Natuurlyke historie van Holland. Deel 3
(1772-1776)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 1460]
| |
Zestiende hoofdstuk.
| |
[pagina 1461]
| |
ding, Ga naar margenoot+en noodig Voorberigt, tot de volgende gewigtige Hoofdstukken. Gelyk 'er geene Natie bekend is, welker Ga naar margenoot+gewoone Spys en Drank niet geschikt zy naar de voortbrengsels van het Land, dat zy bewoonen; zoo is ook het gebruikelyke Voedsel der Hollanderen natuurlyk ingerigt, volgens den aart der voortbrengselen van hun Land. Maar, even als onder alle Volkeren, die, door een uitgebreiden Handel, de vrugten en voortbrengselen van andere Landen onder zich gemeen maaken, het natuurlyk Landseigen Voedsel vermengd word met het uitheemsche; zoo heeft ook de toevoer van genoegzaam al het voortreffelykste, aangenaamste en smaaklykste uit de Vier Waerelddeelen, in dit ons Holland, niet weinig invloeds op de daaglyksche Spys en Drank der Natie. Hier uit ontstaat dan, dat de gemeenste Landeigen Spys en Drank, meerendeels alleen by de gemeene Landzaaten, of den Boerenstand, gevonden word; en zelfs daar nog niet, zonder vry veele vermengingen van vreemde Spyzen, en meest van vreemde Dranken, als Thee, Coffy, enz. Intusschen blyft dit egter vast, dat 'er, niettegenstaande de veelerleie Spyzen en Dranken, nogthans zoodanigen zyn, die volstrekt onontbeerelyk, of aan dit Land eigen genaamd mogen worden; welker gebruik, zedert den tyd onzer alleroudste Landzaaten, tot nog onder ons is overgebleeven: en deezen, als | |
[pagina 1462]
| |
Ga naar margenoot+vooral tot ons bestek behoorende, zullen wy, ons vooreerst tot de Spys bepaalende, tegenwoordig nagaan. Ga naar margenoot+Om met eenigen grond van de Spyze onzer Voorvaderen te spreeken, moeten wy weder het Boek van tacitus, als den Bybel, om zoo te spreeken, onzer eerste Vaderlandsche Oudheden, opslaan; ten einde, gelyk wy telkens, uit dien Romein, onze zekerste berigten trekken, ook in dit geval met hem te raadpleegen. Zie hier 't geen hy des aangaande van de Duitschen in 't gemeen, en dus ook van onze Voorzaaten meldGa naar voetnoot(*). ‘Hare spyze is slecht; sy hebben wilde appelen, of een versch wilt gediert, of ook geronnen melk: want sy verdryven haren honger sonder eenighe kostelyke toebereidinghe of eenighe bekoringhe van verscheyden saussen. Het Aardryk wordt alleen van hun gevergt om Koorn; en hun drank bereiden sy uit gerst of koorn’. Men kan uit dit berigt, waar mede die van caesar en plinius overéénstemmen, opmaaken, dat de Graanen en Vrugten, die in dit Land groeiden, de Melk, die het Vee hun leverde, en het Vleesch der Dieren, welken zy op de Jagt vongen, hun inzonderheid tot voedsel strekten. Zy leefden des van de voortbrengselen des Lands, zoo en in diervoegen als dezelven tot heden | |
[pagina 1463]
| |
Ga naar margenoot+nog natuurlyk aan dit Land eigen zyn; met uitsluiting van zodanige Dieren, Gewassen en Vrugten, die, van Eeuw tot Eeuw, onder ons als genaturalizeerd gevonden worden; waar tegen ook andere Dieren weder vertrokken zyn. Het zou toch zeer tegens alle reden stryden, indien men beweeren wilde, dat Kalkoenen en Paauwen, of Persiken, en zeer veele vreemde Boomvrugten, een gemeen voedsel der Batavieren geweest zyn. 't Is zelfs niet aanneemelyk, dat zy, die zeer weinig op hadden met bekooringe van Sausen, en byzondere spysbereidingen, immer gebruik gemaakt hebben van zoo veele Dieren, als het Land wel oplevert, en in deeze dagen, by de toeneemende gasteryen, zeer algemeen zyn. Men kan althans niet gelooven, dat een gezond en frisch Volk, gewoon aan vast Vleesch, en vermoedelyk ook Visch, dien zy, gelyk 'er gemeld word, in overvloed bezaten, zig opgehouden zullen hebben met geplukte en gebraade Vinken, Leeuwrikken, Lysters, Patryzen, Faisanten, enz. te vangen of te eeten; hoedanige lekkernyen nog heden, onder ons Landvolk en den Burgerstand, niet geagt zyn. Wy meenen integendeel, op goeden grond, met betrekking tot de Natie in 't algemeen, vast te mogen stellen, dat dezelfde soorten van Spyzen, daar onze Voorzaaten zig mede gevoed hebben, nog meerendeels door de tegenwoordige Holland ers gebruikt worden. Maar hier | |
[pagina 1464]
| |
Ga naar margenoot+van moet men aan de eene zyde uitzonderen, eenige verandering van bereiding der Spyze, mitsgaders eenige Vrugten, als by voorbeeld, de Aardappels, die in laater tyd gemeen geworden zyn; als mede, aan de andere zyde, de Herten en wilde Zwynen, benevens de Korhoenders, en andere Vogelen, welke hier oudtyds gemeen waren; doch met de toeneemende bevolking en de slooping der Bosschen vervreemd zyn. Ga naar margenoot+Overéénkomstig hier mede was eertyds, en blyft nog heden, het Vleesch van Ossen, Koeien, Schapen en tamme Zwynen, een algemeen Voedsel der Natie; en even zoo is 't gesteld met verscheiden soorten van Melkspyzen; waar omtrent tacitus wel byzonder gewag maakt van geronnen Melk. Men mag 'er gegrond uit afleiden, dat de Ouden de Melk nog byzonder gebruikt hebben, behalven tot het maaken van Boter en Kaas: want deezen waren den Romeinen bekend; dewyl zy zelfs de onderscheidene soorten daar van kenden, en de Chersonesische Kaas boven de anderen waardeerden. Onze Batavieren zullen des de geronnen of gestremde Melk, waarschynlyk, op de eene of andere manier toebereid, tot spyze gebruikt hebben; van waar dan, zedert hunnen tyd, de Melkspyzen by de Nakomelingen overgebleeven zyn. Zulks heeft inzonderheid plaats onder onze Landzaaten, die, tot heden toe, zeer veele onderscheiden geregten van Melk weeten te maaken. Zy, die zig met | |
[pagina 1465]
| |
Ga naar margenoot+Veehouden, met Boter- en Kaasmaaken geneeren, zyn zeer gewoon geronnen Melk te eeten, en de Melk, na dat 'er de Room en Boter afgekarnd is, als gekarnde Melk te gebruiken; mitsgaders de Hui of de Wei der Kaas te drinken. Voorts word de Melk ook in de Steden zeer sterk vertierd, en door veelen gebruikt; in zoo verre, dat en de gekarnde en de ongekarnde Melk een vry algemeen Avondvoedsel der Natie zy. Boven dien heeft men ook gewrongelde Melk; doch dezelve is minder gemeen, en word bykans slegts door de Boeren, die zelven melken, gebruikt; dan men weet, by manier van doorlekking, en andere byzondere bereidingen, eene soortgelyke dikke Melk te maaken; die in verscheiden Steden en plaatsen by-zondere naamen heeft; by voorbeeld, dikke Melk, Hangebast, Wrongel- of Kaasmelk, Kramery of dikke Prut, zoo als men te Amsterdam, en nergens anders, zegt. Alle deeze en meer dergelyke bereidingen der Melk zyn overblyfsels van de oude natuureigen Melkspyzen, onder den naam van geronnen Melk door tacitus bedoeld. Zoo veel ik heb kunnen nagaan, is dit gebruik van Melkspyzen, nog heden, by andere Volken, op verre na zoo algemeen niet, als onder ons; en 't is bekend, dat de Hollanders, benevens de Zwitsers, en de Inwoonders van eenige Engelsche, vooral Yrsche, Provinciën, daar de hoofdwelvaard des Volks in Vee bestaat, boven | |
[pagina 1466]
| |
Ga naar margenoot+alle andere Volkeren in gantsch Europa, zoo niet in de geheele bekende Waereld, de smaakelykste Boter en Kaas, en gewrongelde Melk uitleveren. Intusschen heeft men evenwel niet te twyffelen, of de konst, om zoo veelerleie en smaakelyke soorten van Kaas te maaken, zal in laatere Eeuwen, van tyd tot tyd, verbeterd, en hier te Lande toegenomen zyn, inzonderheid na dat derzelver vertier een tak van Buitenlandschen Handel onder ons geworden is. Uit de moeilykheid der Zoutbereidingen onzer vroegere Voorzaaten, kan men zeer wel gissen, dat zy de konst, van Kaas en Boter te bereiden, tot zoo hoog een trap niet gebragt hebben, als dezelve thans geklommen is; veel minder wisten zy de Kaas, gelyk men heden doet, door Oostersche Speceryen, smaaklyker te maaken. Egter zullen ze, door de naderhand bekomen overvloed van Zout, in dit Gewest, hunne Kaas en Boter al beter hebben leeren zouten, en de konst al vroeg tot meerder volkomenheid gebragt hebben; doch hier van in 't vervolg nader. Ik houde het des, na dit alles, daar voor, dat de oude Hollanders, leevende alleenlyk van hun Vee, van deszelfs dagelyksche Melk, zoo veel hun huishouden betrof, dagelyks gebruik gemaakt zullen hebben; waar toe zy dezelve dan lieten ronnen of verdikken. In laatere dagen, toen onze Landzaaten niet slegts van hun Vee leefden, maar ook anderen Handel | |
[pagina 1467]
| |
Ga naar margenoot+dreeven, maakte het vertier van Kaas en Boter, voor gemunte Penningen of geld, eene zekere bereiding, waar door het zuivel langer kon duuren, noodzaaklyk; en hier in zullen ze trapswyze gevorderd zyn. Midlerwyl is het gebruik van Kaas en Boter, en andere Melkspyzen, bestendig onder ons gebleeven; vooral onder den Burgersland en de Arbeidslieden; welke laatsten 'er zig wel van bedienen des morgens; wanneer een gezond Arbeidsman, met een dik stuk van Tarwe- en Roggebrood met Kaas, te werk gaat; om daar mede, zoo als men hier te Lande zegt, zyn Schoftuur, eigentlyk Schafüur, te houden. Men heeft naamlyk, om dit hier in 't voorbygaan te melden, onder de Arbeidslieden en den Boerenstand, eene verdeeling van den dag, naar welke het gebruik van spyzen geregeld is; waar uit de benoeming van Schofttyd, of Schaftyd, ontslaat. Dus is 'er eene Morgenschoft, doorgaans tusschen agt en negen uuren; eene Middagschoft, gemeenlyk tusschen twaalf en één uuren; en eene Avondschoft, veelal tusschen vier en vyf uuren; maar deeze uuren verschillen, en worden verzet, naar het langen of korten der dagen, of ook wel naar gelang van den arbeid. Op veelen onzer Dorpen en de meeste Buitenplaatsen, worden die Schofttyden, om dat juist alle de Arbeiders geene Horologien by zig hebben, door het kleppen of luien eener klok aangekondigd. Dan laat ons, na dee- | |
[pagina 1468]
| |
zen Ga naar margenoot+uitstap, weder tot de Spyze zelve keeren. Naast de Melkspyzen komt, als een Landeigen voedsel, voor, het gebruik van 't Ga naar margenoot+Vleesch der viervoetige Dieren van dit Gewest; als daar zyn, buiten de Ossen, Koeien en Schaapen, de Zwynen, benevens de Konyntjes; welke beide Dieren mede aan dit Land byzonder natuureigen zyn. Het mesten en voeden van Zwynen, het bereiden, zouten en rooken van derzelver vleesch, tot voedsel, is van oudsher Nationaal onder de Nederduitschers, byzonder ook in het oud Batavien, en voorts in Holland en Zeeland geweest. Van daar heeft men in de laatstgemelde Provincie, gelyk ook elders in Holland, op de vermeende ontdekte Offerplaatsen der Godinne nehalennia, een groot getal Zwynenbeenderen gevonden Daarenboven hebben onze Voorzaaten, die zig ook met het vleesch van Jagtdieren geneerden, zig niet weinig met de Jagt van wilde Zwynen en Herten opgehouden; welke Dieren, als uit 's Lands Plakaaten blykt, in vroegere dagen, hier te Lande veel meer gehuisvest hebben, dan heden. De toeneemende bewooning van 't Land, door meerdere Volkrykheid, en 't sloopen der voornaamste Wildernissen, heeft deeze wilde Dieren verdreeven: zints dien tyd heeft men de Zwynen niet in 't wilde belaagd, of in de Bosschen laaten loopen, gelyk nu nog in eenige Geldersche en Westphaalsche | |
