzigtbaar en ongevoelig gebleeven waren, ontbinden zig alsdan en komen met geweld te voorschyn; na dat zy in veele gestellen, door den tyd alrede verdervelyk geworden zyn. De Natuur, die tog altyd eene koesterende Moeder tot 's Menschen welvaart is, tragt, in die omstandigheden, de getemperde Lugt gretig in te slurpen, of het ook mogelyk ware de verdervelyke humeuren daar door te verdryven. En dit is, gelyk men hier te Lande in eene aanhoudende getemperde Lugtsgesteldheid zonneklaar bespeurt, niet zelden van die uitwerking, dat de kwaade humeuren, los wordende, des te sterker met de goeden gesten. Van daar dan daadlyk de heete Ziekten; en, zoo 'er eene sterke warmte bykomt, de gemeene Galziekten; welken onder ons meest na Augustus gebooren worden; in welke maand de Lugt hier te Lande op 't geregeldste is, waar van vervolgens nader. Zulks word men, buiten dat het zig in de Steden doet opmerken, vooral op het platte Land gewaar. Men ontdekt 'er bykans altoos in de getemperdste Zomerdagen, een uitslag, eene vuurigheid, en veele roode plekken, die spoedig opkomen en ook schielyk weder verdwynen. In de Gestellen die zig, door eene geregelde uitwaasseming, niet hebben kunnen ontlasten, ontstaan dan heete koortsen, ja ook wel rotkoortsen; | |
[pagina 1583]
| |
Ga naar margenoot+welken, zoo de Natuur of de kunst geene sterke doorwaasseming kan opwekken, genoegzaam altoos doodelyk zyn. Men agtze daarenboven buiten dit met reden voor zeer gevaarlyk; om dat ze, zoo de Zieke ter krankbedde uitryst, en hy niet volstrekt geneezen zy, meest altyd den grondslag tot eene kwynende Teering, Long- of Borstkwaal leggen. Ook leert de ondervinding, dat de meeste teeringagtige kwaalen zig, in ons Land, in de getemperdste Zomers ontdekken, zoo ze als dan niet gebooren worden. En 't staat by my vast, dat de alledaagsche koortsen, en die zoogenoemde traage of sluipkoortsen (Febres Lentae), onze Zieken in dien tyd meest altoos verzellen; daar men in tegendeel, in de Voor- en Najaars Lugtsgetemperdheid, (de kwynende Ziekten uitgezonderd,) de anderendaagsche koortsen meer gewaar word. Verder ben ik stout genoeg, om, met het geringe gezag, dat ik my, op myne Ondervinding, durf aanmaatigen, te bepaalen, dat de meeste quartana of derdendaagsche koortsen, geen geringe Ziekten onder ons Landvolk, altoos beginnen post te vatten, in de getemperde Lugtsgesteldheid; en dat een Arts, die met een geneezing van een tertiana of anderendaagsche koorts worstelt, in het getemperde Zomersaisoen, meer tegenstands ontmoet, dan by de verandering der Jaargetyden. Tot hier aan toe heb ik meestal gesproken van de gemaatigde Lugtsgesteldheid in den Zomer; dat wy nu nog nagaan, hoe- | |
[pagina 1584]
| |
danig Ga naar margenoot+een invloed dezelve op onze Landzaaten in den Winter hebbe. Men zegt dat het frisch Weêr is, als de Lugt zig helder vertoont, en 'er een Noord-Ooste Wind waait. Dit is ook waar voor gezonde gestellen; de Ademhaaling is ligt en vry; en de beweeging der Ledemaaten zyn lugtig. Maar de zulken die teder van Longen zyn, en vooral die de eene of andere verborgen Ziekte voeden, ondervinden wel dra, dat die fyne Lugt nadeelig voor hun gestel is. Hunne humeuren worden schielyk vlug, en willen zig sterker beweegen dan zy kunnen; 'er ontstaan priklingen, kuchingen, en in de kinderen gewis verkoude snotrige uitvloeijingen. Dat Weêr is frisch! ja. Maar! maar! wat is die helder waaiende Noorde-Wind eene scherpe roede voor het gestel onzer Hollanders! Ik durf naauwlyks voorstellen, het geen ik desaangaande vermoede: best waag ik het, vraagswyze. Zou die Noorde Wind ook verdervelyke stoffen aanvoeren, welken in onze porien en Vaten indringen; of zou deszelfs scherpe fynheid alleen de Lugt dermaate verdunnen, dat wy zyne aankomst lang te vooren in onze Lichaamen gewaar worden? Een van beiden moet waar zyn; daar het onder onze Landzaaten, in welker gestellen de Jigt-ziekten en de gevolgen van verkoudheden heerschen, zoo algemeen is, dat zy, dagen te vooren, den invloed van den Noorden-Wind gevoelen. Ook is 't, voor zoo veel ik op myne ondervinding iets mag voordraa- | |
[pagina 1585]
| |
gen, Ga naar margenoot+byna een vaste regel, dat de meeste teeringagtige gestellen, vooral dezulken, welken die kwaal in verrottende Longen voeden, sterven voor de aankomst of het vertrek van Noordlyke Winden. En dit is de reden dat de Lyders, aan deeze of andere kwynende Ziekten, altoos beeven voor de maanden Maart en November, als zynde, volgens 't algemeene gevoelen, die Maanden, in of omtrent welken de meeste Noorde-Winden waaien; dat egter naar onze Tafelen, in de Maanden April en October plaats heeft; 't welk met den Zonnestand nagenoeg overéénstemt. Omtrent die tyden en byzonder in 't Voorjaarsaisoen, ontstaat mede de Kinkhoest der Kinderen, aan welk ongemak zy dikwerf den geheelen Zomer sukkelen; en waardoor veele Wigten, als het zig in de warmte schielyk ontdekt, ten grave gesleept worden. Zoo dit nu afhinge van de fynheid des Winds, dan zou men 't by Ooste-Winden insgelyks gewaar worden. Doch deeze doet ons minder aan, en laat zelden kwaade gevolgen agter. Is 'er dan stoflyk iets byzonders in den Noorden-Wind? Ik durf het niet volstrekt bepaalen.; dan dit weet ik zeker, dat deeze Wind een meer dan gemeenen invloed heeft, op Menschen, Dieren en Planten. En 't is ieder een bekend, dat de Boom- en Plantgewassen, in 't Voorjaar, als de Noorde-Winden komen, een geweldige schroeijing ondergaan; ja dat een schraale Noorde-Wind, zelfs in den Zomer, alles doet ver- | |
[pagina 1586]
| |
dorren Ga naar margenoot+wat in die streek staat, welke hy doorloopt. Wanneer men dit gadeslaat en te gelyk agt geeft op de uitwerking van het Noorderlicht, word men waarlyk opgeleid om te vermoeden, dat de Noorde-Wind, buiten de gewoone uitwaassemingen van onzen Dampkring, waarmede hy zig noodwendig moet vereenigen, ook met zig voert, eene byzondere scherpe, om zoo te spreeken, roostende of schroeiende sloffe, die zig op onze deelen vastzet. Maar wie zal ons zeggen welk eene vloeistoffe deeze Wind dus aanvoert? Wie weet of de algemeene toevloeijing der Magneetische of Zeilsteenkragtige vloeistoffen naar het Noorden 'er niet onder werke? Maar ik stap 'er af, met erkentenisse myner onkunde; om de overige natuurlyke uitwerkingen onzer Lugtsgesteldheid, ten nadeele der gezondheid, verder na te speuren. Onder alle de byzonderheden welken daaromtrent nog in aanmerking komen, is 'er niets dat meerder invloeds op onze gestellen heeft, dan de Dauw in de allerlieflykste Zomerdagen; wanneer wy hier te Lande, gelyk in ons Eerste Deel gebleeken is, meermaals een vry sterken en schielyk opkomenden Dauw gewaar worden. Ten aanzien nu van deezen Dauw staat te melden, dat 'er geen reden zy om denzelven, zoo als die, in eene getemperde Lugtsgesteldheid, uit de Aarde opryst, schadelyk te agten; doch, als men de bekende ongestadigheid van den Dauw nagaat, bevroed | |
[pagina 1587]
| |
Ga naar margenoot+men terstond, dat deszelfs uitwerkselen ook zeer ongestadig moeten zyn, dat verschillende gevolgen kan hebben. Wyders valt 'er op den Dauw, zoo als dezelve in ons Lugtgewest vermengd word, met de uitwaassemingen van onze Moerassen, en in den Zomer rottende en gestende Poelen, al vry wat aan te merken; waarby dan tevens de verdere uitwaassemingen van onze Meeren, Rivieren en Zeeën mede in agt genomen dienen te worden. En 't nagaan deezer uitwerkingen leid ons al met de hand, tot het onderzoeken der voornaamste omstandigheden, die tot de gesteldheid van ons Land behooren, voor zoo veel zy inkomen, als Hoofdbronnen onzer Landziekten; waarom wy 'er te meer afzonderlyk op staan zullen blyven. Maar eer ik dit onderwerp, die uitwaassemingen hier te Lande betreffende, aanvang, komt by my in bedenking, of ik wel of kwaalyk doe, met, ter verkortinge, voorby te gaan, een aantal van waarneemingen, die op de gemelde uitwaassemingen gemaakt zyn. Ik aarsel, om hier in eene juiste berekening van de hoeveelheid van het gevallen Regen- Sneeuw- of Hagel-Water te treeden; mitsgaders eene voldoende bepaaling op te geeven, wegens de betrekking die zulks tot de byzondere ligging van onze Poelen of Meeren hebben kan. Uit eene naauwkeurige opneeming hier van, zou men, 't is waar, misschien den meerderen of minderen invloed van onzen Dampkring, door | |
[pagina 1588]
| |
Ga naar margenoot+de onderstelde uitwaaseming, in dit of dat gedeelte van ons Gewest, moeten bepaalen. Dan om des aangaande recht uit te spreeken; ik heb 'er ten aanzien van den kleenen omtrek van ons Holland niet veel mede op; en ik kan tot nog niet in 't begrip vallen, dat het mogelyk zy, dit zoo byzonder te bepaalen. Veelligt zyn 'er bepaalende oorzaaken, welken van die Distrikten afhangen; doch ze kunnen, myns oordeels, uit hoofde van de ongestadige en oogenbliklyke vermenging onzer Dampen, nooit stelkundig bepaald worden. Daarenboven vind ik my, lettende op de onvermydelyke uitgebreidheid, welke het boeken van die waarneemingen en de daar uit volgende redeneeringen zou beslaan, als gedwongen om 'er van af te zien. Ondertusschen zullen 'er zig van zelven, terwyl wy ons by het zaaklyke houden, nog al etlyke merkwaardige byzonderheden opdoen, die in het voornaame van dit onderwerp te paste komen. Zeker is het (om hier mede dit onderwerp aan te vangen,) dat de uitwaassemingen der Zee voor onze Kusten, het zy de Winden koude of warme Dampen aanvoeren, het zy het Klimaat die onderscheidingen in den Dampkring aantoont, of dat zelfs de Dampen van andere Gewesten aangevoerd worden. Zeker is het, zeg ik, dat de uitwaassemingen der Zee, in alle Jaargetyden, het zy Winter, Lente, Zomer of Herfst, altoos haaren tol aan de | |
[pagina 1589]
| |
Ga naar margenoot+verhevelingen betaalen; en dat 'er Holland, aan Zee liggende, niet weinig in deele. De algemeene bepaaling die 'er de Natuurkundigen op maaken, komt hoofdzaaklyk hier op uit: dat men de uitwaassemingen der Wateren, over den geheelen Aardbodem, nagenoeg stellen kan op een halven duim, min of meer, daags; vooral indien men 't Land en 't Water even breed beraamt. Wanneer men nu Holland, dat men vol uit wel doen mag, schatte op zoo veel Water als Lands, dan zal men wel mogen stellen, dat 'er, in eene zekere evenredigheid, zoo veele Dampen over Holland uitwaassemen, als naar gerade ruim genomen over de geheele Waereld. Dat is, om hier tog klaar te zyn, dat ons Land om zyne gesteldheid, voor zyn deel, natuurlyk zoo veel meer ontvangt, als andere Landen van die zelfde grootte, doch van een ander Lugtgestel, minder verkrygen; doch, ter evenredige berekeninge met de uitwaassemingen over den geheelen Aardbol, zoo, dat alles tot evenredigheid gebragt worde. Als men nu verder, volgens de aangenomen natuurkundige berekeningen, beweert, dat 'er met het nedergevallen Regenwater veel minder op onzen Aardbol wederkomt; dat gevolglyk alles, wat 'er uitgewaassem word, dus niet tot ons wederkeert; zoo word men, als men dit tot den geheelen Aardbol overbrengt, naar die berekeningen, geleid, om te stellen dat 'er drie vierden van de kort komen. 'Er moeten dan | |
[pagina 1590]
| |
Ga naar margenoot+drie vierde deelen, zoo men wil, in de Lugt blyven zweeven, of, 't geen aanneemelyker schynt, door de Menschen, het Vee en de Planten, ingeslurpt worden. Zoo dit, dat bondig genoeg betoogd kan worden, waar toe ik my, volgens het gestelde Plan, niet kan inlaaten, doorgaat, dan blyft 'er in ons Holland, van de vier deelen uitgewaassemd Water, slegts één deel in den Dampkring; en de drie overige deelen blyven in de Menschen, het Vee en de Planten, Aarde en Water verspreid; of, 't geen ik 'er gerust byvoege, ze keeren grootlyks weder tot onze Zee en Wateren, eer ze in de hoogte opgeheven zyn. Naast deeze stelling, die op de gemeenst aangenomen gevoelens rust, hebben wy verder het oog nog te slaan, op de meer of min vlugge uitwaasseming der Waterdampen in ons Land. 't Is tog bekend dat eene schielyk opkomende koude, of hette, byzonder werkt op de verdikking en verdunning van den Dampkring; gevolglyk moet ze ook byzonder werken op de uit-waassemingen der Wateren; dat derhalven wel in agt genomen behoort te worden. Als men naauwkeurig let op de doorgaans zwaare drukking van onzen Dampkring, zal men ligtlyk opmerken, dat de Dampen, uit de Zee en Wateren uitwaassemende, by ons minder spoedig opgeheven worden, dan in die Landen, daar de Lugt fyn en ligt is. Hier uit volgt dan, dat, schoon 'er, ingevolge de opgegeeven berekening, | |
[pagina 1591]
| |
Ga naar margenoot+over 't geheel, zoo veel Waters in de uitwaassemingen verlooren gaat, dat dit nogtans in Holland langzaamer geschied. Dus lyd de berekening, ten onzen opzichte, eenige uitzondering; dat ook overéénkomt met het geen wy in ons Eerste Deel, over de hoeveelheid van 't gevallen Regenwater, bygebragt hebben; waar uit men wyders met ons heeft af te leiden, de reden, waarom 'er meerendeels zulk een menigte van Waterwolken, Nevelen en Dampen over ons land zweeft. Eenstemmig hier mede, bespeurt men 'er ook, aan onderscheiden plaatsen, de verschillende uitwerkzelen van. Hier in mag men zeggen ligt de reden, waarom men te Amsterdam dikwils Keelontsteekingen en ander kwaalen ontdekt, daar men veeltyds in 't nabuurige Haarlem niet van weet. Zoo was 'er int Jaar 1775, binnen Amsterdam, genoegzaam geen huishouden, daar men geen Zieken aan rotaarige Koortsen, van meer of minder gevaar, Bedlegering vond, waar aan 'er ook vry veelen gestorven zyn, terwyl men zulks in een minderen trap te Haarlem bespeurde, en 'er te Leyden volstrekt niets van dien aart heerschte. Even zoo heeft men, aan den Maaskant, somtyds heerschende Rotkoortsen; als men 'er in Noorholland, en langs de Zuider-Zee, niets van weet. Daarentegen heeft men in Noord-holland, veelmaals, een verdervelyken Scorbutiken uitslag, met daaraan verknogte kwyningen; die weder aan den Maaskant en | |
[pagina 1592]
| |
Ga naar margenoot+vooral in 't hooge gedeelte van Zuidholland, niet heerschen. Op deeze en soortgelyke waaragtige ondervindingen, mag men met reden vaststellen, dat zulke onderscheiden uitwerkselen afhangen, van den, naar de gelegenheid der plaatse, veranderlyken invloed der uitwaasseminge onzer Aarde en Wateren, in vereeniginge met den algemeenen Dampkring. Met opricht tot dit onderwerp verdient ook onze aandagt, het berigt van éénen myner Vrienden, een ervaren Arts; getuigende, hoe 'er in Gelderland opgemerkt word, dat eene heerschende ontsteekende, of Epidemike, Ziekte, wanneer dezelve aldaar ontstaat, zig gemeenlyk over eene uitgebreide Landstreek, en veelal over de geheele Provincie, verspreid. Dit schynt Gelderland meer eigen dan Holland; alwaar men zeer zelden eene doorgaande Epidemie over de geheele Provincie vind: dezelve heeft zig integendeel, van onheugelyke tyden af, bykans altoos nu in de eene dan in de andere Stad, zelfs by pesttyden, gevestigd; als uit de veelvuldige aantekeningen van Pesttyden, in byzondere Steden van dit Land, duidelyk beweezen kan worden. De Hooggeleerde van doeveren, de gezondheid van Groningen zoo treflyk betoogende, heeft, wegens Vriesland, hier omtrent ook zeer gewigtige aanmerkingen, der leezing, ter opheldering van myne aanmerking overwaardig. Als men deeze waarneemingen met elkanderen vergelykt, | |
[pagina 1593]
| |
Ga naar margenoot+is 'er dan niets uit af te leiden, dat dit uitwerksel afhangt van de streek, die eene met verdervelyke Ziektestoffen bezwangerde Lugt neemt? of van die schadelyke uitwaassemingen, welken de Dampkring in de eene streek meerder opslurpt dan in de andere? en zoo hangt dan ook het verdere onregelmaatige van veelen dier uitwerkselen, (voor zoo verre men hier op Ziekten, welken uit de medegevoerde en uit het Land uitwaassemende Dampen ontstaan, te letten hebbe,) grootlyks af, van de onregelmaatigheid der verhevelingen, der uitwaassemingen en der veranderlyke Windstreeken. Ik zeg, voor zoo verre; want, en hierop dient gelet te worden, 'er kunnen oorzaaken van buitengewoone Ziekten liggen, in een byzonderen tak van Handel of Fabriek, of de zeden en huishouding van dit of dat Distrikt. Hier toe kan men, by voorbeeld, brengen, onze Droogmaakeryen, de Veenplaatsen, de Hennepwerkers, Spinders, Loodgieters, Koperslagers, en met één woord allerleie Ambagten van een gelyk aanhoudende arbeid; waar van veelligt in 't vervolg nog wel iets naders. Laaten wy tegenwoordig bepaalder wederkeeren tot ons voornaame onderwerp. Het staat, uit kragt van 't voorgemelde, vast, dat de Zee geduurig eene zekere hoeveelheid Waters over Holland uitwaassemt; en wel het grootste gedeelte over 't Land, dat naast aan of digtst by Zee gelegen is. Maar dit gesteld zynde, komt ter | |
[pagina 1594]
| |
Ga naar margenoot+overweeginge, in hoe verre men die uitwaasseming, afzonderlyk, voor- of nadeelig hebbe te noemen? En zulks geeft aanleiding tot de vraag, of 'er buiten den reeds betoogden invloed van den gemeenen Dampkring en deszelfs veranderingen, in de Zeedampen, of de uitwaassemingen der Zee, eene stoflyke zelfstandigheid zy, die eene Land-eigen Ziekte of ongesteldheid te wegen brengt? 't Is zekerlyk voor eene ten overvloede beweezen zaak te houden, dat het Zeewater eene zekere hoeveelheid van gemeen Zout, met een Bitumineus bitter, of een aardagtig Zwavelmergel, van een byzonderen aart bezit. Naar uitwyzen der Scheikundige proeven, heeft ons Zeewater minder Zout in Ga naar margenoot+zig dan dat van andere Zeeën. Wy hebben het, volgens onze proeven, op een dertigste gedeelte gesteld; en aangeduid hoe 'er reden zy om te denken, dat ons Zeewater met meer Zout bezwangerd is, naarmaate dat het verder van onze Kusten af geschept worde. Doch het zy hier mede zoo 't wil; het geen we ter dier gelegenheid gezegd hebben, geeft ons gronds genoeg, om 'er ter deezer plaatse uit af te leiden, dat de Zee, met die stoffen natuurlyk vermengd, en bezwangerd zynde, die vermengde stoffen te gelyk met haare Waterdampen, uitwaassemt; en gevolglyk haare fyne Zoutdeeltjes ook mededeelt aan de Lichaamen, die door den Dampkring gedrukt worden. Deeze Zoutdeelen nu bezitten, volgens de stel- | |
[pagina 1595]
| |
ling Ga naar margenoot+der Scheikundigen, een zuur van Zout, (Acidum Salis,) 't welk, met Salpeterzuur tot verzadiging gebragt zynde, een Salpeterzout gebooren doet worden. Voorts heeft 'er volgens hen, in het Zeezout, buiten het gemelde zuur, nog plaats eene scherpe olieagtige, bitteragtige Bitumineuze stoffe, die, in het zelve vermengd, medewerkt; en aldus met de Verhevelingen, uit de Zee opgereezen, vermengd word. Deeze bepaalingen gaan ver, en vereischen al vry wat onderzoeks; maar 't lust my niet 'er zoo bepaaldlyk in te treeden. Ik staa wel toe eene verschillende soort onder de Dampen, naar gerade dat ze uit deeze of geene Landen of Zeeën opryzen; en dus twyffel ik ook niet aan eene werkdaadige stoflyke uitwaasseming der Zee; maar 't loopt my wat hoog, derzelver vermenging, zoo afgescheiden in de Lugt, zoo juist te bepaalen. Liever neem ik hier toevlugt tot het algemeene mengsel, als een Chaos onder een; beschouwende deeze vermenging met onzen beroemden gaubius, als een Regnum Chaoticum. Ook zal het in 't weezenlyke der zaake niets doen, ter oplossinge der voogestelde vraage, welke eenvoudig hier op uitkomt: veroorzaaken de Zeedampen uit onze Noordzee, door hunne natuur-eigen stoffen, ook byzondere en wel nadeelige Ziekten in dit Land? Zeer veelen, zoo niet de meesten, onzer Geneesheeren zyn hier aan de bevestigende | |
[pagina 1596]
| |
Ga naar margenoot+zyde, daar zy 'er de hoofdoorzaak der Scorbutike of scheurbuikige Ziekten uit afleiden, of ten minsten in de stoflykheid der Zeedampen al vry wat oorzaaken van Ziekten stellen; dan myne ondervinding en overdenking leid my veeleer tot de ontkennende zyde. Als ik nagaa, hoe bykans alle onze Hollanders, die aan de Zee en aan de Zeeboezemen woonen, by uitstek frissche gezonde gestellen zyn; en dat veelen, ja de meesten onder hen, een hoogen gezonden ouderdom bereiken, kan ik dit algemeene gevoelen zoo gereedlyk niet toestemmen. Ook beantwoord het denkbeeld, dat de uitwaasseming der met bitteragtig Zout bezwangerde Zeedampen, het Scorbut of de Scheurbuik zou veroorzaaken, in geenen deele aan den uitslag van herhaalde waarneemingen; daar men by ondervinding weet, dat de slymerige Scorbutike Klieren, vooral in aankomende Kinderen, door het drinken van Zeewater hersteld worden. Ik heb althans dit middel bestendig, met een gewenscht gevolg, aangepreezen, en gezien dat het gebruik de bedoelde uitwerking heeft, indien men de Kinderen 'er maar toe krygen kan, om één of twee glazen daags te drinken; mits dat men wel weete dat de Klieren met geen sterke verhardingen bezet zyn. Wyders kan ik hier niet wel nalaaten, de ongegrondheid van het gevoelen, dat de Zeedampen in sommige Steden zeer schadelyke Ziekten te wege brengen, te betoogen, uit een aller- | |
[pagina 1597]
| |
voldoenendst Ga naar margenoot+berigt van den Wel Ed. Heer J. kluit, in den Briel woonagtig. Die Heer heeft my dermaate in staat gesteld, om myn voorlang gekweekte gevoelen, door nieuwe bewyzen, te bevestigen, dat ik my ten hoogste verpligt agte, hem myne openlyke dankzegging voor de door hem aangewende moeite te betuigen. Het verveele den leezer niet dit berigt genoegzaam in zijn geheel geplaatst te zien; te meer, daar het zoo bondig ter zaake doet als mogelyk eenig berigt tot nog gedaan heeft. Dit zyn 's Mans woorden. ‘Zonder den minsten grond, is het vooringenomen gevoelen, dat 'er by eene menigte Inwoonders van binnen Provincie heerscht, dat men namentlyk in den Briel, om de nabyheid der Zee, eene ongezonde Lugt inademt; en dat hem, daar zynde, reeds als in Zeeland is; ja dat, daar ter plaatze, wel degelyk de Zeeuwsche Koortzen regeeren, over welke ongegronde denkbeelden ik my dikwils verwonderd heb. Men geeft voor, de Lugt is alhier een weinig hard, en de grond en het water brakGa naar voetnoot(*). Doch voor een oogenblik gesteld zynde, dat 'er hier ter plaatze eene harder Lugt als elders was, wat reden is 'er dan dat men in 's Hage, Maaslandsluis en andere plaatzen, die even zoo naby, ja zelfs, by voorbeeld, den Haag en Leyden aan de | |
[pagina 1598]
| |
Ga naar margenoot+Zee gelegen zyn, dat die plaatzen, zeg ik, zagter Lugtstreek gewaar worden dan wy in den Briel? Zou, indien de gevolgtrekking van de nabyheid aan de Zee door moest gaan, de Lugt van den Haag en Leyden niet ongezonder moeten zyn? Wy ontkennen niet dat de grond alhier brakker is dan binnen in de Provincie; daar meest veenagtige, ligte en zoete gronden zyn. Doch ik behoeve niet te herhaalen 't geen wegens de vruchtbaarheid onzer gronden, vooral met betrekking tot de Mede, bekend is; maar ik moet, ter ontzenuwing der tegenwerping, alleen zeggen, dat hier uit nooit eenig nadeel aan de gezondheid word ontdekt: waar by wel zeer uitdruklyk moet opgemerkt worden, dat, wat het water betreft, men hier zulk goed Welwater heeft, als elders in geheel Holland. Zelfs is het Rivierwater, voor deeze Stad, zoo min zout, (uitgezonderd by hooge Vloeden en langduurende Ooste-Winden,) dat de Schepen, die alhier op de Rhede liggen, by laag water hun Provisiewater 'er van opdoen. Dampige noch moerassige streeken heeft men hier niet; alleenlyk zoude ik Hellevoetsluis daar van afzonderen. Het water gaat hier maar 5 a 6 voet op en neder, en geen 15 a 16 voet, gelyk in Zeeland; waar door men dan alhier ook bevryd is, van die schadelyke Dampen en onmeetbaare Slikken, welke met het afloopen der Ebbe rondom de Provincie Zeeland gevonden worden. | |
[pagina 1599]
| |
Ga naar margenoot+‘Men woont hier vry en luchtig, en men ademt 'er, onder een aangenaamen en vriendelyken ommegang, eene frische lucht; waar toe het doorstroomend Maaswater niet weinig toebrengt, benevens de aangenaame verkoeling, die men in de heete Zomerdagen, in eene kleene wandeling naar den Maaskant, gewaar wordt; en dus niet zeldzaam de Rivier met eene menigte van Schepen als bedekt, het oog met aangenaame gezigten tot zig trekt. Wanneer ik nu hier op acht sla, heb ik billyke reden om te moeten betuigen, dat het my voorlang heeft tegen de borst gestooten, ja verveeld, dat men zoo ongunstig over ons Klimaat dacht: en 't heeft my ook te meermaalen gelegenheid gegeven, om deswegens nauwkeurige waarneemingen te doen; ten einde de Waereld te overtuigen, dat de Brielse Lugt de gezondste van ons Vaderland kan evenaaren. ‘Ik nam derhalven, in den Jaare 1767, de moeite om zelve op te neemen, 't getal der Huizen en openbaare Gebouwen binnen deeze Stad, en der Inwoonders, die in dezelve gevonden wierden. 'Er waren toen door my opgenomen 941 Huizen en Gebouwen; die bewoond wierden door 602 paaren getrouwde, en door 188 ongetrouwde Burgermans, mitsgaders 439 ongetrouwde Burgersvrouwspersoonen, benevens 1544 Kinderen; en het geheel getal der Inwoonders bedroeg toen 3861 Persoonen; de Militie, daar weinig ge- | |
[pagina 1600]
| |
trouwde Ga naar margenoot+onder waren, 'er by gerekend. Vervolgens nam ik de moeite, om, van den Jaare 1747 tot 1766 ingeslooten, op te neemen, 't getal der getrouwde Persoonen, en dat der gedoopte Kinderen, benevens eene lyst der Overledenen. Uit die twintig jaarige lyst bleek my, dat 'er in den voornoemden tyd, binnen deeze Stad, waren gedoopt 2163 Kinderen; en in deezen tyd overleden 2422 Menschen; dus waren 'er 259 Persoonen meerder overleden, dan gebooren of gedoopt. ‘Doch de oorzaak van dit verschil ontdekt zig, in de jaren 1747 en 1748; in welke twee Jaaren alleen 'er 247 Persoonen meerder zyn gestorven dan gebooren of gedoopt. Maar men gelieve daar omtrent op te merken, dat men in die Jaaren alhier belast was, met een gebilletteerd sterk Guarnisoen, bestaande meest uit Bergschotten; die, door hunne ruwe manier van leeven, zoo wel te Gornichem als te Breda, in deeze Stad en elders, meest allen zyn uitgestorven; om nu deeze byzondere buitengewoone sterfgevallen van het Schotse Guarnisoen afte snyden, zoo nam ik de laatste tien Jaren, en bevond dat 'er in dien tyd waren gebooren 1086 Kinderen, en maar 1019 Persoonen overleden; en dat dus het getal der Geboornen 67 meerder was dan dat der overledenen. Hieruit blykt dan klaar, dat, in de laatste tien Jaren, door elkander, jaarlyks 102 Persoonen zyn gestorven. En deeze door 38 gemultipliceerd zynde, zal men het Fa- | |
[pagina 1601]
| |
cit Ga naar margenoot+bevinden te zyn 3876; en dus nagenoeg overéénkomende met 3861; dat het ware getal der Inwoonders binnen deeze Stad was: welke regel zeer wel strookt met de uitrekening van den Heer buschingGa naar voetnoot(*); wordende hier door ten vollen beweezen dat 'er, binnen deeze Stad, geen meerder Menschen sterven, niet alleen dan in Nederland, maar zelfs dan in het voor gezond vermaarde Duitschland. Dit ons getal van overledenen, tegen de nog leevende, is waarlyk klein. En als men van de twintig Jaaren, de twee grootse sterfjaaren van 1747 en 1748, afrekent, dan blyven de in de agttien Jaaren 1982 overledenen, tegen de nog leevende, te staan als één tegen 35½: en rekent men de 20 Jaaren vol, dan komt het getal der overledenen door één, Jaarlyks op 121; en dat der overledenen wyders tegen de nog leevenden als 1 tegen 32. Ik twyfel nu niet, of dit klein getal overledenen tegens de leevenden, naamlyk als 1 tot 32, zal zeker der oplettendheid waardig zyn; te meer, als men dit vergelykt met de keurige Verhandeling van den Wel Ed. Gestr. Heere R. paludanus, over het getal der Inwoonders vanGa naar margenoot+ de Stad Alkmaar; welker getal van Menschen tot de Jaarlyksche gestorvenen staat, als 1 tot 21½. Dit different is waarlyk groot. Maar geloof, myn Heer! dat men altoos hier | |
[pagina 1602]
| |