[pagina 1469]
| |
Ga naar margenoot+Kwartieren geschied; daar ze veelal met Eikels gemest worden; waar tegen men dezelven, by ons, in eene groote menigte, in geslooten Hokken en Verkenskotten, (waar van by eene andere gelegenheid breeder,) voert en vetmaakt. Het gebruik van 't Vleesch en Spek deezer Dieren is thans zo algemeen, dat het grootste gedeelte der Natie, ten minste in den winter, en de Boerenstand genoegzaam het geheele jaar door, het zelve, by hunne toespys opzetten. Men bereid het, behalven in de groote en kiesche Keukens, zeer eenvoudig. Het word, 't zy gezouten of gerookt, naar eisch gaar gekookt; en veelen kooken, in het nat, Wortelen, Raapen en Aardappels, of Appels en Peeren; en ook wel Ryst of Gort, en dergelyken; by welke gelegenheid sommigen het Varkensvet met Stroop tot eene Sause maaken. In onguure huishoudens worden de Ingewanden wel eens aan stukjes gesneeden, en met Meel en Appels bereid; dat men Appelkost noemt: dog dit is meest een kost der Armen, of van vrekke Gierigaarts, die, gelyk onze Landslieden zeggen, hunne eigen vuiligheid, zoo 't mogelyk ware, zouden eeten, eer zy den armen iets gunden. Voorts is de Natie zeer gezet op eene gezoute en gerookte Ham, als mede op Worsten, 't zy van Runderen of Zwynen, die elk, naar zyne zinlykheid, smaaklyk weet te bereiden: en welk eene lekkerny wyders een goede | |
[pagina 1470]
| |
Ga naar margenoot+Spekpannekoek, uit Spek en Eierstruif gebakken, voor eene gezonde Hollandsche en Geldersche maag is, weet elk, die zig ooit op een gul landgeregt heeft laaten onthaalen. Het geene we dus ver, inzonderheid van het Vleesch der Zwynen, gezegd hebben, heeft men ook meerendeels tot het Vleesch van Ossen, Koeien en Schaapen over te brengen: met dit onderscheid, dat het laatstgenoemde meer dan het eerstgemelde versch gegeeten word. Egter is het ook, vooral tegen den winter, zeer gebruikelyk, het Rundervleesch, op eene soortgelyke wyze, te zouten of te rooken: en hier in, zoo in 't eene als 't andere geval, houd men de Hollanders voor baazen; schoon de Gelderschen, Overysselschen en Vriezen 'er mede by uitstek in bedreeven zyn. Deeze behandeling van het Vleesch is voorzeker iets Nationaals; als voortspruitende uit de natuur van ons Lugtgestel. Aan de eene zyde is de hitte hier te Lande niet sterk of aanhoudend genoeg, om het vleesch in de lugt te kunnen droogen; en aan den anderen kant is de lugt 'er te vogtig en veranderlyk, om het vleesch een langen tyd, zonder Zout, te bewaaren. Uit het berigt van tacitus alleen van ‘een versch wilt gediert’, als de Spys onzer Voorzaaten, gewaagende, zou men mogen denken, dat ze zig weinig met inzulten opgehouden zullen hebben; schoon 't evenwel waar zy, dat ze het gebruik van 't zout gekend hebben; nademaal zy des- | |
[pagina 1471]
| |
zelfs Ga naar margenoot+bereiding alhier bragten. En dit geeft ons grond om te vermoeden, dat zy, hoewel ze in 't eerst weinig werks maakten van 't Vleesch te zouten en te rooken, nogthans van tyd tot tyd beschaafder en geregelder spysbereiding verkiezende, het rooken en zouten van vleesch in een algemeener gebruik gebragt zullen hebben; en dat het van hun nog onder ons overgebleeven is. Wat aanbelangt het Konynen- en Haazenvleesch; deszelfs gebruik is zo algemeen niet, als dat van Runder- en Zwynen-vleesch. Het word meest door de Stedelingen gegeeten; de Landlieden, zelfs dezulken, die aan den Duinkant woonen, en ze vangen, geeven 'er niet veel om. In de Veendorpen, en omtrent de Bouwlanden, is het integendeel wat uitheemsch, op Konynen vergast te worden; men houd de Konynen aldaar voor eene lekkerny. Dus is door zekere adelyke Dame op Wyk op Zee, aan het Gasthuis aldaar, gelegateerd, dat de oude Lieden jaarlyks op Konynen onthaald moeten worden; 't welk vry zeldzaam inkomt, op eene plaats daar de Konynen in grooten overvloede zyn. De Haazen, welken hier en daar in de handen van den eenen of anderen Boerengast vallen, of die zy, om het plat te zeggen, wel eens stroopen, worden meerendeels om de huid verkogt, en zelden door hen gegeeten. Men agt dit vleesch te droog voor eene Boerenmaag; en laat des de | |
[pagina 1472]
| |
Ga naar margenoot+toemaaking en 't gebruik hier van aan den Adel over: zelfs kent men, in veele Burgerhuishoudens der Stedelingen, naauwlyks derzelver gebruik en bereiding; men schrikt 'er voor den geur van den adelyken Haas. Dit Gedierte word gevolglyk meer uit vermaak van de Jagt, dan wel als eene weezenlyke Vaderlandsche Spyze, gezogt. Meerder viervoetig Gedierte, dat onzen Vaderlanderen ter spyze strekt, ken ik niet; ten zy men, ten sterkste genomen, schoon 't vreemd luide, hier ook melden moeste, hoe sommige arme Lieden, en onguure Boeren, vry heet op het Katte-vleesch zyn; en anderen dat der Otters, als zy ze bekomen kunnen, eeten; dan alle zoodanige veragtelyke Spyzen kan men geenzins onder de Nationaalen betrekken. Ga naar margenoot+Gemeenzaamer, schoon niet algemeen, is het gebruik van 't Vleesch der Hoenderen en Endvogelen, benevens derzelver Eieren; waar van de menigte van Vogelkooien en Hoenderteelteryen in Noord-holland, en elders, ten getuige dienen. Meest egter word dit Gevogelte door de Stedelingen genuttigd; en wel op 't laatste van den zomer, in den herfst en in den winter, wanneer byzonder de Endvogels het vetste zyn. 'Er komen dan mede niet weinig Ganzen ter markt. Deeze laatsten worden nog al dik wils op een Boerentafel opgedischt; somtyds schaffen zy ook End-vogels; maar van Hoendervleesch maakt | |
[pagina 1473]
| |
Ga naar margenoot+de Boer geen werk; alleenlyk zyn 'er eenigen, die 'er een goede sop van kooken; dat meest Zondagskost is. En hier omtrent staat ons te melden, dat het in 't geheel onder de Natie vry algemeen is op Zondag eene Soep, 't zy van Schaapen-Kalfs- of Hoendervleesch, met ryst en groente gekookt, te eeten; het gros van den Burger- en Boerenstand, mag men wel zeggen, doet dit gewoonlyk eens ter week, en meest op Zondag. Betreffende Patryzen, Faisanten, Duiven, genaturalizeerde Kalkoenen, Lysters, Vinken, Leeuwrikken, enz.; die allen zyn geene gemeene spyzen, maar lekkernyen voor Adelyke tafels, en die der aanzienlyke Kooplieden. Als men een Hollandschen Boer, of eenvoudigen Stedeling, op eene schotel gebraden Vinken noodigt, doet men den eersten tort aan, brengt den laatsten in verlegenheid, hoe ze te eeten; de een duwt 'er een of twee gelyk tusschen de kaaken, terwyl de ander zit te kieskaauwen; en beiden gaan ze hongerig van tafel. Zoo veel verschilt, in dit stuk, de Hollandsche Landman, van de Brabandsche en vooral van de Fransche Boeren, die nog al Veel op hebben met het eeten van klein wildbraad. Dog wie weet of zy, als hun Gewest zulke schoone Ossen, Schaapen- en Varkensvleesch, zulke smaaklyke Boter, en hartige Kaas, opleverde, of zy niet wel dra den Hollandschen Hutspot, | |
[pagina 1474]
| |
Ga naar margenoot+voor eene tafel met schraale Vinken, zouden verkiezen! Naast de opgemelde Spyzen is 'er voorts, onder de Hollanders, niets gemeener, dan het dagelyksche gebruik van Eieren, vooral in den legtyd der Hoenderen. In dien tyd houd, zo wel de Vermogende, als de Burger en den Boer, zyn avondmaal met een Slaatje met een Eitje. Zulks is zoo algemeen, dat men, by eene eenvoudige en gemeenzaame uitnoodiging, te kennen willende geeven, dat men geen omslag zal maaken, en iemand maar op den dagelykschen kost noodigt, gewoon is te zeggen: ‘a la familiaire, op de portie, een Slaatje en een Eitje’; daar egter de Burger nog wel wat gerookt Vleesch, en de Boer een stuk Spek by voegt; terwyl de familiaire portie der Vermogenden eene soort van Burgeronthaal uitmaakt. Wyders worden 'er, door middel van Eieren, zoo veelerleie spysbereidingen toegemaakt, dat 'er byna geene toebereide spyze op eene geregelde tafel opgedischt worde, waarin men de Eiers niet bezigt. Boter en Eiers van pas te gebruiken is, uit dien hoofde, eene der proefstukken van eene Hollandsche Keukenmeid; dog wy zullen in derzelver werk niet treeden. Genoeg zy het te zeggen, dat onze Landzaaten wel eens hunne maaltyd doen alleen met Eieren: in dat geval laaten zy dezelven meerendeels weinig kooken; om ze als weeke Eiers uit te drinken; van waar ze oudtyds Zuip-eiers | |
[pagina 1475]
| |
Ga naar margenoot+heetten: anderen zyn integendeel voor harde Eiers, die zoo lang gekookt worden tot dat de dooier verdikt zy. Het laatste is meest naar den trant der Boeren, die ze dan met Mostertsause of met Azyn en Boter eeten. Deeze kost, dien men Kamper steur noemt, (eene benaaming, ontleend van zekere bekende schertzery op de Stad Kampen, welke wy, als te beuzelagtig, overslaan,) is voorts al vry gemeen onder de Natie, in dien tyd, als 'er de Eiers overvloedig zyn; wanneer veelen ook te gast gaan op geklutste Eiers, met Appelen of Spek, tot een struif in de pan gebakken. Van dit Eier-eeten gewaagende, kunnen we niet wel voorbygaan, nog in aanmerking te neemen, het gebruiken van Kievits-, Meerels- en Taling-Eiers, als behoorende onder de spyzen der Natie, met opzicht tot het Gevogelte en derzelver voortbrengselen. Deeze Vogels broeden hier te Lande, gelyk ook in het nabuurige Vriesland, in zoodanig eene menigte, dat 'er geen ander Gewest in Europa bekend zy, daar men zulk een aantal van derzelver Eiers vind. Ze worden evenwel, inzonderheid de Kievits-Eieren, meest door de aanzienlykste Lieden, gegeeten, en zelden of nooit door de Boeren, die ze naarstig opzoeken, en voor goed geld verkoopen, of aan hunne kalanten en Lands-heeren ten geschenke zenden. Egter eeten de Boerenlieden, benevens de Hoen- | |
[pagina 1476]
| |
der- Ga naar margenoot+en Eenden-Eieren, ook welk de Meerel- en Taling-Eiers; en de jonge gasten, die liefhebbers zyn van nestjes te stooren, zuipen alle soorten van Eiers, die ze vinden, zonder onderscheid, uit. Op het Eiland Texel, of het Eierland, mitsgaders in onze Duinvaleien, maakt men ook veel werks van de Eieren der Meeuwen, Scholfers en Zeeaxters; welke Vogels hunne Eieren, in den broeityd, by menigte in onze Duinen leggen. Dan hoe hoog men ook loope met de Eieren dier Vogelen, derzelver Vleesch is nogthans niet gewild; alleenlyk worden de Kievieten somtyds gegeeten; gelyk 'er zoo ook gevonden worden, die gebruik maaken van de Plevieren. Veelligt zouden de Kievieten, by den Rykdom, voor lekkere beetjes doorgaan, indien zy minder gemeen gevonden wierden. Even zoo is het met meer ander Gevogelte geleegen; dog de voornaamste soorten, die men tot voedsel gebruikt, opgenoemd hebbende, zullen wy 't hier by laaten berusten, en liever overgaan tot de spyzen uit de Visschen; waar omtrent nog al iets te zeggen valt. Ga naar margenoot+De natuurlyke gemeenzaamste spyzen, die onze Hollanders zig, uit de menigte van Visschen, ten nutte maaken, nagaande, mag men 'er met ruimte van zeggen, dat zy, boven alle andere Europische Volkeren, de eelste Visschen, niet alleen uit de Zee en Rivieren, van hun waterryk Land, maar zelfs uit de afgeleegene Zeeën, ten | |
[pagina 1477]
| |
Ga naar margenoot+spyze gebruiken. Zy verkrygen en bezitten tog den overvloed van Haring, Zalm, Schelvisch; verschen en gezouten Cabeljaauw, Stokvisch, Schol, Tarbot, Bot, Baars, Voorn, Snoek, Zeelt, Karper, en ontelbaare andere soorten; te veel om ze hier allen op te noemen, dat ook meer tot eene katere Verhandeling behoort. Onder die soorten, uit welken het meeren-deel der Natie een zeer algemeen voedsel trekt, waar toe wy ons thans inzonderheid bepaalen, heeft men voornaamlyk de opgenoemden te rekenen; tot welker smaaklyk genot derzelver byzondere bereiding niet weinig toebrengt. De Haring, wel gekaakt, en naar eisch gezouten, ook Pekelharing geheeten, een gebruikelyk voedsel der Hollanderen, byna het geheele jaar door, is onder hen bovenal eene zeer algemeene spys in den Zomer, of van Juny af, tot in September. In dien tyd, byzonder in July, vind men denzelven, onder Ryken en Armen, onder Burgers en Boeren, bykans altoos op tafel. 't Is ook in dien tyd, dat de Hollanders, over 't geheel, het minst Vleesch eeten, en men houd het voor wat vreemds, iemant te ontmoeten, zoo als 'er evenwel zyn, die geen Haring lust. Men gebruikt deezen Visch dan, op het Land en elders, als eene gewoone toespys, tot Boereboonen, Erwten, Salade, enz.; en sommigen maaken 'er ook hun Morgen-ontbyt van. Met het afneemen de jonge | |
[pagina 1478]
| |
Ga naar margenoot+Groente, eindigt insgelyks het gebruik van den nieuwen Haring, die bovenal begeerd word; men merkt hier omtrent op, dat de Natie, geduurende dien tyd, gemeenlyk het gezondste is; waarom de Heeren Doctoren dien tyd den nieuwen Haringtyd, en hunne Vacantie, noemen; willende te kennen geeven, dat men dan weinig om den Apotheek denkt, en dat'er niet veele Zieken zyn. Ook schynt het inderdaad zulk een algemeene regel te weezen, dat 'er geen twyffel overblyve, of het sterke gebruik van Haring, in dien tyd, is der Natie zeer gunstig. Het Lichaam, mag men denken, word 'er door gezuiverd, van 't kwaade, dat het langduurige gebruik van Winterspyzen te wege gebragt heest; en de Wintersche verstoppingen verdwynen, voor de openende kragt van dien zegenryken Visch. Als de beste Pekelharingstyd verloopen is, word het gebruik van den gerookten Haring, of den Bukking gemeener; doch deeze laatste word op verre na zoo algemeen niet gegeeten, als de eerste. Men houd de Bukking meestal voor een Avond-kost, of hartig beetje, by de Salade en dergelyken; egter word ze by den Burgerstand ook wel tot Middagkost, met Appelmoes, Kool, enz. gebruikt. Onze Aanzienlyken geeven 'er weinig om, dan alleen, wanneer zy eerst uitkomt, of zoo lang zy als wat nieuws op tafel kan staan. De weelde toch keurt niets voor lekker | |
[pagina 1479]
| |
Ga naar margenoot+dat gemeen is; dit heeft plaats omtrent de meeste spyzen, en byzonder omtrent den Haring en de Bukking; die voorts, onder de Visschen, ruim zulk een algemeen voedsel der Natie genoemd mag worden, als het Vleesch en Spek der viervoetige Dieren. Niet minder is, het komt ten minste zeer naby, het gebruik van den Zouten-Visch en den Stokvisch, die van Leng en Cabel-jaauw bereid word; en waar van men, byzonder van de laatsten, mede den stapel hier te Lande vind. De Zoute-Visch althans word zeer algemeen onder ons gebruikt: met Stokvisch heeft de Boerenstand niet veel op; dezelve is meer het voedsel der Zeevaarende Lieden. Naardemaal men deezen Visch, door eene zekere manier van bereiding, tot zodanig eene droogte brengt, dat dezelve lang kan duuren, en, na eenigen tyd weekens, zonder veel omslags, gekookt worden, zoo is die spyze byzonder nuttig op Zee; en 't is om die reden, dat dezelve op de Schepen, en vervolgens ook aan Land, meest door Zeevaarenden of Visschers genuttigd word. De beste Stokvisch levert egter, nu en dan, een lekker geregt, op eene deftige Burgertafel, en eene geringer soort is nog al dikwils een maaltyd voor minvermogende lieden. Met dit alles heeft men den Stokvisch voor eene min algemeener spyze, dan den Zouten-Visch, Abberdaan, of Labberdaan, te houden. Deeze is meer in | |
[pagina 1480]
| |
Ga naar margenoot+gebruik, vooral by den Boerenstand. By hen, die van de Roomsch-Catholyke Geloofsbelydenis zyn, is, geduurende de Vaste, Zouten-Visch en Haring, met Aardappelen, of andere spysbereidingen uit het Ryk der Planten, niet zelden het gewoone voedsel. Verder behoort dezelve onder die spyzen. welken beurtlings met anderen, naar de verkiezing der huishoudingen, genuttigd worden. Hier benevens is ook vry gemeen, en mogelyk veel algemeener, dan men doorgaans denkt, het gebruik van Schelvisch, Rog en Schol, om niet te spreeken van Zeehaanen, Pieterman, Tarbot, Heilbot, Spiering, en veele andere Visschen. Het is zeker, dat veele Burgerhuishoudens, in de Steden, die na by Zee liggen, in den tyd der Schelvischvangst, wel drie maal in de week Schelvisch eeten; als mede dat de arme Lieden, in den Scholtyd, zig dagelyks byna met Schol en Aardappelen geneeren. Beide deeze soorten van Visschen zyn hier somwylen zoo overvloedig, dat een arm mensch dezelven, om zoo te spreeken, voor niet kan krygen; ook worden ze wel eens weggegeeven. Voor nog weinig jaaren, en dit gebeurt meermaals, zyn 'er, op den afslag te Katwyk, twintig snees Schelvisch, een snees op twintig Visschen gesteld, verkogt voor twee stuivers. Even zoo gaat het met de Rog, die, in grooten getale gevangen, en veelal, voor klein geld, aan minvermogenden, gelaaten word. | |
[pagina 1481]
| |
Ga naar margenoot+Dit zoo zynde, kan men ligtlyk nagaan hoe algemeen dat voedzel, in zulke plaatzen en steden, moet weezen. Met den Cabeljaauw is 't anders gesteld; deeze is alleenlyk voor de Tafels der Grooten, en die der deftige Burgers; of dezelve moet, by eene ryke vangst, overvloedig ter markt komen. Op een Boeren-Disch word de Cabeljaauw zeldzaam vertoond; en genoegzaam alleen by zulke Boeren, die digt aan Zee woonen. Daarentegen vind men de Schol gemeener onder minvermogende lieden, alzoo ze laager verkogt word; te meer, om dat men hier te Lande in 't vooroordeel is, dat Schol koorts verwekt; waarom de liefhebbers van Visch ook vry naauwkeurig op den tyd en de deugd der Schol letten. Buiten dit worden de Schollen en Scharren, by wyze van versnapering, vry sterk gegeeten. Zulks schynt, by uitstek, plaats te hebben onder de Zeeuwen, die ze zelfs wel eens als eene gewoone spys gebruiken: althans de verzending van gedroogde Schollen naar die Provincie, is een voornaam gedeelte van 't bestaan der Visch of Scholledroogers. Zy worden aldaar den geheelen winter door vertierd: men weekt, men kookt en eet ze als een lekkerny. Onder de Hollanders is dit niet gebruikelyk, ten ware in eenige Overmaasche, aan Zeeland grenzende, streeken, en by de Zeelieden, welken deeze Schollen bereiden. Dit vertier van gedroogden Visch strekt zig zelfs uit | |
[pagina 1482]
| |
Ga naar margenoot+tot in Vlaanderen en Braband, daar het den Roomschen eene groote vervulling in de Vaste verstrekt, alzo dit Gewest ongelyk minder Binnenwateren en Vischryke Meeren heeft, dan ons wateragtig Land. Hier toch kunnen de Roomschgezinden, door een overvloed, zoo van Rivier- als Zeevisch, de wetten hunner kerke, ten dien opzichte, onverhinderd waarneemen: ook vieren ze, ter deezer oorzaake, hunnen Vastentyd gemeenlyk zeer naauwkeurig; en meer dan eens heb ik weldenkenden onder hen de waardy van dit hun Vaderland, ook uit dien hoofde, zeer hoog hooren schatten. Misschien is 'er zelfs ééne der redenen in te vinden, waarom deeze, na de Nederlandsche beroerten, by veelen zoo zeer versmaade Gezintheid, ondanks haar gefnuikt kerkvermogen, nogthans zoo volkryk hier te Lande zy, en met de grootste onderdaanigheid, in liefde voor de Vaderlandsche Vryheid, verblyve; daar derzelver Leden anders in het nabuurige Braband, met open armen, ontvangen zouden worden. Zoo veel vermag het genoegen, van in een Land te woonen, daar men overvloed en welvaart kan genieten. Wanneer men hier op zyne gedagten vestigt, en tevens nagaat, hoe, (eenige Zeedorpen uitgezonderd,) de meeste Roomschgezinden op het platte Land, digt by of aan de Veenplassen, Vischryke Meeren en Stroomen, woonen, begrypt men ligtlyk, dat derzulker algemeene spy- | |
[pagina 1483]
| |
ze Ga naar margenoot+grootlyks uit Visch bestaat. Hierom is 't, dat zy hunne Gasten gewoonlyk onthaalen op een frisch waterzootje van Snoek, Baars of Voorn. Byzonder schaffen zy, als 't de tyd is, uitneemend goede vette Paling; en men eet ze, hoe zeer de rykdom de tafel met het eelste en eerste versiere, nooit beter en smaaklyker, dan aan een Boeren Spit gebraaden. Men merke, ter deezer gelegenheid, nog aan, dat dit eeten van Waterzootjes, bovengemeld, der Natie als eigen is; terwyl het den Brit, Franschman en Duitscher, zoo vreemd voorkomt, als den rechten Hollander, een Ragoût van Champagnons en Knuflook; een Rostbief van half gaar gekookt vleesch; een Zauwrkraut, of eene Zwitzersche Kaassoep. Ondertusschen is het 'er, in diervoege, mede gelegen, dat veelen hunner ligtlyk smaak krygen in onzen Baars uit den Water. Sommigen hunner worden, als zy deeze spyze, veraangenaamd door behoorelyk zouten, en 't byvoegen van geurige Peterceliewortelen, met een gezonden Boterham, dien de versche graasde Hollandsche Boter by uitneemendheid smaaklyk maakt, hebben leeren kennen, en weeten, hoe eene frissche teug recht smaakt op zulk een Waterzootje, 'er zelfs als geheel op verlekkerd; des dit eenvoudige onthaal weleens geschat worde, boven de kruidrykste toebereide geregten. De Zalm, insgelyks een gezegend voortbrengsel onzer Rivieren, is, ter oorzaake | |
[pagina 1484]
| |
Ga naar margenoot+van den hoogen prys, niet te tellen onder de algemeene spyzen der Natie. Men vind denzelven, inzonderheid versch, alleen op de tafel der Stedelingen; en veelen onzer Landlieden kennen den Zalm niet anders dan gerookt, gelyk den Elft, welke veelal de spyze der minvermogenden is. Voorts word de Zalm en Elft, hier te Lande gerookt zynde, zeer veel naar Braband en elders verzonden. - Men zou verder nog al etlyke andere soorten van Riviervisschen tot de gemeene spyze der Natie kunnen brengen; als daar is de Zeelt, Bley, Brasem, Spiering, Winden, en meer dergelyken; doch alle deezen worden slegts gebruikt, naar dat de tyd, plaats en gelegenheid zulks aanbiede. Even zoo is 't gelegen met de Mosselen en Oesters; welke Schelpdieren, onder ons, op verre na zoo algemeen niet gegeeten worden, als wel op de Eilanden. In Zeeland en op Texel zyn 'er nog al veelen, die de Oesters gebruiken; en in de eerstgemelde Provincie, mitsgaders by de Inwooners om en aan de Vlaamsche Banken, zyn de Mosselen eene vry algemeene spyze der Visschers. In Holland verstrekt dit Schelpgedierte meerendeels slegts voor eene versnapering van eenige Stedelingen: de Oesters zyn grootlyks voor de Vermogenden, en de Mossels voor het Gemeen, of eenige Burgers; maar de Boerenstand nuttigt gewoonlyk noch het een, noch het ander. Wy zouden van alle deeze Land- en Wa- | |