Ga naar margenoot+vermyd heeft, het Jaarlyks getal der overledene Menschen in de Jaarboeken te doen plaatzen; om dat derzelver getal, tegen dat der eigentlyke Inwoonderen, altoos zeer gering is voorgekomen. Verder moet, niet zonder reden, te deezer plaatse bygebragt worden, 't geen zekerlyk ter verwondering strekken moet, en hier van gewigt is, dat 'er, op den 29 Juny 1770, binnen deeze Stad in Guarnizoen zyn gekomen vyf Compagnien van het tweede Battaillon van den Luitenant Generaal, Grave van rechteren, die, tot op den 11 April 1772, alhier zyn gebleven; en toen geëmplaceerd door het eerste Battaillon Schotten van den Generaal Majoor gordon; die wederom, op den 11 April 1773, zyn vervangen door tien Compagnien van het derde Regiment van oranje nassau, welke thans, Ao. 1774, alhier nog Guarnisoen houden. En dat nu wyders van de eerstgemelden, in den voornoemden tyd van twintig Maanden, maar drie Persoonen zyn overleden; dat van de zeven Compagnien Schotten, in den juisten tyd van één Jaar, dat dezelven hier gelegen hebben, Man, Vrouw noch Kind gestorven is; alleenlyk is 'er één Man in 't Hospitaal agter gebleeven, die aan de gevolgen van Kinderziekte overleden is. En dat eindelyk van de thans alhier in Guarnisoen liggende tien Compagnien van het derde Regiment van oranje nassau, tot den 1 January 1774, mede geen één Man gestorven is. Ten overvloede zoude ik hier nog | |
[pagina 1603]
| |
Ga naar margenoot+by kunnen voegen, dat 'er van het eerste Battaillon van den Luitenant Generaal lindman, sederd April 1757 tot November 1762, zynde ruim vyf en een half Jaaren, dat het zelve diestyds alhier gelegen heeft, alleen maar zes Man overleden zyn; waar van 'er één aan eene langduurende teering en nog een ander aan razerny gestorven is. Zie daar, myn Heer! drie of vier op elkander gevolgde voorbeelden, van welke mogelyk geen wedergaê in ons Vaderland zal gevonden worden; te meer, dewyl de meeste Ziekten zig toch openbaaren by de verandering van grond en woonplaats. En het is bekend, dat de voorgemelde Militairen, meest allen, of Schotten of Duitschers zyn; waar uit ik dan ook met zeer veel geloofbaarheid besluiten mag, dat de Lugt, die men in den Briel inademt, zoo ze al niet voor de gezondste te houden zy, tegen de gezondste van Nederland kan gesteld worden. Evenwel ben ik niet dwaas genoeg om daar uit te besluiten, dat alhier niet zoo wel als elders, in ons Vaderland, heerschende Ziektens kunnen regeeren, die eigen aan onze Landaart zyn. Maar dit is ook waar, dat ik al sederd langen tyd zeer naauwkeurig opgemerkt heb, dat, zoo wanneer 'er in de Lente of Herfst Verkoudheden, Galkoortzen of anderendaagsche Koortzen regeerden, dezelven in nabuurige plaatzen van ons Vaderland ruim zoo sterk grasseerden, als hier. En wan- | |
[pagina 1604]
| |
neer Ga naar margenoot+ik, met kundige Doctoren onzer Stad, over de natuur en oorzaaken der Herfstkoortzen gesproken heb, verzekerden dezelven my, dat ze in den Briel niet zoo zeer af te leiden zyn van eene kwaade Lugt of Zeelugt, als wel van de slegte gewoonte van den Arbeidsman; die, des daags door de hitte der Zonne en zyn arbeid verhit zynde, des avonds zig in de Lugt stil zittende voor het huis begeeft; waar door dan des daags het bloed verhit, en des avonds de uitwaasseming belet wordende, de voorschreeven Koortzen gebooren worden, en dat zulks zoo is, bewyst de ondervinding, want niet de fatsoenlyke of liefst de op hunne diëet levende Inwoonders; maar de geringe lieden in deeze Stad, worden grootendeels door die Herfstkoortzen aangedaan; en dit bewyst nagenoeg, dat dezelven van hunne levenswyze, en niet van de byzondere Lugt alhier, af te leiden zyn’. Dus verre het berigt van den Wel Ed. Heer kluit. Wanneer men nu dit berigt overbrengt op myne stelling, te weeten, dat de uitwaasseming van onze Zee zoo schadelyk niet is, ten minsten geen algemeen Scorbutik uitwerksel heeft, zal men 't voor my bykans beslissende vinden. Het strekt tog niet weinig ter staavinge van myne gedagten, te kunnen aantoonen, dat 'er zig onder zulk een aanzienlyk getal Militairen, en dat meerendeels gestellen aan ons Klimaat ongewoon, zoo weinig invloeds van die | |
[pagina 1605]
| |
Ga naar margenoot+algemeen gestelde schadelykheid onzer Zeelugt, vertoond hebbe. En men ziet 'er wyders, met opzigt tot de Inwoonders of eigentlyke Landzaaten, uit, dat men grovelyk gedwaald heeft en nog dwaalt, in de voornaamste Landkwaalen byzonderlyk aan de Zee toe te schryven. Voor 't overige stemt het gevoelen der Brielsche Geneesheeren nagenoeg overéén met het geen ik te vooren betoogd heb; te weeten, dat eene schielyke verhitting en verkouding de meeste Najaars- en Voorjaarsziekten veroorzaaken. Het dus ver beschouwde berigt versterkt my ten kragtigste in 't gevoelen, dat en reden en ondervinding my voorlang aan de hand gegeeven hebben, en 't geen ik dadelyk nader betoogen zal; naamlyk dat 'er tot onze Landkwaalen nog al vry wat sterker werkende oorzaaken samenloopen dan die men van de Zeedampen afleid, en vooral, dat het Scobut geene Landeigen kwaal, of liever geen kwaal van dit ons Land alleen, is. Na een oplettende onderzoek houde ik het daar voor, dat de invloed der uitdampingen van dit land op het invreetende Scorbut, zoo men nog iets van dien aart stellen wil, in geenen deele ontstaat uit de eigentlyke gesproken zoute en bitumineuse deelen, Die met de uitwaasseming der Zee opgeheven worden. Het schynt eerder dat dezelve gedeeltlyk een gevolg is, van de vermenging der uitwaassemende vuile Waterdampen uit de Veenen, Brakke- | |
[pagina 1606]
| |
gronden, Ga naar margenoot+Oehrgronden en onze Rivieren, met die schadelyke Landnevelen, welken, als rottende en zuure invreetende geesten, uit onze Droogmaakeryen, Veenpoelen, Meeren, en de menigte van weeke Oehrgronden voortkomen. En wie weet, ik geef het hier maar op als eene veronderstelling, die overweeging verdient; wie weet, zeg ik, of niet die menigte van uitwaassemingen, van zuure, vlugge Zwavelbronnen en Mineraale Wateren, welken in de nabyheid van onze Vereenigde Nederlanden liggen, in Gewesten, die ten opzigte van den Wind, de Lugt en het Klimaat zeer weinig van ons Gewest verschillen, niet een geweldige invloed op de oorzaak van dat zoogenaamde Scorbut heeft. Voeg hier by de uitwerkingen van de Noorde-Winden, en de ongemakken, die men uit het drinken van onze brakke Wateren te vermoeden heeft. Wat aangaat de Ziekte, die de Tanden der Romeinsche Soldaaten losmaakte, Ga naar margenoot+welke sommigen het Scorbut noemen; men weet dat de oorzaak dier kwaale lag in het drinken van Water uit zekere Welle, waar tegen zy zig met vrugt van 't Kruid Britannica bedienden. Uit dit voorval heeft men, naar myn inzien, niet ongegrond af te leiden, dat, zoo men al eenigen invloed van die Scorbutike stoffen uit de Waterdampen hebbe te stellen, dezelve niet ontstaat uit de eigentlyke Zeedampen alleen, maar ook uit eene vermenging der uitwaassemingen van die brakke Gronden, | |
[pagina 1607]
| |
Ga naar margenoot+die door de onbestendigheid van hette en koude, aan 't gesten geraaken, en ook door het drinken dier Wateren. En zulks heeft, ten aanzien van het Scorbut, hier niet meer dan elders in de Landen aan de Noordzee plaats; dewyl de vermenging der Nevelen, in de naastaangelegen Gewesten, zoo wel als hier te Lande, voorvalt. Zoo ziet men ook dat het Scorbut overal in Duitschland heerscht, en dat de oorzaaken, waaruit vooral de Zinkingen en het invreetende Scorbut ontstaan, insgelyks aldaar gevonden worden. Ja, 't zou misschien wel te bewyzen weezen, dat deeze Ziekte aldaar in de Noordelykste streeken het sterkste heerscht; nademaal de ervarenste Kiezen en Tandentrekkers, de Bergwerkers en Kwakzalvers, uit Duitschland komende, bykans alle kwaalen Scorbutik noemen. Dan, 't is hier de plaats nog niet om bepaaldlyk over het Scorbut, als een onzer Landziekten, te handelen; wy moeten des, om ons te houden aan het hoofdbedoelde van dit gedeelte van ons Plan, wederkeeren tot de uitwaassemingen van ons Land. 'Er staat ons gevolglyk, voor dat wy tot het bepaalen der Landeigen Ziekten treeden, eerst en vooral oplettend na te gaan, de uitwerkselen van onze Landnevelen, Meeren en Poelen, mitsgaders van onze hooge en laage Landen. Raakende onze Meeren, Poelen, Rivieren enz. is 't over bekend, dat ze eene zeer groote hoeveelheid van Dampen uitwaassemen; en 't zou ons weinig moeite zyn | |
[pagina 1608]
| |
Ga naar margenoot+eene reeks van waarneemingen van oplettende Natuurkundigen in ons Vaderland, deswegens, te berde te brengen. Maar ze zouden ons Werk, buiten noodzaaklykheid, daar ze tog meerendeels wel bekend en grootendeels alvoorens aangeweezen zyn, uitbreiden. Genoeg zy het, ter deezer gelegenheid, nog gewag te maaken van de waarneeming van den Heer nieuwentyd, wegens de uitwaasseming der Wateren in de Purmer; welke hem toonde dat het Water aldaar binnen drie dagen anderhalven duim verlooren had. Wanneer wy deeze waarneeming nu eens overbrengen op het Haarlemmermeer, het Y, de Maaze, den Rhyn, en ontellyke doorsnydingen van Vaarten en Slooten in ons Land, zal men in eene ruimschootsche berekening, by gissing, eene onnadenkelyke hoeveelheid van uitgewaassemde Dampen verkrygen. Men stelle, in stede van anderhalven duim in drie dagen, maar één duim, en al wilde men het geheel Jaar dooreen geslaagen, over het gantsche Land, slegts een halven duim rekenen, welk eene ontzaglyke menigte van Water moet 'er zelfs dan niet uitwaassemen, uit een Gewest dat bykans half uit Water bestaat. Alle deeze uitwaassemingen, vereenigd met de Zeedampen, veroorzaaken zekerlyk eene vogtige Lugt; die, al schynt de Dampkring zeer helder, lugtig en hoog, nogtans vol Waterdeelen is; zynde tevens doorgaans bezwangerd met eene stoffe, welke, gelyk ieder weet, | |
[pagina 1609]
| |
Ga naar margenoot+op het Yzer vat, en Roest verwekt. Schoon u dit alles, vergezeld van eene veranderlyke drukking, ingevolge van ons reeds betoogde, een grooten invloed op de gestellen der Natie hebbe, en wel zo verre dat 'er ook Ziekten uit kunnen ontstaan, verleent het egter geen grond, om, by geregelde gevolgtrekking, te beweeren, dat 'er onze Landziekten, alleen uit gebooren worden. 'Er is wyders geen kleene bykomende en medewerkende oorzaak van dezelven te bespeuren, in de uitwaassemende Dampen van onzen Grond zelven. De doordringing van 't Water in ons land is dermaate sterk, dat men geen Land, hoe hoog gelegen, sommige Duinen uitgezonderd, vinde, daar men op vyf, zes of zeven voeten, wat hooger of laager, geen Water ontdekke: en, dat meer is, men word in de meeste streeken, eene duidelyke onderscheiding van zoek en brak Water gewaar. Onze Gronden zyn dan natuurlyk doorweekt met Water; dus is 'er onder den grond, eene gestadige vermenging van die deelen, welken in dien grond liggen, met het Water; en gevolglyk waassemt het Water zoo veele van die deelen mede uit, als de Natuur, het zy door een gesting of enkele vermenging, daar in ontsloopt heeft. Gelyk nu voorts de gronden onzer LandenGa naar margenoot+ geweldig verschillen, zoo verschillen ook de vermenging der Wateren. In onze Veenplassen zyn de Wateren bruin; zelfs neemen de Visschen en Dieren die 'er in | |
[pagina 1610]
| |
Ga naar margenoot+leeven, gelyk ik voorheen gemeld heb, deeze bruine verwe aan. Die Wateren zyn dus sterk met Bitumineuze deelen vereenigd, en geweldig zwaar. Hier door ontdekt men, althans volgens myne waarneemingen, wanneer het des Zomers dauwt, eene merkelyke blaauwigheid tegen den Dauw of witten waassemdamp, die op een hoog Land of een wyd Water, by voorbeeld het Haarlemmermeer, gezien word. In de laage Landen van Noordholland, langs de Zuiderzee en het Y, vooral in Waterland, daar de grond met zout en brak Water doortrokken is, delft men naauw drie voeten diep, of men ontdekt in het graaven eene yzerroestige uitsypeling. Zelfs blyft 'er, in het helderste van die wateren, nog een zeker iets stoflyks samentrekkende, dat 'er met Scheikundige proeven niet dan bezwaarlyk is af te scheiden. Ja, in onze heldere Duinwateren, die, als 't ware, door het Zand gezuiverd, (gefiltreerd) worden, blyft 'er nog iets van een Okeragtigen aart; 't welk zig in dien stand aan onze Duinen aanzet, by uitstek in de valeien inwelt, des Winters aldaar verzamelt, en al vry wat verrotting veroorzaakt, die des Zomers weder uitwaassemt. Eindelyk vind men ook de Dampen, welken uit onze kleigronden of andere Landen uitwaassemen, naar den aart dier Landen, met derzelver deelen vermengd. Men bezeft ligtlyk dat men alle deeze verscheidenheden zeer hoog kan trekken; | |
[pagina 1611]
| |
Ga naar margenoot+en daar op onderzoeken, of, en in hoe verre, die verschillende uitwaassemingen van byzondere plaatsen, een onderscheiden invloed hebben, en verschillende Ziekten veroorzaaken, by de Inwoonders van Holland, die omtrent zulke plaatsen woonen. Is 'er iemand die dit alles zoo byzonder kan bepaalen, Magnus mihi erit Apollo; ik zal hem een Groot Meester noemen. Ik voor my geef het op, om zulks zoo naauwkeurig te doen; doch over 't algemeen, en vrylyk naar myne ondervinding spreekende, maak ik geen zwaarigheid van het volgende desaangaande te melden; onder voorbehouding egter, dat ik het niet hooger dan voor redeneeringen, die naast aan de zekerheid komen, te boek stel. Het schynt my vry duidelyk toe, dat 'er een byzonder verschil te bespeuren is in den aart en de gezondheid der gestellen onzer Landzaaten, die in onze Veenen, aan de oevers van het Y, en omtrent het Haarlemmermeer woonen; tegen die geenen welken hooger op, of aan hooge drooge plaatsen gehuisvest zyn; en eindelyk tusschen die geenen die aan onze Stranden leeven. De voornaamste byzonderheden, hier toe betrekkelyk, hebben wy, zoo naGa naar margenoot+ ons doenlyk was, reeds te vooren aangetekend; des wy 'er ons tegenwoordig niet breeder mede behoeven op te houden; zynde dit gezegde genoeg ter herinneringe. Hier uit mag men gegrond afleiden, dat 'er eene medewerkende oorzaak van dit | |
[pagina 1612]
| |
Ga naar margenoot+verschil plaats heeft, welke buiten de gemeene oorzaak ook uit de bewooning van die streek, en de uitwaasseming der Dampen aldaar, ontstaat. Edog, hoewel dit waarheid zy, zoo veroorzaakt deeze invloed, naar myn oordeel, zoo zeer geene byzondere Ziekten; maar dezelve kan de heerschende Landziekten, nu in een minder dan in een meerder trap, voeden, of in een anderen schyn vertoonen. Zulks heeft vooral plaats by heete Saisoenen, in zulke streeken, daar de vermengingen van verdervelyke deelen, den eersten en sterksten invloed hebben, en gevolglyk schadelykst zyn. Zoo is het zeker dat het Scorbut, indien men al eens toesta dat deeze kwaal voor eene eigentlyke Landkwaal, welke uit de gelegenheid des Lands, de uitwaasseming der Dampen, en een samenloop van schadelyke omstandigheden ontstaat, te houden zy, in Waterland allersterkst woed. En zoo de wateragtigheid en brakkigheid des Lands ergens invloed heeft, of haare uitwerking op de lenigheid en den wateragtigen aart der Vrouwen vertoont; dan is het in dat Gewest, alwaar vooral die bittre plaag veeler Vrouwen in ons Land, de Witte Vloed geheeten, meest alle de Vrouwlyke gestellen aandoet, waaromze ook meest alle bleek zyn. In de Veenen vind men de Vrouwen doorgaans bruin geluwagtig; en de Ziekten, die uit verrotting ontstaan, zyn 'er allergevaarlykst; ook vallen 'er, dat ik zeer wel meen | |
[pagina 1613]
| |
Ga naar margenoot+te weeten, de wonden en etteringen allertraagst om te geneezen, en de Jigt heerscht 'er sterk en sleepende, daarenboven heerscht 'er, in beiden die streeken, zekerlyk eene grooter verscheidenheid van uitwerkselen, in de aankomst en geneezing der Ziekten. Daarentegen gaat het door, dat men, hoe nader men aan het hooge en drooge gedeelte van Holland komt, daar niet veel Moerassen, noch zoute of brakke uitwaassemingen zyn, dat men des te minder sleurende Ziekten, mitsgaders sterker uitwerkzelen van Scorbut bespeure. Ik moet, hoe gaarne ik van deeze Ziekte afzonderlyk wille handelen, dezelve geduurig tusschen beiden op de baan brengen; om dat my die Slang, door de stelling der meesten, gestadig in 't gras, dat ik hier te doorsnuffelen heb, in den weg geworpen word. Hoe het zy, ik stem zeer gewillig toe, dat de byzondere gelegenheid van deeze of geene streeken in ons Land byzondere aanleiding geeft tot uitwaassemingen, die eene schadelyke uitwerking op onze Landzaaten kunnen hebben; en dat dus sommige gelegenheden, by uitstek, daar onder te tellen zyn. Ik zeg, met voordagt, sommige gelegenheden; om dat my hier van deezen staat te spreeken, en ik 'er onze frische loopende Maas, Yssel- en Rhynwateren van moet uitzonderen. Ik slaâ des hier inzonderheid, buiten het reeds gemelde, ten voorbeelde, ook myn oog op de moeragtige gronden, by en om Amsterdam, mitsgaders, en vooral op de me- | |
[pagina 1614]
| |
nigte Ga naar margenoot+van verrottende en verdervelyke stoffen, die uit derzelver Gragten uitwaassemen. Van daar immers komt die ondraagelyke bittere stank, welke ons een half uur van die Stad, aan de Haarlemsche zyde, op het hart slaat, en sommige Menschen tot flaauw wordens toe aandoet; wanneer de Wateren, vol vuil en slyk, in heete dagen aan 't gesten geraaken. Van daar die zwarte uitslag aan alle de Huizen, byzonderlyk aan dezulken die over de Princegragt staan. En even zoo heeft men ook aan deeze uitwaasseming der Wateren, met die verdorven stoffen vermengd, meerendeels toe te schryven, dat gedugte heir van heete Ziekten en gevaarlyke Koortzen, die Amsterdam dikwils, en nu nog in 't Jaar 1775, ondervonden heeft. Op eene dergelyke wyze schynt de uitwaasseming van verrotte krengen, op de Zeeuwsche Schorren, den Heer baster toe, grootlyks mede te werken, tot eenige schadelyke Dampen in Zeeland. Maar als men zulke oorzaaken van Ziekten wel inziet, kan men dezelven, als, by voorbeeld, die van Amsterdam, niet afleiden uit de byzondere natuurlyke gesteldheid van het Land zelve; ze komen (het brakke Water uitgezonderd) veel eer voor als natuurlyke gevolgen, die over de geheele Waereld, by alle digtbewoonde Gewesten en volkryke Steden, bespeurd worden. Zoo men dan deswegens eene oorzaak wille bepaalen, zal dezelve afhangen van den toestand der Menschen; en als men de | |
[pagina 1615]
| |
Ga naar margenoot+zaak indiervoege beschouwd, dan is 't niet te loochenen, dat 'er uit die uitwaassemingen hier te Lande Ziekten kunnen ontstaan. Zeker is het, en alle kundige Amsterdamsche Geneesheeren zullen dit eenpaarig toestemmen, dat de Lyders in die dagen, als de Wateren met het Somersaisoen gesten, en de stinkende Dampen in den Amsterdamschen Dampkring, dien men van verre altoos over de Stad ziet handen, omzwerven, in alle soorten van Ziekten, van wat aart zy zyn, zwaarmoediger en traager te geneezen vallen; dat de meeste kwynende Ziekten dan toeneemen, en de ontstaande doorgaans naar het rottende hellen; als mede dat wonden en etteringen sterker aanzetten. Myne meeste kennissen onder de Doctoren van Amsterdam, die ik nopens de praktyk daar over onderhouden heb, zyn het hierin met my eens: zoo egter ondertusschen, dat 'er geen regel zonder uitzonderinge zy. Ik haat het optellen van gevallen, als de zaak zelve genoeg spreekt; anders zou ik staat zyn om 'er ter deezer plaatse een goede menigte van in te lasschen. Verder moet ik hier, met betrekking tot de uitwaassemingen in ons Land, nog herinneren, hoe 'er, behalve de gemeene vermenging der Wateren met onze Gronden, en de uitwaassemingen van die beiden, niet weinig schadelyke Dampen ontstaan, uit de verrotting eener menigte van Waterplanten in onze Poelen en Moerassen. Men ontdekt dit duidelyk aan een groen en veel- | |
[pagina 1616]
| |
kleurig Ga naar margenoot+Vlies, het welk in die dagen, als de hette haaren sterksten invloed heeft, op onze Wateren dryft. Dat 'er wyders by Ga naar margenoot+de verandering der Saisoenen, of by eene schielyke wisseling van een zwaaren Dampkring in een ligter, uit onze Aarde en Wateren, een schadelyke Damp met den Dampkring vermengd word, blykt uit de gevolgen. Zoo dra toch als 'er eene zwaare walm uit het Aardryk opryst, en dezelve, by broeiend weêr, vooral met of tegen eene opkomende Donderbui, uit ons Water uitwaassemt, bespeurt men terstond een schadelyk uitwerkzel op de Visschen, die daar op by menigte als in flaauwte dryven en sterven. Naastdenkelyk hangt zulks af van de werking der schadelyke uitdampinge op den bodem der Wateren; en tevens van de werking die de drukkende en opslurpende Lugt als dan veroorzaakt. Ik voeg 'er dit laatste uitdrukkelyk by, om dat men dit uitwerksel, naauwkeurig gesproken, niet kan afleiden, alleenlyk van de schadelyke stoffen, welken zig in die Wateren bevinden; want die zyn 'er den gantschen Zomer door: maar te gelyk ook van de gisting, die 'er de Dampkring in veroorzaakt. En dus kan en moet men deeze reden ook op de inademing der Lugt onder ons Menschen overbrengen: want, schoon 'er met onzen Dampkring altoos eene menigte van stoflykheden vermengd zy, die, het zy ze uit onzen grond of van elders ontstaan, voor onze Landzaaten schadelyk zyn, zoo | |
[pagina 1617]
| |
Ga naar margenoot+hebben die stoffen nogtans altoos geene gelegenheid om zig tot schadelyke oorzaaken van Ziekten te ontbinden. Hier in ligt ook, naar 't my voorkomt, al een groote reden, zoo men toesta, dat 'er, byzonder in Zeesteden, eenige Ziekten ontstaan; het waarom is, uit hoofde, dat de natuurlyke Landsgesteldheid aldaar meerder gelegenheid heeft, om die stoffen, welken door eene schielyk veranderden invloed beweegbaar zyn, in beweeging te brengen: terwyl men 'er voor 't overige, als gezegd is, ruim zoo gezond en lang leeft als elders. In hoe verre nu zulk een uitwerksel van schielyk in beweeging of in gesting raakende Dampen ook onder ons gevonden worde, meen ik niet duister opgemerkt te hebben, in verscheiden spoedige sterfgevallen, die men, by broeiend Weêr en vóór een opkomenden Donder, in veele, vooral Bloedryke, gestellen bespeurt. Naar uitwyzen van dit alles, stel ik vast dat 'er geen schadelyker oorzaak, welke aan ons land natuurlyk eigen is, uit eenige Lugtsverandering afgeleid kan worden, dan die van een schielyk broeiende Lugt en zwaaren Dampkring in den Zomer. Onze Wateren zyn dan ten hoogsten schadelyk; en derzelver uitwaassemingen, het zy die in den Dampkring opgeheven en met de Lugt ingeademd, of, als regen nedergevallen, met het Regenwater uit de Regenbakken geschept en opgedronken worden, veroorzaaken veeltyds Kolykpynen. | |
[pagina 1618]
| |
Ga naar margenoot+Verscheiden Doktoren, (men verschoone myne vrymoedigheid!) die deeze onverhoedsche Kolyken, in den Zomer, by hunne Lyders aantreffen, vergeeten dikwerf in dit geval te letten op de Lugt en het Landgestel, en vooral op de oorzaaken, die in 't gebruik der Wateren in dien tyd verborgen liggen. Ik voor my durve hier althans wel melden, hoe ik dit gevolg opgemerkt hebbe in 't gebruiken van Water, na een Donderbui en daarby zynde zwaare Regenvlaag, met eene sterke beroeringe der Wateren. Het Water, tot Thee en Koffy gebruikt, vooral indien men 't by zulk eene beroering, uit zoete Rivieren schept, veroorzaakt meer of min Snydingen en Buikpyn. Jammer is het dat de geoeffende Geneesheeren, die op het Land woonen, zulke en soortgelyke omstandigheden niet wat meer gade slaan. Zy zouden denkelyk met zoodanig eene oplettendheid, ten aanzien van ons Land, meer afdoen, vorderen, etlyke byzonderheden volstrekter kunnen bepaalen, en den Ingezetenen nuttiger zyn; dan dezulken die 't 'er op toeleggen, om zig een naam te maaken, door het tenteeren van onbekende middelen, terwyl ze het in agt neemen der gesteldheid van ons Land en Volk, en de kennisse van onze beproefde hulpmiddelen, verwaarloozen. Te recht hebben daarom ook veele Mannen van ondervinding, vooral onder de Amsterdamsche Geneesheeren, hunne aan- | |
[pagina 1619]
| |
dagt Ga naar margenoot+op dit stuk gevestigd; en opgemerkt hoe het onvoorzigtige gebruik van Regenwater, 't welk door verrottende stoffen aangedaan is, zeer veele Ziekten veroorzaakt; als voornaamlyk ontstaande uit de Bladeren der Boomen, die in de Gooten der Huizen by hoopen opstapelen, rotten, en vervolgens het Regenwater aandoen. Wel byzonder heeft Doctor tronchinde schadelyke gevolgen van het onzuivere Regenwater, in Amsterdam, met bondige reden, aangetoond. Die Heer is insgelyks van oordeel, dat de bovengemelde verrottig der afgevallen bladeren in Looden Gooten, op Looden Plattingen enz. ten hoogsten nadeelig is; ja, hy leid 'er veelal de kwynende Kolyken, en inzonderheid ook de Colique de Poitou van af. En 't verdient voorwaar onze opmerking, dat men, in ons Gewest, ten platten Lande, vry wat minder van dergelyke Kolyken weet dan in de Steden. Ook zal men deeze waarneeming van te meerder gewigts oordeelen; als men wel lette op de schadelykheid van het ontsloopte Lood, en den aart van deszelfs Zout; het welk zulke veelhoekige cristallen schiet, dat dezelven niet gemaklyk uit de Lichaamen verdreeven kunnen worden. Te meer nog, als men daarenboven in aanmerking neemt, hoe het zuur der verrotte Planten, mitsgaders de kragt van roesting in onzen Dampkring, zoo veel invloeds op de Metaalen heeft, dat het beste Staal, in een uur tyds, roestig worde; ja dat een met | |
[pagina 1620]
| |
Ga naar margenoot+kruid gelaaden Snaphaan, in dampig Weêr, die scherpe geesten dermaate aantrekt, dat dezelve in een oogenblik met roest besmet zy; 't welk onze Jaagers, die in 't Na en Voorjaar ter Sneppenjagt gaan, tot hunne spyt, maar al te wel weeten. Het kan hem, die dit alles opmerkt, niet vreemd voorkomen, dat onze Looden Gooten, Plattingen enz., door zulke sterke ontbindende middelen aangedaan, zoodanige bittere gevolgen van Kolyken met zig sleepen. Op dien grondslag moeten we zeggen, dat het eene onvergeevelyke zorgeloosheid onder onze Landzaeten, vooral in de groote en andere Steden, is, dat men, byzonder in 't Najaar, zoo weinig agt slaat op het zuiveren der Gooten enz. van de afgevallen Bladeren. Dit stuk is zekerlyk, naar myn inzien, van geen klein belang; nademaal de meeste Gragten onzer Steden, mitsgaders de Straaten onzer Dorpen en Vlekken, veelal beplant zyn met schaduwryke Linden, Castanje Equina's, en byzonder met schadelyke waassemende Ypen, welker toppunten boven de Daken uitsteeken. Alle deeze Boomen laaten in den Herfst eene menigte van Bladeren, en in de Lente den bloezem, vallen, die vervolgens in de Gooten enz. verrotten, en het Regenwater besmetten. Het eene en 't andere werkt dan niet weinig mede, tot nadeel der Vaderlandsche gezondheid: en men ziet daar uit, hoe nadeelig de Wateren over het algemeen, in | |
[pagina 1621]
| |
Ga naar margenoot+sommige, zoo niet in de meeste, Zomers en Najaaren, kunnen worden, door de vermenging met verrotte stoffen, die zy aan onze Lichaamsvogten mededeelen. Maar leveren ons de Water- en Dampvermengingen van den Zomer en Herfst een onderwerp van oplettendheid, met betrekking tot onzen Ziekten, 'er zyn ook natuurlyke oorzaaken, die voornaamlyk des Winters ontstaan; waar onder het veelvuldig vallende Sneeuwwater byzonder in aanmerking komt. Men weet immers dat het gebruiken van Sneeuwwater, indien het niet eenigen tyd gesmolten, en met Regen- of Rivierwater gemengd zy, krimpingen veroorzaakt. Het Sneeuwwater schynt ook inderdaad aanprikkelende, en althans iets nadeeligs voor de Dieren te bezitten, dewylGa naar margenoot+ de Visschen, en vooral de Palingen in de Slooten en Vaarten, daar veel Sneeuwwaters toevloeit, meermaals sterven. 't Is wyders bekend, dat het Sneeuwwater in Looden, vooral zeer oude, Gooten schadelyk isGa naar voetnoot(*); en dat men den smaak van 't Sneeuwwater, wanneer men 'er Thee mede zet, onderscheidenlyk proeft. Voorts heeft de ondervinding geleerd, dat hetzelve, als het een geruimen tyd gestaan heeft, en den onderscheiden smaak, | |
[pagina 1622]
| |
Ga naar margenoot+en het kwaade uitwerkzel, dat door deszelfs spoedig gebruik ontstaat, of ontstaan kan, min of meer verliest. Men gebruikt althans te Amsterdam, daar men, by lang beslooten Water, doorgaans gebrek aan Versch water heeft, zeer veel Sneeuw; en, dat nog erger is, de geringe Gemeente bedient zig, uit een opgevat gevoelen, dat het brakke en zoute uit het Y water wegvriest, onbeschroomd van het ontdooide Ys. Ik heb desaangaande geen ondervinding genoeg om te bepaalen in hoe verre dit al, of niet nadeelig zy; doch men mag, dunkt my, wel vaststellen, dat 'er, in onguure huishoudens, al mede niet veel gezonde gevolgen uit voortspruiten. Men zou, by deeze aanmerkingen over het Sneeuw- en Yswater, ook nog wel eenige waarneemingen over verscheiden andere byzonderheden van die soort kunnen voegen; als daar zyn de Mist, de Nevel en de Rym; mitsgaders de schadelyke uitdampingen van onze Turfveenen, met de gevolgen van het Turfbranden; de uitwerkzelen van derzelver Kooldampen, in beslooten vertrekken; en vooral ook de zeer gedugte uitwaassemingen van de versch uitgemaalen droogmaakeryen; welker Dampen, in den Zomer, rottende Koortsen, benevens ontsteekingen veroorzaaken, en veele arbeiders wegsleepen. Ga naar margenoot+Dan, dewyl ik van 't eene en andere reeds voorheen gesproken, en wel inzonderheid, nopens het laatste, over de Vee- | |