[pagina 1485]
| |
terdieren, Ga naar margenoot+waar mede de Natie zig voed, nog verscheiden byzonderheden kunnen melden; dan wy moeten zulks spaaren tot eene uitvoeriger beschryving deezer Dieren zelven. Ons tegenwoordig oogmerk vordert alleen te toonen, hoe de Natie dezelven ter spyze gebruike; en dit, onzes agtens, voldoende voorgesteld hebbende, eischt de rangschikking nu verder, dat wy nog iets melden, wegens de spyzen, die het Ryk der Planten voortbrengt; waar van 's Lands Inwoonders insgelyks niet weinig gevoed worden. Ga naar margenoot+Ten aanzien van de Veldgewassen is het by ons, gelyk by de meeste Volkeren; men vordert van het Aardryk Graanen, om 'er brood van te bereiden. Zoo was het reeds in de dagen van tacitus; dan 'er is, zedert zynen tyd, eene merkelyke verandering, ten dien opzichte, by de Natie ontstaan; ter oorzaake van den toeneemenden Handel, de uitgebreide Zeevaart, en Volkryke bewooning des Lands, door Vreemdelingen. Onze Batavieren, een onvermengd Volk zynde, konden, in die dagen, leeven, en hun onderhoud hebben, uit de voortbrengselen des Lands zelven, zonder eenigen buitenlandschen toevoer. Zy bezaten het geen zy begeerden, in zulken overvloed, dat ze geheele dagen en nagten banketteerden, of, zoo als 'er gemeld word, in ledigheid doorbragten, eischende niets van 't aardryk, dan 't geen zy noodig hadden, 't welk ta- | |
[pagina 1486]
| |
citus Ga naar margenoot+te kennen geeft, wanneer hy hunnen vergenoegden staat beschryft, met te te zeggen: Alleen werdt het Aardtryk van hun gevergt om koorn. Gantsch anders is het 'er mede gelegen, in onze dagen; nu men wel, hier en daar, in ons Holland, overvloedige vrugtbaare Koornvelden heeft; doch op verre na zo veel niet als 'er noodig zouden zyn, tot onderhoud der Natie. Eene menigte tog dier velden, welken met Graanen bezaaid zouden kunnen worden, zyn thans Weilanden, Hoven, Moestuinen en geregelde Boomgaarden; veelen van dezelven dienen tot uitgraavingen van Potte- of Pannebakkers-Klai; en daar benevens vind men een aanzienlyk gedeelte onzer Landeryen met Aardappelen beslaagen. Dit laatste gewas, eenigermaate aan te merken als een nieuw uitgevonden soort van Brood, is byna zulk een algemeen voedsel der Natie geworden, als het Koorn zelve: en men mag deeze twee Veldvrugten thans in Holland wel houden, voor de voedzaamste spyzen, die, nevens Vleesch, Spek, Zee- en Riviervisch, zeer algemeen onder de Natie in gebruik zyn. Overtollig zou het weezen, hier in 't breede te melden, hoe men 't Graan tot Brood bereid; het word toch, de geheele waereld door, tot meel gemaalen, tot deeg gekneed, en tot Brood gebakken: ook is het onderscheid van Tarwe- en Roggebrood over bekend. Alleenlyk verdient hier nog opgemerkt te worden, dat 'er in | |
[pagina 1487]
| |
Ga naar margenoot+Holland eene gewoone bereiding plaats heeft, welke, in onze nabuurige Provinciën, Gelderland, Overyssel, het Sticht en elders, zo algemeen niet is. In die Streeken bakt men het Brood, meestal van 't Meel, zoo als het van den Molen komt. Dit was oudtyds ook de Hollandsche Mode; maar de weelde heeft onze Landzaaten geleerd, het Meel, door middel van Zeeven of Builen, van de gekneusde schillen der Graanen af te scheiden; en vervolgens het fyne witte Meel der kern alleen te bakken. Zulks niet genoeg zynde, is men bedagt geweest op eene nog fyner afscheiding, of naauwer zifting; waar door men, gelyk men zegt, Blom-Meel verkrygt, aldus geheeten in onderscheiding van 't min fyn gebuilde, dat men Meel, of Grof-Meel, noemt. Van 't laatste, ook Tarwe-Meel geheeten, bakt men Tarwebrood; en van 't eerste, dat men wel enkel Blom noemt, word het Wittebrood gebakken; dat, van wegen deszelfs keurigheid en fynen smaak, hier en daar, nog den naam der Uitvinders behoudt: dus by voorbeeld, te Leyden, daar 't Professors Brood heet. Ten laatsten heeft men, als of wy niet wisten wat tot goed Brood behoort, 'er het lugtige Fransche Brood nog bygevoegd. Op het platte Land gebruikt men egter gemeenlyk tot nog bykans niets anders, dan Tarwe- of Roggebol en Huisbak. Het eerste is Brood van gewoon gebuild Meel; het tweede van Roggemeel, en het derde van ongebuild | |
[pagina 1488]
| |
Ga naar margenoot+Meel. Men bakt deeze Brooden veelal ter zwaarte van twee tot zes ponden; en 't zwaarste word op veele plaatsen een Tuimelaar, of dubbelden Bol, genoemd. Voorts gebruiken Ryken en Armen, min of meer Broods, naar elks smaak en verkiezing, tot hun ontbyt, en by hunne spyze; doch men houd het thans meerendeels voor overtollig, Brood te nuttigen, als men Aardappels eet. Van deeze Vrugt, die veelen voor Brood verstrekt, zoo wel als van Koorn, bezitten wy hier te Lande zoo vollen overvloed, dat wy deswegens ruime stoffe hebben, om onzen Schepper met waare eerbied en dankbaarheid te looven, en de zorg onzer Overheden erkentlyk te pryzen. Toen, voor weinig jaaren, een algemeene Hongersnood schier gantsch Europa scheen te dreigen, mogt men ons Vaderland, door de zorg van deszelfs Overheden, onder de gunstige bestiering der Goddelyke Voorzienigheid, beschouwen als de Koornmarkt van Europa. De Geldkas der Hollanderen, op eene aanmerkelyke wyze voor den inkoop van Graanen geopend, stelde onze Koornschuuren in staat, om het gebrek veeler Volkeren te vervullen; en vergoedde het geen ons Land, hoe vrugtbaar het anders zy, ter oorzaake van deszelfs geringe uitgebreidheid, te kort schoot. Buiten de Graanen, waar van men Brood bakt, vind de Natie niet minder een zeer gemeenzaam voedsel, in de Weit of | |
[pagina 1489]
| |
Ga naar margenoot+Boekweit en Garst, het zy tot Meel gemaalen, het zy tot Gort gemaakt. Dit Meel en deeze Gort, benevens de zoo genoemde Alkmaarsche Grutten, het Relsel, de gebroken of gepelde Garst, met de Parelgarst, zyn zoo gebruikelyk in veele Burgerhuishoudens, en inzonderheid by den Boerenstand, dat men deeze spyze wel moge tellen onder de voornaamsten, met welken dit slag van lieden zig geneert. Men mag genoegzaam vaststellen, dat 'er, ten platten Lande, onder de geringen, en zelfs de middelmaatig Vermogenden, doorgaans, tweemaal in de week, Boekweiten Koeken, en Grutten met Siroop, gegeeten worden. 't Is 'er zelfs zeer gemeen, dat de Kinderen Boekende-Koeken, gelyk ze meermaals genoemd worden, met groote graagte, in stede van Brood, tot hun ontbyt, gebruiken; dat vooral plaats heeft by de Strandbewoonders, die meerendeels zeer groote liefhebbers van Koekebak met Siroop, of Stroop, zyn. Dikwerf ontmoet men een frisschen Hollandschen Boerejongen, met een dikken Koekebak, wel gesiroopt, en een stuk Spek in de hand: 't is een vermaak te zien, hoe hy de bolle wangen, door een smaakelyken hap, met Siroop besmeurt; men voelt zig opgewekt om te glimlachen, en die gezonde Knaapen, in 't genoegelyke eeten, vrolyk te beschouwen. Naast deeze Graan- en Meelspyzen, om van de verdere byzondere baksels, bekend | |
[pagina 1490]
| |
Ga naar margenoot+onder de naamen van Wafels, Poffertjes, Zusters, Broeders, en dergelyken, als eigenlyk buiten onze taak zynde, niet te gewaagen, volgen natuurlyk de reeds een- en anderwerf gemelde Aardappels. Deeze Veldvrugt, of eigentlyk dit Wortelgewas, hebben onze Landzaaten, buiten de schamele Gemeente, voor eene halve Eeuwe, nimmer tot een gewoon voedsel gebruikt: en men vind nog lieden genoeg, dien 't heugt, dat men zich schaamde Aardappels te eeten. Men hield dezelven, in vroegere dagen, voor eene nadeelige spyze, die ziekten verwekte; dan het algemeene gebruik, inzonderheid in de laatste dertig jaaren, heeft dit vooroordeel der maate verwonnen, dat zelfs de aanzienlyksten, in onze dagen, Aardappels op hunnen Disch laaten brengen. In de gemeene Huishoudens niet alleen, maar ook by sommige Burgers, en vooral by den Boerenstand, zyn de Aardappels een zoo gemeenzaam voedsel, als het Brood. Onder de arme Lieden is het tegenwoordig genoegzaam eene dagelyksche spyze; en veele behoeftigen in de Steden doen dikwerf driemaal daags hunne maaltyd met Aardappelen; en men vind 'er, die een gantsch jaar door schier niets, of weinig anders, nuttigen, dan gekookte Aardappels, met vet en azyn, of een van beiden afzonderlyk. In hoe verre dit veelvuldige gebruik voor- of nadeelig zy, staat ons in het onderzoek der Landziekten te melden; en wy kunnen 'er ons hier ter | |
[pagina 1491]
| |
Ga naar margenoot+plaatze nog niet over uitlaaten; het thans bygebragte dient alleen om te toonen, hoe algemeen dit voedsel tegenwoordig zy. Alles nagaande, heeft men zelf reden om te stellen, dat het gebruik van Aardappelen, hier de Lande, het gebruik van Brood ten minsten evenaare, zoo niet overtreffe: en indien men 't eens opzetlyk wilde naspeuren, zou men, vermoed ik, bevinden, dat 'er, in Zuid-holland, ruim zoo veele Landen met Aardappelen, als met Tarwe en Rogge beslaagen zyn. Voorts heeft men 't, als een zegenryke eigenschap van dit Gewas te beschouwen, dat het, door deszelfs taaiheid, geschikt is, om op allerleie gronden, zelfs op nieuwe ontgonnen, ja op schraale Zand- en Duingronden, te kunnen groeien. By het gebruik der Aardappelen zou men wyders mogen stellen, dat van Knollen, Wortelen, en dergelyken; benevens dat van onderscheiden Koolsoorten, en andere Moeskruiden. Dog van die en soortelyke spyzen, welken alleen, of mees op zekere tyden, gegeeten worden, hebben wy niets anders te zeggen, dan dat ze onder de gemeenzaame Landvrugten, welken men tot voedsel gebruikt, behooren; en dat de Hollanders dezelven zeer keurig kunnen voortteelen. Van de verschillende Saladagroenten zou men hier inzonderheid nog mogen aanmerken, dat ze bovenal onder de Nationaale Moesspysen te tellen zyn; dewyl en Stede- | |
[pagina 1492]
| |
delingen Ga naar margenoot+en Boeren 'er veel werks van maaken, om, des Zomers, hun Avondmaal met Salade te doen: en by den Rykdom vind men gemeenlyk, 't zy middag of avond, die soort van groente, op de eene of andere wyze toebereid, onder de Dischgeregten. Ter oorzaake van die algemeene graagte onzer Ingezetenen, naar deeze groente, is men ook in Holland verder, dan elders, gevorderd, in de konst, om veelerleie soorten van Salade, geduurende de felste Winters, voort te teelen, des men, zelfs in den ongunstigsten tyd, zeldzaam een Vriendendisch, zonder Saladegroente, in Holland ziet. Van daar is 't, dat ook de Boerenstand, die zig anders met geene kostbaare broeijeryen kan ophouden, ten uiterste gezet zynde op groene Salade, alle zorgen aanwend, om, niettegenstaande het guure saisoen, evenwel hunne Wintersalade, of zoogenoemde Vetsla, te hebben. En 'er is geen welgeschikte Boerentuin, of men vind denzelven overvloedig voorzien van Salade, Seldery, Endivie, Bete, en soortgelyke Moeskruiden. Het geen we dus ver gezegd hebben, raakende het veelvuldige gebruik der opgenoemde Aardvrugten, mag men insgelyks wel overbrengen, op dat der Erwten, Boonen, en andere Peulvrugten; daar onze Landzaaten zeer veel smaaks in hebben. Dit voedsel is zelfs eene der oudste Nationaale spyzen, die den Duitschen Volkeren, | |
[pagina 1493]
| |
Ga naar margenoot+en ook onzen Nederlanderen, byzonder eigen schynen. Geen Franschman is meer gesteld op zyn Groen-nat en Hoendersoep, dan een Duitscher verlekkerd is op zyn Erwten of Linsensoep, met Spek of Vleesch gekookt. Even zoo is, als het grootste en hartigste onthaal, voor een rechtschaapen Hollander, eene beste welgebraaden Runderrib, met nieuwe graauwe Erwten; of eene welgevoede Ham, met toespyze, uit Groenten en Peulvrugten bereid. Zoo dit gevolgd word van een nageregt, bestaande uit Brood, Beschuit, Boter en oude Kaas; dan heeft men eene rechte Hollandsche Maaltyd. Deeze laatstgenoemde spyzen mag men, met uitsluiting van veelerleie anderen, voor de hoofdgeregten houden, waarop de Natie haare Gasten, als op het voortreflyke en gezegende voedsel des Lands, onthaalt; terwyl de overige voorheen opgetelde spyzen, elk naar derzelver aart, tyd, plaats en omstandigheden, genuttigd worden. 't Is ondertusschen, met dit alles, zeker, en 't geen wy, betreffende het voedsel onzer Natie, gezegd hebben, duid zulks mede aan, dat 'er een zeer groot onderscheid tusschen onze Landzaaten, ten dien opzichte, plaats heeft. 'Er zyn Vermogenden, die veel op hebben met een ruimen Disch, van allerlei wildbraad, keurige geregten en vreemde nieuwigheden; 'er zyn Burgers, die hunne tafel, eenvoudig, van een goed en voedzaam geregt voorzien; | |
[pagina 1494]
| |
Ga naar margenoot+'er zyn Landlieden, die zig met de zwaarste spyzen voeden; en 'er zyn eindelyk Armen, die zig meest met Aardappelen, Boekweiten-Koeken en Grutten geneeren. Dan des niettegenstaande zou men, indien 't mogelyk ware, het meerdere of mindere getal der Persoonen en Huishoudens van onderscheiden standen te bepaalen, vermoedelyk, bevinden, dat het meerendeel der Hollanderen de voornaamsten der opgemelde spyzen voor hunne Nationaale geregten houden. Te weeten, Rundvleesch, Spek, Brood, Kaas, Boter, Schelvisch, Zoutevisch, Stokvisch, Schol, en vooral Haring; benevens Aardappels, Erwten, Boekweiten-Koeken, Grutten, en allerleie Moeskruiden, inzonderheid Salade. By dit alles heeft men eindelyk, als eene Nationaale spyze, ter versnaperinge, te voegen, een overvloed van allerlei Boomooft, welks verschillende soorten byna ontelbaar zyn; als Peeren, Appels, Kersen, Pruimen, en meer dergelyken, onnoodig op te tellen. Dan, ter deezer gelegenheid, komt hier nog in aanmerking, de oude smaak der Natie; alzoo uit het verhaal van tacitus schynt te blyken, dat de Boomvrugten reeds een algemeen voedsel onzer vroegste Voorzaaten geweest zyn; daar hy uitdrukkelyk meld, dat zy zig ook geneerden met wilde Appelen. Wy zullen den Leezer hier niet ophouden met een angstvallig onderzoek naar de soort van wilde Appelen, door tacitus bedoeld. 't Zou | |
[pagina 1495]
| |
Ga naar margenoot+tog op wild gissen uitkomen; daar 't bekend is, dat ons Land verscheiden eigen soorten voortbrengt; die men nog heden wilden zou noemen, indien de Ingezetenen dat slag van Boomen niet veelal in omtuinde Hoven en geregelde Boomgaarden hielden. In en omtrent het Stigt, en 't Gooi, als mede byzonder langs den Binnen-Yssel en omtrent Ysselstein, groeien veele Boomvrugten als in 't wilde; onder dezelven heeft men te tellen de Kan appelen, of Kannetjes-appelen, benevens de zoogenaamde Bloem- en Witte-Zoeten, de Mandjes- of Maatjes-Peeren, Sopperdegroentjes, en eenige Winter-Peeren; verder de Nooten, Pruimen, Kerssen, enz. Alle deeze en meer dergelyke soorten kunnen, in vroeger dagen, geheel in 't wilde gegroeid hebben, toen onze Voorzaaten, gelyk tacitus getuigtGa naar voetnoot(*), geen grooten arbeid deeden om Boomgaarden te planten. Men heeft ze althans zekerlyk voor volstrekt natuurlyke Boomvrugten van dit Land te houden; welken niet alleen in die plaatsen, daar ze overvloedig, en als in 't wilde voortkomen; maar ook, het gantsche Land door, vertierd, en met smaak gegeeten worden. Het gebruiken van verscheiden dier Vrugten, in den pluktyd, niet alleen in de streeken daar ze overvloe- | |
[pagina 1496]
| |
dig Ga naar margenoot+zyn; by voorbeeld, de Pruimen en Kerssen om en by Ysselstein, en de Krieken in 't Overmaasche, maar ook in de overige Steden en Dorpen, werwaards dezelven verzonden worden, gaat, door derzelver overvloed, en de graagte der Ingezetenen, wel eens zo buitenspoorig, dat de Overigheid het hier en daar noodzaaklyk oordeele, om zulks op de eene of andere wyze te keer te gaan, ter voorbehoedinge tegen de Ziekten der Natie. Maar, schoon zulk een ongeregeld gebruik, omtrent eenigen dier Vrugten, plaats hebbe, kan men evenwel de Boomvrugten tegenwoordig niet aanmerken als een algemeen voedsel der Ingezetenen; gelyk het in de dagen van tacitus schynt geweest te zyn. Meerder nopens dit onderwerp te zeggen, agten wy niet noodig; weshalve wy, de Spyze der Natie dus overwoogen hebbende, nu voorts derzelver Drank zullen nagaan. Heeft iemand inmiddels lust, om nog iets gevalligs over de Spyze onzer Landzaaten te leezen, hy neeme dan beverwyks Schat der Gezondheid; waarin hy de spyzen der Hollanders, byzonder in de Zeventiende Eeuw, niet onaartig afgeschetst zal vinden. Ook ontmoet men, in petri hondii Moufeschans, verscheiden aanmerkelyke, en, naar den styl van die dagen, geestige versjes, met betrekking tot de gebruikelyke spyzen in Holland en Zeeland. | |
[pagina 1497]
| |
Ga naar margenoot+Wat nu den Drank der Hollanders aangaat, dezelve is hun Nationaal; waar omtrent ze byzonder zyn in verscheiden bereidingen; of bestaat uit ingevoerdeGa naar margenoot+ Dranken, als by voorbeeld, de Wynen, de aftreksels van Thee en Coffy, die ze gemeen hebben met andere Europische, en, (wie zou 't zeggen?) met de Indische Natiën. Omtrent den eertgenoemden of Nationaalen Drank, staat hier vooraf aan te merken, dat dezelve geschickt is, of ter dorstlesschinge, of ter verheuginge en versterkinge. Eene onderscheiding, die, zoo zy onder eenig Volk zeer kenbaar is, by uitstek plaats heeft onder de Duitschers en Nederlanders, en dus ook onder de Hollanders; waarom het niet oneigen geoordeeld kan worden, dat wy, eer wy gewag maaken van onze byzondere Hollandsch Dranken, een oogenblik stilstaan, op den algemeenen trek onzer Natie, tot verheugende Dranken. Immers staan de Hollanders en hunne Nabuuren, van oudsher en nog heden, meestal bekend voor Menschen, die behaagen scheppen, in eene vervrolykende teug; en inderdaad niet geheel ten onrechte. Zeker is het, dat onze Landzaaten, over 't geheel, hier in zeer veel verschillen, van de Franschen, Italiaanen, en genoegzaam de meeste Zuidlyke Volken. Water te moeten drinken, is voor een Hollandschen Boer, of geringen Arbeidsman, de grootste nooddwang; doch by gemeene Fransche Landlieden, zoo men | |
[pagina 1498]
| |
Ga naar margenoot+wil, zeer gebruikelyk. Daar nu de Franschen, dit onze Natie, haar willende beschimpen, wel eens als een ongebonden en dronkenschaplievenden aart aanwryven, kan ik voor my dit stuk zoo ligt met geene lachery overstappen; maar voel my deswegens gedrongen, om, ter deezer gelegenheid, te toonen, hoe de natuuurlyke eigenschap van ons Land het eenigzins noodwendig maakt, dat de Natie het Lichaam, door verheugende Dranken, poogt te versterken. Ik vertrouw vastlyk, dat bescheiden Leezers my zulks niet ten kwaade zullen duiden; te minder, nadien 't blykbaar genoeg is, dat myne aanmerkingen over dit onderwerp, daar ze voortkomen uit eene zuivere zugt voor de eer, en het welvaaren, der Natie, in geenen deele strekken ter aanpryzinge van een misbruik, dat ten uiterste te wraaken is. Het is 'er dan, om dit met weinige woorden af te doen, zoo mede gelegen, dat niet alleen de wateragtige gesteldheid van onzen Dampkring de lichaamen zeer verslapt, maar dat ook de wisselvalligheid van ons Klimaat een veranderlyken invloed op dezelven heeft; daar ze dikwils aan eene schielyk opkomende koude of warmte worden blootgesteld. Dit nu, hier te Lande zeer gemeen zynde, heeft natuurlyk veroorzaakt, dat de Volkeren, die deeze Gewesten bewoonen, zig tegens de daar uit volgende ongesteldheden hebben leeren verharden, door het gebruiken van Spyzen | |
[pagina 1499]
| |
Ga naar margenoot+en Dranken, welken hunne lichaamen tegen dezelven versterken. De verschillende leevenswyze der Europeäanen, ter oorzaake van hunne onderscheiden Lugtgesteltenis, is toch voor den minstoplettenden terstond blykbaar. Een Italiaan, een Franschman, in een geregelder Klimaat woonende, gewent zig natuurlyk aan een evenredig gebruik van ligte Spyzen en Dranken; een Spanjaard kan insgelyks, met zoodanig voedsel, lang en gezond leeven, om dat zyn Klimaat, schoon heet, niet zoo veranderlyk is als het onze: zelfs zyn hun de Wynen, welken in die Landen overvloedig gevonden worden, nadeelig; en zy gebruiken ze, uit dien hoofde, spaarzaam. Maar in de Nederlanden, in 't Duitsche Ryk, en de overige Noordelyke Gewesten, is het eeten van zwaare spyzen, en het drinken van sterke Dranken, gemeener; zelfs ontdekt men dat de Bewoonders, hoe Noordelyker men komt, des te meerder de sterke Dranken kunnen verdraagen. Men zie, by voorbeeld, de Deenen en Zweeden, welken zig, hier te Lande, in dienst der Koopvaardy begeeven; men lette verder op de Russen en Moskoviters; welken onder ons verkeeren; en gaa na, hoe zy de sterke Dranken, veel meer dan onze Ingezetenen, verdraagen, ja tot eene ongeloovelyke sterkte gebruiken kunnen; waar van ik verscheiden proeven, ten ontegenzeggelyken bewyze, kan aanvoeren. Onder anderen heb ik een Rus | |
[pagina 1500]
| |
Ga naar margenoot+gekend, die, hoewel een Man van diepe geleerdheid, zig niet gemaklyk van sterke Dranken kon onthouden; en, by een myner Vrienden, een voornaam Koopman in Medicinaale Waaren, gelogeerd zynde, gewoon was, dat hem dagelyks, 's morgens, Liqueur wierd aangebooden. Hy verkoos gewoonlyk van de sterksten; en toen, op een zekeren tyd, de gewoone fles ledig was, verzogt hy de sterkste Liqueuren te mogen hebben. Men gaf hem, ter beproevinge, eene fles met Spiritus vini rectificatissimi, tot den trap van Alcokol overgehaald; hy dronk 'er hartig van, en verduwde deezen zoo sterken Drank, zonder letsel. Zelfs heb ik hem, Chimicaale proeven over het eene of andere geestryke vogt doende, dikmaals de scherpste vogten, welker waassem my min of meer bedwelmde, zien proeven en drinken. 'Er zyn meer dergelyke voorbeelden van de Russen bekend; en schoon men zeggen moete, dat dit misbruik, onder de thans meer beschaafde Grooten, vry wat besnoeid word, zoo weet nogthans een Hollandsch Zee-Kapitein wel, wat Brandewyn by de Russen doen kan. Ondertusschen bevestigt het hier aangemerkte myn beweerde; naamlyk, dat de natuur der Noordelyker Volken geschikter is, ter verduwinge van sterke Dranken, dan die van de Zuidelyker Landen; te meer, daar zy 'er gewoonlyk kost naar eeten. Men verhaalt, ten dien opzichte, een voorval van | |
[pagina 1501]
| |