[pagina 1623]
| |
nen Ga naar margenoot+schryvende, het zaaklykste aangetekend hebbe, wyze ik myne Leezers voor tegenwoordig derwaards. Even zoo ben ik verpligt, op dat ik herhaaling vermyde,Ga naar margenoot+ hen te verzoeken, om, nopens het geene de Termperamenten der Natie betreft, als men eenig byzonder berigt, raakende de Inwoonders van deeze of geen Landstreek, begeert, myne byzondere en opzetlyke Verhandelingen deswegens in te zien. MenGa naar margenoot+ vergenoege zig derhalven, hier ter plaatse, slegts met de navolgende korte algemeene Stelling, waarin al het voorens verhandelde samenloopt. Het gaat zeer algemeen vast door, dat de Hollanders, voor verre het grootste gedeelte van eene Phlegmatikekoude gesteldheid gehouden worden. En men mag dit vry ruim als beslist aanmerken, indien men agt geeft op de breedvoerig betoogde vogtigheid van den Dampkring, de vogtige uitwaassemingen des Lands zelven, en de daar uit volgende zwaarte der Lugt; welker gemiddelde drukking op onze Landzaaten, volgens de stelling van den Heer baster, tegen het gewigt van 42,000 ponden, op de oppervlakte van een menschlyk Lichaam, geschat mag wordenGa naar voetnoot(*). Dit zoo zynde, | |
[pagina 1624]
| |
Ga naar margenoot+kan men het bewys voor de gemelde algmeene stelling gemaklyk opmaaken. Want dewyl eene dikke, vogtige en wateragtige Lugt, de uitwaasseming, als gezegd is, minder bevordert; en de door de porien ingedrongen vogten dus meerder in het bloed en de vezelen blyven, zelfs tot verzadiging ja tot overtolligheid toe; zoo moet volgen, dat de bovenal heerschende getemperdheid eener Natie, in zulk een Dampkring leevende, meer naar het wateragtige dan naar het Bloedryke overhelle. Ook hebben wy het onderscheid, dat men hier omtrent by de verschillende Bewoonders van Holland, naar maate dat zy meer of min in wateragtige of drooge hooge Landen woonen, bespeurt, zoo naauwkeurig getragt te boeken als ons eenigzins doenlyk is geweest. Midlerwyl is, onder het nagaan van dat alles, nogthans tevens gebleeken, dat het, hoe na men ook aan het algemeene kome, evenwel zoo algemeen niet doorgaat, of het heeft zyne uitzonderingen. Men vind nog hier te Lande zeer sterke robuste, bloedryke Menschen; die in 't geheel geene aandoening van die algemeene zwaare en wateragtige gesteldheid van ons Klimaat hebben, of ten minsten schynen te hebben. Daar zyn 'er, die, door een gezonden arbeid, misschien ook hunne diëet, of de byzondere droogte en hoogte der gelegen- | |
[pagina 1625]
| |
heid Ga naar margenoot+van den oord, dien zy bewoonen, de ongemakken der Lugt overwinnen: 't welk wy, inzonderheid omtrent onze Landzaaten, in 't hoog gedeelte van Zuidholland, opgemerkt hebben. Men moet desniettegenstaande, en dit meen ik beweezen te hebben, egter vaststellen, dat alle onze Hollanders, van welk een Temperament zy ook in verschillende Distrikten mogen weezen; wat hunne gesteldheid betreft, onderworpen zyn aan die Landziekten, ongemakken en gebreken, welken uit onze Dampkring, en deszelfs veranderlyke werkingen, kunnen ontstaan. En hier mede oordeel ik genoeg gezegd te hebben, wegens den invloed en de uitwerking onzer Lugtsgesteldheid, naar den gewoonen loop der Natuure, en de gevolgen van dien op onze Landzaaten. Dat wy dan nu op deeze beschouwing overgaan tot een bepaalder onderzoek der Ziekten, welken eigentlyk daar uit afgeleid kunnen worden. Hier komt ons, in de eerste plaatse voor,Ga naar voetnoot(*) zwaarmoedigheid en pyn in 't Hoofd; zynde gemeenlyk de eerste bode van verstopping, met eene daarby gevoelige kleumige of verstyvende aandoening in de Porien en Bloedvaten. De Menschen gevoelen dan eene ligte drukking in het Voorhoofd, veeltyds in de slagen van 't Hoofd, en verder eene zwaare drukking op de Wenkbraauwen. Zulks worden vooral de bloedryken sterkst gewaar. In weeke wateragtige ge- | |
[pagina 1626]
| |
stellen Ga naar margenoot+ontstaat 'er dan dikwils eene schemering in het Gezigt; 't welk byzonder eigen is aan onze Vrouwen, en wel allersterkst by de zoodanigen die veel met de Scheurbuik behebt zyn. Daar na ontdekt zig in den Neus, of liever even boven den Neus, in den Sinus Frontalis, eene verstopping, die by toeneeming veroorzaakt, dat men geen ademtogt door den Neus kan doorlaaten; dat men hier te Lande Verkoudheid noemt. Zoo nu deeze verstopping spoedig scheid, het zy door de vermogens der Natuur zelve, of door de verandering der Lugt, of door hulpmiddelen, dan eindigt ook de kwaal zeer spoedig. Doch men vind, ten blyke, dat het eene algemeene Landkwaal is, volgens myne opmerkingen, en denkelyk ook die van anderen, zeer veele gestellen in dit Land, welken dermaate aan die Verkoudheden onderhevig zyn, dat zy dezelve, als 't ware, een geheel Jaar door gevoelen. Ja men vind Lieden, die in hun geheelen leestyd met eene gestadige Snotvloejing gekweld zyn. Dit ongemak neemt evenwel gemeenlyk toe en af, naarmaate dat het Lugtsgestel verandere; 't welk bovenal plaats heeft, in dezulken die niet veel in de Lugt komen, maar tevens aan 't in huis zitten gewoon zyn. Intusschen heeft men, hoe algemeen de Verkoudheid onder onze Landzaaten te stellen zy, hier omtrent nogtans eene uitzondering te maaken, ten aanzien van onze Strandbe- | |
[pagina 1627]
| |
woonders Ga naar margenoot+en Zee-Visschers. Onder deezen, vooral onder de Mannen, weet men uit de sleur wel wat men Verkoudheid noemt; maar, by ondervinding, is hun slegts flaauwtjes bekend wat het in den hoogsten graad zy: want de gewoonte, om by guure Wintervlaagen op Zee te weezen, en met een verstaald Lichaam, om zoo te spreeken, de felle ysmaakingen te wederstaan, verhard hen tegen Weêr en Wind. By die geenen, welker gestel zwakker en minder aan de Lugt gewoon is, volgt 'er, by toeneeming der kwaale, altoos eene scheiding van het Snot op; die, zoo het Snot gemaklyk doorschiet of afscheid, de kwaal gemeenlyk doet afloopen. Maar wanneer het Snot, dat eerst dun, als een slymerige afscheiding, afvloeide, na eene aanhoudende vloeijing dikker word, en vervolgens eene zuuragtige eigenschap bekomt, dan slaat die verdikte stoffe aan tegen het Verhemelte; en zet zig tegen de Longeklep, mitsgaders aan de opening van de Slokdarm. Voorts verhit het dan de Klieren der Longpypen, (Glandulae Bronchiales,) zoo sterk, dat 'er, door de prikkeling der zuure en goore vogten, eene geduurige kug en een hoest ontstaat, die veeltyds tot eene zeer hevige benaauwdheid in de ademhaaling opklimt. Deeze prikkeling der goore Snotvogten ter kuchinge kan zoo geweldig weezen, dat het den Lyder niet wel mogelyk zy dezelve te beletten. Ten voorbeelde hier van strekt de Manhafte Soldaat, | |
[pagina 1628]
| |
Ga naar margenoot+welke, by het verrassen van Breda, in het Turfschip verborgen, met geen mogelykheid het kuchen kunnende wederhouden, verzogt, dat men hem doorstooten zoude, eer hy, door zyn kuchen, de oorzaak ware, dat de aanslag mogte mislukken. Het kan zoo verre gaan, en dit aanzetsel kan de ademhaaling dermaate belemmeren, dat de Longen de ingeademde Lugt met geweld moeten uitbrengen, en de inademing met even sterke poogingen verrigten. Deeze gemeene Landskwelling, die dus bykans alle Hollanders aandoet, neemt, volgens onze reeds opgegeeven, en der Geneesheeren bepaalde omschryving, haaren oorsprong uit eene koude, die het Hoofd, dat in eene gemaatigde warmte was, onverhoeds omringt, en de doorwaasseming dermaate belet of stremt, dat de verkoelde en onverhoeds gestremde stoffen, in de Snotklieren, als 't ware, samengestold worden; van waar dezelven zig eindelyk door den Neus en den Mond ontlasten; of veeltyds ook met het Speeksel doorgeslokt worden. Zoo nu deeze stoffen spoedig rypen, dat is, leeniger en weeker worden, kunnen de Lyders dezelven gemaklyk ontlasten, en dan neemt de Ziekte ook weldra een einde. In dit geval noemt men 't slegts eene ligte Verkoudheid, waaraan men hier te Lande dermaate gewoon is; dat men dezelve over het algemeen van weinig gevolg agte. Zoo is het meerendeels gelegen met de Verkoudheid in den Zomer, maar | |
[pagina 1629]
| |
Ga naar margenoot+die des Winters gevat word, is gemeenlyk ongunstiger. Wanneer de Verkoudheid onze Landzaaten in den Zomer aandoet, is dezelve doorgaans van korten duur, en ze loopt, by eene opkomende warmte, binnen drie of vier dagen, af, dat ook wel in andere saisoenen voorvalt, als de scheiding op de gemaklykste wyze geschied, en vooral zoo de Menschen ligtlyk zweeten kunnen. Zulks is zoo algemeen onder ons bekend, dat Menschen van den Burgerstand en ouwerwetsche Lieden, gelyk ook dezulken die op 't Land woonen, zig, wanneer zy verkoud zyn, genoegzaam onfeilbaar helpen, met eene zekere hoeveelheid Oranjepoeder of Conserf van Vlier; waar voor ook de Boeren wel een aftreksel van Lavaszaad met wat warmen Wyn, of een Pot heet Bier, gebruiken. Ze begeeven zig vervolgens, wel warm toegedekt, te Bedde; waar op zy, aan 't zweeten geraakende, ook dadelyk verligting bespeuren. Maar in den Winter, en vooral in 't afloopen van den Herfst, en 't aankomen der Lente, houd deeze Landskwaal gemeenlyk langer aan. Dezelfe kan ons, van den Herfst af, den geheelen Winder door, byblyven; en veelal ook van de Winter af tot diep in de Lente. In dit geval noemt men 't eene zwaare Verkoudheid; waar uit ook nadelige gevolgen kunnen ontstaan. Het Snot blijft in die omstandigheden in de Klieren zitten; word aldaar zuur en goor, held | |
[pagina 1630]
| |
Ga naar margenoot+over tot verderf, en verkrygt eene scherpheid, of laat een dun bytend water uit den Neus sypelen, 't welk zoo scherp is, dat de huid aan de lippen 'er raauw van worde. By voortgang, krygt men aan de Neusgaten en de Bovenlip scherpe puisten met schelferende rooven, van een etteragtigen droogenden aart; en dikwils word 'er de geheele Mond uitwendig rondsomme mede bezet. Wanneer dit invalt by Menschen, wier beroep vordert, dat zy in de open Lugt zyn, en die zig dus niet binnens huis kunnen houden, zoo kan zulks, door de inbyting der koude, van een langen duur zyn. Daar benevens heeft deeze kwaal, schoon ze algemeen zy, nogtans ook op byzondere gestellen een byzonderen invloed. Zy vat allersterkst post by jonge Kinderen, Jongelingen en jonge Dogters, die, in hunne vaste deelen nog niet volwassen zynde, zagte slappe vezelen hebben, mitsgaders zagt van huid en lenig van porien zyn. Voorts vind men 'er zwakke, slappe, waterige gestellen zeer veel aan onderhevig; gelyk ook zulke Menschen, die weinig in de Lugt komen, maar veel uit warme vertrekken zig, onverhoeds, in de koude Lugt begeeven. Wyders meen ik wel opgemerkt te hebben, dat men de sterkste allerkwaadste gevolgen, die de Verkoudheid na kan laaten, meest bespeurt in jonge Kinderen, die 'er, door zorgelooze Minnen of Moeders, niet tegen beschermd worden; | |
[pagina 1631]
| |
Ga naar margenoot+waar door de tedere Wigten zeer lang aan eene slymerige Borst kwynen, zoo niet in eene zwaaren hoest vallen, en sterven; en welke hoest ook wel tot een zoogenaamde Kinkhoest overgaat. Ook geloof ik niet mis te hebben, als ik beweere, dat de Verkoudheid allengskens eene minder nadeelige aandoening heeft op bejaarder Lieden van dit Land; ik meen die van de veertig tot de vyftig of zestig Jaaren, en een hooger ouderdom komen. Zeer oude Lieden althans, 't zy het door de gewoonte of door de natuurlyke kragt en vastheid des Lichaams, kome, hoort men 'er minder over klaagen. Ze zyn wel uit de natuur snotterig en slymerig, in den Neus en Mond, doch dit is eerder eene uitwerking van den ouderdom; en zoo men 'er al eenigen onder vind, die eens zwaar verkoud worden, (want het is geen regel zonder uitzondering,) hun getal zal egter, in evenredigheid, gis ik vry wat minder weezen, dan dan van jonge Lieden. Intusschen zyn egter de veelvuldige Jigt-pynen,Ga naar margenoot+ die zoo algemeen onder onze Ouden heerschen, naastdenkelyk voor een gedeelte de overblyfsels hier van. Zoo houd men ook het schielyk verkouden, doorgaans, voor de oorzaak van het Basterd Pleuris; inzonderheid voor de eerste oorzaak dier Vliegende Pynen, welken men Dolores Rheumatici, of Verkoudheids-pynen, heet. En zeker de Vliegende Verkoudheden, Vliegende Pyn, | |
[pagina 1632]
| |
Ga naar margenoot+koude op de Vliezen, zoo als die ongemakken gemeenlyk door onze Hollanders genoemd worden, zyn doorgaans gevolgen van de Verkoudheden, of zy ontstaan te gelyk met dezelve; doch het eerste schynt meestal plaats te hebben. Men word deeze pynen, die vervolgens de eerste vonken van het Jigtvuur en het Podagra, of Voeteuvel, doet ontbranden, in ons Gewest het sterkste en kennelykste gewaar, door eene spanning en ligte weedom in de Spieren, vooral in die der Schouders, benevens de Heupen, en by veelen ook wel in de Lendenen. Op deeze spanning volgt eene schielyke aanprikkelende pyn in de Spiervezelen, tot aan derzelver peesagtige uiteinden. Veeltyds is deeze pyn op een oogenblik zeer fel en gevoelig, en men word 'er op een ander oogenblik niets van gewaar. Ze verandert ook dikwils van plaats; nu gevoelt men pyn in de Dyen en derzelver Gewrigten, en dan in de Armen of Handen; doch meest in de Schouders en de Armen. En dit verloopen deezer pyne geschied somtyds zoo spoedig, dat ze naauwlyks het eene gedeelte des Lichaams verlaate, of zy word in het andere gevoeld; waarom dit ongemak zeer eigenaartig, in ons Land, Vliegende Pyn, of ook Jigt, geheeten word. Voorts is hier omtrent nog oplettenswaardig, hoe men veeltyds gade slaat, dat deeze pynen, schoon ze zoo schielyk plaatsveranderend zyn, doorgaans aan die zelfde plaats, aan de eene zy- | |
[pagina 1633]
| |
de Ga naar margenoot+van het Lichaam, gevoeld worden, daarze oogenbliklyk aan de andere werkten; en dus van den Linker-Arm naar den rechter, of ook in het tegengestelde, overvliegen. Uit deeze byzonderheid kan men, aangezien de bekende vlugge werkzaamheid onzer Zenuwen, niet onduister afleiden, dat hier eene schielyke prikkeling tot beweegvaardigheid, die het eene of andere paar Zenuwen aandoet, plaats heeft; en geenzins eene vooronderstelde verstyving, of eigentlyk vermogen van een aangeprikkelde Spiervezel of eenig Vlies in zig zelve. Wat men hier van ook moge denken; deeze pynen zyn vlug, ongestadig, nooit zonder eene ligte Koorts, zelfs niet, al vertoonen 'er zig geene tastbaare blyken van, en veelmaalen met eene daarop volgende gevoeliger Koorts, maar nog al tussenpoozende. Hier by komen Geeuwing, loome lustelooze Beweeging, en doorgaans zwakke Eetlust. Somwylen egter ontdekt men een sterk opgewekten Eetlust; doch dat is, voor zoo verre ik weder op myne ondervinding iets mag zeggen, een kwaad teken. Dan volgt 'er vast eene bepaalde anderendaagsche Koorts; en de Maag toont dadelyk haare ongesteldheid, door eene moeilyke spysverteering, walging en krimpingen. Komt het vervolgens zoo verre, dat 'er de Maag geheel door aangedaan worde, dan slaan de pynen in de Maag over; en van daar die bittere | |
[pagina 1634]
| |
Ga naar margenoot+krimpingen in de Maag, onder welken onze Zieken zoo dikwils zugten. Wanneer de Natuur zig in die omstandigheden niet red, en de Geneesmiddelen geen goede uitwerking hebben, zoo worden de Koortsen brandig en ontsteekend; als de zekere gevolgen eener kwaade hardnekkige verstoppinge. Zy slaan dan niet zelden over tot een doodelyke, of zoo 't bedaare, tot eene verderflyke kwynende, ja zelfs eene Febris Hectica, of teeringagtige Koortse: vooral indien de gestellen reeds het Blaauwschuit, of andere kwaadbloedigheid onder de Leden hebben. Dit zoo zynde dan volgt 'er, durf ik wel zeggen, gewis eene Teering of kwynende Ziekte op; welker tekenen zig weldra vertoonen in die onoverwinnelyke aanhoudende dikte en drabbigheid, welke men, na de waterloozing, in de Pisse ontdekt; zoo dat de Pis, zelfs onder de waterloozing, als een sterk aangedaan en troebel vogt voorkomt, en derzelver waassem een goore aandoening in den reuk verwekke. Is het, dat deeze tekenen zich opdoen, in eene schielyk opkomende Verkoudheid, of Vliegende Pynen, dan zynze voorboden van eene spoedige herstelling; maar is het dat deeze tekenen aanhouden, na dat men den Zieken al hersteld agt; en blyft de waterloozing bezet, of vermindert ze flaauwtjes, dan is 'er een gegrond vermoeden, zoo niet eene gewisheid, om te denken, dat het gestel van den Lyder alrede aangedaan is, van verderf- | |
[pagina 1635]
| |
lyke Ga naar margenoot+en teeringagtige beginselen; of ten minsten dat 'er een sprankje van die Ziekte verhoolen ligt. En deeze myne aanmerking staaft ook de ondervinding. Gelyk de eerste oorzaak eener Ziekte overslaat tot de nabykomende, en vervolgens tot de tweede, derde, en bepaalde; zoo slaat ook de gemeene Landziekte van Verkoudheid over, eerst tot eene doorgaande verstopping en ongeregelde scheiding der vogten; daar na tot eene volslaagen kwaadbloedigheid, en dus, van het mindere kwaad tot het meerder, overslaande, word 'er vervolgens gebooren dat heir van kwaadbloedige gestellen, welke men Cacochymici noemt; doch die ik, naar myn inzien, (onder verbetering van kundige Mannen,) juist beschouw, als de volstrekte grondoorzaaken, welken, met de stoffelyke aanvoering van onze Noorde Winden, het zoogenaamde Landscorbut helpen bevestigen; en waar toe, zoo wel onze Lugt, als onze onverhoedse koude en hette, gelyk ook de uitwaassemingen, het haare toebrengen. Hoe anderen dit ondertusschen ook begrypen, ik meen, op goeden grond, wel te mogen beweeren, dat de humeuren, welke die geweldige Jigtpynen in onze Lichaamen veroorzaaken, eene volstrekte zuure en scherpaanprikkelende eigenschap bekomen hebbende, en door belette uitwaasseming, in de Spieren, Vaten, Vezelen, Klieren en Vliezen, ja ook Zenuwen, verdikkende, het geheele Lichaam aandoende, | |
[pagina 1636]
| |
Ga naar margenoot+eindelyk aan de vogten, zoo wel als aan de vaste deelen, een zeker bederf toebrengen. Het staat by my vast, dat die zuure uitwerkselen, met de zoute, of alkalyne, dierlyke vogten, eene zekere vereeniging maaken; die noch de een nog de ander, door haare tegenstrydige werking, kan over weegen of verdryven; en dus altyd een verdervelyk midden, om zoo te spreeken, overlaat. Dit komt my te aanneemelyker voor; om dat men, in eene belette doorwaasseming van een gezond Lichaam, met gezonde vogten, niet dadelyk het uitwerksel van de zuure verdervelyke stoffen stellen kan; ook zyn dezelven niet altyd in de Lugt, en dus kan 'er de pynelyke uitwerking niet terstond op volgen. Maar wanneer die oorzaaken het gevolg van vergoorde, verzuurde en verdervelyke vogten hebben nagelaaten, zoo dat zy het Lichaam als eigen zyn geworden; dan is de aandoenlykheid ook oogenbliklyk werkende, zoodra 'er in ons Lugtsgestel verandering geschied. Daarom is 't, dat de Rheumatike stoffen, (ik zal het kunstwoord behouden,) zoo lang zy niet volstrekt in de fyne geesten of vogten, die ons Zenuwstel aandoen, gedrongen zyn, en, door eene herstelde uitwaasseming, wederom uit het Lichaam uitvlieden, het zy door een opgewekt of natuurlyk zweet, of door ontlasting langs andere wegen, dat zy, zeg ik, als dan geene de minste toevallen van Vliegende Pynen, gelyk anders, meerder nalaaten; ten ware men onder | |
[pagina 1637]
| |
Ga naar margenoot+het zweeten, by de uitwaasseming, hier of daar eenige ligte trekking gewaar wierd. Uit dien hoofde laaken ook de egte Boerhaviaansche Geneesheeren, met reden, de menigvuldige Aderlaatingen, die men zoo dikwils, op het eerste vermoeden van een Rheumatike pyn, beveelt, zonder eerst behoorelyk het onderscheid te overwegen, dat 'er tusschen eene vliegende Rheumatike en eener basterd- of rechte Pleuris-pyn is. De gegrondheid hier van is terstond blykbaar, als men begrypt, hoe onze natuurlyke gesteldheid, zelfs in sterke bloedryke Lichaamen, eene geweldige kragt of een aanmerkelyk tegenstand biedend vermogen nodig hebbe, om bestand te zyn tegen de drukking van onzen zwaaren en vogtigen Dampkring; en als men, volgens het geen de gorter, op het spoor van sanctorinus, betoogd heeft, hier byvoegt, dat de uitwaasseming in 't algemeen zoo veel van onze vogten wegneemt, als wy door de spysverteering of den afgang kwyt raaken. Wanneer men dit gadeslaat, kan men 'er, naar ons inzien, op goeden grond uit afleiden, dat eene aderlaating, schoon zy, door den daarop volgenden minder aandrang van bloed, en de ontspanning der Vaten, de pyn schyne te verzagten, nogtans het bloed van de Vaten te veel verzwakt, om, door den anders natuurlyken aandrang, de noodige uitwaasseming tot herstel te helpen bevorderen; vooral in dit Land, daar zoo veel kragts ter uitwaasse- | |
[pagina 1638]
| |
Ga naar margenoot+minge vereischt worde. Dit bezef baarde die roemenswaardige omzigtigheid, welke den grooten boerhave en zynen doorlugtigen Leerlingen van swieten en oosterdyk, zoo eigen was, en hunnen Leerlingen nog eigen is; volgens welke zy eerst en vooral de uitwerksels van openende zweetmiddelen beproefden, om in de Rheumatike pynen en ziekten eene zagte zweeting op te wekken, eer ze tot eene aderlaating overgingen, waarmede men thans zoo roekloos te werk gaat. Men heeft, om 't geen ik zegge bevestigd te zien, de Liassen met Recepten van de Hippocratessen dier dagen, by de oude Leidsche Apotheekers, slegts na te gaan; wanneer men ontdekken zal, welk eene ontelbaare menigte van Decocta aperientia, resolventia en sudorifera, van de quinque radices aperientes en dergelyken, 'er op de indicatiën van Rheumatismi, ja ook wel sterk op die van eene Peripneumonia enz. voorgeschreeven zyn. Ik spreek hier op myne ondervinding in die dagen, toen van swieten en oosterdyk in deeze Sad wonderen deeden, en ik, als Leerknegt, in eene der beste Apotheeken woonde. Ondertusschen begrypt men wel, dat ik hier mede het oog niet heb op een sterk toeneemend gevolg der Rheumatismi, welker scherpe aanprikkelingen op de Pleura vallen; en aldaar ontsteeking veroorzaaken. Wie, die als Geneesheer den aart van zulk eene ontsteeking kent, zou als dan zy- | |
[pagina 1639]
| |
ne Ga naar margenoot+toevlugt niet tot eene aderlaating neemen? In zulke gevallen maakt de nood eene wet. Neen, ik bedoel hier maar alleen die vliegende of zelfs ook plaatzelyke pynen, by welken, door eene belette doorwaasseming, de wegen ter ontlastinge of zweetinge toegewrongen, en, door verstopping van zuure of verdikte Vogten, toegeslooten worden; tot welker geweldige verdryving men het Lichaam veeleer in kragt behoort te houden, dan te verzwakken. Dit leert de natuur onzen Boeren wel; die zigzelven, als zy dergelyke plaatselyke pynen gewaar worden, door eene buitengewoone beweeging in 't zweet werken; en zig dus als met geweld herstellen. Dan al genoeg van de belette doorwaasseming door de schielyk opkomende koude. Laat ons nu, hier van afstappende, voorts nagaan, wat 'er verder in aanmerking komt, met betrekking tot de zelfstandigheid der pynverwekkende stoffe zelve. 't Is zeker dat deeze zeer onderscheiden kan weezen in verschillende gestellen; naar dat het Lichaam natuurlyk wateragtig, of bloedryk is, of alrede eenig andere bedorven vogt bezit; dit lyd geen tegenspraak. Hier benevens is het nagenoeg bewysbaar, dat de aandoenende stoffe, niet alleen, ten tyde wanneer ze gebooren word, maar ook als zy zig vastzet, veelal wateragtig en een overtollig Weivogt is; als mede dat dezelve eene byzondere zuurige of zoutagtige, zoo niet ook eene olyagtige, zelfstandigheid | |
[pagina 1640]
| |
Ga naar margenoot+bezit: 't welk de reuk en de scheikundige Proeven op 's Menschen Zweet duidelyk toonen. Maar hoe nu deeze zuure zoute of olyagtige aart uit het bloed zelve ontstaa, of uit de scheiding der Galvogten of die der Pissen enz. gebooren worde, dan niet; mitsgaders of de Chyl of Melkvogten zig hier onder mengen, is zeker een gewigtig stuk, der onderzoekinge waardig; doch het zou ons hier te verre afleiden: denkelyk zullen we 'er nog wel nader van moeten spreeken, by 't voordraagen onzer aanmerkingen op onze Lands Galziekten. Met betrekking tot ons tegenwoordig onderwerp, is 't zeker, dat die Vogten in de Rheumatici afgescheiden worden, door de uitwaasseming; en dat zy zig samenzetten by mangel van vermogen om dezelven af te scheiden. In het eerste geval worden zy als onnut door de natuur uitgedreeven; en in het andere laaten zy, in stede van eene heilzaame mededeelende kragt, geestrykheid of voeding, te veroorzaaken, pynlyke en smertlyke aandoeningen na. Deeze aandoeningen, die dan ook op de Zenuwen vallen, zyn, buiten de reeds gemelde Verkoudheid, en het Schouderwee, of koude op de Vliezen, zoo als men 't noemt, nog by uitneemendheid de oorzaak van de Kies- en Tandpyn. Eene kwaal, zoo algemeen in ons Land, dat 'er weinigen gevonden worden, die derzelver duldelooze knaaging niet ondervonden hebben; alleenlyk zyn 'er hier en daar | |
[pagina 1641]
| |
Ga naar margenoot+nog sterke Gestellen, welken 'er niet van weeten. Het gadeslaan der uitwerkinge van de Kiespyn, en 't bezef, dat de zekere zitplaats der ondraagelykste pynen in de Zenuwen te stellen is, leid ons, met andere Geneeskundigen, tot het denkbeeld, dat de Rheumatike of aanprikkelende pynverwekkende stoffen, die door de reedsgemelde oorzaaken in het lichaam gevestigd zyn geworden, voornaamlyk haar zitplaats in het Zenuwgestel hebben. Dit denkbeeld is te meer aanneemelyk, om dat de pyn, in geval men den invloed der Zinkingen op de Zenuwen kan beletten, ook ophoud of vermindert; schoon de stoffe zig nog in het Lichaam onthoude. Hier by komt, dat 'er, als een Lichaam eenmaal aan de eerste pynen gewoon word, en de zinkingagtige humeuren zig eindelyk, om zoo te spreeken, tot verzadigens toe, in de Zenuwen gezet hebben; dat 'er als dan Zenuwkrimpingen, Knobbels en Gezwellen ontstaan, die ten laatste de Zenuwen, hoe aandoenlyk anders, geheel doof en ongevoelig maaken. Dit word zeer sterk bevestigd, door het uitwerksel van de Jigt, aan 't welke de Lyders, na dat ze eerst, zoo als men zegt, vliegende was, door den tyd gewennen; wanneer de pyn plaatslyker word, of althans minder plaatsveranderend is. Men heeft zulks vry natuurlyk af te leiden, van de verdooving, die veele Zenuwen en Gewrigten reeds als ondergaan hebben; terwyl | |
[pagina 1642]
| |
Ga naar margenoot+de pyn nog in de gevoeligste plaatsen van de samenvlegting der Zenuwen huisvest; wanneer ze dan eindelyk ook het Hand- en Voeteuvel verwekt. Uit hoofde van dit alles zyn 'er geen geringe redenen om vast te stellen, dat de Zinking-, Jigt- of andere pynen haare voornaamste zitplaats in de Zenuwen hebben; ten minsten dezelven buitenge meen meer aandoen dan andere deelen des Lichaams. Van daar doet het afbranden der Zenuwe de Kiespyn in holle kiezen onfeilbaar stillen, en verzagt de branding der Moscha de Podagra-pyn: ook heeft de Meekrap mogelyk te meerder invloeds op Jigtige gestellen, om dat ze zoo sterk doordringt, dat ze tot op de Zenuwen werke; 't geen te minder vreemd voorkomt, daar men weet, dat de Meekrap, inwendig gebruikt, haare roode koleur zelfs aan de beenderen mededeelt. Dus ver het voornaamste van de Zinkingverwekkende eigentlyke Rheumatike Landsziekten voorgedraagen hebbende, ga ik over om te onderzoeken, welk eene vreezelyke menigte van kwaalen, of liever benaamingen, uit die zelfde Bronwel, waar uit deezen opborrelden, nog verder opwelt. Haar getal is groot, en ze zyn in de bykomende toevallen ontelbaar; nadien ze, zelfs in alle andere ziekten, wonden en kwaalen, die onder de Europische Volkeren gemeen zyn, als bedriegelyke Slangen verborgen liggen; waar door ze haare kenmerken in dit ons Land niet zelden moeilyk maaken. Hier door verkrygen ze | |
[pagina 1643]
| |
Ga naar margenoot+ook, schoonze veelal uit een en het zelfde grondbeginsel voortspruiten, naar de verschillende uitwerkselen en plaatsneeming in de deelen van ons Lichaam, onderscheiden benaamingen. Wanneer de Zenuwen, Spieren der Lendenen, der Wervelen en des Ruggegraats aangedaan worden, dan noemt men zulks Lendepyn, (Lumbago.) En hier uit word dikwils gebooren een pyn, welke op de Nieren valt, waar door de Piswegen meermaals, uit wederpyn, zeer sterk aangedaan worden. Dan ontstaat 'er wel eens eene verstopping of ligte pyn in het wateren, en vooral eene dikke brandige pisse; dit word somtyds bestempeld met den naam van Slymgraveel; doch het is eigentlyk eene slymzugt, een slymzetsel in de blaas, (Leucophlegmita in vesica.) Is het wyders, dat de Spieren van de Borst, mitsgaders de tusschenribbige Spieren aangedaan worden, dan ontstaat aldaar eene gespannen pyn, die men veelal Basterdpleuris, (Pleuritis notha. heet, om de nabyheid der pyne aan het Borstvlies, (Pleura.) daar de weezenlyke Pleuris in huisvest. In dit geval is de ademhaaling, welke door de tusschenribbige Spieren mede bevorderd word, moeilyk en angstig, zulks neemt toe, zoo die vestopping tot ontsteeking overgaat, en het Middelrif, (Diaphragma,) eigentlyk het Borstvlies, (de Pleura) ontstoken word; wanneer de zoo gevreesde Pleuris te voorschyn komt. Eene Ziekte, welke men zekerlyk met vollen recht eene | |
[pagina 1644]
| |
Ga naar margenoot+der gevaarlykste Landskwaalen noemen mag, die zeer veele Lyders wegsleept; of, zoo ze al geneezen worde, veeltyds eene kwynende kug, ja zelfs de Teering, agter zig laat. Deeze gevolgen dier Ziekte schynen in hooge drooge Landen minder plaats te hebben, dan hier; waar toe de boven in 't breede gemelde invloed van onzen kouden wateragtigen Dampkring, mitsgaders onze zinkingagtige zuure of bedorven, ja ook Blaauwschuitige, humeuren ten sterkste medewerken. Wanneer het gebeurt, dat deeze Zinkingstoffen, of scherpe Vogten, zoo verre doordringen, dat zy de Vliezen en bekleedzelen der gewrigten doorsluipen, en zig daar in vastzetten, dan vestigt de Arthritis, de Gigt of Jigt, het Flerecyn der oude Hollanders, aldaar haaren zetel. Eene kwaal, die men mede met vollen recht Vaderlandsch heeten moet; en mogelyk is zy, benevens de Verkoudheid, de allernationaalste. Men vind dezelve onder ryken en armen; zy is by den Boeren- en Burgerstand in 't algemeen, en inzonderheid by de bejaarde Lieden, bekend; ja, ze zit dermaate in den aart, niet alleen van sommigen maar zelfs van veelen onzer Ingezetenen, dat ze, gelyk men opmerkt, met de voortteeling in geheele huisgezinnen en familiën overgaa. Men heeft deeze kwaal, gelyk wy hier boven gezegd hebben, te houden voor het uiterste gevolg van de menigvuldige verkoudheden, en Rheumatike, nu zal ik hier zeggen, Jigtige humeuren; welker | |
[pagina 1645]
| |
Ga naar margenoot+uitwerkingen verschillende benaamingen krygen, naar de plaatsen, daar ze zig byzonder vestigen. By aldien zy zig vastzetten op of omtrent de Heupen, dan noemt men dit ongemak (Dolor Ischiaticus,) Heupwee; zetten zy zig in de Schouders of derzelver Gewrigten, dan heet het Schouderpyn, (Onagra;) in de Kniën of kniegewrigten Knieëneuvel, (Gonagra;) in de Handen of Vingers en derzelver gewrigten Handëuvel, (Cheiragra.) Veroorzaakt het eindelyk de zoo bekende ondraagelyke pynen in de Voeten, en by uitstek op den grooten Toon, dat kleen doch ontzaglyk plaatsje der kwaale; dan verkrygt het den naam van (Podagra,) Voetëuvel, of het word by uitneemendheid, met een hoflyk zagt woordje het Pootje geheeten. Alle deeze byzondere benaamingen zyn ontleend van de plaats, daar de Jigtpynen of aanprikkelende humeuren vallen, en die zy, terwyl ze, als 't ware, uit eenen Baarmoeder gebooren worden, tot hunne byzondere wooning verkiezen. Onze Hollanders heeten daarom de Jigt en het Podraga, niet ten onrechte, een Zusje en Broertje: en zeker dit Zusje en dit Broertje verzaaken hunne afkomst zoo weinig, dat zy, zoo misschien de Sexe hen niet deede verschillen, volmaakte tweelingen zouden zyn, die in gedaante en werking, minder dan Castor en Pollux van elkander zouden verscheelen. | |
[pagina 1646]
| |
Ga naar margenoot+Hier mede zouden wy, naar ons oordeel, bestaan kunnen, omtrent de vereischte melding deezer Landsziekten; maar 't zal niet oneigen weezen, dat wy, nevens de gemelde algemeene, nog eenige andere bykomende of verschillend werkende oorzaaken, die aan dit Land eigen zyn, voordraagen. Hoe zeer tog de opgenoemde Ziekten uit de gesteldheid van ons Land ontstaan kunnen, en ook werkelyk ontstaan, zoo is 't egter zeker dat men derzelver voortgang en toeneeming mede niet weinig heeft toe te schryven, aan een gebrek van genoegzaame voorbehoeding. Dit gebrek komt bovenal in aanmerking met opzicht tot die plaatsen, daar ons Land laag en moerig is; en de Inwoonders gevolglyk zeer onderhevig zyn aan den kouden opslag van een waterigen grond. De gevolgen hier van zyn blykbaar; nadien 't bekend is, dat zulks in de gestellen veeler Menschen, die ligtlyk bloot staan voor 't krygen van koude voeten, 't zy door sneeuw of anderzints, niet alleen het Podagra of Voetëuvel opwelt, maar zelfs gevaarlyke Kolyken en krimpingen in de Ingewanden doet ontstaan. Deeze aanmerking is my des te gewigtiger, om dat ik waargenomen heb, en ik durf 'er genoeg op aan, dat het door anderen, die belang stellen in de kennisse onzer Vaderlandsche Ziekten, ook zoo bevonden zal worden, dat naamlyk de meeste en wel de gevestigde Jigtpynen zig by uitneemend- | |
[pagina 1647]
| |
heid Ga naar margenoot+opdoen, onder onze Landzaaten, die zeer veel in wateragtige Landen werken. 't Is genoegsaam zeker, dat meest alle de bejaarde Lieden, en wel byzonder bykans alle de oude Vrouwen, in onze laage Veenen, door de Jigt aangedaan zyn; 't welk zig gemeenlyk op gezette tyden van het jaar openbaart, en wel voornaamlyk in den Winter, als zy zig tot de rust begeeven, en stil in hunne huizen aan den haard blyven. Hier tegen is het, naar myne ondervinding, (want hooger gaa ik niet,) ook waar, dat men in het hooge gedeelte van Zuidholland, met naame langs den Yssel, en om Ysselstein, tegen het Stichtsche en ook in 't Gooiland, ja, zoo 't my vrystaa buiten onze Provincie te treeden, in het Stichtse en Geldersche, minder jigtige Lieden ontmoet dan hier in Holland. Ik heb Gelderland, het Sticht en Overyssel doorreisd; naar den tyd, dien ik my aldaar heb opgehouden, en ingevolge van 't navraagen hieromtrent gedaan, vind ik voldoende reden om te zeggen, dat men, onder de Inwoonders dier Landstreeken, zulke blyken van jigtige gestellen niet gewaar word, als hier te Lande: zelfs weet men 'er onder de Landlieden en Boeren naauwlyks iets van. Daar benevens heeft men al voorlange, ten aanzien van verscheiden Hollandsche Steden, opgemerkt, dat de Jigt of het Podagra in de eene Stad meer dan in de andere zou heerschen. Men wil dat de Inwoonders van Amsterdam en den | |
[pagina 1648]
| |
Ga naar margenoot+Haag 'er meer aan onderhevig zouden zyn, dan die van Haarlem, Leyden en Rotterdam. Deeze Waarneeming heeft inderdaad eenigen schyn, vooral met opzicht tot de aanzienlyke en vermogende Lieden, welken niet veel beweeging maaken en allerlei spyze eeten, als mede door het langduurige zitten op hunne Kantooren, aan de vogtigheid en eene schadelyke Lugt te veel gelegenheid geeven, om zig in hunne Lichaamen te vestigen. Maar onder den gemeenen man, by Kruiers, Waagdraagers, Sleepers en allerlei werkvolk, mitsgaders onder de Soldaaten in den Haag, zyn deeze kwaalen op verre na zoo gemeen niet. In den Haag en elders bespeurt men de sterkste uitwerkselen van het Podagra, meest, onder de aanzienlyke Lieden; waarom de Boeren het eene Adelyke, en die van den Burgerstand het een Rykelui's Ziekte noemen. Dit is zeker ook niet al mis; schoon ik egter zeer wel weete dat 'er sommige Boerenlieden mede geplaagd zyn. Maar deezen benoemen het met den naam van Jigt, een dik Bien, Kramppyn enz. Als men hun wil beduiden dat zy 't Pootje in Hand of Voeten hebben, loopt men gevaar van hen te vertoornen; ‘waar wou 't my van daan komen’, zegt de Boer, ‘ik drink geen wyn; wat weet een Boer van 't Pootje’ enz. 'Er heerscht dus in dit opzicht een zeker vooroordeel; doch het is niet geheel verwerpelyk. Als men 'er wel op let, zal men bevinden, dat het | |
[pagina 1649]
| |
Ga naar margenoot+eigentlyke Podagra, schoon het den eenen of anderen Landman treffe, den Stedeling egter meer te beurt valt: het getal der Podagristen onder de Landlieden, tegen dat der Stedelingen, zal geen één tegen vyftig haalen. Zulks doet veelligt iemand vraagen, zou dan het Wyndrinken en Banketteeren hier toe medewerken? Dit is eene bekende Ziektekundige vraag, die meermaals beantwoord is, en waar over wy ons in deezen niet verder kunnen uitlaaten, dan voor zoo verre dezelve op ons Land betrekking heeft. Men vind, buiten tegenspraak, hier te Lande, veele voorbeelden van Lieden, welken geen of bykans geen Wyn drinken, en nogtans elendige Podagristen zyn, doch dan zyn het gestellen, die 'er van zelven toe geschikt zyn, of het by overërving hebben. Ook zyn 'er aan den anderen kant, sterke Wyndrinkers, die nooit van Jigt of Podagra weeten. Men kan des den oorsprong deezer kwaale niet volstrekt hier aan toeschryven. Ondertusschen staat dit evenwel vast, dat zulke Menschen, die zig sterk aan 't Wyndrinken overgeeven, en aan een wellustige tafel gewennen, deeze kwaal meerder voeden. 'tIs tog bestendig waar, dat 'er, by het gebruik van allerleie zwaare en veelsoortige spyzen, meer verdervelyke en ter rottinge overhellende afscheidingen in de Vogten blyven huisvesten; als mede dat de Jigtige en Podagreuze scherpe Vogten, wanneer ze zig daar mede vermengen, des te | |
[pagina 1650]
| |
Ga naar margenoot+eerder gelegenheid vinden, om in zulke Lichaamen te scherper en kenbaarder te werken. Byaldien men dit toestaa, blyft 'er geen twyffel over, of 'er ligt in die leevenswyze eene gantsch aanneemelyke reden, waarom de aanzienlyke Lieden in dit Land het meest aan 't Podagra kwynen. Hier nevens werkt dan ten sterkste mede de natuuroorzaak deezer Ziekte, voor zoo verre dezelve uit de gelegenheid van ons Land is af te leiden; waar aan de Adel zig wel het meeste blootstelt. De Edelen en aanzienlyken onzes Lands maaken, zelfs van de jeugd af tot in denouderdom, veel werks van de oeffening der Jagt; en de voornaamste Jagtdieren, als Haazen, Sneppen, Endvogels enz. hier te Lande, onthouden zig in onze laage en vogtige Landen: men moet ze, derhalven, aldaar belaagen, en zig dus aan de vogtigheid dier Landen blootstellen. Daarby komt dan nog, dat de Jagttyd hier altoos ten sterkste ingaat in den Herfst; in welk saisoen wy de meeste Nevelen, Mist en veranderlyke Winden hebben; onze Landen veelal vogtig zyn, en onze Polders of Droogmaakeryen niet zelden half dras liggen. Wanneer men dit in opmerking neemt, zal men, zonder eene verdere breedvoerige verklaaring, wel begrypen, hoe 't bykome, dat onze Jaagers, dikwils met natte en koude voeten behebd, daarby door de sterke oeffening in 't zweet geraakt, en weder schielyk opgedroogd zynde, meer- | |
[pagina 1651]
| |
maals Ga naar margenoot+de pynlyke gevolgen eener belette doorwaasseming moeten ondergaan. Wanneer men dit alles te samen neemt, en op den geleiden grondslag over de oorzaaken der Jigt redeneert; dan is de rede niet duister, waarom de aanzienlyke Lieden hier de Lande, in bejaarde dagen, veelal aan deeze kwaale kwynen. Onze Geneesheeren voegen 'er nog wel by, dat deeze Ziektespranken, by de Fles en eene Matres, sterk aangezet worden; en 't komt zeker niet ongegrond in bedenking, of de al te groote verhitheid op de schoone Sexe, ten deezen opzichte, niet wel iets nalaat. Wie weet of de uitputting van de eelste en fynste geesten, waar onder ik, op het spoor van den wyzen boerhaave, ook die der Zenuwvogten telle, niet dermaate de Zenuwen van haare kragt beroove, dat 'er geene genoegzaame doorvloeijing meer zy; maar eene verstopping in derzelver samenkomst, of, zoo als men van de Bloedvaten zegt, (Anastomosis,) kussching, veroorzaakt worde? Zou dit de reden niet wel zyn, dat de Podagra-pynen zig meest altoos zetten ter plaatse, daar de uiterste takken der Zenuwen samenkomen, en daar dus de fynste overgang der geesten moet geschieden? Ik bepaal niets; doch ik denk niet, dat het gezegde zoo vreemd zal voorkomen, dat het geene bedenking lyde, of niet het natuurlyk misbruik, van het verhit verspillen der fynste geesten, ten sterkste kunne medewerken, tot de onmagt, om- | |
[pagina 1652]
| |
tegenstand Ga naar margenoot+te bieden aan de bykomende oorzaaken, die, door eene belette doorwaasseming en verderf in het bloed, de grondslag der Ziekte zyn? Hoe 't zy, 'er moet gewislyk een samenloop van oorzaaken weezen, welke geen of minder vat heeft op de Ambagtsen Boerenlieden; en 't is zeker, dat dezelven in het stuk der Voortteelinge zoo aanhoudend verhit niet zyn als de dertele Adel. Wat wyders Amsterdam betreft; zoo 't, gelyk veelen willen, doorgaat, dat de gemelde ongemakken aldaar, meer dan in andere Steden, gevonden worden, dan dient men, by de gelegenheid, welke de wellust heeft, om 'er haare rollen vryer te speelen, ook nog deeze opmerking te voegen. Dat men geen geringe bykomende oorzaak hier van zou kunnen vinden, in de veeltyds, en vooral genoegzaam den geheelen Winter door, morsige en vogtige Straaten; waar nevens men dan ook wel te letten heeft op de verdervelyke uitwaassemingen des Zomers, mitsgaders op den slegten moerigen grond der Stad. Voegt hier by, dat de yver voor den Handel, de Amsterdammers, op de Koopbeurze, langs de Straaten, in de Pakhuizen enz. zeer veel koude aan de voeten doet doorstaan; 't welk zeker in dit geval eene aanmerking van weezenlyk gewigt is. Indien men verder, volgens derzulker gevoelen, beweert, dat de Rotterdammers 'er minder aan onderhevig zyn; dan zou men in het tegenovergestelde mogen denken, dat de gelegenheid der Stad | |
[pagina 1653]
| |
Ga naar margenoot+op beter grond, de mindere vogtigheid der Straaten, en de frissche Maaslugt, hun in dit geval begunstigen: want voor 't overige is 'er geen gegronde rede, om aan de Ingezetenen dier Stad eene geregelder leevenswyze dan aan de Amsterdammers toe te schryven: en hier mede stappen wy van dit onderwerp af. Tot dus verre hebben wy de voornaamste Ziekten, Kwaalen en Landeigene Ongemakken, die uit de gesteldheid van ons Land en deszelfs Dampgewest voortspruiten, inzonderheid voor zoo ver ze op de uitwendige en inwendige deelen, door eene of schielyk ontslooten of belette doorwaasseming, vallen, afgeschetst; laat ons nu zien, hoe 'er verder, uit dezelfde Lugtsgesteldheid, een ander heir van kwaalen voortkomt; die op onze Ingewanden, en, zoo als de Geneesheeren spreeken, op onze Partes Nobiles of Edele Deelen, welken noodwendig tot het leeven behooren, vallen. De voornaamsten van die soort, welken hier te Lande, schoon ze ook aan andere Gewesten gemeen zyn, eene by uitstek schadelyke rol speelen, zyn de Keelziekten en de Longezugt, met derzelver gevolgen. Ga naar margenoot+Het getal der eerstgenoemden is groot in onderscheidingen; doch een voornaame is die Keelziekte, welke voorkomt als een gevolg van eene niet welgescheiden verkoudheid, of uit eene ontsteekende oorzaak, die in de Lugt ligt, ontstaat. Wy kunnen ons hier niet ophouden, met alle | |
[pagina 1654]
| |
Ga naar margenoot+de byzondere Keelgezwellen, als daar zyn knoestige, veretterende, heetvuurige, stuiptrekkende, en wat dies meer zy; maar hebben, met betrekking tot ons Land, wel inzonderheid aan te merken, dat de waterige Keelgezwellen de Ingezeetenen nog al veel aandoen. Dewyl nu dit ongemak bestaat uit eene wateragtige, schraale, koude, slymerige en zinkingverwekkende opzwelling, die eene pynlyke uitwerking in de ademhaaling, en vooral in de doorzwelging, maakt; zoo is, uit eene vergelyking hier van met de Verkoudheden, zeer gereedlyk na te gaan, dat het onderscheid alleen daar in bestaat, dat de kwaade stoffen in dit geval op de Keelklieren vallen, daarze in het andere op Snotklieren vielen. Als deeze aandoening niet spoedig gescheiden word, kan zy ligtlyk tot zeer gevaarlyke ontsteekingen overgaan. Zulke Keelgezwellen zyn al vry veelvuldig onder onze Landzaaten; des ook de gemeene Man en de Landlieden hier tegens hunne huismiddelen kennen. Als daar is het verwarmen van de Keel, met 'er warme doeken, pappen, en zoo voorts, op te leggen; zeer algemeen is 't, zulks te doen met eene kous, die men des daags aan de voeten heeft gehad, en met veel zweetagtige stoffen bezet is; wyders bedient men zig van gorgelingen met Knolle- en Koolsap, als mede met water, waarin eene gloeiende kool gedoofd is, en meer diergelyke: alle welke middelen, waarlyk, | |
[pagina 1655]
| |
Ga naar margenoot+dikwerf veel dienst doen. Voorts heeft onze Boerenstand nog al veel op met het gorgelen met hun eigen water; een beklaagelyk overblyfsel van het vooroordeel, dat de Pisbekykers en Kwakzalvers der voorige Eeuwen ingeboezemd hebben, en nog niet geheel verdweenen is. Het en en 't ander verstrekt intusschen ten bewyze, dat de Keelziekte onder ons geen vreemde kwaal zy. Minder Landeigen, doch egter nu en dan zeer gedugt, zyn de heete Keelsontsteekingen, die, door eene onverhoedsche ongesteldheid in de Lugt, by de inademing, zoo scherp zyn, dat ze, onmiddelyk, den Longeklep, en deszelfs zoo menigvuldige wonderbaare Spieren en Klieren, met eene daadlyk heete ontsteeking aandoen; zy sleepen, zonder eene gelukkige en spoedige scheiding, den dood na zig; of veroorzaaken, als ze op de Longen zelven vallen, een nieuwe niet min doodlyke ontsteeking; tot welker gevolgen die kwaalen behooren, welken, onder onze Ingezeetenen, de gevreesde Longezugt verwekken. Schoon men deeze Ziekte met opzicht tot de waare Longezugt, (Peripneumonia vera,) mede niet volstrekt onder onze eigentlyke Landskwaalen kunne brengen, kan dezelve evenwel, met betrekking tot de Basterd Longezugt, (Peripneumonia notha,,) niet geheel onaangeroerd blyven. Men verstaat door de eerstgenoemde eene aandoening in de Longvaten, die tot eene ontsteeking (Inflammatie,) overhelt of over- | |
[pagina 1656]
| |
slaat, Ga naar margenoot+en eindelyk eene waare plaatslyke ontsteeking voortbrengt. Deeze ontsteeking bevind zig vooral aan de Longslagaderen en derzelver zylingsche takken; en vervolgens op tweeërleie plaatsingen, naamlyk aan de einden der Slagaderen, of aan de einden der Lugtaderen; doch in de sterkste aandoening aan die beiden. Zy word meest gebooren, als het Lugtgestel aangedaan is door scherpe vogtigheid, scherpe droogte en hette, of als ze gedrukt word door zwaare en brandige uitdampingen; hier te Lande, zoo veel ik weder myne opmerkingen durve voordraagen, by stinkende Mistdampen en Nevelen, door Noorde Winden aangevoerd. De vogten worden hier door sterk samentrekkende, en dus beleedigend of kwetsend; vervolgens zet de Chyl, verdikt wordende, alles uit; hierop volgt verstopping, na de verstopping ontsteeking, en deeze slaat, over de geheele Long, van de eene plaats tot de andere over: de ademtogt word belet; het bloed word verhit, en zoo geweldig aangedaan, dat 'er het verderf in slaa, 't welk den dood ten gevolge heeft. De overige oorzaaken als daar zyn die van schielyk te loopen, de Lugt te ontzingen, tegens sterken Wind in te gaan, zyn toevalligheden die op ons Land niet byzonder betrokken kunnen worden. Ook is deeze Ziekte, ten sterkste genomen, voornaamlyk oorspronglyk, uit de kwaade stoffen die de Lugt, zoo wel elders als hier, met zig voert. Wyders houd ik | |
[pagina 1657]
| |
Ga naar margenoot+de Basterd Longezugt, schoon dezelve zoo gevaarlyk niet zy als de eerste, hier te Lande, egter voor niet minder gedugt. Deeze word veroorzaakt door de gestremde goore Snotstoffen, of ontstaat uit eene verzameling van aanprikkelende Zinkingstoffen en scherpe humeuren, die zig eerst op den Longeklep zetten, en daar na in de Longepyp, met een koud verdikt Speeksel; dat zig eindelyk overal in de Longvaten aanzet. Hier door word derzelver werking in de uitädeming belemmerd, benaauwd en angstig gemaakt; de verdikking neemt, zoo deeze aanzetting door geene middelen verdund kunne worden, of niet eenigzins los raake, van stond tot stond toe, tot dat 'er ten laatste eene volkomen verstikking op volgt. Deeze Ziekte brengt dus doorgaans te wege eene logge verflaauwende uitwerking in den omloop des bloeds; het welk ook natuurlyk volgen moet, uit de gemeenschap, die het hart en de omloop des bloeds met de Longen heeft; vooral, indien het bloed zelve alrede door de kwaade stoffen is aangedaan, en de gestellen bereids volkomen of jigtagtig of Scorbutik zyn. Men bespeurt deeze ongesteldheid om die reden ook doorgaans, zoo niet bestendig, in dit Land, als de verkoudheden en jigtige toevallen heerschen, dat is, in het Na- en in het Voorjaar. By aldien dezelve in den Zomer voorvalt, is ze, naar veeler gedagten, veelal doodlyk, zoo 'er de verrottende stoffen, door hette ont- | |
[pagina 1658]
| |
stooken, Ga naar margenoot+by medewerken: te meer daar de aandrang van het verhitte bloed dan des te sterker kragt oeffent. In den Herfst, den Winter of het Voorjaar word deeze Ziekte, als zy in haar volle geweld is, doorgaans vergezeld van eene langsaame Koorts; en dus werkt ze minder geweldig op de ontsteeking: maar in den Zomer zyn alle Koortsen meestal driftiger, en dus word de ontsteeking dan ook sterker aangezet. Misschien ligt hier in ook wel eene rede, waarom de eigentlyke Longezugt meestal in den Zomer het geweldigste en gedugtste is. Ondertusschen word het Bloed, in welk een Saisoen men zig ook bevinde, het zy, dat de Longen zelven aangedaan worden, of dat de Longpyp in de basterd Longezugt verstopt zy, in beide de gevallen in zyn omloop belemmerd; het tragt dan zyn gewoonen weg met geweld te openen; waar door de Lyder ten uiterste benaauwd word, des hy, zoo 'er geen scheiding kome, verstikke en sterve. Deeze Ziekte treft in ons Land meestal de bejaarde en oude Lieden. Ze zyn van natuure harder van huid geworden; bezitten minder vlugge leevensgeesten; worden ter oorzaake van ons Landgestel verhard, en verkrygen van zelve taaier en slymeriger vogten; terwyl ze ook de verdikte vogten, door verkoudheid gebooren, minder kunnen ontlasten. Dus worden zy, door hunne verdikte humeuren, natuurlyker wyze tot deeze kwaal geleid, en in veel | |
[pagina 1659]
| |
Ga naar margenoot+grooter gevaar gebragt, dan de jongere Lieden, welken haar, door de kragt hunner Leevensgeesten, nog kunnen overwinnen. Wy verzoeken dat de Leezer, met dit ons verslag van de algemeene eigenschap deezer Ziekte, onze aanmerkingen wegens de Verkoudheden, en de daar uit volgende ongemakken, gelieve te vergelyken. Ook kunnen wy niet nalaaten, by het gezegde nopens dit onderwerp, nog eene aanmerking te voegen, die wel eigentlyk tot de ongemakken, welken uit de leevenswyze of de Diëet der Hollanders ontstaan, behoort, maar hier geplaatst dient te worden. 't Komt my, onder verbetering, voor, dat tot de taaie slymerigheid, die in zulk eene basterd Longezugt gebooren word, niet weinig medewerkt de toestand van die slymerige gestellen, welken, door het onmaatig Tabakrooken, alrede den Longeklep, de Keel en de Longebuis, ja ook veeltyds de Longen zelven, met een taai slym bezet hebben. Ik voor my ben van gevoelen, dat het verdikken van de Chyl, het Speeksel en de Klieren, hier door in veele, niet in alle, gestellen veroorzaakt, zeer veel kan toebrengen tot de gedugte gevolgen eener verstikkinge: en dat men, in gevallen van de Basterd Longezugt, wel degelyk hebbe gade te slaan, in hoe verre zulks de ongemakken verergere, of samenwerke met de oorzaaken, welken van eene kwaade inademing, of verkoude scherpe vogten ontstaan, en die als 't ware eene | |
[pagina 1660]
| |
Ga naar margenoot+tweeledige oorzaak bevestigen. Doch in hoe verre het misbruik van Tabakrooken, en de daar uit ontstaane slymerige taaiheid in sommige gestellen, tot eene allengs aangroeiende verdikking of verstopping medewerke, behoort tot onze nadere overweeging der Ziekten, welken uit de Nationaale gewoonten ontstaan. Ga naar margenoot+Na 't afhandelen van dit onderwerp, staat ons nu voorts het oog te vestigen op eene by uitstek zoo genoemde Landskwaale; die zoo veel gerugts in gantsch Europa, vooral in deszelfs Noorder gedeelte, maakt, dat ik dezelve eerder als eene Europische Ziekte van het Noorden, dan, als gelyk veelen blyven doordringen, eene Landeigene Ziekte der Nederlanders, en vooral van onze Hollanders, beschouwe. Men benoemt dezelve met den naam van Blaauwschuit, Scorbut of Scheurbuik. Dan, wat zal ik 'er tog van melden, dat 'er niet alrede over gezegd is? Zal ik de Schriften van den wyzen boerhaave en van den beroemden van zwieten uitschryven? Zal ik de weergalooze waarneemingen van den Engelschen sydenham op onze Landen overbrengen? Zal ik ter toetze stellen het geen Doctor stocke hier omtrent, met opzicht tot ons Land, al of niet aanneemelyk voordraagt? Zal ik eindelyk onze Geneesheeren over alle die Scorbutike bepaalingen en afleidingen, welken hun tot verveelens toe voorgesteld zyn, onderhouden? ik staa 'er waarlyk over verlegen. | |
[pagina 1661]
| |
Ga naar margenoot+Als ik daarenboven indenke, hoe veele eigentlyke, hoe veele bykomende, hoe veele twyffelagtige oorzaaken zig hier opdoen; en in welk een uitgebreid onderzoek ik my zal inwikkelen, wanneer ik my hier in toegeeve; dan moet ik voor de vuist betuigen, dat ik vreeze, niet alleen my zelven, maar ook alle myne Leezers te zullen verveelen. Daar ik 'er my egter onmogelyk geheel van ontslaan kan; nadien myne taak vereischt, dat ik 'er, met opzicht tot Holland van spreeke, zal ik myne gedagten deswegens beknoptlyk mededeelen. Maar dewyl dit stuk, naar myn inzien, tot nog toe niet volstrekt beslissend afgehandeld is, zou ik my zelven aan rechtmaatige beschuldigingen blootstellen, zoo ik hier omtrent eene Meesterlyke bepaaling wilde maaken; waarom ik myne volgende voortellingen, nopens dit onderwerp, slegts als eene Proeve aangemerkt wil hebben. En in deeze Proeve, zal ik kortlyk, maar tevens, zoo ik hoop, zaaklyk voordraagen, 't geen ik 'er, myns oordeels, op goeden grond, steunende op de beproefde Schriften van anderen, op myne Ondervinding, en de gezonde Reden van weete; zoo verre het zelve voor myne Vaderlanders in 't algemeen vatbaar beschreeven kan worden. Het lyd geen tegen spraak, dat hier de vogtige Lugt, de uitwaasseming der Noordzee, der Rivieren, Meeren en Poelen, benevens de aanvoer der Winden, met één woord, de Hollandsche Dampkring, weder | |
[pagina 1662]
| |
Ga naar margenoot+in aanmerking moet komen; dat zeer natuurlyk is, gelyk men uit het voorheen gezegde, wegens den invloed van den Dampkring, terstond kan afleiden. Voorts hellen de meeste Geneesheeren over, om by die oorzaaken, vooral als eene voorbereidende oorzaak, wel inzonderheid te voegen, de uitwaasseming onzer brakke Gronden en Veenen; mitsgaders zoo als de oplettende van zwieten aanmerkt, het bewoonen van natte of vogtige Huizen en Kelders, benevens het slaapen op vogtige plaatsen. En men zal deeze aanmerking gewislyk zeer gegrond vinden, als men nagaat, hoe dikwerf, hier te Lande, het Stroo onder de Bedden, ja zelfs de gevulde Matrassen in de lugtige Ledekanten, door de opdamping der vogtige gronden, in korten tyd verrotten; waar door ook het stilliggend Beddegoed, in de zindelykste huishoudingen, op de minste vogtige Lugt, muf begint te rieken. Omtrent deeze vogtigheden nu merkt die schrandere Arts tevens aan, dat dezelven eene zoute, zuuragtige, verdervende stoffe bezitten; die, door onze inädeming, en de inslurping der porien, in het Lichaam indringt, en het bloed door den tyd verdervelyk maakt. Hoe men ook voorts hier omtrent moge denken, dit is althans zeker, en wy hebben 't reeds meermaals herhaald, dat de Inwoonders onzer laage Landen, daar de gemelde uitwerkselen der vogtige woonplaatsen meest heerschen, veel | |
[pagina 1663]
| |