Ga naar margenoot+een der Ambassadeurs van deezen Staat; dat hier te wel ter snede komt, om 't niet kortlyk te melden. Hy bevond zig, ten tyde, toen de Nederlanden door Spanjen vry verklaard waren, aan het Hof van Spanjen, en wierd door een der Ministers ter maaltyd genoodigd. Aan den Disch zynde, dronk hy zo hartig een teug wyns, dat het den Spaanschen Minister in 't oog liepe; des hy 'er zig nu en dan eene schimp-schoot over liete ontvallen. Onze Ambassadeur verduwde het diestyds; doch 't geviel, eenigen tyd laater, dat deeze Spaansche Minister, in bezending aan hunne Hoog Mogenden, in 's Hage kwam; alwaar onze geweezen Ambassadeur toen reeds te rug gekeerd was. Wat gebeurt 'er? Onze Hollander, des schimps gedagtig, noodigt den Spaanschen Edelman ten eeten: 'er word eene welgezouten Waterzoode, nieuwe Haring, doorvoed Rundvleesch, en voorts op 't nagerecht ook Hollandsche Kaas, opgedischt; met vermydinge van allerleie ligte spyzen. De Spanjaard, dus op zyn Hollandsch ontvangen, at hartig, en dronk braaf, buiten zyne gewoonte; waarom de Hollander, onder 't ledigen eener Bokaal, het woord opvatte, en zynen Gast vroeg: Waarom hy nu zo sterk dronk, daar het den Hollanderen, in Spanje, ter schertserye strekte? Dit deed, zo men zegt, den Spanjaard antwoorden: ‘Mynheer, ik begryp u; ik heb nu, by ondervinding, de na- | |
[pagina 1502]
| |
tuurlyke Ga naar margenoot+reden daar van ontdekt; drinkt een Hollander een frissche teug, hy eet 'er ook spyze naar’; dus aanduidende, dat het gebruik der spyzen, overéénkomstig met den aart van 't Land, en de gesteldheid der Natie, medebrengt, dat ze ook sterker Dranken, dan andere Volken, kunnen verduwen. Ga naar margenoot+Wanneer men nu de bovengemelde neiging onzer Natie, tot verheugende Dranken, uit dat oogpunt beschouwt, kan 't niet vreemd voorkomen, dat de bereiding van den Vaderlandschen Drank, gelyk men den Genever noemt, door onze Landzaaten, of de Nederduitschers, is uitgevonden; daar de Natuur hun den Wyn van hunnen eigen Wynstok weigerde, en zy nogthans een versterkenden Drank noodig hadden. Men weet toch dat de Wyn hun niet bekend is geweest, vóór de komst van julius caesar, naar uitwyzen van zyn Vierde Boek der Fransche Oorlogen; en dat zy zig een Drank uit Gerst en Koorn bereid hebben, getuigt ons tacitusGa naar voetnoot(*), daar hy zegt: ‘De vochtigheyt van haren dranck bestaat uit gerst of koorn, wiens kracht in 't selfde vermenght, den drank is na de gelykenisse van wyn’; of, gelyk men zyne woorden wel zoo duidelyk vertolkt: ‘Hun Drank is een vogt, uit Gerst of Koorn verdorven, en eeniger- | |
[pagina 1503]
| |
maate Ga naar margenoot+naar de gelykenis van Wyn veranderd’. Die Historieschryver voegt 'er tevens by: ‘Doch die aan den Rhynkant woonen, dezelfde kopen ook Wyn’; het welk, gelyk de Vertaaler fenakolius te recht aanmerkt, van hun, die Wyn begeerden, wel geschieden moest, ‘om dat 'er toen nog geen Wyngaarden of Wynbergen in Duitschland waren’. In laater tyd egter heeft men, gelyk bekend is, de Wynstokken, met zoo goeden uitslag, aan en omtrent den Rhyn geplant, dat de Rhynsche Wynen weldra, voor geene anderen in Europa behoefden te zwigten. Van daar is de Rhynsche Wyn zeer lang genoegzaam de algemeene Vreugdewyn der Hollanderen, op hunne aanzienlyke Feesteryen, geweest; en zulks houd ook nog min of meer stand; schoon men heden de Fransche Wynen sterker ingevoerd hebbe; waar van straks nog iets naders. De Drank dan, (om by ons onderwerp te blyven,) die, naar de gelykenis van Wyn, uit Gerst of Koorn bereid wierd, is van ouds de Wyn, of liever, de versterkende Vreugdedrank der Natie geweest, waarvan zy, zoo als tacitus meld, zelfs tot overdaadigheid, gebruik maakten. Overéénkomstig hier mede heeft ook nog eene soortgelyke bereiding van zulke Dranken onder ons plaats; en onze Bieren, zoo wel als onze Genever, Mout- of Koorn-Wynen, zyn nog heden de algemeene versterkende en vreugdeverwekkende dranken der | |
[pagina 1504]
| |
Ga naar margenoot+Natie. Intusschen blyft het een onderwerp van twyfeling, dat de Liefhebbers der Oudheden onderzoeken; of de Drank der Ouden, dien zy van Gerst of Koorn bereidden, meer met den Genever, of meer met het Bier overéénkwame. De spreekwyze van tacitus, in quandam similitudinem vini. Dat is. ‘Eenigermaate naar de gelykenisse van Wyn’, is twyfelagtig. Als men egter woordlyk staan wil blyven op de gelykenisse van Wyn, zoo is het zeker, dat de Genever 'er naast aankomt. Dog dan valt de vraag, of het wel waarschynlyk zy, dat onze Voorzaaten de kunst van het vergaderen der geestryke deelen, door middel van distillatie, of overhaaling, tot Wyn gekend hebben; en 't heeft zekerlyk al wat in, dit te willen bewyzen. Indien men evenwel in aanmerking neemt, dat de oude Landzaaten de kunst om te kooken, en den aart van uitwaasseming zoo wel gekend hebben, dat zy uit het Zeewater en de Zeeslibbe Zout wisten te bereiden; kan men 't niet geheel verwerpelyk agten, te onderstellen, dat zy de geestryke kragten van gekookt of geweekt Koorn en Gerst, tot zulk een trap hebben weeten te bereiden, dat ze 'er een Vogt, naar de gelykenis van Wyn, uit maakten; en mogelyk heeft tacitus hier op 't oog gehad, als hy spreekt van een humor corruptus, of een verdorven Vogt, dat zeer wel op deeze bewerking zou kunnen slaan. Wanneer men verder, daar | |
[pagina 1505]
| |
Ga naar margenoot+benevens, agt geeft op de vrugtbaare voortbrengsels van Duitschland, langs den Rhyn, zal men wel dra bemerken, dat 'er de Geneverbeziën natuurlyk en overvloedig groeien. En dit zoo zynde, is het, dewyl toch de Beziën, by meest alle Volkeren, gebruikt worden, om 'er uitgeperste sappen, of zekere soorten van Wynen, van te maaken, zeer eigen te denken, dat men den oorsprong der Geneverbereiding by de oude Duitschers heeft te stellen; en mogelyk wel by de Inwooners omstreeks Keulen, alwaar de Batavieren in hunnen grootsten bloei geweest zyn. Eenstemmig hier mede agt men deezen Drank veelal van oudsher van daar oorspronglyk; en de Keulsche Genever word nog heden, by uitstek, voor den besten gehouden. Hoe 't ook zy, elk denke hier over zoo 't hem goeddunkeGa naar voetnoot(*). Men noemt althans, In onze dagen, den Genever, by uitneemendheid, met den naam van Va- | |
[pagina 1506]
| |
derlandschen Ga naar margenoot+Drank; en de Duitschers heeten denzelven, naar den naam der Geneverbeziën, die zy Wacholbeziën noemen; ook wel byzonder Theutscher Wacholerwasser; dat de snaaksche robbert hennebo, in zyn Lof van den Genever, doet zeggen: De Duitscher riep tot zyn Confrater,
Herr, Broeder, had er wacholerwater.
Ga naar margenoot+Wat nu wyders de bereiding van onzen tegenwoordigen Genever, hy zy dan al of niet soortgelyk met den gemelden Drank onzer Batavieren, betreft, dezelve word veelal gestookt uit Gerst en Rogge, somtyds ook wel uit Koorn; doch niet dan in een tyd van overvloed; anders stelt 'er de Hooge Overigheid eenige bepaalingen op. Men weekt deeze Graanen eerst tot een zekeren trap, doch nooit tot die van uitbotting, zoo als in de Bieren geschied; vervolgens word dit geweekte graan in een grooten Distileerketel gekookt, en men verzamelt dan deszelfs fyne geesten by overhaaling. Op deeze behandeling verkrygt men een zeer sterken en geestryken Drank; dien men, gelyk in alle overhaalingen, by trappen, in eene sterker of zwakker maate kan vergaderen, dat men meer of min proefhouden heet. De tot dus ver bereide Drank draagt dan nog slegts den naam van Koornwyn, Moutwyn, of Koornbrandewyn; maar zal het de rechte Genever weezen, dan word 'er nog een mengsel | |
[pagina 1507]
| |
Ga naar margenoot+van Geneverbeziën by vereischt. Met het byvoegen deezer Beziën, of liever, van derzelver overgehaalde afkookzels en aftrekzels, doet men den smaak en geur der Geneverbeziën, in zekeren trap in deezen Drank doorstraalen; waarin onze Geneverstookers of Branders, gelyk men hen gewoonlyk noemt, zeer wel ervaaren zyn. Deeze Drank, 't zy door onze eigen Branders aldus bereid, of te Keulen gestookt, en van daar herwaards gezonden, is onder de geestryke Dranken, hier te Lande, zoo gemeen, dat men naauwlyks een Hollander vinde, die denzelven niet kent. By de Boeren ontbreekt het nimmer aan Genever; de Burgerstaat gebruikt dezelve gewoonlyk voor een Morgendrank; en 'er is geen Koffyhuis van Kooplieden en aanzienlyke Heeren, daar de Genever niet zeer algemeen gedronken word; 't zy onder den naam van een Vaderlandertje, een Keulenaar, eene heldere, eene klaare, eene bittere Borrel, met meer dergelyken. En de Fransche Politesse, die de gewoonte van den gemeenen Man statieus weet te tourneeren, spreekt van liqueur, of eischt une petite goute, dat onze Wyfjes een dropje voor de koude noemen. Wyders is het den Officieren, in 't handhaaven der Krygstugt, overbekend, van hoe veel invloeds deeze Drank op de Duitsche of Hollandsche Soldaaten zy; en hy, die maar eenige verkeering met onze Zee- en Handwerkslieden heeft, weet hoe sterk dezelven meerendeels op | |
[pagina 1508]
| |
Ga naar margenoot+deezen Drank gesteld zyn. Overgeestig, en tevens naar waarheid, heeft de reedsgenoemde hennebo, dit uitgedrukt, in zyn Lofdicht op den Genever. Men staa ons toe, een gedeelte van zyne schertzery, als ter verpoozinge, hier over te neemen, en 'er het zaaklyke, naar ons bedoelde, uit te kippen. Jenever? want waar ooit een Tent
Wierd in de Vlaamsche grond gepent,
Waar immer heir ter neer geslagen,
Waar ooit van voetknegt, paerd of wagen,
Geschut, kruid, kogels, wierd gehoord,
Jenever was het eerste woord.
- -
Oost-Indiaensche Maatschappye,
Wat nut dat de Jeneverbeijen
Bybrengen, is u best bekent.
Wat Schip zou van de wal afsteeken,
Indien 't Jenever moest ontbreeken?
Des Zeemans allerbest Compas
Is een gevult Jeneverglas.
- -
Geen Ambachtsman, met naam te noemen,
Of hy zal de Jenever roemen.
De Timmerman klaegt dat zyn byl
Te stomp is, en zyn maeg te yl;
Dat hy te slap valt onder 't werken,
Komt hem Jenever niet versterken.
De Metselaer klaegt dat de steen
En kalk niet hechten wil op een.
| |
[pagina 1509]
| |
Ga naar margenoot+De Smit klaegt over vuur en vonken,
Eer hy Jenever heeft gedronken.
Kladschilder klaegt dat zyn coleur
Geen glans en geeft op plank en deur.
Ik kan niet bakken zegt de Bakker.
Ten zy ik eerst een brave zakker
Stuur door myn keelgat na myn maag.
De Arrebeiders aan de waeg
Die klagen, dat hunn' leden stram zyn;
De Schuitevoerders dat ze lam zyn.
Het zelve zegt de Kruier mee.
De Drukkers zetten C voor B.
Het is onmooglyk dat de Wever
Kan werken zonder de Jenever.
Droogscheerders, Spinders, Schrobbelaer,
Die klagen over wol en schaer,
Geen sleper kan zyn paerd regeren,
Zo hy Jenever moet ontberen.
De Binneschipper roept op 't veer,
't Sa Mannen wakker in de weer,
Hebt ghy uw flessen vol doen maken?
Dan kunnen we onderweg eens kraken.
't Gild van Crispyn en Crispiniaen
Dat zou geen hand aen d'arbeid slaen,
Ten zy hun swart gepikte draaden,
Gesmeert, glad gingen door de naeden.
De Pottebakker zegt, de aerd
Zit in myn keel en om myn baerd;
Kom laet ons eens Jenever zuipen.
De Kuiper zegt, ik kan niet kuipen.
- -
En zoo klaegt ieder een zyn leet.