Ga naar margenoot+sterker en doordringender van het Blaauwschuit aangetast worden, dan zy, die de hoogere Landen bewoonen. Men vind deeze ongesteldheid, 't is waar, ook somtyds by de laatstgemelden; doch dan is 't, vermoede ik, meerendeels eene overërving door geboorte of huwlyk, of 't ontstaat uit eene veranderde wooning. Wanneer men dit stuk bepaaldlyk met opzicht tot Holland beschouwt, zal men deeze kwaal in Noord-holland sterk, maar allersterkst in Waterland vinden. In onze Veenen aan den kant van 't Haarlemmermeer, aan de Zandzyde, dat is van Haarlem as tot aan Leyden, is dit ongemak maatig; doch aan den Veenkant, en voorts in Amstelland tot aan de Boven-Vecht, heerscht het sterker. Op de Zeedorpen, bespeurt men die ongesteldheid flaauwtjes by de Mannen, maar zy is onder de Vrouwen gemeener. In 't Gooi omtrent Naarden, weet men 'er weinig van; en schoon 'er aan de Maaze en den Yssel veele gestellen mede geplaagd zyn, is het 'er egter minder gemeen, dan aan den Ykant. Uit deeze algemeen bekende omstandigheden, mag men veilig genoeg besluiten, dat 'er eene zekere voorafgaande en medewerkende oorzaak deezer kwaale te vinden zy, in de gelegenheid van min of meer laage en wateragtige Landen. Hier by mogen ook wel in agt genomen worden de gewoonten, die het huislyke leeven medebrengen; byzonder in Noordholland en Waterland, daar de Vrouwen een stil huiszittend leeven leiden, en | |
[pagina 1664]
| |
Ga naar margenoot+door het veelvuldig drinken van Thee en Koffy nog wateriger worden. Voorts geeft het gebruik van veel Visch, inzonderheid van Zouten Visch en dergelyke spyzen, een zeer slymerig taaihumeurig gestel; dat te gereeder met de voorgemelde oorzaaken medewerkt, om dat 'er de vogten eene goore olyagtigheid door verkrygen. Wat men intusschen ook eigentlyk te denken hebbe van de al een en andermaal voorgedraagen eerste oorzaaken, men kan zekerlyk niet ontkennen, dat derzelver gevolgen, met die der naderhand bykomende oorzaaken, zig gesamentlyk in de vogten der Lichaamen plaatsen, en voorts in het gantsche gestel hunne uitwerkingen vertoonen. Ongetwyffeld hebben deeze in 't almeen aangenomen Stellingen haar gewigt; en ik houde my aan deeze opgave, voor zoo verre myne tot nog toe beredeneerde kundigheden daar mede overéénstemmen. Dan hoe bondig my dit ook toeschyne, en hoe zeer ik de gedagten van bekwaame Mannen eerbiedige, kan ik nogtans niet wel nalaaten, myne volgende bedenkingen over het Scorbut, by deeze gelegenheid, nog voor te draagen. Voor alle dingen zou ik wel wenschen, eens een bondig op scheikundige, en andere, Proeven steunend bewys voor 't aangenome gevoelen te vinden; of eene naauwkeurige Verhandeling te zien, in welke men aantoonde, waarom, zoo het, (gelyk men genoegzaam algemeen stelt,) waar zy, | |
[pagina 1665]
| |
Ga naar margenoot+dat de Scorbutike aandoeningen, vogten en humeuren, als aan dit Land byzonder eigen, gehouden moeten worden, en dat de oorzaaken dier kwaale voornaamlyk in onzen Dampkring zweeven; waarom deeze kwaal egter, in die zelfde uitwerkingen, even sterk zy door geheel Europa, en vooral, ingevolge de ondervinding van sydenham, in Engeland? Daarbenevens verlang ik zeer te weeten, waarom zy in verscheiden Ziekten, zoo niet in alle de reeds opgenoemden, dermaate sterk doorstraale, dat men 'er mede in twyffel geraake? En 't zou eindelyk verre gebragt zyn, indien men konde verklaaren, hoe 't bykome, dat deeze Ziekte, in verscheiden gestellen, een klaarblyklyk onderscheid van uitwerking hebbe; en daarenboven, in zoo veele verschillende streeken van een kleen Gewest, alk Holland is, aan zulke wisselvallige veranderingen onderworpen zy, dat men, onder een en denzelfden Dampkring, en de eigenste Lugtïnademing, op een verschil van nog geen half uur, eene merkbaare verandering bespeure? Ik erken dat onze Dampkring bezwangerd is, en onze aardsche uitwaassemingen vervuld zyn met een scherp invreetend zuur; ik staa toe, dat men dit, naar believen op naast beweezen gronden, heete, een Zeezout, of een algemeen zuur, of, zoo als ik nog al denke, een vermengd zuur of zout, dat uit allerleie Lichaamen des Aarbodems in de Lugt concentreert, of zig | |
[pagina 1666]
| |
Ga naar margenoot+daar mede vereenigt. Men kan dit zeer wel onbeslist laaten; nadien 'er buiten kyf iets dergelyks in onzen Dampkring zweeft; daar wy weeten, hoe die scherpheid op Ga naar margenoot+ons Lood en vooral op ons Yzer werke, hoe het daar invreete, en in korten tyd eene gantsche ontslooping te wege brenge. Dit bekend zynde, is 't aan geen tegenspraak onderworpen, dat zulke sterke stoffen, die de Metaalen niet kunnen wederstaan, veel minder door ons dierlyk gestel afgeweerd kunnen worden; des alles samenloope, om een ieder de nadeelige uitwerking hiervan op onze lichaamen te doen erkennen. Maar met dit alles ben ik voor my zelven nog niet voldaan, wegens het onderscheid dat 'er omtrent deeze Ziekte plaats heeft, in zulk een kort bestek, als, by voorbeeld, dat van Rotterdam en Noordholland, ja, 't geen in de Lynrekening nog korter is, tusschen dat en het Gooiland. My op de natuur der zaake grondende, redeneer ik deswegen aldus. Indien de uitwerksels van het Scorbut, volstrekt alleen, uit de gelegenheid van dit Land en onzen Dampkring ontstonden, dan zou het Scorbut, aangezien den gelyken invloed van den Dampkring, op zulk een klein bestek Lands, als dit is, zeer algemeen moeten werken; ten minsten zoo algemeen als overal de Verkoudheden, de Basterd Longezugt, en de Zinkingen. Dan de ondervinding spreekt dit tegen; men ziet dat deeze | |
[pagina 1667]
| |
Ga naar margenoot+kwaal sterkst heerscht onder de bewooners van wateragtige Landen; het eene jaar meer dan het andere, en dat zy nu in deeze dan in geene dier streeken algemeener is; 't welk ik, des gevergd, zou kunnen bewyzen; doch dat ik nu kortheidshalven overslaa. Zou men hier uit niet wel mogen besluiten, dat het Scorbut zulk eene eigentlyke algemeene Landskwaal niet is, als men wel voorgeeft? Laat ons, na deeze bedenkingen, nog wat hooger gaan met vraagen, en bezien, of we ook de rechte oorzaak deezer ongesteldheid kunnen naspeuren? Zou deeze kwaal, zedert de aangroei der Zeevaart, niet zoo wel als hier onder de Zeevaarende Volkeren, daar ze tog meest heerscht, van elders overgebragt zyn? Zou 'er de Zeevaart en Zeehandel niet iets toe doen? Men leeze de voortreffelyke Verhandeling van den geleerden rouppe, over de Ziekten der Zeevaarenden, en zie hoe het gevoelen van den geagten boerhaave daar mede overéénstemme. Men slaa tevens gade, hoe Doctor stocke, die opzetlyk over het Scorbut, als eene Ziekte der Nederlanders, gehandeld heeft, wel byzonder van een Land- en Zee-Scorbut spreekt. Zou het, dit nagaande, ongegrond zyn te stellen, dat het nu wel eene soort van Landskwaal is geworden, gelyk aan die van het Noorderdeel van Europa, vooral by de Zeevarenden, en onze Ingezeetenen aan de Zeeboezemen; doch dat het geene Landskwaal is, welke uit de natuur van ons Land voortspruit, | |
[pagina 1668]
| |
Ga naar margenoot+dan voor zoo verre zy zig sterkst vertoont, in die Lichaamen, welke wezenlyk aan onze Landskwaal, te weeten de Jigt, kwynen? Zulks komt my zoo aanneemelyk voor, dat ik, voor my, onder verbetering, het Scorbut onder ons aanzie, als eene tot verrotting overslaande Jigt of Zinkingstoffe, die zig met de scherpe uitgewaassem de Ziektestof onzer laage slegte Poelen vereenigt. En hierop durf ik dan eindelyk nog wel voluit vraagen, of ik niet rechtmaatig besluiten moge, dat hier in eene byzondere rede ligge, waarom men dit uitwerksel, onder de Noordhollanders en Amstellanders aan den Ykant, sterker dan elders bespeurt; vooral als men 'er byvoegt dat dit gedeelte onzer Natie tog voorlang het sterkste Zeevaarende is geweest; men gaat aldaar dagelyks meest met onze Scheepsgasten om, en men woont 'er ook meest aan onze schadelykste Poelen. Ik hel te meer tot dit denkbeeld over, omdat, zoo het de Zee alleen deed, dan zouden onze Strandbewoonders 'er allermeest mede besmet zyn; en zoo 't algemeen in het Land ware, dan zou ons hoog Zuidhollands gedeelte het zoo sterk als eenige andere streek gewaar worden. Men zou hier, 't is waar, kunnen tegenwerpen, dat Rotterdam ook eene Stad van een uit, gebreiden Zeehandel is, en dat men 'er egter het Scorbut minder doorgaande sterk ontmoet, dan in de gemelde streeken. Doch hier omtrent staat wel in agt te neemen, dat 'er te Rotterdam doorgaans frisscher | |
[pagina 1669]
| |
Ga naar margenoot+lugt is, dan te Amsterdam; als mede dat, gelyk we ten opzichte onzer Strandbewooners in dit geval reeds aangevoerd hebben, de Zee- en Maaslugt aldaar minder kwaade stoffe uitlevert, en de grond 'er ook zuiverder is, behalven in de byleggende Veenen. Voorts neeme men, met betrekking tot dit ons onderwerp, nog in aanmerking, dat de Scorbutike besmetting, om eene en andere reden, nu minder dan meerder doorslaat, en by sommige gelegenheden de eene plaats meerder treft dan de andere. Ik wil zeggen, dat de Scorbut, by sommige besmettingen, eene plaats veranderende Ziekte kan worden; en dat deeze Ziekte, met de eigentlyke Landsziekte, de Jigt en Verkoudheid, vereenigd, plaatselyk kan worden. Voegt hierby dat zy dus ook een gestel, dat te vooren Rheumatik was, natuurlyk Scorbutik kan maaken; waar toe dan ook zekerlyk niet weinig kan medewerken, het veelvuldige gebruik van gezouten Visch, Vleesch en ander voedsel, dat ligtlyk ten verderve teert. Alvoorens van dit onderzoek geheel af te stappen, zal ik hier nog eene nadere gedagte opgeeven, welke my al te aanneemelyk schynt, om dezelve niet voor te draagen; te meer, om dat ze vry wel strookt met het geene boerhaave in dit opzicht uitdrukkelyk zegt: naamlyk, dat deeze Ziekte meest die geenen kwelt, welke naast aan de Zee woonen, vooral op plaatsen, die door 't Zeewater overstroomd zyn geweest, | |
[pagina 1670]
| |
Ga naar margenoot+of daaglyks worden; daar men Meeren, Poelen, een spongieuzen of ligten Grond, vette Moer of Slyk heeft; of die op een laagen grond, tusschen, en aan, de Dyken en Waterscheidingen gelegen zyn, enz. Indien men deeze bepaaling eens overbrengt op Noordholland, dan behoeft men niet te twyffelen, althans ik voor my twyffel 'er niet aan, of die wyze Man bedoelt 'er dit Gewest mede. Zoo 't my nu vrystaa, dat voetspoor te volgen, en verder op myne ondervinding af te gaan, verleent het my grond om vrymoediger te beweeren, dat het Scorbut, uit dit oogpunt beschouwd, alleenlyk uit zulke Poelen en Landstreeken, en niet uit het geheele Land, noch deszelfs Dampkring of Lugt, ontstaat. In 't Jaar 1775 is my, onder anderen, ten duidelykste by beproeving gebleeken, dat de Wateren in Waterland zeer sterk bezet zyn, met vuile, stinkende en invreetende, geele stoffen; die, schoon dit Land oppervlakkig, week en moerig zy, en geen blyk van een overal doorgaanden harden Ga naar margenoot+Oehr of Yzergrond hebbe, nogtans ten klaarste toonen, dat 'er eenige ontbonden okeragtige stoffen in huisvesten. Ze zyn dermaate met het Water vereenigd, dat men het zelve, na alle uitgedagte middelen, 'er niet volkomen van kunne zuiveren, ten dienste van zekere Fabrieken; zelfs behoud het Water, hoe zuiver het ook zy, een wrangen samentrekkenden smaak. Men vergelyke nu eens hier mede | |
[pagina 1671]
| |
Ga naar margenoot+het geene wy in ons Eerste Deel, wegens de Bron, door het Leger van germanicus caeser aan den Zeekant ontdekt, gemeld hebben; te weeten: dat den Krygsknegten,Ga naar margenoot+ op het drinken van 't Water uit die Bron, binnen twee Jaaren, de Tanden uitvielen, en de Gewrichten in de Knieën verzwakten en los wierden. De toenmaalige Geneesheeren noemden deeze kwaal Sceletyrbe en Stomacace; heden wil men, dat het Scorbut geweest zou zyn. Wanneer ik dit met het voorgemelde vergelyke, strekt het, myns oordeels, kragtig ter bevestiginge van het denkbeeld, dat het Water der Poelen en Meeren in Waterland en elders, eene eigenschap heeft, welke zeer geschikt is, om, het zy in het huislyke gebruik of in heete Zomers, door uitwaasseming, de eerste sprugtsels van het Scorbutike vergif te verspreiden. En daar uit zou men dan voorts al vry bondig mogen afleiden, dat hier in de weezenlyke reden ligt, waarom men deze kwaal minder vinde, aan den Maaskant, aan onze frische Rivieren en hooge Klailanden, dan in andere streeken. Wat men wyders van deeze bygebragte aanmerkingen, die, om de kortheid te bevlytigen, maar oppervlakkig opgesteld zyn, moge denken, dit blyft zeker, dat de tegenwoordig zynde Scorbutikestoffen zig openbaaren, in een goore, scherpe tot verrotting overslaande gesting, en daar uit volgende verderflykheid in het bloed; die zig op zoo veele en verschillende wyzen ont- | |
[pagina 1672]
| |
dekt, Ga naar margenoot+dat de schranderste Geneesheer 'er dikwils mede verlegen zy. Inzonderheid komen de uitwerkselen en de tekenen deezer Ziekte veeltyds overéén, met de voorboden van den Kanker, en den Kanker zelven, met eenige Schurftkwaalen, met allerleien uitslag, kortom, met meest alle kwaalen, die uit verdorven en verrot bloed in de Lichaamen ontstaan. Van daar heeft men, in bykans alle Ziekten, zeer veel omzigtigheid noodig, om het Scorbut wel te onderscheiden, en oplettend na te speuren, in hoe verre het de Lichaamen der Lyders aangedaan hebbe. Voeg hier vooral by de overeenkomst, die deeze kwaal heeft met de Venusziekten: 't welk zoo ver gaat, dat de groote sydenham en boerhaave veelen der beider kentekenen, mitsgaders de behandeling en de geneezing, nagenoeg gelyk stellen; des de juiste onderscheiding volstrekt moeilyk te bepaalen zy. Voorts kan men alles, wat wy gezegd hebben van den invloed der Lugt in ons Klimaat, aangemerkt als eene voorafgaande oorzaak, die de Scorbutike stoffen te ligter aan het gesten kan helpen, in zulke gestellen, welken dezelven door overërving reeds hebben, of door besmetting verkrygen, op deezen grondslag gereedlyk tot ons onderwerp overbrengen. Onze veranderlyke Lugt, als de grondoorzaak der eigentlyke Landsziekten, is in onze wateragtige Landen, bepaaldlyk gesproken, van die | |
[pagina 1673]
| |
Ga naar margenoot+gesteldheid, dat de Menschen, die 'er in leeven, van de verrottende Scorbutike, (ik durf niet, anders zou ik 'er byvoegen scherpé Noordersloffen,) uit de eerste hand, Ga naar margenoot+over geheel Holland alleen, sterker aangedaan worden, dan zy die hooger en drooger Landen bewoonen. Men mag des deeze stoffe vergelyken, by het Zaad eener Plante, dat niet groeit, dan op een grond, welke aan deszelfs natuur van uitbotting beantwoord. En dus is het Scorbut, naar myn inzien, geen eigentlyke Landsziekte, welke bepaaldlyk uit den aart des Lands en des Dampkrings gebooren word; maar het is eene Ziekte, welker besmettend Zaad, in den grond onzer eigentlyke Landsziekten en eenige streeken, juist het noodige voedsel vind, om sterker te woeden, in die plaatsen daar ze wortelen kan schieten; en dus langs de geheele Noordzee, juist niet overal, maar slegts in zulke streeken, welke meest met die van ons Land overeen komen. Is daarbenevens eene voornaame oorzaak onzer waaragtige Landsziekten, gelyk ik gesteld heb, te zoeken in de uitwerkselen van onzen Dampkring, ter verslappinge onzer Vezelen en Spieren, waar door derzelver vermogen van spanning afneemt, en dus derzelver kragt van werking op de Vogten vermindert; zo is 't klaar te bemerken, dat zulks, ook in dit geval, van een schadelyken invloed moet weezen. Hier uit immers volgt, dat de omloop des | |
[pagina 1674]
| |
Ga naar margenoot+bloeds dan traager werkt; uit hoofde dier traager beweeginge te gereeder tot verderf overslaat, en dus te eerder voedsel geeft aan 't verdervelyk Scorbut. Deszelfs Zaad verspreid zig dan zagtlyk en allengskens door het bloed; en nadien het door geen sterke beweeging uitgewaassemd kan worden, zoo veroorzaakt dit, dat de kragt van de schuuring der Vogten, in den samenloop der Vaatjes, daar zy zig vereenigen, minder werkt; waar door het bloed ook aldaar te gereeder een verdervelyken uitslag doet zien. Van daar ontdekt men meest altyd de blaauwe plekken van het Scorbut, op die plaatsen, daar het bloed den minsten aandrang heeft, of op die, daar het door de fynste Vaten vloeit. Hieruit ontstaat dan eerst eene langsaame voortstuwing der vogten, welken vervolgens hier of daar in hunne werking stil staan, en eene verstopping veroorzaaken; voorts komt ter plaatse der verstoppinge, uit hoofde van de wateragtige gesteldheid der meeste Scorbutike Lichaamen, niet zoo zeer eene spoedig werkende ontsteeking, als wel eene, door het Scorbutik vergiftigde bloed, langzaame verrotting; en hier uit word dan eindelyk gebooren, de ontsteeking van het geheele gestel, en der kwaadaardige humeuren; die, het zy ze door overërving reeds in het Lichaam waren, of 'er door andere oorzaaken in ontstaan, de voortplanting dier gedugte kwaale bevorderen. Wanneer men nu het Scorbut dus beschouwd, | |
[pagina 1675]
| |
Ga naar margenoot+alle deeze oorzaaken en bepaalingen te samengenomen zynde, eene eigentlyke Landsziekte der Hollanders wil noemen, heb ik 'er niets tegen. Ik stem gaarne toe, dat het eene Ziekte is, welke zeer doorslaande in ons Land heerscht; maar men behoort, myns eragtens, wel op te merken, dat zy haare sterkste kragt alleen oeffent in sommige Distrikten van ons Gewest; dat zeker, aangezien de kleenheid van Holland, de oplettendheid van oordeelkundige Genees-heeren wel waardig is; of ook de ondervinding hen door den tyd in staat mogte stellen, om dit stuk naauwkeuriger uit te werken. Tot heden toe is het 'er, ronduit gezegd, nog zoo mede gelegen, dat veele Geneesheeren, door de overeenkomst deezer kwaalen, met de toevallen en kentekenen van andere Landeigene, en wel zeer gevaarlyke, heete Ziekten, schaars weeten waar zig te wenden; zoo dat 'er nog al dikwils gewenscht worde, om het doordringende oordeel van boerhaave, ter ontdekkinge van deeze gevreesde Adderslang in het bloed. Men bespeurt immers, in eene verdorven Scorbutike Long, dezelfde borstbenaauwdheid, kwyning en lusteloosheid, als in de Longezugt; schoon ze op den eenen tyd gewoonlyk, en op den anderen tydstondig, werke. In de Kiespyn, om een vatbaar gemeen bekend voorbeeld by te brengen, weet men naauwlyks of de pyn ontstaa, uit een reeds gevestigd Scor- | |
[pagina 1676]
| |
butik Ga naar margenoot+verderf, dan uit eene oogenbliklyke werking van onverhoedse Lugtsverandering en Rheumatike vloeijingen, of zinkingen; dit maakt de geneezing of de verzagting der Kiespyn moeilyk, die integendeel gemaklyk valt, als men derzelver oorzaak wel kan onderscheiden. In de Teering weet men byna nooit of dezelve ontstaa uit een Scorbutik verderf, dan uit eene verrottende verstopping, een overblyfsel van eene kwalyk geneezene Pleuris, eene verzweering in de Milt, enz. maar men vermoed gemeenlyk dat het Scorbut 'er onderschuilt; en 't speelt 'er voorzeker altoos meer of min zyne rol in; ter oorzaake dat het gelegenheid heeft om zig in die gesteltenis der Lichaamen te koesteren. En zoo vind het Scorbut, het zy in Endemische of Epidemische Ziekten, veelal gelegenheid om zig met de Lugtgesteldheid en de eigentlyke Landsziekten te vereenigen. De voorbeelden hier van zyn te overvloedig bekend, om 'er in 't breede op staan te blyven; genoeg zy het eenigen der voornaamsten, waar in het Scorbut zig sterk vertoont, te berde te brengen. Men weet, by ondervinding, dat de geneezing der heete Ziekten in 't algemeen, der Kinderpokjes, Rotkoortsen, Galkoortsen en dergelyken in 't byzonder, gevaarlyker is in Scorbutike gestellen, dan in de zulken die 'er niet mede besmet zyn. Het Scorbut is zulk een gevaarlyk gezel der Venusziekte, dat ze, indien ze zig te samen vereenigen, by- | |
[pagina 1677]
| |
kans Ga naar margenoot+voor ongeneezelyk gehouden worden. Meermaals is het Scorbut, in de Ettergezwellen en Ettermaaking, van de bitterste uitwerking; daar het den schrandersten Wondheelder wel eens te leur stelt, in het bevorderen van gezonden Etter. Het heeft wyders een sterken invloed op de zoogenoemde Kraambeenen der Vrouwen, die dikwils, haar geheelen leeftyd door, met een kwaad been gekweld blyven, als het Scorbut in derzelver gestel een Jigtagtigen aart vind. En 't is eindelyk den bedreevenen overbekend, hoe gedugt deeze kwaal zy, in de Engelsche Ziekte, welke zy, door haare tegenwoordigheid, nog vreeselyker maakt. Intusschen heeft egter deeze ongesteldheid, schoon zy als eene Slang in 't gras gedooken ligge, haare byzondere kentekenen, die haar aan een doorzigtig oog kennelyk maaken. Hier toe behooren wel inzonderheid de volgenden. De Lyder gevoelt eene prikkeling en pyn in 't Tandvleesch en de Spieren der Kaaken, vooral binnen in den Mond; meestal vergezeld van eene weelige sponsagtige uitgroeijing van het Tandvleesch, dat geweldig opzwelt, rood en bol word; zig meer en meer uitzet, en vervolgens op de minste drukking bloed uit laat. Men ziet in een sterk Scorbut veelal kleene blaasjes uitpuilen, die, na de doorbreeking, tot platte Zweertjes overslaan, en zig, van tyd tot tyd, hoe langer hoe meerder, in eene | |
[pagina 1678]
| |
Ga naar margenoot+platte zweering met eene ligte schelferigheid aan den rand uitspreiden. Indien men 't geluk heeft van die Zweertjes, verzweering of inkankering, wel te kunnen doen rypen, en het plaatslyke verderf weg te neemen, kan men de geneezing van het Scorbut, zoo niet geheel, ten minsten voor eene poos, merkelyk bevorderen. Hierom kan, in zwaare zweeringen (Ulceratien) aan het Tandvleesch, eene welbestierde uitsnyding van zeer veel nut weezen; en de geneezing volgt nog al vry sterk, als men tevens, door behoorlyke inwendige middelen, eene ontlasting der verdervende humeuren kan veroorzaaken. Ook zullen kundige Geneesheeren, als men de behandeling inrigt, naar den aart der Ziekten, het gebruik der Kwik in dit geval goedkeuren, daar de ondervinding geleerd heeft, dat men 'er zig, in eene vergevorderde invreeting van 't Scorbut, met vrugt van bedient. Voorts is aan 't Scorbut dit nog eigen; dat het zelve, door den grooten invloed die 't op het Tandvleesch heeft, de Tanden los maakt. Ook verspreid het door het Lichaam eene loome vermoeidheid, welke zig by aanhoudenheid in de gewrigten, althans in de beenderen, doet gevoelen. Het dringt ook inderdaad zeer sterk in de beenderen; en brengt in dezelven een weedom en eene inwendige pyn te wege; die zig, van de Rheumatike en Jigtpynen, onderscheid, door eene inwendige knaa- | |
[pagina 1679]
| |
ging, Ga naar margenoot+welke men als in het merg der beenderen gevoelt. Wyders doet het Scorbut, in den hoogsten trap, de huid der Beenen schelferig worden: het vertoont zig eerst met vlekken, daar na met vogtige schelfers, die van zweeren gevolgd worden, en eindelyk kwaadaardige opene gaten maaken, welken, met een zeer scherp vogt bezet, moeilyk te geneezen zyn. Men ondervind dit vooral zeer veel in de reeds aangedagte Kraambeenen der Vrouwen, en 't is doorgaans een zeker teken van het Scorbut. De goore Scorbutike stoffen geraaken, door de afscheidende humeuren en vogten, in zwakke gestellen, ten tyde der baaringe, het sterkst in werking; zy openbaaren zig dan inzonderheid, als de Maandzuiveringen haaren loop, of haare natuurlyke vloeijing, weder beginnen; vallen, door de zwakke natuurlyke vermogens ter sterker afscheidinge, op de beenen en gewrigten; maaken het Lichaam loom, log, en dus onmagtig, om het bloed tot de gewoone afscheiding te brengen; hier mede bezwykt dan de gezondheid, onder het heerschende verderf der kwaade vogten. En zeker, zoo 'er ten opzichte van het Scorbut iets te bepaalen zy, met betrekking tot onze Landsziekten, dan zyn het gewis de zogenaamde kwaade Beenen veeler Mannen, en de al vry gemeene Kraambeenen der Vrouwen, mitsgaders de invreeting der Kiezen of Tanden. Uit hoofde van dit alles mogt de geleerde boerhaave dee- | |
[pagina 1680]
| |
ze Ga naar margenoot+Ziekte, in haaren hoogen trap, wel voordraagen, als eene stinkende, doodelyke verrotting aan de Tanden, vergezeld van heet vuur, losheid, geilheid, zwaargeestigheid, beenvreeting der Tanden, Aderspatting enz.; en eindelyk zeggen, dat ze de kwaadaardigste Zweeren, die hardnekkig, ja schier ongeneeselyk zyn, overal, byzonder meest in de Schenkelen verspreid, en vervolgens een vuilen stank, schurftkorsten, ja zelfs de Lazary agter zig laat, enz.Ga naar voetnoot(*). Op dit voetspoor zou ik hier by nog kunnen voegen, eene beschouwing van zulke Ziekten, welken het Scorbut of opwekt, met zig sleept, of ten minsten naadeeliger maakt; als daar is de kanker, eenige Keelziekten, Zinkingen, de invreetende Jigt, de Bloedspuwing, de Teering, Veretteringen en meer dergelyke ongesteldheden; dan om den Leezer niet te verveelen, door onnoodige uitweidingen, zal ik 'er van afzien. Ook zou ik hier eindelyk nog melding kunnen maaken van het Zee-Scorbut, of eene Ziekte van gelykaartige uitwerking op de Schepen. Doch deeze ongesteldheid spruit, onzes oordeels, niet voort uit den aart van ons Land, maar hangt af van oorzaaken, welken het Scheepsleeven en de Zeevaart vergezellen. Die desaangaande nader onderrigting begeert, kan dezelve vinden in de treffelyke Verhandeling van Doctor | |
[pagina 1681]
| |
Ga naar margenoot+rouppe, en de niet min keurige ontvouwing van dit onderwerp, door den Heer salomon de monchy, geplaatst in de Verhandeling der Hollandsche Maatschappye. Ga naar margenoot+Voorts zenden wy den Leezer naar het fraaie Werkje van Doctor stocke, over de kwynende ziekten der Nederlanders; in 't welke deeze geleerde Heer, dien wy hoogagten, schoon wy in eenige denkbeelden van hem verschillen, zig waarlyk volyverig getoond heeft, om de kunde der Vaderlandsche Ziekten te bevorderen; en waar door hy zekerlyk den roem verdient, van anderen tot derzelver onderzoek te meerder te hebben opgewekt. En hier mede zal ik een einde maaken van myne overweegingen, nopens het zoo algemeen heerschende en verdervelyke Scorbut, dat ons al wat lang heeft opgehouden; om nu verder het oog te vestigen op eerie andere soort van Ziekte, die als eene eigentlyke Landsziekte voorkomt, en den naam van Galziekte draagt. Ga naar margenoot+Wy zouden, van onze Landsziekten spreekende, hier onder ook mogen tellen de Voor- en Najaarskoortsen, welke veelal, by de scheiding der Saisoerien, voorvallen. Men word naamlyk, gelyk bekend is, in die tyden by ons zeer veele anderendaagsche Koortsen gewaar; nadien de uitwerkselen veeler Ziekten, welken, door de warme Zomer-, of de koude Winterlugt, in de gestellen verborgen bleeven, zig als dan, gelyk boven gezegd is, ontdekken. | |
[pagina 1682]
| |
Ga naar margenoot+Maar dewyl wy aan deeze Ziekten voorheenen reeds gedagt hebben, als voortbrengende verkoude Koortsen, waare en basterd Longezugt, Pleuris, Teering, enz.; zoo zullen wy, daar wy ons der kortheid bevlytigen, hier mede ons niet verder ophouden. Dan de bovengenoemde Galziekte, welke hier te Lande zeer gemeen is, vordert, dat wy 'er wat bepaalder van gewaagen. Men kan niet wel nalaaten van deeze ongesteldheid onder de heerschende Landsziekten te tellen, als men nagaat, hoe menigvuldig men dezelve, op de minste ongesteldheid des Lichaams, in ons Vaderland hoort noemen. Onze Naamdoctoren en Apothekers, althans in zekere Steden, spreeken gestadig van eene koude op de Vliezen, eene gevatte koude, Verstoppingen en de Gal. Het woord Gal klinkt inzonderheid deftig in derzulken mond; van waar genoegzaam alle, zoo heete als andere Koortsen, met den naam van Galkoortsen bestempeld worden; schoon 'er dikwerf geheel andere oorzaaken werkzaam zyn. Middelerwyl is het egter ook waar, dat deeze Ziekte, op sommige tyden van 't Jaar, hier te Lande vry gemeen is; hoewel ze niet altoos het geheele Land over, maar doorgaans in de eene plaats meer dan in de andere, heersche. Men bespeurt de uitwerking deezer Ziekte in ons Vaderland gemeenlyk ten sterkste, na eene aanhoudende warmte; en vooral na 't afloopen van de Maand Augustus, in welke men hier te Lande meesten- | |
[pagina 1683]
| |