| |
[pagina 1510]
| |
Ga naar margenoot+Dit snaaksche Rym, schoon een al te ernstig Leezer het hier te onpas mogte oordeelen, is zoo waaragtig overéénstemmend met het algemeene gebruik van deezen Drank, dat zulks niet wel natuurlyker te schetzen zy. 't Geen 'er verder in voorkomt, met betrekking tot het misbruik dat 'er veele Vrouwen van maaken, slaan wy, met opzet, over; daar 't bekend is, dat zulks maar al te dikwerf vry hoog loopt, vooral onder 'tGemeen, en ook wel eens onder den Burgerstaat. Ongelukkig hy, die geplaats is met een Wyf, op Genever verzot; te ongelukkiger, alsoo 't haar gemeenlyk niet mangelt aan listen en sluikeryen, flaauwte, schorbutike kwaalen, of wat meer van die natuur zy, onderworpen te weezen; en weet zig, onder dat voorwendsel, den Genever op Lepelblad, Anys, of Karwei, en dergelyken, ten nutte te maaken. Geene maakt gebruik van eene gedienstige Buurvrouw, die haar, op eene geheime wyze, behulpzaam is. En ik heb 'er gekend, die, zig schaamende van Genever in eene Fles te haalen, zig bedienden van haare Vuurtesten, met Genever gevuld, in de Stooven plaatsten. Zoo wil men, dat de thans in zwang zynde Boekkistjes en Koffertjes, hunnen oorsprong verschuldigd zyn, aan de listigheid eener Vrouwe; die haaren Bybel uitsneed, om 'er een verborgen Liqueurkeldertje van te maaken. Dan | |
[pagina 1511]
| |
Ga naar margenoot+al genoeg van deeze buitenspoorigheid, welke, hier te lande, zelfs gelegenheid gegeeven heeft tot het oprichten van Verbeterhuizen, om de zulken, 't zy Mannen of Vrouwen, die 'er zig in verloopen, weder te regt te brengen. Wy konden dit stuk, als een te doorslaand misbruik, niet wel onaangeroerd laaten; dan 't is ons aangenaam, te gelyk te mogen melden, dat het zelve ondertusschen, in de laatste dagen, by 't Gemeen, en inzonderheid by den Burgerstand, merkelyk is afgenomen. Het verminderen van dit slag van Verbeterhuizen toont, ontegenzeggelyk, eene verbetering der Natie, in dit opzicht. Inmiddels blyft dit egter zeker, dat een geregeld gebruik van geestryke Dranken, zoo als ik boven gemeld heb, onze Hollanderen eigen en nuttig is; van waar de Geneesheeren, hier te Lande, eenpaarig getuigen, dat zy den Genever, en soortelyke geestryke Dranken, meerder zouden aanbeveelen, zoo zy met het misbruik minder te stryden, of het zelve minder te dugten hadden. Zy, die eenige ondervinding in de praktyk hebben, weeten te wel, hoe gevaarlyk het zy, daar ze deezen Drank dikwils, in schyn van eenig Medicament, op tafel vinden; en als een schrandere Arts een Theekopje, buiten tyds, op tafel ziet staan, geeft het hem reden tot nadenken. Voor 't overige is 't bekend genoeg, welken invloed de fyne Dranken op de Natie hebben; daar de Grooten ze | |
[pagina 1512]
| |
Ga naar margenoot+zelfs op het Dessert invoeren; onder voorwendzel van derzelver noodzaaklykheid ter gezondheid. Men maakt wyders, om dit ten besluite nog van de Genever te melden, van deezen Drank, even als van den Brandewyn, verschillende mengzels; door denzelven op Oranjeschillen, en allerleie Kruideryen, te zetten; doch vooral, en dit is recht Hollandsch, zet men den Genever op zwarte Aalbeziën, of derzelver Schillen. Dit levert een zeer gezond en smaaklyk aftrekzel; dat, met maate gebruikt, voor graveelagtige en zwaare Lichaamen eene goede afdryving van 't Water veroorzaakt. Kortom, de Genever is een volstrekt Nationale Drank, genoegzaam in alle onze Provinciën. In Gelderland en Overyssel, op het platte Land, verstrekt dezelve nog voor Wyn; en als men 'er de Dorpen, vooral de afgelegenen, doorreist, kan men 'er gemeenlyk voor Drank niets, dan een Glas Genever of Bier, bekomen; zelfs zyn 'er op sommige Dorpen, in die Gewesten, wel twee of drie Geneverstookers: ook bereiden veele Inwoonders hun eigen Bier. En dit bevestigt, zoo men den Ouden, minst verbasterden, Bataafschen aart, in deezen Oord, gelyk waarschynlyk is, te zoeken heeft, het vermoeden, dat een soortgelyke Drank, als onze tegenwoordige Genever, de Drank der oude Batavieren geweest is. Naast den Genever komt vervolgens, | |
[pagina 1513]
| |
Ga naar margenoot+onder de Nationaale Dranken, in aanmerking, de Lavas; van welker Zaad men, door afkooking, een van ouds geagten Drank weet te maaken. Onze Voorzaaten hadden 'er zeer veel mede op; als zyndeGa naar margenoot+ een verwarmende en gezonde afdryvende Drank. Men vind denzelven nog vry veel in de Distillateurs Winkels, met Genever overgehaald; doch de Schaatsryders gebruiken meerendeels de gekookte Lavas, wanneer zy zig op het Ys vermaaken; daar men genoeg weet, wat een leg reis an, heete Lavas, en koude Genever, beduid. Deeze Drank was, in de dagen onzer Voorouderen, als een beproefd Huismiddel, inzonderheid voor verkoude Maagen, altoos by de hand. Men had zelfs daar toe gebakken Trekpotten; en ik meen dat ook zekere Porceleinen Flessen, die men Gorgelettennoemt, 'er toe geschikt waren. Dan heden, nu de Thee en Koffy in de plaats der Lavas gekomen is, weet men 'er onder den Burger naauwlyks meer van; ten zy in Gelderland en Overyssel, daar de Lavas nog in groote waarde gehouden word. Op een soortgelyke wyze maakt men, hier te Lande, ook afkooksels van Salie, Rosmaryn, en de bladeren van ander Plantgewassen, die men meestal in melk en water afgekookt gebruikt. En zeker, de zoo lieflyke als hartsterkende geur dier Gewassen, vooral der Salie en der Rosmaryn, levert, wanneer eene kundige Huismoeder dit kooksel naar eisch | |
[pagina 1514]
| |
Ga naar margenoot+behandelt, een aangenaamen drank; ten onloochenbaaren getuigen, dat onze Voorzaaten zeer wel een goed gebruik van hunne Vaderlandsche Kruiden wisten te maaken. En 't strekt hun, daar 't onzer Eeuwe ter schande is, niet weinig tot eer, dat de tegenwoordige Chineezen ons beschimpen; om dat wy lekkerder Kruiden, dan hunne Thee, bezittende, 'er geen gebruik van maaken, en de Thee in derzelver plaats verkiezen. Men weet immers, en ik heb 'er voldoende berigten van, dat de Chineezen de fyne Salie, wel gedroogd, naar de wyze van Thee, veel hooger dan hunne eigen Thee waardeeren; maar van deeze soort van Dranken zal ik, wat laater, byzonder gewaagen. Ga naar margenoot+Wyders behoort onder de algemeene Dranken der Natie, die onder haar eigen zyn, en uit 's Lands voortbrengsels bereid worden, bovenal het Bier. Deeze Drank, hoewel dezelve ook tot zulk een trap van sterkte bereid kunne worden, dat derzelver kragt iemand een goeden roes aanzette, is egter op verre na zoo geestryk en vlug niet, als de Genever. Ter deezer oorzaake plaats ik dien in den tweeden rang onzer Vaderlandsche Dranken; als zynde, naar de gewoone bereiding, minder een verheugende, dan wel een versterkende, en, in veele opzichten, ook voedsaame Drank. Onze Voorzaaten hebben het zelve al vroeg vry veelvuldig gebrouwen, en men kende hier te Lande, voor | |
[pagina 1515]
| |
Ga naar margenoot+het overvloedige vertier van Wyn, en 't invoeren van Koffy en Thee, uit andere Gewesten, buiten den Genever, genoegzaam, geen anderen Drank, die van algemeen gebruik was. Het voorheen ontzaglyk groot getal van Brouweryen in de Steden, buiten die, welken men eertyds, ten platten Lande, en zelfs in byzondere Huishoudens, had, getuigt dit ten overvloede: even als nu de zoo doorstraalende vermindering dier Brouweryen ten bewyze strekt, van het sterk afgenomen gebruik. Het Bier moet heden voor de Wynen, en nog meer voor de Koffy en Thee dermaate onderdoen, dat men by dien voortgang, zoo 't mogelyk ware, een gezond Werkman en Boerenärbeider met Water te paaien, veelligt, na verloop van nog ééne Eeuwe, hier te Lande niet meer zou weeten wat Bier was. Maar 't is nog niet tot dat uiterste gekomen; schoon 't gebruik zeer afgenomen zy, houd het egter stand onder de algemeene Dranken der Natie; en men gaat in deszelfs bereiding hoofdzaaklyk op de volgende wyze te werk. Men legt Gerst, het zy in Holland, of de nabuurige Provintiën geöogst, te weeken; door dezelve in groote platte, met Steen bevloerde, Bakken, op eene zekere maate, met water overgepompt; daar na word ze op eene daar toe gemaakte Vloer, die men Moutvloer noemt, uitgespreid; ten einde haare uitbotting | |
[pagina 1516]
| |
Ga naar margenoot+of spruiting te bevorderen. Wanneer nu de Gerst, langs dien weg, tot den vereischten trap van uitbotting gekomen is, word dit vervolgens gedroogd op een groot kleed, dat op een daar toe byzonder gemaakt Roosterwerk uitgespreid ligt, en waar onder vuur gestookt word, om de drooging te verhaasten. De hier toe geschikte plaats noemt men een Eest; van waar ook het droogen Eesten heet: even zoo draagt het dus uitsprooten Graan den naam van Mout, en de bewerking zelve dien van Mouten: op eene dergelyke wyze spreekt met ook van andere Graanen, als by voorbeeld, Spelte, Haver, enz.; wanneer men zig van dezelven in 't brouwen bedient; welken dan den naam verkrygen van Haver- of Speltemout, enz. Het laatste is by de Amsterdamsche en Dordrechtsche Brouwers veel meer in gebruik, dan by die van Leyden en andere Hollandsche Steden. Doch het zy men deeze, het zy men andere soorten van Graanen, tot het Brouwt schikke, men laat die Graanen, na de mouting of spruiting en drooging, tot eene zekere grofte kneuzen of maalen, op daar toe ingerigte Windmolens, naar dit gebruik Moutmolens genoemd. Deeze gekneusde Mout word voorts in een grooten Kuip, die men Bostelkuip noemt, gestort; dien men tot eene gevoegzaame hoogte, met zoet Rivierwater, op daar toe bestemde plaatsen, buiten de Steden, uit de Rivieren gehaald, opvult, en aan het af- | |
[pagina 1517]
| |
trekken Ga naar margenoot+brengt. Inmiddels doet 'er de Brouwer een mengsel, of liever, eene bepaalde hoeveelheid van Hop in, ook doet men 'er wel eens de Scarlei by; waar door men eene aangenaame hartigheid of bitterheid aan het Brouwt geeft. Dit aftreksel word eindelyk in den Kookketel overgepompt, en word daar in tot eene bepaalde dikte en kragt afgekookt; waarop men dit afkooksel, nu Bier geheeten, wederom uit den Ketel overpompt, in daar toe gemaakte Koelbakken; en, daar in gekoeld zynde, in een zekere Kuip, die men Geilkuipnoemt, wanneer 'er de Gest word bygedaan. Ter bevordering van dit laatste, heeft men altoos eene gestingverwekkende stoffe, in de Brouweryen; en draagt wel zorge, om iets van die zelfde stoffe, van het Eene Brouwt tot het andere, over te houden. Deeze Gest, om dit in 't voorbygaan te melden, word ook door de Broodbakkers, in hun Brood, en door anderen, in Meelkoeken, of dergelyken, ter gestinge van het Meelbeslag, gebezigd. Eindelyk word dit Bier in Vaten gedaan, in welken het uitgest en strykt of doorzinkt: waar na het, doorgezonken zynde, tot een gemeenzaamen Drank opgelegd en afgeleverd word. Voorts hebben, hier in, veelerleie soorten van bereiding, en verschillende trappen van uitkooking, plaats; waar uit dan een groot verschil van kragt en geestrykheid der Bieren ontstaat. Dit onderscheid | |
[pagina 1518]
| |
Ga naar margenoot+is zoo veelvuldig, dat men 't in andere Landen, daar men geene Hollandsche Bieren kent, ligtlyk voor beuzelpraat zoude agten, als men zeide, dat 'er bykans zoo veel onderscheiden Bieren, als voornaame Steden zyn; ja dat zelfs in ééne en dezelfde Stad verschillende soorten, van onderscheiden kragten en smaak, gebrouwen worden; ten pryze van drie tot veertig Guldens het vat. Even zoo heeft 'er, in de verdere behandeling, eene zeer groote verscheidenheid plaats; waar omtrent genoegzaam ieder Brouwer iets byzonders eigen is. 't Zou ons, en misschien zelfs kundigen Bierbrouwers, al wilden zy, niet wel mogelyk weezen, alle de veelvuldige soorten van Bieren, en derzelver behandelingen, te beschryven; ook bedoelen wy hier geenzins de kunst van 't Bierbrouwen naauwkeurig na te gaan; een kort berigt van 't geen bovenal in aanmerking komt, is genoeg tot dat oogmerk; en 't is zeker, dat ook hier, gelyk in veele andere dingen, den slag te hebben, de groote zaak is. De een brouwt goed Luiks, en de ander goed Loender, zoo als men te Leyden en Haarlem zegt; deeze goed wit, en geene goed bruin, of Princessebier, zoo als men te Amsterdam spreekt, als mede zwaar Rotterdammer en Breda's of Bremerbier, gelyk men 't bykans overal noemt. Alle deeze en soortgelyke onderscheidingen hangen grootlyks af van het meer of minder afkooken, of lugtig aftrekken; van waar | |
[pagina 1519]
| |