tyds Ga naar margenoot+de geregeldste warmte heeft. Zy vertoont zig des op het hevigste, in de Maand September; waarom ik haar, van zeker kundig Doctor, niet onaardig, den naam van September-Ziekte heb hooren geeven. En deeze benaaming is inderdaad niet ongerymd; want naauwlyks verschynt de Maand November, of deeze Ziekte neemt af. Ondertusschen staat hier wel op te merken, dat deeze Ziekte, naar maate de warmte in dit Land vroeger beginne, ook vroeger begint uit te botten; zelfs schynt, de meerdere of mindere kragt deezer ongesteldheid grootlyks af te hangen, van eene duurzaamer, sterker, vroeger of laatere hette, en eene vroeger of laater daar tegen over werkende koude. Dit legt een grondslag ter beweeringe, dat deeze Ziekte daadlyk uit eene verhitting van onzen Dampkring ontstaat; en 't is uit het voorige reeds bekend, in hoe verre warmte en koude hier zeer veel invloeds hebben; doch het komt my voor, dat 'er, met betrekking tot de aandoening der Gal, nog eene andere oorzaak medewerkt. Ik weet wel, dat men hier inzonderheid oogt op de uitwerking der warmte, zoo als dezelve, gepaard met vogtigheid, eene verrotting in het bloed veroorzaakt. En't is zeker, dat de vogtige warmte, in heete, ja zelfs in gemaatigder Landen, tot verderf overslaat, en alle ontsteekingen geweldiger doet werken. Doch ik heb hier by, ten aanzien van de Gal- of Septemberkoortsen, naar myne on- | |
[pagina 1684]
| |
dervinding, Ga naar margenoot+nog eene nadere opmerking te voegen. Te weeten, ik houd het daar voor, dat het de warmte alleen niet is, welke hier de hoofdrol speelt; maar dat, zoo 'er in de uitwaassemingen der Moerassen, Poelen, Meeren, en vooral die der Boomen en Planten, immermeer eene oorzaak van eenige Landsziekte kunne zyn, dat zulks dan in dit geval gewislyk blykbaar zy. Met weet dat ons Geboomte en onze Plantgewassen, in 't laatste van July en in Augustus, hier te Lande, haar hoogsten trap van wasdom bekomen hebben, en als dan ook het meest uitwaassemen. Hier door beginnen dan de bladeren der Landplanten op dien tyd te verharden, en de Waterplanten het sterkste te rotten. Zelfs ontdekt men in die dagen de scherpe olyagtige vogten, welken uit de Boombladeren uitwaassemen, zeer kennelyk aan eene menigte van vette stippen op de blaauwe steenen der Stoepen voor de Huizen der Stedelingen, daar Ypen-of Linden boomen staan; welken, niet dan met sterk schrobben, door eene zindelyke Meid, 'er uit gesleepen kunnen worden. Daarby komt nog, dat de schadelykste Insecten, vooral de Wespen, Boomluizen en Gal-Insecten, in die maand, de Boom-, Velden Landvrugten het meest beschadigen; terwyl de kleener Insecten by millioenen de Lugt, welke wy inademen, besmetten. Als mede dat onze Wateren, in die maanden, en in de heete dagen hier te Lande, met eene zekere reeds meermaal aangedagte groe- | |
[pagina 1685]
| |
ne, Ga naar margenoot+olyagtige, verrottende drassigheid vermengd worden; welke zig als geheele Vliezen op onze Wateren vertoont. Wanneer men alle deeze omstandigheden oplettend Ga naar margenoot+gade slaat, valt men vry natuurlyk op die gedagten, dat in de Galziekte, buiten de uitwerking, welke de vogtige warmte moge hebben, (en die ik ook niet ontken,) vooral in aanmerking komt, deeze verrottende of brandige uitwaasseming onzer Wateren en Planten, welke zig in de Lugt verspreid. Ook zal het niemand, dit nagaande, vreemd voorkomen, dat hier insgelyks medewerke het gebruik van het Rivierwater, tot het kooken der spyzen, 't welk in onagtzaame huishoudingen maar al te veel plaats heeft; en inzonderheid ook dat van het versche Bier, in deeze Maanden gebrouwen. Het nadeel van dit laatste heeft de ondervinding al van oudsher der Natie geleerd, van waar de Bierdrinkers zelden versch Augustus-Bier drinken. Het vooroordeel kan hier in wel wat verre gaan; doch het is evenwel zoo verwerpelyk niet, of wy durven het, zonder vreeze van de Brouweryen te benadeelen, wel aanvoerem: daar wy zeer wel meenen te weeten, dat een kundig Bierbrouwer het gebruiken van 't Rivierwater, in de heete dagen, als 'er veel Honigdauw valt en de Wateren groen zyn, zoo veel hem mogelyk is, altoos vermyden zal. Men slaa hier benevens eens gade het gebruiken van Moeskruiden, welken niet behoorelyk gezuiverd zyn; en vooral het ee- | |
[pagina 1686]
| |
ten Ga naar margenoot+van onrype eerstuitkomende Appels, Peeren, Pruimen enz.; welken in die Maanden, als de Galziekte zig begint te vertoonen, veelvuldig genuttigd worden. Daar dit alles, te saamgenomen, kragtig medewerkt, met de verdervende stoffen, die als dan in de Lugt zweeven, en welken, vooral met de Avonddampen, door de Inwoonders gretig ingeslurpt worden, zo twyffel ik niet, of men heeft hierin insgelyks de voornaamste oorzaaken te zoeken, welken de Galkoortsen in dit Land natuurlyk het meest verwekken; waar door ze dan ook onder onze Landsziekten te tellen zyn. En zekerlyk de verrottende en verdervende aart deezer Ziekte toont ten duidelykste, dat verrottende stoffen derzelver stoflyke oorzaaken zyn; waar mede ook de beschryvinvingen, of liever bepaalingen, welken men van de rottende Ziekten opgeeft, volkomen overéénstemmen. Als de Galziekte zig begint te openbaaren, ontdekt men, vooraf, een zwaaren leelyken smaak in den Mond, vergezeld van stinkende oprispingen; en eene walging, die veelal eenigen tyd na het eeten volgt; voorts een verzwakten eetlust, of ook wel eene verkeerde graagte en ontydigen honger; mitsgaders eene verstopping in den afgang, of dikwils een sterken afgang of loop. Deeze laatste word, zoo dezelve aanhoud, gevaarlyk, en kan een volstrekten zoogenoemden Bloedloop te wege brengen; welke Ziekte hier te Lande | |
[pagina 1687]
| |
Ga naar margenoot+ook meest in de Zomerdagen bespeurd word. Wat wyders de Galziekte eigentlyk betreft, na de voorafgegaane ongesteldheden, volgt wel dra eene koorts; doorgaans in den beginne eene anderendaagsche, doch, by toeneeming, eene dubbelde anderendaagsche Koorts. Hier by komt eene dikke, zwartbruine beslagen tong; een bittre smaak, die volstrekt galagtig is; een sterke dorst, walgagtige benaauwdheden, angstige smerten omtrent de plaats der Maag, der Lever en in den Bovenbuik; eene heetagtige waterloozing met brandige pisse: op het walgen volgt een angstig braaken van eene geele galstankige rottige stoffe; met geweldige rommelingen en snydingen in de Ingewanden. En zoo de stoffen zig niet gemaklyk ontlasten, volgen 'er colykpynen, ontsteekingen aan de Galbuizen, of ook in de verstopte plaatsen der Ingewanden, daar de bedorven Gal gelegenheid vind, om haare verdorven Stoffen mede te deelen, en haare besmetting aan de tedere deelen te hegten. Alle deeze omstandigheden werken meer of min sterk, naar den aart, de hoeveelheid en het vermogen van de verdorven stoffen; en vooral naar de gesteldheid der Lichaamen, die 'er door aangedaan worden; als mede naar de hette, en de gesteldheid der tot verderf medewerkende Lugt. Uit dit opgegeevene, agtervolgens de leerwyze van boerhaave, bevat men ligt, dat 'er al vry wat over deeze Ziekte te zeggen valt: maar dewyl dezelve ook door | |
[pagina 1688]
| |
Ga naar margenoot+meergemelden Heer stocke, in zyne Verhandeling over de Galziekte, als eene Landsziekte, in onze taale, ontvouwd, en ze daarenboven den Geneesmeesteren ten overvloede bekend is, willen wy 'er niet dieper in treeden. Ook oordeelen wy 'er genoeg van gezegd te hebben, om, naar eisch van onze taak, te toonen, in hoe verre deeze kwaal tot onze Landsziekte te betrekken zy. Wy zullen 'er des verder van afzien, en tevens een einde maaken aan onze beschouwihg van de voornaamste Landsziekten, welken uit den aart van ons Land en Lugtsgestel ontstaan; om nu verder onze bedenkingen nog voor te draagen, over die ongesteldheden, welken inzonderheid door de Diëet onzer Landzaaten, of hun misbruik van Spyze en Drank, veroorzaakt worden. Ga naar margenoot+Toen wy in 't voorgaande de leevenswyze der Natie, byzonder ook ten opzichte, van haare Spyze en Drank, overwoogen, hebben wy, daar het te passe kwam, tevens het misbruik, en de daar uit ontstaane ongemakken en Ziekten, aangestipt; dan tegenwoordig vordert dit onderwerp een gezetter onderzoek. In 't algemeen lyd het geen twyffel, of het misbruik van eenige, ja van allerleie Spyzen en Dranken, kan hier, gelyk elders, kragtig medewerken tot het voeden en vestigen van Landsziekten; en men begrypt ligtlyk dat de velschillende leevenswyze, die men in het eene of andere Distrikt houd, 'er zeer | |
[pagina 1689]
| |
Ga naar margenoot+veel toe doen kan. Ook heeft men hieromtrent vooraf aan te merken, dat alle gewoone Spyzen en Dranken, van wat aart dezelven zyn, door eene gepaste toebereiding en een behoorelyk gebruik, den menschen heilzaam kunnen weezen; doch hun ook, door misbruik, de schadelykste gevolgen kunnen veroorzaaken: weshalven men onze Landsziekten van dien aart, of derzelver oorzaak, niet zoo zeer hebbe af te leiden uit de Spyzen en Dranken, welke ons Land oplevert, als wel uit het misbruik dat 'er van gemaakt word. Laat ons nu, dit in agt genomen hebbende, ter zaake treeden, om eerst de Spys, en vervolgens den Drank, der Natie, uit dat oogpunt te beschouwen. Ga naar margenoot+Wat het eerste, de Spyze, betreft; hier eischt onze voorheen gehouden orde, dat wy een aanvang maaken, met de Spyzen, welken uit het Ryk der Dieren bereid worden; dan deswegens valt niet veel byzonders aan te merken. Men staat hier tegenwoordig, in derzelver gebruik en misbruik, gelyk met andere Natiën, uitgezonderd met de Engelschen; die hun gekookt of gebraaden Vleesch, meestal, gelyk bekend is, niet tot die gaarte bereiden, als de Duitschers en onze Hollanders. Volgens de gedagten van sommigen maakt het eeten van zulk half gaar Vleesch, daar het bloed nog by neêrloopt, de Menschen robust, of van een vast gestel; maar veelen zyn van oordeel, dat het te gelyk de driften van toorn en schielyke verwoedheid sterk op- | |
[pagina 1690]
| |
wekt. Ga naar margenoot+Ja men leid 'er wel eens uit af, die krankzinnige woestheid, welke onder de Engelschen heerscht, van zig, moediglyk, zoo als zy 't noemen, voor den kop te schieten, of zig aan zelfsmoord schuldig te maaken. Ik zou egter niet gaarne bepaalen, dat het eeten van zulk ongaar Vleesch de oorzaak eener nationaale Ziekte kan weezen; en 't is aan de andere zyde bekend, dat het gebruik van welgebraaden en gaargekookt Vleesch hier te Lande geen kwaad uitwerksel heeft. Doch men zon niet geheel zonder grond mogen vermoeden, dat het veelvuldige eeten van zwaar en sterk gezouten Vleesch eenig kwaad gevolg kan hebben. Men houd het althans onder de Geneesheeren daar voor, dat sterk gezouten of gerookt Vleesch, Pekelspek enz. zeer veel ongevals aanbrengt, door 't voeden van het Blaauwschuit, de Teering, de Jigt en dergelyke Ziekten: 'er is ook zekerlyk iets aan; dan men heeft geen bondige redenen, om 'er over 't algemeen eene Landsziekte uit af te leiden; waarom wy 'er ons niet verder mede zullen ophouden. Van vry wat meer aanbelangs is de bedenking, of het gulzige en onmaatige gebruik van het Vleesch der zieke gestorvene Runderen, in deeze dagen, niet wel eene schadelyke Ziekte te wege brenge. De Heer Doctor veerman heeft, in een afzonderlyk daar toe ingerigt Traktaatje, beweerd, dat 'er eene schadelyke Ziekte uit ontstaat; het door hem bygebragte | |
[pagina 1691]
| |
Ga naar margenoot+maakt het stuk ten minste bedenkelyk; maar eenigen hebben zig, met schynbaare redenen, tegen 's Mans gevoelen aangekant. Ik voor my durf my tot nog niet volstrekt bepaalen, daar my de ondervinding niet beslissend voorkomt. Men weet dat dit Vleesch onder de geringe Gemeente, al vry sterk, zonder nadeel, gegeeten word; doch 'er zyn ook, aan den anderen kant, overtuigelyke voorbeelden, die het vermoeden van eene daar uit ontstaane Ziekte bevestigen. Geduurende myne inwooning onder de Warmonder en Oestgeester Dorpelingen, heb ik zelf verscheiden Zieken behandeld, van welke ik zeker weet, dat ze, door het eeten van zodanig Vleesch, allergevaarlykste, Rotkoortsen gekreegen hadden. Maar ik heb te gelyk, op een naauwkeurig onderzoek, ontdekt, dat het Vleesch van Beesten was, die lang gekwynd hadden, en zeer sterk besmet waren: daar by was het gerookt en gekookt, zonder zout, mitsgaders geheel ongezuiverd, onguur genuttigd. De Ziekte, welke twee zeer robuste Kaerels, door dit onmaatig en onrein Vleesch-eeten overkwam, bestond in eene ylende heete Koorts, met eene zwaarmoedige benaauwdheid, eene walging, een weinig uitslag op de borst, Loop en afgang, vermengd met vellen enz. De geneezing volgde, na een zuiverenden afgang, een Braakmiddel, en eindelyk een De- | |
[pagina 1692]
| |
coctum Ga naar margenoot+Tamarindae, benevens veel drinken van zuiver water met Citroen en Suiker. De Ziekte was, hoe ondraagelyk de lugt by deeze Lyders ware, evenwel niet besmettend, nademaal het overige Huisgezin gezond bleef; dat getuigde, van dit by uitstek stinkende kreng niet te hebben willen eeten; schoon ze, by andere gelegenheden, ook wel Vleesch van zieke gestorven Beesten gegeeten hadden, en zulks meermaals gebruikten. Buiten dit geval heb ik een Huisgezin gekend, waar in Man, Vrouw, Kinderen, en alles wat 'er in huis omgong, door eene Ziekte aangetast wierden, welke, ik, met zeker ervaren Geneesheer, benevens den by uitneemendheid bedreeven en de geneeskunde oeffenenden Heelmeester, jan van der wilt, niet volkomen heb kunnen doorgronden. Maar ze was naastdenkelyk toe te schryven aan 't onmaatig en onrein gebruiken van zulk Vleesch, of, dat meer is, van den Afval, zoo men 't noemt, van ziek gestorven Vee. Gevaarlyke Rotkoortsen met eene brandige hette waren de eerste fel aankomende tekenen, daar altoos ylhoofdigheid op volgde. Deeze Ziekte gong, daar anders heete aankomende Ziekten zig doorgaans spoedig redden of den dood na zig sleepen, in dit geheele huisgezin, wel tot tien persoonen, zoo Man als Vrouw, Kinderen en Meiden, langsaam voort; met eene stille sluimering, en volkomen zinneloosheid; vergezeld van een flaauwen doch somtyds zig sterk verheffen- | |
[pagina 1693]
| |
den Ga naar margenoot+pols. Eindelyk vervielen eenige Kinderen, waar onder een van tien en een ander van zeven jaaren, in eene Lammigheid, die zig ook niet hersteld heeft, en ten laatste door den dood gevolgd is. Zy waren in de gemelde zinneloosheid niet wild noch woedend, maar stil als stomme en doove menschen; de smaak was zoo verdorven, dat ze, zelfs by aankomende kragten, noch zuur, noch zoet, noch zout konden onderscheiden; inwendig verstand en kennis scheen 'er te zyn, doch het gezigt stond altoos strak. 'Er was een Jongen van dertien jaaren onder, welke wel drie weeken lang, om zoo te spreeken, als dood lag, en dien men, zoo men niet nu en dan eenige beweeging in den Pols, en een weinig natuurlyke warmte, ontdekt had, veelligt voor dood weggedraagen zou hebben. De Moeder van dit Huisgezin, een sterk en anders gezond Wyf, was, toen deeze Ziekte haar op haare beurt trof, hoog zwanger; en stond den eersten aanval der Ziekte, geduurende veertien dagen, door; doch viel daar na mede in de stille ongevoeligheid, welke nog ruim veertien dagen aanhield. In dien tusschentyd verloste zy; baarende, zonder eenige de minste bewustheid van het voorgevallene, zoo als zy naderhand verklaard heeft, en ik, benevens de gemelde Heelmeester, als mede de Vroedvrouw en Gebuuren, voor waaragtig houden. Ook was zy, schoon nog suk- | |
[pagina 1694]
| |
kelende, Ga naar margenoot+bykans van de Kraam gezuiverd, eer zy tot het denkbeeld gebragt kon worden, dat zy gebaard had. Deeze Ziekte werkte egter in zoo verre onderscheiden, dat de een 'er spoediger af kwame dan de andere. Met den laatstgemelden Jongen, duurde het meer dan agt weeken; met twee 'er van, die gestorven zyn, langer; doch met den Vader, en een ouder Zoon, niet boven de vier weeken. Zoodra de beterschap begon, nam dezelve spoedig toe; en de herstelling openbaarde zig, als 't ware, door veel Winden, met eene rommeling in de Ingewanden, zwaar zugten, eene sterke ademhaaling, en, om zoo te spreeken, eene schielyke ontwaaking. De Geneesmiddelen scheenen weinig kragts te oeffenen; des men de Lyders meest onderhielde, met versche Karnemelk en Broodwater, benevens eenige tusschenbeiden gegeeven Decocta aperientia en emolientia enz. Wy hebben nog wel verscheiden andere middelen beproefd, zoo inwendige aanprikkelende als uitwendige; doch niets had een gewenschten uitslag; de Natuur heeft de geneezing meestal bevorderd. Ik heb, hoe ongaarne ik, buiten noodzaake, gevallen verhaale, niet wel kunnen nalaaten van deeze bygebragten te melden, om dat de voorgenoemde Heeren, ja ook daar over gesprokene Hoogleeraars, het, met my, niet buiten vermoeden oordeelden, dat deeze Ziekte in dit Huisgezin ontstaan was, uit eene besmetting, door het onguur gebruiken van zulk Vleesch | |
[pagina 1695]
| |
Ga naar margenoot+veroorzaakt. Tevens kwam ter dier gelegenheid nog in opmerking, hoe dit Gezin diestyds alleenlyk zyn bestaan had, van het villen en uitventen van gestorven Vee; en gewoon was te eeten, 't geen niemand wilde koopen. Ik zal niet op my neemen te beslissen, of 'er dus eene, uit het gebruik van ziek gestorven Rundervleesch voortspruitende, doorgaande Landsziekte ontsta dan niet; maar dit staat by my vast, dat 'er uit zoodanig een misbruik Ziekten in ons Land ontstaan; 't welk ik, des gevergd, met verscheiden bewyzen uit andere plaatsen zou kunnen staaven. Edog deeze Ziekte, schoon zeer kwynende, is, voor zoo verre ik opgemerkt hebbe, niet altyd doodlyk; en 't algemeene gebruik, met wat meer omzigtigheid, onder den gemeenen Man, toont overtuigend genoeg, dat het niet zoo besmettend is, als sommigen wel beweeren. Misschien staan de gevolgen gelyk met die van het misbruik van allerlei onguur en bedorven Vleesch; dan wy onderwerpen ons in dit opzicht aan 't oordeel van bekwaamer Mannen, die desaangaande meer ondervinding hebben. Het Spek, benevens het Vleesch, eene zeer gemeenzaame Spyze hier te Lande, heeft zekerlyk ook veel invloeds op de gestellen onzer Landzaaten; en zulks heeft denkelyk al van oudsher plaats gehad; dewyl de oudste Geneeskundige Schriften gewaagen, van de nadeelige gevolgen van deszelfs gebruik in sommige gestellen. Het | |
[pagina 1696]
| |
Ga naar margenoot+was hun, naamlyk, door ervarenis overbekend, dat het Verkensvleesch, benevens het Spek, ten uiterste nadeelig was voor Jigtige gestellen, inzonderheid voor Lieden, welken veel aan Uitslag, Schurft, Zweeren en Puisten onderhevig waren, gelyk ook voor wateragtige gestellen, terwyl zy egter toestonden, dat het een goed voedzel was voor Lieden welken een zwaaren arbeid verrigtten. Intusschen zyn 'er onder de Ouden ook geweest, die, op het spoor van galenus, het Spek voor het beste en 't gezondste van alle Vleesch hielden; op de veronderstelling, dat het in aart en smaak best met het Menschenvleesch overéénkwam. Dit wangevoelen, dat zeer sterk onder den gemeenen Man heerscht, valt hier te Lande dikwils moeilyk weg te neemen; te meer, daar de Spekslaagers zelven, by het slagten der Varkens, als waren zy ervaren ontleedkundigen, gewoon zyn derzelver inwendige deelen met die der Menschen te vergelyken. Ook wierd, en word nog, ten voorbeelde dat het Spek gelyk is aan het Menschenvleesch, by eenige oude Lieden, het geval van zekeren Kok of Pasteibakker van Heusden, die de smaaklykste Pasteien uit Menschenvleesch bereidde, en daar over, zoo als men zegt, geregtlyk geradbraakt is, verhaalt. Hoe 't zy, de wangevoelens deswegens zyn al vroeg door schrandere Mannen berispt; en scaliger hield de Geneesheeren van zy- | |
[pagina 1697]
| |
nen Ga naar margenoot+tyd, welken zoo veel met het Spek ophadden, voor dwaas en mal. In onze dagen, waar in de Geneeskunst zoo luisterryk bloeit, erkent men de schadelykheid deezer Spyze in verscheiden gestellen; doch men houd ze egter, met maate gebruikt, voor een gezond voedsel, althans van arbeidende en sterke Lieden; byzonder, daar onze Natie zeer bedreeven is in dezelve wel te bereiden. Dit gaat zoo verre dat de Hollandsche, vooral de Geldersche en Westfaalsche Hammen, als een goed voedsel, by de Uitheemschen gezogt worden; dat al plaats had ten tyde van martialis, in wiens dagen de Romeinen reeds van de Menapiers, die men nu wil de Geldersche, Overysselsche of Westfalingers te zyn, Hammen kreegen.
Caretana mihi, fiet, vel missa licebit
De Menapis, Lauti de petasone vorent.
Men kan 'er uit afneemen dat deeze Spyze, even als nu nog, onzen Ingezetenen toen eigen was; 't welk ik hier in 't voorby gaan aanmerke, om dat het my nu juist in 't oog viel, en by de Spysverhandeling ontschooten was. Voor 't overige is my, by ondervinding, gebleeken, dut, al hoewel men 'er geene algemeene Ziekte onder onze Landzaaten aan moge toeschryven, dat 'er nogtans wel byzondere Ziekten uit gebooren kunnen worden. Meer dan eens heb ik, zelfs onder arbeiders, Menschen | |
[pagina 1698]
| |
Ga naar margenoot+aangetroffen, die volstrekt geen Spek konden verdraagen noch eeten, of zy kreegen dadelyk een roodvlekkigen uitslag, dikwerf Koortsen, en eenigen zelfs Puisten en Rooven, welken, zoo draa zy zig onthielden van Spek te eeten, ook verdweenen. Een myner goede Vrienden, een Heer van fatsoen en vermoogen te Warmond, het buitenleeven kiezende, en een liefhebber van Spek zynde, at het zelve, ondanks myne welmeenende waarschouwing, met zeer veel smaaks en drifts, op zyne middag en avondmaaltyden. Hy verviel eerlang in eene Ziekte, welke grootlyks voor eene Pleuris te houden was. Doch 'er ontdekten zig naderhand verscheiden gevolgen van een brandigen uitslag, met langduurige en twyffelende toevallen; welken my deeden vermoeden, en waar in ik versterkt wierd door het gevoelen van den kundigen Heelmeester van der wilt, mitsgaders door dat van den Lyder zelven, dat deeze Ziekte uit het onmaatig Spek eeten ontsprooten, of dat door eene slegtbloedige ge verstopping veroorzaakt was. Het laatere gevolg bevestigde ook deeze onze gedagten; want de gemelde Heer, die, al ware hy geen Arts, nogtans door eene diepe beleezenheid zeer wel over zig zelven en de Medicynen kon oordeelen, merkte in 't vervolg van tyd op, dat hy, zoo dikwils hy zyn Speklust den teugel gave, terstond weder eene nieuwe aanprikkeling tot borstbenaauwdheid kreeg. Wat men | |
[pagina 1699]
| |
Ga naar margenoot+hier van ook moge oordeelen, het is onder onze Landzaaten algemeen genoeg bekend, dat het Spek somwylen nadeelige gevolgen heeft; althans van zulke Verkens die slap en gortig zyn. En 't verdient in dit opzicht wel aanmerking, dat men zelfs in onguure huishoudingen, daar dikwils zeer slegt Vleesch van gestorven Runderen of Schaapen gebruikt word, nooit het Vleesch of Spek van een gestorven Zwyn zal eeten. De afkeer van het zelve is onder de Boerenlieden zoo groot en algemeen, dat ze een Zwyn, als het maar ziek begint te schynen, dadelyk laaten bloedritsen of slagten: in dit geval word het nog al gebruikt, doch zelden van kundige Boeren. En inderdaad, het Vleesch en Spek van een ziek geweest Zwyn helt zoo schielyk ten verderve over, dat het meestal binnen de drie uuren, na de slagting, aangestooken zy. Men slagt ook, om dat het Zwyn zoo ligt vatbaar is voor het verderf, de meeste Zwynen hier te Lande tegen het Wintersaisoen; en uit hoofde der bekende nadeeligheid van ongezonde en gortige Verkens, zyn 'er in alle onze Steden en Dorpen, Schouwers of Vinders aangesteld, welken de zieke Zwynen afkeuren. Dit alles te samengenomen, toont duidelyk genoeg, dat 'er, uit het ongeregelde gebruik deezer Dieren, nadeelige Ziekten onder de Natie gevonden worden. Maar midlerwyl overtuigt ons de algemeene ondervinding, dat, hoe zeer men eenige onder ons daar uit | |
[pagina 1700]
| |
Ga naar margenoot+oorspronglyke Ziekten kenne, dezelven egter niet dan by sommige gelegenheden ontstaan; en dat integendeel het goede, gezonde en welbereide Spek en Verkensvleesch voor onze welgestelde Landzaaten, eene zeer gezonde Spyze is; ja dat dit voedsel, zelfs voor tedere gestellen, met maate gebruikt, zoo nadeelig niet zy, of 't kan zeer wel op een ryken disch geduld worden. Na deeze aanmerking over het misbruik van Vleesch en Spek, heeft men vervolgens ook agt te slaan op de misbruiken, welken hier te Lande, by het eeten van Visch, plaats hebben. Zeker is het, dat 'er in ons Holland streeken zyn, daar, buiten Meel en Aardappelen, genoegzaam niets dan Visch als eene Hoofdspyze gebruikt word. Doch het ontbreekt ons aan berigten van kundige Geneesheeren, om eenige vermoedelyk doorslaande kentekenen van Landeigen-Ziekten daaromtrent te bepaalen. En ik kan desaangaande alleenlyk melden, dat de Vrouwen van de Eilanders, op Urk, Wieringen, Marken en Schokland, die veel Visch eeten, volgens myne opmerking, gemeenlyk geluwagtig en slap van natuur zyn. Maar 't is te denken, dat de gelegenheid dier Eilanden 'er veel aan toebrengt; weshalven ik hier niet op af durve. Intusschen is het opmerkelyk, dat op die Eilanden eene zoo sterke sproetagtige schelferigheid op de Huid, mitsgaders eene invreeting der Tanden, genoegzaam alge- | |
[pagina 1701]
| |
meen Ga naar margenoot+heerscht, als nergens elders in ons geheele Land. Schoon de jonge Meisjes aldaar zilverblank zyn, gelyken de bejaarde Vrouwen, door haaren sproetagtigen aanwas en bruine Huid, veelëer naar taangeele Indiaanen, dan naar blanke Hollanders. In 't Overmaassche is 't ook by uitstek gemeen, zoo wel gedroogden als anderen gezouten Visch overvloedig te gebruiken; doch dat 'er eenige bepaalde Ziekte uit ontstaat, is my niet bekend, des ik 'er niets van kunne melden. Wat wyders aangaat, het gebruiken van Melk, 't zy geronnen of gescheiden, Kaas en dergelyke Spyzen, men weet dat dezelven, hoe heilzaam anders, zeer ten nadeele van sommige gestellen strekken; wanneer men die Spyzen overbodig gebruikt, en de Maag met eene gestadig kappelende of stremmende stoffe belaad; welke veeltyds eene zwaarmoedige ongesteldheid en ongestadigen eetlust verwekt. Wel byzonder schynt het sterk eeten van Kaas, gevoegd by het nuttigen van veel onryp of ander Fruit, onder de Boeren-Jongens mede te werken, tot het voeden van Wormen. Deeze kwaal is ten platte Lande zoo gemeen, dat men, als men een Boerenkind ontmoet, 't welk geluwagtig en bol van uitzigt is, 'er genoegzaam zeker op aan kunne, dat 'er de Wormen veelal de oorzaak van zyn. 't Is ongeloovelyk hoe veele Kinderen, niet alleen ten platte Lande, maar ook in onze Steden, tot aan en over | |
[pagina 1702]
| |
Ga naar margenoot+de Jonglingschap, ja hoe veele zelfs bejaarde Lieden aan knaagende Wormen, dikke wateragtige buiken, en eene verdrukte werking der Ingewanden kwynen. Volgens de medegedeelde waarneemingen van den Heer van den bosch, ontstaan in Sommelsdyk en deszelfs omtrek, verscheiden algemeene kwaalen uit de Wormen; ook zyn ze te Warmond en daar omstreeks zeer gemeen; en even zoo is 't in etlyke andere streeken van ons Land. Vermits men nu de oorzaak van de geboorte der Wormen op goeden grond afleid, uit het eeten van ongezuiverde Spyzen, en te veel Fruits, als mede uit het drinken van water met Wormpjes vermengd; zoo mag men dit ongemak der Wormen, uit dat misbruik onder onze Landzaaten ontstaande, wel voor eene vry gemeene kwaal houden. En hier toe werkt ook, vermoedelyk, buiten de gezegde oorzaaken, niet weinig mede, het onmaatige gebruik van het thans zoo algemeen verzaadigende voedsel, de Aardappelen; doch het misbruik deezer Spyze verdient wel eene nadere overweeging. Dat deeze Spyze, behoorelyk gebruikt, niet schadelyk maar voedzaam en gezond is, lyd geen twyffel; doch de ondervinding leert tevens ten klaarste, dat een geduurig en aanhoudend ongeregeld gebruik, by veelen hier te Lande, zeer zwaare verstoppingen en andere ongemakken veroorzaakt; even als men dit by het te veel gebruiken van Meelspyzen insgelyks bespeurt. Ik | |
[pagina 1703]
| |
Ga naar margenoot+weet met zekerheid, en 't is ook ten volle bekend aan de Heeren Stads Doctoren en andere Geneesheeren, inzonderheid te Leiden, hoe 'er zig by de geringe Gemeente, onder die geenen, welken zig bykans met niets anders dan Aardappelen geneeren, en door geen genoegzaamen arbeid eene gezonde Spysverteering bevorderen, zeer veele ongezonde gestellen opdoen. Ze vertoonen, door eene geele koleur, opgezette wangen, dikke harde buiken en eene geduurige loome kwyning, de tekenen van eene vergevorderde verstopping, en traage werking der Ingewanden; waar uit, by voortgang, niet zeldzaam eene waterzugtige gesteldheid ontstaat. Veele jonge Kinderen, van vyf tot tien en meerder jaaren, vallen, naar myne opmerking, in eene waterzugt, die zig tusschen de huid uitzet. Ik heb twee Jongens onder myne behandeling gehad, welker kwaal, gelyk ik vast vermoede, alleen uit een aanhoudend veelvuldig gebruik van Aardappelen ontstaan was. Zy hadden, in een voorig Jaar, alrede aan geduurige Koortsen gekwynd; het Hoofd, en zoo ook de Buik, was dikwils geweldig opgezet geweest; altoos waren zy bol en wateragtig, mitsgaders bleek van uitzigt; eindelyk vervielen zy onverhoeds in eene geheele opzetting, en waren zoo vol van Water onder de Huid gespannen, dat ze noch gaan noch staan konden. Het Water wierd hun door een Chirurgyn zeer gelukkig afgetapt, en ze herstelden voor | |
[pagina 1704]
| |
Ga naar margenoot+eene poos, terwyl men hen, na noodige purgatien, met wat zagter Spyzen onderhield. Doch zoodra zy, na de herstelling, weder met het daaglyksche eeten van Aardappelen voortgongen, en ook in dien tyd, dewyl zy in de gelegenheid waren, veele onrype Appels, gebruikten, zoo ontdekte zig de Waterzugt op nieuw; die egter vervolgens scheen te verdwynen en agterwege te blyven. Wel is waar dat zy, buiten het veelvuldig gebruiken van Aardappelen, niet weinig onguur in hunne Spyze waren, en ook nu en dan Roggebrood aten; doch het laatste, zoo ik wel weete, altyd droog: daarenboven dronken ze meest Gulwater, of somtyds wel eens Thee en Koffy; doch zelden was het een en ander kragtig; de Boter of het Vet was schraal onder hunne Spyze, en over de Aardappels hadden ze meest enkel azyn. Dit alles te saamgenomen, heeft zekerlyk medegewerkt; doch de grondoorzaak is, naar 't my toeschynt, aan het ongeregelde gebruik van Aardappelen toe te schryven; waaromtrent ik nogtans het oordeel van anderen voorts vry laate. Wy betwisten hier mede niet, dat de Aardappelen, met maatigheid gebruikt, tot een zegenryk voedsel verstrekken, en naast aan het Brood komen; maar willen alleenlyk dat men zal opmerken, welke nadeelige gevolgen uit het onmaatige gebruik ontstaan. Het is hier mede even zoo gesteld, als met het onmaatige gebruik van Brood en Meelspyzen; | |
[pagina 1705]
| |
Ga naar margenoot+en onze Landlieden zyn gemeenlyk wel overtuigd dat overtollig zwaar Meelgebak iemand zeer bezwaaren kan. Ook is het den Geneesheeren van ons Land overbekend, welken de gevolgen zyn van overbodig eeten van ongereezen Koeken, veel Waterenbry, dikke Pannekoeken enz., byzonder in tedere gestellen, welken die Spyze door geen sterken arbeid kunnen verduwen. Uit dit oogpunt heeft men onze aanmerking over het ongunstige gevolg van het te veel eeten van Aardappelen te beschouwen; en op eene dergelyke wyze is 't gelegen met alle de verdere aanmerkingen, die men op andere Spyzen zoude kunnen maaken; waarom wy 't niet noodig agten, hier over breeder uit te weiden, en ons liever bepaalen, ter overweeginge van 't geen het misbruik der Dranken, onder onze Hollanders, veroorzaakt. Ga naar margenoot+Ongetwyffeld is 't den meesten Leezeren overbekend, hoe 'er onder de Geneesheeren zeer bittere klagten gehoord worden, over het onmaatig gebruik van Koffy en Thee; en inderdaad, men schryft 'er, niet zonder grond, veele kwaade gevolgen aan toe; of oordeelt met recht, dat dit misbruik ten minste sterk medewerkt, tot het voeden van natuurlyke Landsziekten. Daar de Dampkring van dit Land, waterig zynde, op zigzelven reeds genegen is om de humeuren te verslappen; worden de Lichaamen, door het onmaatig waterdrinken, nog meer verslapt, en misschien wel meerder | |
[pagina 1706]
| |
Ga naar margenoot+dan door ons vogtig Lugtgestel. Nademaal men nu, in zulk een Klimaat leevende, veeleer versterkende dan verslappende Dranken noodig heeft, kan men ligtlyk nagaan, welke ongemakken uit dit misbruik gebooren worden. Men heeft ten deezen aanzien meermaals opgemerkt, hoe onze Voorzaaten zig, toen ze meestal Bier dronken, veel gezonder en sterker vertoonden; overéénkomstig waar mede de meeste afbeeldingen van de voorige Eeuw genoegzaam uitwyzen, dat zy vaster van tronie en bloedryker van vel scheenen: 't welk zeker geen gering bewys van gezondheid is. In onze dagen ziet men, schoon de Natie over 't geheel nog sterk genoeg zy, op het Land en in de Steden, egter eene menigte van slappe Lichaamen, die, door een wateragtig bleek gelaat, en eene schraale gesteldheid, ten duidelykste toonen, dat ze door het Thee- en Koffydrinken verslapt zyn. Wel byzonder bederven veelen der aanzienlyksten, daar het Bier hun te gering en de Wyn hun te sterk is, zigzelven, door eene al te gestrenge Diëet, ten opzichte van hunnen Drank. Zy eeten allerlei Wildbraad, Gebak en Groente, ten kragtigste klaargemaakt; terwyl ze, in stede van de verteering te helpen bevorderen, door 't gebruik van eene teug kragtig Bier of goeden Wyn, schaars Wyn met water drinken; en voor- en na den midddag hunnen dorst met de aftreksels van Thee en Koffy lesschen. Van daar bespeurt men | |
[pagina 1707]
| |
Ga naar margenoot+zoo veelvuldig de slappe en loome uitwerkselen van Phlegmatike en Cacochymische gestellen; mitsgaders waterzugtige of ten minsten daar toe overhellende Lichaamen. Men kan dit alles ten overvloede bevestigen, uit de Schriften der Geneesheeren, die 'er geweldig over geklaagd hebben, toen het gebruik van de Thee en Koffy de overhand kreeg. 't Is waar, Doctor bontekoe heeft 'er gunstiger over geoordeeld; doch hy heeft, in zyne bekende Verhandeling over de Thee, derzelver gebruik, gelyk ieder ligtlyk bemerkt, tot bespottens toe verdeedigd. En de beschaafde Geneeskunde, het gemaatigde gebruik niet afkeurende, vind maar al te veel reden, om tegenwoordig nog over het misbruik te klaagen; welk misbruik ik in deezen voornaamlyk bedoel. Men ziet gemeenlyk, dat alle heerschende misbruiken, tot gedugte gevolgen overslaan; zoo is het in onze dagen met de Thee; en zoo gong het, gelyk sommigen meenen opgemerkt te hebben, oudtyds met het Bier. Ervaren Mannen, die de Jaarboeken en Schriften der Vaderlandsche Geneesheeren met scherpziende oogen doorsnuffeld hebben, leeren ons, dat men in die tyden veel meer Lyders aan den Steen had, en dat 'er, in voorleeden jaaren, veel meer Persoonen van den Steen gesneeden wierden, dan in onze dagen. Daarbenevens onderrigten zy ons, dat men tegenwoordig ongelyk meer Lyders vind, die aan de waterzugt en slymerige gevolgen | |
[pagina 1708]
| |
Ga naar margenoot+onderhevig zyn, dan voordeezen; waar by anderen ook teeringagtige kwyningen voegen. Het eene en het andere leiden ze af, van het te veel Bier drinken in de voorige, en het te veel Thee- en Koffydrinken in deeze dagen. Het dus voorgestelde is van te groot een gewigt, om het niet in opmerking te neemen; doch 'er behoort van beide de zyden al vry wat toe, om hier omtrent eene regelmaatige Ziektebepaaling te maaken. Wat het eerste, naamlyk de Steenoorzaak betreft, zulks lyd bedenking; om dat men in Vrankryk, daar men zoodanige zwaare Bieren als in Holland niet drinkt, noch oudtyds gedronken heeft, den Steen en het Steengraveel sterker heeft zien woeden, dan hier te Lande. Ondertusschen is 't niet te ontkennen, dat zwaare Bieren 'er kragtig toe medewerken; maar denkelyk heeft het gebruik van de Rhynsche Wynen, voor deezen in dit Land gemeen, 'er het zyne ook toe gedaan. Men weet tog, dat die Wynen veel aanleiding geeven tot eene tarteragtige samenzetting; en dat het bedrog, om dezelven door Loodsuiker aan te zetten, niet weinig toegebragt heeft tot jammerlyke Graveelsukkelingen. Hier omtrent zyn onze Vaderlanders, om dit met één woord te melden, die zig aan eene teug Hocheimer of Rhynschen Wyn houden, hunne dankbaarheid schuldig aan den Hoogleeraar gaubius, voor de mededeeling zyner ontdekkinge, ter beproevinge | |
[pagina 1709]
| |
Ga naar margenoot+van dit bedrog: als waar door ze, zyne Proeve in 't werk stellende, de zuivere en gezonde Wynen terstond van de onzuivere en schadelyke kunnen onderkennen. Ga naar margenoot+Wyders komt hier nog, met betrekking tot den Steen en het Steengraveel, in overweeging, of ook het Maas- en Ysselwater, uit hoofde van deszelfs fyne, vermengde, zandige, klaiagtige, of lemige stoffen, eene steenagtige aanzetting konde bevorderen. Wy hebben 'er voorheen alrede iets van gezegd; doch het is, volgens de berigten van verscheide kundige Doctoren, tot nog zoo vast niet te bepaalen. Althans de geleerde Heer l. bikker, door zyne ervarenheid in de Geneeskunde en yver voor het Bataafsche Genootschap te Rotterdam, genoeg bekend, heeft deswegens, op myn verzoek, dit geantwoord: ‘Of de Ischuria en Calculus vesicae gemeener is onder de Maaslanders, en of men hier de zandagtige gesteldheid der loopende Rivieren te beschuldigen hebbe, doen my zeer veele redenen twyffelen’. Ik heb meer onderrigtingen, die dit stuk in twyffel trekken; des ik, hoe zeer ik tog een onvoorzigtig gebruik van niet wel doorgezonken Maas- en Ysselwater voor Graveelverwekkend houde, egter eerbiedig stilzwyge onder de gevoelens van anderen; laatende dit stuk verder de nadere onderzoekinge aanbevolen. Men word thans in byzondere Steden, op het voorbeeld der Ed. Agtb. Magistraat van Rotterdam, aandagtiger op | |
[pagina 1710]
| |
Ga naar margenoot+de Ziekte-bepaalingen; en zulks geeft eene gegronde hoope op naauwkeuriger ontdekkingen. Veelligt zal men, na ons, in stede van eene menigte ongegronde gissingen te berde te brengen, bondige bepaalingen, nopens de onderscheiden Ziekten van deeze of geene streek, Stad of Dorp kunnen maaken; en 't is te vermoeden, dat men als dan, op die welgeschifte Waarneemingen, weder toevlugt zal neemen, tot de, door de oude ervarenheid, hier te Lande, zekere beproefde Geneesmiddelen. Maar wy zullen, na deezen uitstap, onze aanmerkingen hervatten, wegens het misbruik der Thee en Koffy; waar van men, schoon het goede gebruik zyn voordeel hebbe, met meer zekerheid kan toonen, dat het een kwaaden invloed op onze Natie heeft. Niemand immers zal ontkennen, dat de overtollige Waterdranken de Lichaamen uitermaate verslappen; en dat men de gevolgen hier van onder onze Landzaaten, welken heden genoegsaam meestal deeze Dranken alleen gebruiken, ook ondervind; te meer daar dezelven, 't geen 'er nog des te meer kwaad aan toebrengt, laauw en warm gedronken worden. Dit alles moet zekerlyk de Spiervezelen ongemeen verslappen; waar door dan de uitwaassemende vogten, in de koude Lugtsgesteldheid, meerder stremmen; waar tegen men, in de warmer Lugtsgesteldheid, minder tegenstand bezit, om aan de natuurlyke verslapping het hoofd te bieden. Ter deezer oor- | |
[pagina 1711]
| |
zaake Ga naar margenoot+vind men, zoo ik het wel hebbe, in den Wintertyd, dat de sterke Thee- en Koffydrinkers, die zig tot zwellens toe met warme Thee en Koffy overlaaden, het allerligtst vatbaar zyn voor Verkoudheden. En men ontdekt insgelyks dat deeze zelfde gestellen in den Zomer allersterkst zweeten; als mede dat zy, hoe zy zig meerder meenen voor te behoeden, in zwakheid en loomheid toeneemen. 't Zal, vertrouw ik, niet noodig zyn, my breeder op te houden, met eene ontvouwing van het verslappende vermogen van het aanhoudend, veelvuldig warm Thee- en Koffydrinken; als zynde zulks eene bekende zaak, die ons niet dan in algemeene kundigheden zou doen uitweiden. Ik laat dit des voort aan de ondervinding over; en verzoek tevens, dat men ook agt geeve op andere ongesteldheden, welke uit deeze nu toch Vaderlandsche gewoonte voortspruiten. 'Er heerscht, naamlyk, onder de schoone Sete van Europa, vooral by de Duitsche Natie, en nog wel meest onder onze Hollandsche Vrouwen, eene soort van Nationaale eigenschap, die men belustheid, of eene onregelmaatige begeerte tot deeze en geene dingen noemt. Die belustheid is een allergevaarlykste hinderpaal, in het kennen der oorzaaken van kwynende Ziekten in ons Vaderland. Men vind Vrouwen, Meisjes, en ook somtyds Jongens, die de Kalk van de Muuren, Tabakspypjes, Kaarssmeer, zwart van Oly of Kaarssen, Ta- | |
[pagina 1712]
| |
bak, Ga naar margenoot+gebrande Houtskoolen, harde korsten van Kaas, gretig, als iets smaaklyks knaauwen, en diefswyze eeten: waar op men, zoo 't my, onder verbetering, voorkomt, in de oeffenende Geneeskunde maar al te weinig let; daar 'er intusschen de elendigste ongemakken uit ontstaan. Wel byzonder heeft dit plaats ten aanzien van de Koffy en Thee. De belustheid veeler Vrouwen strekt zig bovenal uit, tot het eeten en kaauwen van Koffydik; zelfs zyn 'er, die de Koffy alleen drinken, ten einde gelegenheid te hebben om het dik te eeten; de jonge Meisjes en de Keukenmeiden staaren, als met arendsoogen, op den droessem der afgetrokken Koffy, om dien uit Kan en Ketel met greetige vuisten in te slingeren. Niet minder heet is men op de afgetrokken Theebladen, om die sluipende uit de Trekpotten te neemen, en uit te kaauwen. Zelfs leeren de Meisjes, om het aftrekken van Thee naar te bootsen, Thee van allerleie Boombladeren droogen: zy plukken Ypen-Linden- Beuken- en andere Bladeren; die op de Buitenplaatsen of in Tuinen woonen, kippen den Palm, de Wilgen of den Taxis uit, zoo om de gelykheid aan de Theebladeren, als om den smaak. Op het gebruiken van 't eene en 't andere worden zy onpasselyk, walgagtig en ziek. Men haalt een Geneesheer; die houd haare ongesteldheid wel eens voor een ligte Koorts, eene Verkoudheid of iets anders; en ondertusschen is derzelver oorzaak alleen in dit mis- | |
[pagina 1713]
| |
bruik Ga naar margenoot+te zoeken. Dit slaat bovenal zoo sterk door, in 't misbruik van het Koffydik en de Theebladen, dat ik het daar voor houde, dat een Geneesheer zig het vermoeden van dit misbruik niet ligtlyk moet laaten ontglippen, als hy by eenige Zieken, vooral onder de Sexe, gehaald word, die klaagen van pyn voor 't Hart, een dikken Buik, en een ongeregelden eetlust; terwyl ze een bleek bol en wateragtig gelaat vertoonen. Dit verschynsel geeft nadenken en vordert omzigtigheid. Men begrypt voorts ligtlyk, dat wy, met al het gemelde, wegens het misbruik van de Thee en Koffy, niet bedoelen, derzelver geregeld gebruik te laaken. Verre zy zulks van ons! een Kop goede Koffy, wel afgetrokken, en op zyn tyd gebruikt, geeft zeker eene hartigheid aan de Maag; en goede Thee, insgelyks gepast, afgetrokken en gedronken, is een aangenaame en gezonde Drank; doch de overslaande misbruiken van deeze Dranken, zoo als hier te Lande in veele huishoudingen geschied, genoegzaam den geheelen dag door te drinken, zyn schadelyk voor de Gezondheid. Daar benevens is 't eene zeer nadeelige gewoonte voor het Huishouden; en menig gering Huisgezin gaat onder luie Wyven ten gronde, door den slemp der Koffy en Thee. Ik hoop des aan verstandige Huismoeders niet te zullen mishaagen, wanneer ik haar, uit hoofde van het deswegens bygebragte, niet een Vaderlandlievend hart vermaane, | |
[pagina 1714]
| |
Ga naar margenoot+om tog aandagtig te waaken tegen deeze zoo algemeene misbruiken, vooral tegen het eeten van Koffydik, Theebladen en andere onguure dingen; om wel toe te zien, dat hunne Zoonen, en meest hunne Dogteren, die 'er inzonderheid aan onderhevig zyn, zig daar aan niet overgeeven, zoo 'er iets is, dat ik met yver en op goeden grond den Vaderlandsche Huisgezinnen durf aanbeveelen, is het deeze oplettendheid. Men zal dan gewislyk zoo veele geliefde Kinderen niet ongelukkig zien, door onherstelbaare opstoppingen en kwyningen; en braave Moeders zullen haare liefwaarde Dogters, met de grootste vergenoeging, en bewustheid van goede Huishoudsters te zyn, ten Huwelyke mogen besteeden, aan Jongelingen, die, de waarde van eene goede Huisvrouw kennende, het grootste genoegen zullen smaaken, in hunne Huisvrouwen gezond, mitsgaders hunne Kinderen frisch en welvaarend te zien; zonder ooit te vreezen, dat hunne Huishouding, (om op zyn plat Hollandsch te spreeken,) door Drempelwyven, Koffy en Theekallooien, ter gronde zal gaan. Dit moest 'er hier uit, en 't mag 'er wel uit, om dat de zuivere waarheid, en de liefde tot de Natie, hier de pen gescherpt heeft. Naast dit gemelde misbruik der Waterdranken, komt hier na verder natuurlyk in overweeging, het onmaatige gebruik van Genever, Brandewyn en Wyn, dat, hoe heilzaam ook deeze Dranken, in eene be- | |
[pagina 1715]
| |
hoorelyke Ga naar margenoot+maate gebruikt mogen weezen, in onze dagen niet weinig medewerkt, tot het voortbrengen van veelerleie kwaalen. Wat het eerste, de ongemakken, die uit het overtollig Geneverdrinken ontstaan, betreft; zoo gezond als deeze Drank, in maate gedronken, is, uit hoofde van deszelfs afdryvende kragt, en verwarmende eigenschap; zoo nadeelig is dezelve, als men dien in overmaat gebruikt; waar van men in ons Gewest de sterkste uitwerkselen bespeurt, by alle dezulken, die 'er zig niet van onthouden kunnen. Het veelvuldige gebruik van deezen Drank maakt de Temperamenten ongevoelig, brengt door den tyd eene zinneloosheid te wege, en schynt ook wel byzonder de werkzaamheid van het Zenuwgestel te verdooven. By de Brandewyndrinkers worden integendeel de Zenuwen veelal te sterk aangeprikkeld, en van daar de gestellen woelig en driftig, De buitenspoorige Bierdrinkers vind men log, hunne Lichaamen zetten zig uit, en hun verstand word verdoofd; terwyl de sterkste Wyndrinkers veelal tot Waterzugt vervallen en dikke Beenen krygen. Men merkt als vry algemeen op, dat de Wyn- en Brandewyndrinkers nooit in de dommelige logheid der Bierdrinkers, of geesteloosheid der Geneverzuipers vervallen; van waar men hier te Lande, met een bekend spreekwoord, zegt, dat een Genever- en Bierdrinker ook maar Genever- en Bierverstand heeft. Dan dit zy scherts of ernst; | |
[pagina 1716]
| |
Ga naar margenoot+ik heb, in twee omstandigheden, de ongevallen van het langduurig sterk Geneverdrinken buiten tegenspraak bevestigd gezien, en de uitwerking in beide de toevallen overéénkomstig bevonden. Beide deeze misbruikers, naamlyk, die 'er zedert langen tyd op verslingerd waren, vervielen in eene ondraagelyke Hoofdpyn, hadden geen den minsten Eetlust, en wierden bykans volslaagen simpel. Deeze ongelukkige ongesteldheid is, na zeer veele andere proeven, alleen geneezen, door het leggen van eene Spaanschevlieg-Pleister, over het geheele Hoofd, na dat het bevoorens kaalgeschooren ware. Hier uit bleek, naar myn begrip, dat de oorzaak alleen was eene werkeloosheid in de Zenuwen, en in de Vaten van het Herssengestel; dat zeer wel beantwoord aan den aart der werkinge van den Genever. Men weet tog dat de Geneverbeziën natuurlyk afdryvende zyn, en kragtig medewerken tot de doorzyging der vogten: van daar dryft een gemaatigd gebruik, in dit wateragtige Klimaat, de overtollige vogten af; en dus dryft dan een onmaatig gebruik de wateragtige vogten al te sterk af. Dit gevolg openbaart zig ten duidelykste in onze Vaderlandsche gestellen: zy, die deezen Drank, met maate, onder eene goede beweeging, gebruiken, zyn zeer sterk en gezond van gestel; maar dezulken, die 'er zig in te buiten gaan, droogen als 't ware uit, en krygen dunne Beenen, welke men hier te | |
[pagina 1717]
| |
Ga naar margenoot+Lande, by uitstek, Geneverkuiten noemt; of, als het Bier- en Geneverdrinkers te gelyk zyn, zoogenaamde Bombeenen. Hierboven hebben wy, ten voorbeelde, eenige melding gemaakt van de geringe Gemeente te Haarlem, die zeer sterk Genever drinkt; en aangeduid, dat zulks nadenkelyk zeer veel toebrengt tot hunne schraale gedaante. Intusschen willen wy het aldaar gezegde, met opzicht tot de Haarlemmermaat, niet Ga naar margenoot+toegepast hebben op alle Ingezetenen dier roemryke Stad; dewyl men 'er, zoo als wy ook toen reeds te kennen gaven, genoeg frissche Kaerels vind, welken met die van andere Steden gelyk staan: men heeft zulke en soortgelyke voorstellingen altoos in een rekkelyken zin te begrypen; dan dit in 't voorbygaan. Men heeft verder, buiten dit algemeene uitwerksel der verteerende en uitdroogende kragt van den Genever, zederd eenige Jaaren opgemerkt, hoe het onmaatige gebruik van dit Vogt, en andere Dranken, eene soort van nieuwe Ziekte schynt veroorzaakt te hebben; of dat zulks dezelve althans grootlyks helpt koesteren. Naamlyk, eene onvermogendheid in de Spieren van den Slokdarm, waaruit eene moeilyke of belette doorzwelging ontstaat, die veelal doodlyk geoordeeld word: 't welk in alle opzichten eene nieuw ontdekte Landsziekte schynt te weezen. De geleerde Heer van geuns, billyk beroemd van wegen zyne juiste en nette denkwyze, gepaard met | |
[pagina 1718]
| |
Ga naar margenoot+een beredeneerd en bezadigd oordeel, heeft deeze Ziekte, in eene Verhandeling aan de Hollandsche Maatschappy overgegeeven, mannelyk ontvouwd; en is ook deswegens met alle toejuiching rechtmaatig bekroond geworden. Midlerwyl zal men 't my, zoo ik hoop, ten goede houden, wanneer ik betuig, dat ik, met opzicht tot Holland, eenigzins twyffel, of 'er deeze kwaal wel zoo sterk heersche, als zy in de Provincie Groningen schynt door te gaan. Ik voor my althans hebbe deeze Ziekte nooit ontmoet; doch vermits ik my eenige jaaren van de praktyk heb afgehouden, zou 't wel kunnen zyn, dat ik 'er hier door geen gelegenheid toe gehad hebbe. Maar de ondervinding heeft my het volgende geleerd. Dat zeer veele, en verre de meeste Menschen, byzonder de Mannen, die zig dagelyks aan het drinken van een Glas Genever of ook Brandewyn overgeeven, gelyk ook dezulken, die dagelyks hunne Fles Wyn drinken, en tevens sterke Tabakrookers zyn, door den tyd eene soort van verslyming krygen, waar uit eene inkrimping van den slokdarm en de Maag schynt gebooren te worden. Hier door gebeurt het, dat de zulken, wanneer zy des morgens opstaan, de Maag des nagts in rust geweest zynde, of liever gezegd, ruimte gekreegen hebbende, door de ophouding van de aanprikkeling, en het opzetten van Dranken en Tabak, eene walging en samentrekking van den Slokdarm en Maag gevoelen, | |
[pagina 1719]
| |
Ga naar margenoot+die meer of min met angst in den Bovenbuik begint, niet afneemt, dan onder het loozen van sterk opborrelende winden, en by de zodanigen, die 'er in een hoogen trap mede behebt zyn, niet zonder overgeeving eindigt. Indien de Lyders dit misbruik, 't geen doorgaans gebeurt, in stede van te overwinnen, van tyd tot tyd voeden, dan slaat deeze kwaal over tot eene geheele verdooving in de Spysverteering; 'er volgt eene angstige smert in den Bovenbuik, benevens jammerlyke krimpingen in de Ingewanden, of ook wel Waterzugt, en eindelyk de Dood. Deeze Ziekte is zeer algemeen onder onze Landzaaten; en derzelver oorzaak zal denkelyk niet verre afzyn van die der Ziekte, welke de Heeren Doctoren deezer Eeuw, en byzonder de geleerde van geuns, nieuwlyks opgemerkt hebben. Ook is het voorgenoemde gevolg onder de Ziekten der Dronkaards bekend; en men weet, hoe dit al veel aan het Tabakrooken word toegeschreeven, waar over al voorlang kundige vertoogen opgesteld zyn. Daarbenevens is het zeker, en dit stemt met de Vraage der Hollandsche Maatschappye overéén, dat deeze Winduitbarstingen, Verslymingen, Walgingen enz. zeer langzaam in trap van vererging toeneemen; en zoo eigen aan de natuur der Lyders worden, dat zy, na zekere genoegsaam periodike ontlastingen, gezond en frisch schynen, ja zelfs tot hooge Jaaren komen. Op 't einde, egter, zyn de | |
[pagina 1720]
| |
Ga naar margenoot+gevolgen, als 'er de Lyders door aangetast worden, met de toevallen van onze andere Landsziekten, doorgaans doodlyk. Zie daar wat ik 'er, naar myne ondervinding, in dit ons Land van weete; en verders wyze ik den Leezer naar de keurige Verhandeling van den meergemelden Heer van geuns zelve; dewyl wy deeze stoffe niet mogen rekken, door het geene zoo beslissend verhandeld is na te schryven. Nopens de Bieren, zal 't niet noodig weezen breedvoerig uit te weiden; wy hebben 'er hier en daar genoegzaam alles van gezegd, dat 'er naar onze taak van te zeggen valt. Alleenlyk hebben wy, met opzicht tot het gebruik en misbruik, het volgende nog met een kort woord te melden. Goede Bieren, zoo ze sterk en wel uitgegest zyn, heeft men, ondanks de kwaade gevolgen van derzelver misbruik, in sommige gestellen, onder alle onze Vaderlandsche Dranken voor de gezondsten te houden. Zy brengen het bloed eene voedzaame zelfstandigheid aan, en verwarmen kragtig; gevolglyk bevorderen zy de Chylmaaking grootlyks, vooral, indien men zig behoorelyk beweegt. Voor Arbeiders, en sterkwerkende Lichaamen, is het Bier de nuttigste Drank; maar stilzittende Menschen worden 'er vet en log van. Intusschen kan men ook te noeste Arbeidslieden niet te ernstig waarschuwen, tegen het schielyk drinken van koud Bier in heete Zomers, vooral, wanneer ze nat bezweet zyn. Zeer | |
[pagina 1721]
| |
Ga naar margenoot+veele Persoonen hier te Lande sterven schielyk, door hunne onoplettendheid daaromtrent; en geen wonder. Het Bier, wateragtig en vol Lugtbolletjes zynde, maakt de Vaten, welke sterke Genever doet inkrimpen, meer gespannen: zy worden, in vollen zweet, open zynde, door het koude Bier spoedig verkoeld, en de Lugtdeelen, die 'er menigvuldig in zyn, in dezelven willende indringen, veroorzaaken eene onverhoedsche verstopping, en in de Vetklieren eene volstrekte stremming. Voorts maakt het Bier, onmaatig gebruikt, uit hoofde der uitzettende Lugtbolletjes, mitsgaders door de gesting, die het met de overige Spyzen te wege brengt, de Lichaamen opgeblaazen, van waar de sterke Bierdrinkers met veele winden behebt zyn hun Buik word dik, dewyl de Ingewanden 'er door gespannen worden; en 't schynt hun hier te Lande eigen te weezen, dat ze rood van Wangen en Neus, als mede met blaauwe purpere puisten bezet zyn. Men kan de sterke Bierdrinkers hier aan genoegzaam onderkennen; en dit kenteken was by onze Voorzaaten, die meer Bier dronken, zoo algemeen, dat men, in de Schimpdichten dier dagen, nooit de Kalkoensche Neuzen vergeeten, noch de Dikbuiken overgeslaagen vinde. Onze onmaatige Bierdrinkers vervallen eindelyk, volgens de natuur van dit Land, tot Waterzugt; zy krygen dikke Beenen, die zig allengs meerder uitzetten; welker humeuren vervolgens | |
[pagina 1722]
| |
Ga naar margenoot+in de Dyen opstygen, den Buik aandoen, en ten laatste gewis den dood met zig sleepen. Dit is 't voornaamste, dat, wegens de gevolgen van 't misbruik van Bierdrinken, hier te Lande, in aanmerking komt. Wyders zouden wy hier ook nog staan kunnen blyven op het overmaatige gebruik van den Wyn; doch van dit onderwerp hebben wy mede alvoorens reeds genoeg gezegd; weshalven wy 't hier, om in geen noodelooze herhaalingen te vervallen, verder laaten berusten; met 'er slegts deeze ééne aanmerking by te voegen. Wy twyffelen niet, of het zal, zoo het nog niet volstrekt bekend zy, in 't kort aan oplettende en kundige Geneesheeren wel bekend worden, dat het zoo algemeene gebruik van toegemaakte en slegte Roode Wynen maar al te veel aanleiding geeft, tot eenige bepaalde kwaalen. Te Amsterdam en te Rotterdam heeft men by uitstek gelegenheid om zulks na te gaan; overmits dezelven aldaar, onder den gemeenen Man, veelvuldig gebruikt worden. Het is, zoo uit hoofde van den geringen prys, als van wegen de vereischte menigte, die 'er gedronken word, niet mogelyk, dat alle die Wynen zuiver en goed zyn. Dit behoeft geen bewys: de Wynkoopers zelven erkennen, dat 'er niet alleen eene ongisbaare hoeveelheid van Wyn, door bereidingen van allerlei poespas, in dit Land word toegemaakt, maar ook dat 'er eene groote menigte van Wyn voorkomt, die | |
[pagina 1723]
| |
Ga naar margenoot+in Vrankryk en elders alrede toegemaakt en vervalscht is, eer ze herwaards gevoerd worde. 't Was des te wenschen, dat onze Landszaaten het misbruik hier van erkenden, en dat de ongeoorloofde winzugt het welvaaren van den Medemensch niet opofferde, aan het vertier van Ziekteverwekkende Dranken. Het dus ver gezegde, wegens de gevolgen van 't misbruik der Spyzen en Dranken, zou ligtlyk nog verder uitgebreid kunnen worden; ter aantooninge hoe zulks eene oorzaak zy van nog verscheiden andere ongemakken, welke men zoo bepaald niet Land-eigen kan noemen, en dus tot ons gestelde bestek niet behooren. Wyders zouden de gewoonten van verscheiden Steden en Dorpen, ongetwyffeld, nog al etlyke aanmerkenswaardige zaaken deswegens aan de hand kunnen geeven; doch hier omtrent ontbreekt het ons aan genoegzaame kundigheden; althans ik voor my beken gaarne myn onvermogen, om 'er voldoende over te kunnen schryven. Het yverige onderzoek der hedendaagsche Doctoren, mitsgaders de oplettendheid der Magistraaten in onze voornaamste Steden, om op de doodlysten ook den naam der Ziekten, waar aan de Lyders gestorven zyn, te doen aantekenen, zullen dit slag van byzonderheden, door de lange ervarenis, beter ophelderen en bevestigen, dan het tot nog, toe heeft kunnen geschieden. Ondertusschen is het te hoopen, dat deeze opgaven | |
[pagina 1724]
| |
Ga naar margenoot+getrouw mogen zyn; dat het overhellende gevoelen van den eenen of anderen Geneesheer, ten voordeele zyner stellingen hier op geen invloed zal hebben; dat men nimmer op het los berigt van onkundige menschen zal afgaan; en dat de oplettendheid meest moge vallen op zulke Ziekten, welken men gereedlyk en met grond kan bepaalen. Zoo dit in agt genomen worde, zal 't bekwaame Mannen in staat stellen, om, in 't vervolg van tyd, met meer zekerheid eene beschryving van onze Landsziekten te geeven; ook met opzicht tot de byzondere Districten van ons Gewest. Dus kunnen wy, en zulks zou meer plaats hebben, indien men 'er meer werks van maakte, uit eenige oplettende waarneemingen, ten slot, hier nog een berigt geeven, van eene byzondere kwaal, in het Overmaasche; waar omtrent wy eenvoudig zullen melden, 't geen de Heer bikker, benevens de Wel Eerwaarde l. kluit, ons deswegens medegedeeld hebben. Het berigt van den Heer bikker luid aldus. ‘In het Overmaassche heerscht, (volgens het geen my een bekwaam Heelmeester te Charlois, met naame relyk te kennen heeft gegeeven,) eene Ziekte, welke de Landlieden aldaar de Bofziekte noemen. Men bespeurt deeze Ziekte meest in het Najaar, den Winter en het Voorjaar, als het Saisoem ongestadig is, en de Winden scherp zyn; voornaamlyk onder de Kinderen, hoewel 'er ook dikwils geheele Huis- | |
[pagina 1725]
| |
gezinnen Ga naar margenoot+door aangetast worden; gelyk zy 'er zoo in het Jaar 1753, 56, en 67, zeer algemeen gevonden wierd. Dezelve bestaat in eene groote zagte bolle opzetting van de glandulae parotides, en bucccae, of Ooren Koonklieren, als mede van het gantsche Hoofd, doch vooral van den Hals; zonder de minste verandering van de koleur der Huid. Dit brengt te wege eene belemmerde, pynlyke kaauwing en zwelging; vergezeld van eene steekende pyn, langs het inwendige gedeelte van 't Borstbeen: de Amandelen zyn daar benevens meest opgezet, en de adem stinkt, even als van iemand die saliveert of de Kwylkuur ondergaat: voorts ontdekt men weinig of geen Koorts’. Overéénkomstig hier mede, meld ook de Wel Eerwaarde Heer kluit het volgende van deeze Bofziekte, in het Overmaasche, en wel in Zuid-Beierland, gezegd den Hitsert. ‘Onze gewoone Ziekten, zegt hy, zyn gelyk aan die van andere Hollanders; en wy behooren mogelyk onder de zulken, die meer dan anderen met het Blaauwschuit gekweld worden. ‘In de Lente van 't voorleeden Jaar liepen veele Menschen, onder de Boerenlieden, inzonderheid ook hunne Kinderen, met opgezwollen Koppen, even als simpelen, of, gelyk men hier gewoonlyk spreekt, als slegten. Men noemde hunne kwaal den Bof; en men heeft 'er my van verteld, dat ze oversmette; dat 'er alle menschen voor aandoenlyk waren; doch dat zy, | |
[pagina 1726]
| |
Ga naar margenoot+die het eens gehad hadden, het nooit meer kreegen, enz’. Uit deeze twee éénstemmige berigten van kundige getuigen, is 't blykbaar genoeg, dat de Bofziekte eene bepaalde Landskwaal van dat Gewest is, en dat dezelve inzonderheid by de Landlieden heerscht. Dit laatste duid ook de benaaming der Ziekte aan; dewyl dezelve ontleend is, zoo als de Heer bicker, in eene Nota onder zyn Ed. berigt, mede aanmerkt, van eene dergelyke Ziekte onder het Rundvee, die men den Bof noemt; bestaande in eene schielyke, onverhoedsche opzwelling der huid; waarvan onder de kwaalen der Runderen nader. Deeze Bofziekte, die in het Overmaassche algemeen is, vertoont zig naastdenkelyk ook wel elders, dat een nader onderzoek vereischt. Zy is my althans, zo 't my toeschynt, voorgekomen in een bloedryken Boeren Jongen; in welken zy, op eene aderlaating, schier zoo spoedig herstelde als ze kwam. En zoo zou ik het hier boven aangestipte geval van de twee Jongens, indien ze niet te sterk waterzugtig geweest waren, (nademaal ik het berigt van den Heer l. bicker toen reeds had,) insgelyk voor den Bof gehouden hebben. Tevens kan ik, ter deezer gelegenheid, niet nalaaten te melden, hoe, in den jaare 1769, en 1770, in en omtrent Warmond, en, zoo ik 't wel hebbe, ook in 't laage gedeelte van Rhynland, zeer veele Landlieden aan eene uitzetting der Huid onder- | |
[pagina 1727]
| |
hevig Ga naar margenoot+waren, en hoe ik zelve 'er diestyds gevoelig van aangetast wierd. Men kreeg over den rug en aan den hals eene zagte zwelling en zetting van lugtige Builen of Blynen, zoo als men ze hier noemt. Deeze Blynen jeukten sterk, doch de kleur van de Huid veranderde niet; zy liepen samen, en deeden de Huid op veele plaatsen geweldig zwellen. 'Er was geene de minste ontsteeking by; en geene verminderde, maar in tegendeel vermeerderde, eetlust vergezelde die uitzetting: de Blynen verdweenen van zelven, en men bevond zig frisscher dan ooit. Of dit veroorzaakt zy, door iets byzonder in de Lugt, of in ons Voedsel, of in ons Gestel, laat ik onbeslist; maar 't schynt my toe, dat 'er iets overéénkomstigs met den Bof in opgeslooten ligt. Komt intusschen de Bof, des niet tegenstaande byzonder voor als eene Overmaassche Landskwaal; men zou ook, ten opzichte van Rhynland, in diervoege konnen spreeken van een zeker ongemak, dat aldaar onder onze Landlieden heerscht. Wy hebben 'er boven alrede iets van gewaagd; dan het vordert in deezen eene nadere melding, temeer, daar het zelve, indien men bevestigen kon, dat het in andere streeken niet heerscht, eene volstrekt Hollandsche Landskwaal zou zyn. Te weeten: 'er ontstaan, meestal in 't Voorjaar, somwylen in den Winter, en veeltyds ook in de Maand Mai, op de Lendenen van eenigen onzer Rhynlandsche Boerenlieden, zeer groote, | |
[pagina 1728]
| |
Ga naar margenoot+sterke Puisten en Zweeren. Zy noemen dezelven Bloedvinnen, niet alleen om de roodheid, waar door ze eene bloedkoleur hebben; maar ook van wegen het bloed zelve, dat 'er by het opkomen, en voor de ettering, in is, of 'er by doorvlyming of kwetsing uitloopt. Deeze Bloedvinnen vertoonen zig altoos, zoo veel ik naar myne ondervinding weet, op den Rug; tusschen den Stuit en het onderste gedeelte der Schouderbladen, aan de Ribben; het sterkste boven de Heupen, ter plaatse daar de Broeksband knelt; zelden op den Buik, nog wel eens op de Schouders of onder de Oxelen; maar nooit aan handen of voeten, of in het aangezigt. Men ziet dit slag van Puisten beurtlings verschynen en verdwynen; en ze zyn dermaate pynlyk, dat 'er de Lyders krom van gaan, lustloos worden, en het dikwerf uitschreeuwen. Deeze pynen zyn hevigst als de Puisten beginnen te zweeren; zy etteren wel eens sterk en breeken door; doch veeltyds verdroogen zy ook van zelven. Zelden verloopen 'er, met het komen en verdwynen, of zweeren, van zoodanig eene Bloedvin, meer dan agt of negen dagen: maar dikwerf is de een niet weg, of de ander komt te voorschyn; juist zoo als men wel in de Napokken ziet, daar ze zeer naar gelyken, zoo ze 'er niet volkomen mede overéénstemmen. Ik heb, in het vermoeden van Pokken of Steenpokken, 'er op gelet, of het ook byzondere Gestellen trof, die niet ge- | |
[pagina 1729]
| |
pokt Ga naar margenoot+hadden; maar ik heb bevonden dat 'er Menschen aan kwynden, die allerzwaarst gepokt hadden. Ze zyn ook niet besmettend; een Man, by zyne Vrouwe slaapende, zet haar dezelven niet aan; en, dat wonder is, ik althans heb nooit gehoord van eene Vrouw, die aan deeze Puisten onderhevig was. Voorts staan zy niet digt by, maar verre van elkander; somtyds egter, doch niet veel, loopen 'er wel eens twee in één. Het hoogste getal, dat ik, in de sterkst daar aan kwynende, waargenomen heb, was dertien; het middelbaare is doorgaans vyf of zes, en dikwils bepaalt zig dit ongemak tot ééne enkele Bloedvin. De kwaal is wyders van die natuur, dat ze wel eens wederkeere; zoo dat 'er Lieden zyn, welken dezelve schier alle jaaren krygen: maar met dit alles is ze nooit doodlyk, gaat nimmer van Koorts vergezeld, dan van eene Koorts die uit de pyn ontstaat; en na dat ze verdweenen zyn, is de Lyder frisscher dan ooit, des men dit ongemak, hoe pynlyk, onder de Boeren voor gezond houde. Wat nu wyders nog de oorzaak deezer kwaale betreft, dezelve is zeer duister; en ik zal wel zorge draagen, om 'er geen bepaaling van op te geeven. Egter schroom ik niet, om 'er, volgens het recht, dat de bespiegelende Ziektekunde, door de mannelyke Redevoering van den Hoogleeraar hahn, by deszelfs inwying te Leiden, onder ons gekreegen heeft, 'er myne bespiegelende gedagten over te berde | |
[pagina 1730]
| |
Ga naar margenoot+te brengen. Het is opmerkelyk, dat deeze ongesteldheid, voor zoo verre my tot nog toe bekend is, alleen de Inwoonders ten platten Lande treft; dat, onder deezen, geene, of zoo 't mogt zyn, maar weinige Vrouwen, en meest altyd slegts de Mannen daar mede geplaagd zyn, en dat, het geen ik wel inzonderheid op 't oog heb, deeze Puisten meerendeels alleen zulke persoonen kwellen, die zeer gemeen met het Rundvee omgaan, en het zelve behandelen. Oplettende Chirurgyns ten platten Lande, die deeze kwaal dagelyks ontmoeten, gelieven dit eens naauwkeurig gade te slaan: naar myne ondervinding durf ik al vry stout vermoeden, dat hier in eene nog verborgen oorzaak ligge. In deeze gedagten word ik, onder dit schryven, te meer gesterkt, door dien men my berigt, dat deeze kwaal zig tegenwoordig, in den Nawinter van dit Jaaf 1776, juist meer dan ooit onder de Veebouwers in Rhynland sterk vertoont; en dat die Puisten thans geweldig onder hen woeden. De Boerenlieden, meestal Veebouwers, komen om hulpmiddelen tegen dit ongemak, en zyn van gevoelen, dat het draagen van zoogenaamde Mannetjes Notemuscaaten de geneezing bevordert Anders bedienen zy zig gemeenlyk van oud Bier, gekookt op eene aanmerkelyk hoe. veelheid Duiven- of Hennendrek; waar by ze, volgens hun zeggen, veel baats vinden. Ik bepaal daar omtrent niets; doch ik agt het niet onmogelyk, dat de heete en | |
[pagina 1731]
| |
Ga naar margenoot+opdroogende aart van deezen Drek, gevoegd by het zweetverwekkend vermogen van oud heet gemaakt Bier, eene sterke opdrooging en te gelyk uitwaasseming veroorzaakt, die deeze Puisten doet verdwynen, of de pyn verzagten: maar het zou zeker in de Apotheek al wat inhebben, om 'er een lekker Cordiaaltje van te maaken. Hier mede, dunkt my, mag ik deeze myne Ziektekundige beschouwing wel laaten afloopen, daar ik meene genoeg gedaan te hebben, om een algemeen denkbeeld van onze Landsziekten te geeven. 't Zal my ten uitersten aangenaam zyn, indien anderen daar door opgewekt worden, om dit onderwerp verder na te spooren; 't geen haar tot meerder roem zal strekken, dan wanneer ze zig overgeeven aan eene blinde navolging van eene vreemde Ziektekunde, welke ons Land niet eigen is. 'Er blyft nog steeds een ruim veld open ter onderzoekinge van verscheiden byzonderheden. 't Zou, by voorbeeld, onder anderen, wel der moeite waardig zyn, dat men 'er eens zyn werk van maakte, om naauwkeurig te bepaalen, in hoe verre de Europische Ziekten, welken onze Ingezetenen, ook hier te Lande, treffen, of van elders onder ons ingevoerd zyn, in ons Holland moeilyker of gemaklyker te geneezen vallen. Als mede, in hoe verre zy met die Ziekten, welken uit ons Nationaal Klimaat, Dieet en Gewoonten gebooren worden, tot eene byzondere Ziekte kunnen overgaan. 'Er zyn alrede | |
[pagina 1732]
| |
Ga naar margenoot+deswegens oplettende aantekeningen te vinden, die een nader onderzoek nog verder zou kunnen volmaaken. Hier toe behooren, by voorbeeld, de gevolgen der Kinderpokjes, der Venusziekte, der Engelsche Ziekte enz. welke kwaalen men hier te Lande gemeen genoeg vind; en waaromtrent men van oordeel is, dat ze hier moeilyker te geneezen, of liever gevaarlyker zyn, dan elders. Wat hier van zy, 't is althans zeker dat ze, vooral de eerstgemelde, in dit Land jammerlyk kunnen woeden; des dit stuk niet ten onrechte nog een nader bepaald onderzoek vordere. Van niet minder belang zou het weezen, met bondige bewyzen, te toonen, waar uit het voortspruite, dat men hier te Lande, onder het Manlyke Geslagt, zoo veele Liesch- en andere Breuken vind; in hoe verre de Kanker, benevens de Knoestgezwellen, in sommige gevallen, hier te Lande, al of niet geneeslyk geagt moge worden; en inzonderheid, welke de rede zy van zoo veele Beroerdheden, Lammigheden, vallende Ziekten, dolligheden en droefgeestigheid, die deezen en geenen onzer Landzaaten al vry sterk treffen, en wel eens aansteekend schynen. Ik ben althans, voor eenige jaaren, ooggetuige geweest van eene vallende Ziekte, welke byna het geheele Weeshuis te Leiden aanstak. Eenmaal wierden 'er wel vyf-en-twintig en meer Weesmeisjes, daar het toen alleen by heerschte, onder den Godsdienst zynde, onverhoeds | |
[pagina 1733]
| |
Ga naar margenoot+gelyk door aangedaan; die ongelukkigen sloegen zulk een jammerlyk misbaar, dat de Predikant zig genoodzaakt vonde den Godsdienst te staaken. Voorts zou het nog wel der moeite waardig zyn te onderzoeken, in hoe verre de gesteldheid van ons Land medewerke, in die menigte van Zeere Hoofden, en den zoogenaamden Douwwurm der Kinderen, waar over veele Huisgezinnen klaagen: mitsgaders in hoe verre dezelve invloed hebbe, op de Aambeien, en de daar uit ontstaande, of daar bykomende, Fistels of Pypzweeren, insgelyks geen vreemde kwaalen onder de Natie. Alle deeze en meer dergelyke byzonderheden zouden my, indien ik 'er in treeden wilde, te ver brengen: en wie, die dit veld voor zig ziet, zou zig durven vermeeten, om het zelve zoo maar met een sprong of lugtigen stap te overschreeden. 'Er word een langzaame en bezadigde tred, een opmerkend oog en bedaarde overweeging, benevens tyd en beleid, gevorderd, om dit naar eisch te doen. Daar nu ons tegen woordig bestek noch het eene noch het andere toelaat, willen wy liever, als boven, gezegd is, hier mede onze Ziekte-verhandeling eindigen. Alleen zal ik, by manier van een niet ongeschikt Aanhangsel, hier aan nog hegten, het geen my medegedeeld is, wegens de zorge ter afweeringe van de Pest en andere besmettende Ziekten; naamlyk de behandeling der zogenoemde Quarantaine hier te Lande. | |
[pagina 1734]
| |
Ga naar margenoot+Dat de Pestziekte, voor één en twee Eeuwen, in ons Vaderland, nu in deeze dan in geene Stad, elendig gewoed heeft, is blykbaar uit de aantekeningen, die men deswegens overal in onze Chronyken ontmoet; en vooral uit die groote zoogenoemde Pesthuizen en Hospitaalen, in de voornaamste onzer Steden. Men heeft deeze kwaal oudtyds, (God zy geloofd!) hier meer gehad dan heden; men hieldze, en houdze nog, voor ingevoerd uit vreemde Landen; dat ook by my vast staat; doch ik ben tevens niet buiten vermoeden, dat men in die oude dagen wel eens Pest genoemd heeft, het geen veel eer eene rottende Koorts of andere besmettende Ziekte was; hoe 't zy, dit schynt ten minste door te gaan, dat men, zederd den grooten boerhaave en zyne Leerlingen, of zelfs al zederd de voortplanting van eene beschaafder Geneeskunde in deeze Landen, vry wat omzigtiger geworden is, in het bepaalen der Pest, en 't onderscheiden der waare Pestziekte, van andere ongesteldheden; die, schoon woedende en doodlyk, daar van egter vry wat verschillen. Ondertusschen is het, gelyk wy reeds aangeduid hebben, ook zeker, dat deeze besmetting meermaals hier te Lande, uit andere Gewesten, overgebragt is; waarom wy, hoe zeer ook de Geneeskunde hier waaken moge, inderdaad geen geringe dankbaare erkentenis aan onze Souvereinen verschuldigd zyn, over de zorg, welke zy | |
[pagina 1735]
| |
Ga naar margenoot+daar omtrent aanwenden, by den invoer van goederen, zoo te Lande als te Water, uit zulke Gewesten daar men besmetting vermoed. De Wel Eerw. Heer l. kluit heeft ons in staat gesteld, om een gegrond berigt van de wyze dier afweeringe, welke men Quarantaine noemt, te geeven; en wy besluiten 'er te eerder toe, om dat 'er veelen onzer Landzaaten geen behoorelyk begrip van hebben. Voorts vertrouwen wy, dat het mededeelen hier van te aangenaamer zal weezen; nademaal het ons doet zien, hoe 's Lands Vaderen niet alleen onzen handel, onze welvaart en vryheid, door goede en heilige Wetten, handhaaven; maar tevens de allerwysste, allerbeste en Vaderlykste zorgen aanwenden, om voor den staat der gezondheid van 's Lands Ingezetenen te waaken. Het berigt, ons desaangaande gegeeven, komt hier op uit. Ga naar margenoot+Zoodra een Schip uit Smirna naar Holland vertrekt, geeft de Heer Consul aldaar, per Missive, 'er kennis van, met melding van den naam des Kapiteins, het getal zyner Manschap, den naam van het Schip, de Laading, en wel byzonder van de Gesteldheid te Smirna, met betrekking tot het al of niet woeden der Pest aldaar, by het vertrek van dat Schip. Dusdanige berigten ontvangt de Raad van tyd tot tyd, by alle voorkomende gelegenheden; en al ras ziet men in de Couranten, dat op dato den.... uit Smirna naar Rotterdam of elders ver- | |
[pagina 1736]
| |
trokken Ga naar margenoot+is Kapit.... Zoo 't naar Rotterdam zy, houd men midlerwyl 's Lands Uitlegger, zynde een gewapend Scheepje, voorzien van een Commandeur en dertien Man, te Hellevoetsluis gereed, om het Schip, zoodra het ontdekt word, te gemoet te vaaren. Het zelve neemt met zig een daar toe aangestelden Chirurgyn, ten einde het Schip en de Manschap te visiteeren; doch deeze visitatie geschied gemeenlyk niet, ten zy 'er alvoorens zuivere patenten, aangaande de gesteldheid te Smirna, benevens de equipagie van het Schip, ontvangen zyn, en verder ontvangen worden. Het laatste is het onderzoek van den Commandeur van den Uitlegger aanbevolen; die tot dat einde den Smirnaasvaarder op zyde schiet, het noodige aan den Kapitein vraagt, en de geheele Manschap op het dek doet komen. Indien alles beantwoord aan de Brieven, van den Heer Consul te vooren ontvangen, zoo gaat de Chirurgyn, na zig zelven, tot eenig voorbehoedsel, met Azyn besprengd, en Azyn gebruikt te hebben, (somtyds doet hy visitatie in een kleed van gewascht Linnen, gemaakt op de wyze van een Kinder-Hansop, het welk alvoorens door Azyn gehaald word,) aan boord; volbrengt de visitatie, en geeft van zyne bevinding eene attestatie aan den Commandeur van 's Lands Uitlegger. Deeze vaardigt daar op aanstonds eene Missive aan den Raad ter Admiraliteit af, vaart den Smirnaasvaarder, | |
[pagina 1737]
| |
Ga naar margenoot+na hem zyne Booten te hebben doen inneemen, voor uit, en brengt hem op zyne Quarantaine plaats tusschen den Hitscherschen Wal en het Eiland de tien Gemeeten; daar en het Zeeschip en de Uitlegger de Zeilen stryken en de Ankers werpen; doch op een genoegzaamen afstand van elkanderen. Daar ter plaatse, en niet eerder, word het Zeeschip zyne Booten door den Commandeur ontnomen; en niemand mag van of op dat Schip komen, voor dat de bepaalde Quarantaine, of de tyd van veertig dagen, min of meer verloopen zy. Op deeze manier ligt dat Schip in Quarantaine; en zoo gaat het, wanneer alles wel bevonden word; maar hoe nu in het tegengestelde geval? Wanneer de Commandeur van den Uitlegger, by zyn eerste onderzoek, als hy dat Schip, op zyde schiet, bevind, dat het Schip, op de reis, Zieken of dooden gekreegen heeft, welk laatste by het tellen van de Manschap, niet overéénkomende met de opgave van den Heer Consul, ten duidelykste blykt, vermag hy de visitatie door den Chirurgyn te permitteeren; maar hy doet het Schip aldaar verblyven, tot dat hy, aan den Raad kennis 'er van gegeven hebbende, nader order van denzelven of van hunne Hoog Mogenden, (in buitengemeene gevallen,) ontvangt. Deeze voorzorg word zoo stipt onderhouden, dat het niet moge baaten, of de Kapitein al verklaarde, en wel onder eede, dat de kop, dien hy minder dan zyn tel heeft, by on- | |
[pagina 1738]
| |
geluk Ga naar margenoot+buiten boord gevallen is. Maar laat ons tot ons Quarantaine houdend Schip wederkeeren. Als het Schip eindelyk op zyne rust komt, dan lost het zyn geschut, en doet de vlaggen waaien: even zoo doet ook de Uitlegger, ter welkomstgroete en ten blyke van de gevorderde Quarantaine; voor 't overige houd de Commandeur, dag en nagt, met alle naauwkeurigheid, eene goede toezigt. De Raad ter Admiraliteit zend, door het rapport van den Commandeur, nu kennis van alles gekreegen hebbende, voorts, één of twee dagen daar na, (althans zoo vroeg het vallen kan,) één van deszelfs Booden aan den Commandeur, om hem te berigten, hoe lang de Quarantaine duuren moet; 't welk van de goede of kwaade gesteldheid der zaaken afhangt. Somtyds verkrygen de Schepen hun ontslag, reeds ten einde van 12 a 14 dagen; anderen moeten wel 3 a 4 weeken, ja zelfs de volle 40 dagen, blyven liggen. Midlerwyl mogen de Kooplieden, welken belang in het Schip en de Laading hebben, met kennisse en toestemming van den Raad, aanstonds eenige Schepen, (Ligters genaamd,) afzenden, tot verligting der laadinge en lossing der Goederen; doch deeze Ligters moeten mede de Quarantaine uithouden. 'Er gaat dan ook een Hellebardier van den Raad, welke met één der Ligters medekomt, op den Smirnasvaarder over, om op alles toe te zien, en op het Schip de wagt te houden; tot dat het, na 't afloo- | |
[pagina 1739]
| |
pen Ga naar margenoot+der Quarantaine, te Rotterdam aan de wal zy. Het gebeurt niet zelden, vooral in den Zomer, dat de belang hebbende Kooplieden een toertje derwaards doen, ten einde een bezoek by den Commandeur af te leggen; om hunne oogen van verre te mogen verlustigen, in het beschouwen van hunnen ryken Schat. Als dit plaats heeft, ziet men den Driemast met Vlaggen en Wimpelen pronken; terwyl de Kusten weergalmen door 't gebalder van 't geschut. Doch met den avond moeten de Kooplieden weder vertrekken, zonder aan boord van hun eigendom te mogen komen. Intusschen ontvangt het Scheepsvolk de noodige verversching, als Melk, Groenten, Vleesch enz.; doch alles word hun door eene Schouw met gepikte Lynen toegegierd. Ook doopt men de Brieven, welken van tyd tot tyd van het Zeeschip komen, in den Azyn, eer dezelven door den Commandeur van den Uitlegger ter verzendinge aangenomen worden. Wanneer nu eindelyk de bepaalde tyd der Quarantaine vervuld is, zoo vaart de Uitlegger het Zeeschip op zyde; onderzoekt by den Hellebardier, of de Equipagie verder gezond gebleeven zy; indien ja, dan ontslaat hy, op naam van den Raad, het Schip uit de Quarantaine. Men ligt de Ankers, en neemt, door het lossen van het Kanon, een vriendlyk afscheid van elkander. De Uitlegger keert weder naar Hellevoetsluis, en het Schip stevent ten zelfden dage, | |
[pagina 1740]
| |
Ga naar margenoot+langs de Kil en oude Maaze, naar Rotterdam. Dan hier mag het somtyds, in de drie a vier eerste etmaalen niet aankomen; althans niet, wanneer de Raad, ten verzoeke van de Kooplieden, den eerst bepaalden dag van ontslag in zoo verre verandert, dat dezelve den Commandeur van den Uitlegger vryheid geeve, om het Schip een dag 3 a 4 eerder te laaten wegzeilen, 't welk onder die bepaaling geschied, dat iet Schip den Wal nergens aandoen, en, voor het einde der Quarantaine, niet te Rotterdam komen zal. Hieromtrent blyft de wagt, na het vertrek van den Uitlegger, den Hellebardier van den Raad aanbevolen. Ik zeide te vooren, dat niemand op zulk een Schip, in Quarantaine leggende, mogt komen, en dat 'er ook niemand van afgaan mag; dan dit lyd egter eenige uitzondering. Meermaals heeft het Schip naauwlyks het Anker geworpen, of de Vrouw van den Kapitein, volyverig om haaren Man te verwelkomen en te omhelzen, verzoekt de vryheid te mogen hebben van op het Schip te gaan. Men verleent haar die vryheid; doch ze moet 'er dan op blyven, tot dat de Quarantaine afgeloopen zy. En eene soortgelyke vergunning heeft ook, in het tegengestelde, by ongemeene gevallen, plaats. Indien het Schip onder weg, den eenen of anderen aanzienlyken Persoon, om reden van gewigt of anders, van een Oorlog- of ander Schip heeft overgenomen, word den zoodanigen wel | |
[pagina 1741*]
| |
Ga naar margenoot+eens op hooge ordre vergund, om van het Schip te mogen gaan. Zoo verkreeg, in den Zomer van 't Jaar 1766, nog een Kapitein van een van 's Lands Oorlogschepen, die met eene Bloedspuwing bezogt wierd, en op een Smirnasvaarder overgezet was, na behoorelyk bewys, zyn ontslag van verblyf op het Schip. Dit berigt behelst een naauwkeurig en zaaklyk verslag van de manier, op welke men in deeze streek de besmetting van andere Gewesten afweert; en zulks geschied op dezelfde wyze, in alle onze Zeehavens. Ook gebruikt men dergelyke doch anders ingerigte voorzorgen te Lande, als mede aan den Rhyn, Maaze, Yssel, Waal, Lek, en andere Boven-rivieren; gelyk een ieder, dien 't gelust, in 's Lands Plakaaten breeder kan naspooren. By het melden deezer omzigtige, wyze, en welgeregelde voorzorge onzer Hooge Overigheid, voor de Gezondheid der Ingezetenen, kunnen wy niet wel nalaaten, het geluk van ons Vaderland, ten opzichte van zulke vreeslyke Ziekten, in agt te neemen. Hoe ontzaglyk en gevreesd het opgetelde heir van Ziekten ons, als in gedugte slagordening, dreigt; de gesteldheid van ons Land is egter zoodanig, dat wy natuurlyk niet blootgesteld zyn, aan een nog schriklyker optogt van woedende Ziekten, welke andere Landen bestryden. Wy moeten allen eenmaal sterven, en als Menschen zyn wy onderhevig | |
[pagina 1742*]
| |
Ga naar margenoot+aan den dood verwekkende oorzaaken, in welk Gewest der Waereld wy ons ook bevinden; maar deeze oorzaaken zyn hier te Lande gemaatigd. In Egypte en Turkye gaat de wreede Engel des Doods langs de straaten, en velt 'er duizenden, die in volle welvaart zyn, met éénen slag ter neder. Hier te Lande wandelt in tegendeel een langmoedige Engel, (om zoo te spreeken,) rondsom onze wooningen; en schielyke sterfgevallen, schoon ze nu en dan eens mogen voorkomen, zyn 'er zeldzaamer, en, in vergelyking by die van andere Gewesten, zyn ze niet noemenswaardig. Dus schynt de Voorzienigheid, die alleszins met zyn ontfermend oog over Holland waakt, ook ten deezen aanzien langmoedig jegens ons te zyn; ten einde ons, als 't ware, tyd te geeven, tot eene heilzaame voorbereiding, om wel te sterven. Hier by komt nog, waar voor wy den Heer van Leeven en Dood insgelyks te danken hebben, dat het ons aan geene gelegenheid ontbreekt, om onze Zieken, door welbestierde Geneesmiddelen, zoo goed als in eenig ander Land, te herstellen. Wenschelyk ware 't, dat onze Geneesheeren en Kruidkundigen 't 'er ernstig op toeleiden, om na te gaan, hoe dit ons Land zulke beproefde Geneesmiddelen tegen onze Landskwaalen aan de hand geeft, dat we schier geen vreemden behoeven. Wie onzer Geneesheeren, die onbevooroordeeld durft spreeken, en onze Lepel- | |
[pagina 1743*]
| |
bladen, Ga naar margenoot+Duivekervel, Gentiana, kleene Centaur, Vlierboom, Klittewortel, Valeriana, met duizend andere Inlandsche Kruiden, naar eisch kent, zal niet belyden, dat men 'er voorheen onze Landsziekten zoo wel mede genas, als heden met Medicynen, welken men nog eerst toetsen moet, eer men volstrekt bepaalen kan in hoe verre dezelven heilzaam zynGa naar voetnoot(*)? Met dit alles, wil ik nogthans het onderzoek naar nieuwe Geneesmiddelen geenszins wraaken; deeze poogingen zyn ook den Lande nuttig; dewyl wy hier door eene voortreffelyke en strydbaare bende van geleerde Geneesheeren in ons Land hebben en uitheemsche krygen, die het Leger der Ziekten manmoedig het hoofd kunnen bieden, en ook den handel der Drogisten, Apothekers en Kruideniers, merklyk bevoordeelen. Eindelyk merke men uit al het voorgestelde nog op, hoe 't wel verre van daar zy, dat dit Holland, voor de Gezondheid, ongunstiger zou weezen, dan andere Gewesten. Neen! 't Heeft, gelyk alle andere Landen wel zyne byzondere Ziekten; maar 'er heerscht ook tevens eene gezondmaakende Lugts- en Landsgesteldheid. Dit laatste word genoeg bevestigd, door dui- | |
[pagina 1744*]
| |
zend Ga naar margenoot+Vreemdelingen van allerleien Landaart, welken hier, gezond en sterk, tot in een hoogen ouderdom leeven. Ook komen onze Landzaaten, over 't geheel, tot geen minder, zoo niet tot hooger trap van jaaren, dan de Inwoonders van eenig ander Europisch Gewest: maar het betoog hier van zullen wy overlaaten voor het volgende Hoofdstuk; waar na wy onze afgestorven Hollanders ten grave zullen geleiden. |
|