Ga naar margenoot+dan ook dun en dik Bier; dat, naar 't kooken, en 't byvoegen van ingredienten, in kleur en smaak verschilt; daar sommigen het door Hop en Scarlei bitterder; anderen het door Drop en Zoethout zoeter; en eenigen het, door 't afkooken van Ossenpooten, en andere stoffen, scherper maaken. In Brabant en Vlaanderen weet men, door veelerleie toebereidingen, ongemeen lekkere Bieren te brouwen, dog ze zyn, in 't dagelyksche gebruik, te geestryk, en voor iemand, des ongewoon, zeer koppig. Ook worden deeze en meer andere zoogenoemde kunstige bereidingen, by onze goede Bierbrouwers, weinig geacht; en men houd zuiver Bier, van Graanen, voor het beste. Wat verder aanbelangt het geestryke vermogen van het Bier; het zelve word 'er aan gegeeven, zoo door de sterkere uitkooking, als door de meerdere zwaarte, en wel byzonder door het uigesten, opvaaten en bewaaren. Wanneer men daar toe geschikte Bieren, een geruimen tijd, op hun eigen Stryksel, of Moer, gelyk men 't noemt, laat liggen, zoo ontstaat 'er, door den ouderdom, eene meerdere concentratie, samenmenging of verééniging der geestryke kragten in; even als oude Wynen, onder 't liggen, in geestryk vermogen toenemen. Men vind onder de Hollanders nog al Liefhebbers van oude Bieren; doch men houd ze evenwel zeldzaam, (enkele proeven tel ik niet,) langer dan één Jaar; en veeltyds slegts een | |
[pagina 1520]
| |
Ga naar margenoot+half Jaar. Men noemt ze dan veelal belegen Bieren; en spreekt van nieuw of oud Loender, nieuw of oud Luiksch, naar den tyd, dien ze gelegen hebben. Bovenal heeft men hier te Lande meest op met het Maarts- en November Bier, dus genoemd naar de maanden in welke het gebrouwen word; waar voor men zekerlyk gegronde redenen heeft. Onze Wateren zyn dan op 't zuiverste, althans zuiverder dan in den Zomer; wanneer ze met te veel Honigdauw en andere verdorven stoffen vermengd zyn; waar door ze natuurlyk te eerder tot verderf overslaan. Hier by komt nog, dat onze Zomerhette, welke schielyk vat heeft op de gesting, de Bieren sterker zuuren doet. Daarom is 't ook dat onze Azynbereiders, 't zy ze Azyn van Rozynen en andere toebereidingen, of van Bier maaken, dat insgelyks tot onze Vaderlandsche bereidingen van Dranken behoort, zig inzonderheid van den Zomer bedienen; als wel weetende, dat ze dan best bereid worden. Slaan we nu wyders het oog op het gebruik van Bier onder ons, zoo bemerken wy wel dra, dat het zelve, schoon 't zekerlyk, als reeds gemeld is, oudtyds gemeener ware, egter ook nog heden de algemeene Drank is, van welken de Burger en Landman, zoo over den Disch, als onder den arbeid, gebruik maakt; en dat veelen hunner het Bier nog drinken, als een vervrolykenden gezelligen Drank. Uit | |
[pagina 1521]
| |
Ga naar margenoot+dien hoofde vind men overal hier te Lande een onnoemelyk getal van Bierhuizen; welke men te Leyden, en elders, Vaantjes noemt; om dat ze, als vroeger gezegd isGa naar voetnoot(*) een houten Vlagje, of Vaantje, voor de Deur hebben hangen. Te Amsterdam zyn het gewoonlyk Bierkelders, voor welken een bordje, met de woorden, Maarts- en November-Bier, Bremer, Rotterdammer, Mol, enz., uithangt. Het Bierdrinken in zulke Huizen is, alhoewel zoo gemeen niet als van ouds, egter onder den laagen Burgerstand nog niet geheel buiten gebruik; doch de toeneemende gewoonte van Wyn te drinken, gepaard met de staatiger leevenswyze in 't algemeen, heeft 'er voor een braaf Burgerman, eene zekere schande aan gehegt. Een deftig Burger, die het maar even en zeer krap van zyne winst kan afknypen, gaat om zyne fles; en schaamt zig te zeggen dat hy om een pintje Bier gaat; waar tegen, in voorige dagen aanzienlyke Heeren, ja te Leyden de Professoren en Doctoren gewoonlyk om een pintje Bier gingen. Dit tegenwoordige gebruik strekt inderdaad niet weinig ter vernielinge van veele Huishoudingen, in welken, daar de wints naauwlyks Bier kan veelen, het Wyndrinken nogthans, om 't fatsoen te houden, in zwang is. Ter dier oorzaake schaamt zig menig Winkelier, iemand een glas Bier | |
[pagina 1522]
| |
Ga naar margenoot+aan te bieden; Bier, zegt men, presenteert men een Kruier, en geen fatsoenlyk Man. Door zulke buitenspoorigheden gebeurt het niet zelden, dat men, overmits de duurte van Wyn tegen Bier, zeer verre misrekent, waar by men tevens, door de vervalsching der Wynen, zig ontallyke ziekten op den hals haalt, waar van in 't vervolg nader. Wanneer men de leevenswyze onzer Voorzaaten, in dit opzicht, by de onze beschouwt, is de verandering uitneemend groot. Oudtyds kwam het gebruik van Bier in geene vergelyking by dat van andere Dranken. En als men nu den Burgerstaat, de Aanzienlyken en Grooten, benevens de vermogende Kooplieden, eens stelt, tegen den Boerenstand, en de geringe Gemeente, zal men, na genoeg kunnen raamen, dat het gebruik van Wyn, onder de Hollanders, over 't algemeen gegist, ten minste gelyk staat met dat van Bier. Voegt men 'er dan verder den Genever by, zoo zullen 'er naastdenkelyk wel twee derde deeleh van Wyn en Genever te samen, tegen een derde gedeelte van Bier gedronken worden. Gaat men hier op wyders nog over tot het gebruik van Thee en Koffy, dan zal deeze Drank alleen, althans ruim onder de Vrouwen, naar gissing, wel gelyk staan met alle de bovengemelden. Ga naar margenoot+Maar is deeze verandering groot, ze is nog sterker in 't gebruik van de Mede, en soortgelyke Suikerdranken. Het Bier blyft, | |
[pagina 1523]
| |
Ga naar margenoot+hoe zeer deszelfs gebruik verminderd zy, egter nog een Nationaale en vry algemeene Drank; maar de laatsgenoemden, die, voor nog geen twee Eeuwen, by wyze van Wynen of Morgendranken, algemeen waren, zyn nu, door 't gebruik der Mallaga, Spaansche, en ander zoete Wynen, dermaate in vergetelheid geraakt, dat veele Hollanders dezelven naauwlyks meer kennen. Voorheenen was de Mede, inzonderheid, zoo gewoon een Drank, dat men in de oude Almanachen, by uitstek, aantekende, op wat Dag, of onder welk een Zonneteken, het goed ware Mede te drinken. Onder anderen vind ik dit in den bekenden, doch onder Liefhebbers zeldzaamen Bredaschen Schapers Kalengierdikwerf aangeweezen; waarin my ook met opzicht tot den Suikerdrank, den Wyn en het Bier, deeze aanmerkelyke melding is voorgekomen: Uit het Regiment in den Somer, Majus, Junius Julius. Si eten suere ampere dinghen, om appetyt te crighen. Si wachten haer van veel ghesoutens te eten, drinckend dicwils watere met suicker ghesoden, dunne bierken, en alderhande coelende water. Maer des noenes ende des avonds drincken si cleyn groen wynken, ghemengt met water. | |
[pagina 1524]
| |
Ga naar margenoot+Uit dit Regiment der Schapers blykt, dat 'er, althans in het jaar 1516, (want van dien datum is het Boekje,) onder ons bekend waren, Wateren met Suiker gezooden; van welken men thans niet meer weet; ten ware eenige soorten van witte Wynen, die men van Suiker en Zyroopen toemaakt, hier toe gebragt moesten worden; doch deezen zyn, gelyk men weet, vervalschte Wynen. Zoo vind ik ook nog melding van een Wyn met Peper bereid, by nyenburgs Graftombe, Medicyn Rymen: In November gesont zyn
Honigh, Meede, Peperwyn.
Waar uit dan blykt dat 'er oudtyds ook een Peperwyn onder ons bekend geweest is. Wat bepaaldlyk de Mede betreft; deeze lieflyke Drank, eertyds zo gemeen, en tewoordig byna geheel buiten gebruik, bestaat uit een samenmengsel van Honig en Water, dat men tot een zekeren trap van aftrekking en gesting brengt; tot welks vereischte brouwing al vry wat kunde en oplettendheid vereischt word. Het drinken van deezen Drank was, nog geen vyfen twintig jaaren geleeden, eene algemeene versnapering van den Burgerstand en Landlieden. Ook werd ze by de Aanzienlyken, met Beschuit of Koek, ter verkwikkinge, aangebooden: verstrekkende tot een Mor- | |
[pagina 1525]
| |
gendrank, Ga naar margenoot+gelyk heden de Mallaga, de Kaapsche, de Spaansche Wynen, en menigerleie Liqueuren, die in de plaats der Mede gekomen zyn. Men schonk de Mede uit eene daar toe geschikte soort van Tuitkannen, in kleinde Glaasjes of Roemers; en men had byzondere Medehuizen of Tapperyen, in welken men op Mede ten gelage gong. Zodanige Huizen vind men tegenwoordig in het geheel niet; zelfs zyn 'er maar weinig Drinkwinkels, daar men de Mede uittapt; en op veele plaatsen vind men dezelve bykans niet, dan in de Apotheeken; in Rhyn- en Delfland egter, als mede omstreeks Gouda, is deeze Drank nog al vry bekend. By de dus ver gemelde Nationaale DrankenGa naar margenoot+ die der Natie meestal natuureigen zyn, en die de Hollanders, 't zy van ouds dronken, of nog heden, zoo ter versterkinge, als ter verheuginge, gebruiken, staat ons nog te voegen een verheugenden Drank, die, zedert weinig jaaren, onder de Hollanders, al vry gemeen in zwang geraakt is; en welke, hoewel eenigermaate bekend voordeezen, nu als wat nieuws onder eenige Huisgezinnen bereid wordt. Ik bedoel hier mede den zeer kragtigen en geestryken Wyn, van Aalbeziën, of dergelyke Vrugten, bereid. Men weet naamlyk het sap van zoodanige Vrugten, met toevoeging van eene vereischte hoeveelheid Suikers en Waters, door middel van aftrekking, gesting en stryking, tot zulk | |
[pagina 1526]
| |
Ga naar margenoot+een trap van geestrykheid te brengen, dat ze den drinklust uitlokke. Ja, men weet dien Drank zoo lieflyk van smaak te bereiden, dat dezelve met eenigen der beste Roode of andere Wynen gelyk staa, en die, als 't zeer gelukkig slaagt, schyne te overtreffen. Men brengt bovenal den Aalbeziën Wyn tot zoodanig een helderen en tintelenden doorschynenden Rooden Wyn, dat hy, wiens tong niet zeer fyn op Wynproeven is, denzelven voor ongemeen fynen Wyn proeve. Ik ken Liefhebbers, in deeze bereiding ervaren, die denzelven, door eene byzondere kunstgreep, in het opvaaten als anderzints, by kenners van Wyn, voor Kaapschen Wyn hebben doen doorgaan. En een myner Vrienden heeft my, en veele anderen, die, ter versterkinge, meerder kennis van een zuiver glas Wyn, dan van oud Bier of Genever, meenen te hebben, meer dan eens, zulk een Wyn van Aalbeziën, met by voeging van geheime ingredienten, als een Morgendrank, voor zuiveren Kaapschen Wyn laaten drinken. Even zoo maakt men, onder ons, Wyn van Kerssen en Morellen; zelfs is 'er, weinig jaaren geleeden, te Rhynsburg, eene volkomen Plantaadje van Morelleboomen, en eene Morellen-Wynmaakery geweest; uit welke men deezen alleszins bereiden Wyn, met fust of in Vaatwerk afleverde. Deeze Morellenwyn was tot zulk een trap van volmaaktheid gebragt, dat dezelve zeer veele zwaare en kragtige Wynen | |
[pagina 1527]
| |
Ga naar margenoot+overtroffe; doch die Wynbereiding is, na verloop van weinig tyds, weder te niet gegaan; 't zy door de vooringenomenheid voor vreemde Wynen, of uit hoofde van de kostbaarheid der onderneeminge, of uit andere oorzaaken, die my met geene genoegzame zekerheid bekend zyn. Men mag ondertusschen hier uit afleiden, dat het der Natie, indien deeze Landen een ruime overvloed van Druiven, of ander Beziegewassen, konden voortbrengen, aan geen vernuft zou ontbreeken, om 'er goede Wynen van te bereiden. Dit nagaande, is 't my altoos, (en ik kan niet wel nalaaten 'er kortlyk van te gewaagen,) zeer vreemd voorgekomen, dat onze Natie, daar de oude Batavieren, of andere Ingezetenen van vroeger tyden, zoo veel werks van geestryke Dranken maakten, en al vroeg gemeenschap hadden met de Britten, in 't geheel geen kennis schynen gehad te hebben van den zoo gemeenzaamen Cider-, of Appeldrank der Engelschen. Dit is te aanmerkelyker, als men in agt neemt, welk een overvloed van Appelen en Boomooft, inzonderheid ons Holland, Gelderland en Overyssel, uitlevert; als mede, hoe algemeen deeze Vrugten, oudtyds, ter voedinge onzer Landzaaten strekten. Ik kan 'er tot nog geene, my voldoende, reden voor gissen, of 't zou deeze moeten zijn; De Ciderdranken, 't zy ze aan Engeland, Schotland of Ierland behooren, eerst uitgevonden zyn | |
[pagina 1528]
| |
Ga naar margenoot+na de afscheiding dier Volkeren. Inmiddels zou men wel mogen denken, dat het invoeren van den Ciderdrank, onder ons, minder kwaads veroorzaakt zou hebben, dan het tegenwoordige vertier van de in menigte vervalschte Wynen, benevens dat van de Theebladen en Koffyboonen; dewyl men ziet dat de Engelschen, die deeze Ciderdranken veel drinken, gezonde sterke Lichaamen hebben. Dan 't is egter ook tevens blykbaar, dat wy de Ciderdranken niet behoeven; nademaal onze Bierdrinkers, die 'er goed Vleesch en Visch by eeten, hier in voor geen Engelschman hebben te zwigten; en 't gaat vry algemeen door, dat veele onzer Zeelieden of Strandbewoonderen, die zig meestal met zwaar Bier en vaste Spys geneeren, onder ons de boutigsten zyn, en by uitstek vaste Lichaamen hebben; byzonder in tegenstelling van de zulken, die zig aan 't Geneverdrinken gewennen. Maar wy zullen tegenwoordig niet uitweiden over een onderwerp, dat nog wel bepaalder te berde zal komen: liever slaan wy nu verder het oog op de vreemde, doch, door derzelver grooten toevoer, en algemeen gebruik, Nationaal geworden Dranken. Ga naar margenoot+Onder deezen zyn voornaamlyk te tellen, de Wynen en Brandewynen, als geestryke; mitsgaders de aftrekzels van Theebladen en Koffyboonen, als Waterdranken. Wat die beiden betreft, wy behoeven ons niet breedvoerig uit te laa- | |
[pagina 1529]
| |
ten, Ga naar margenoot+over alle de byzonderheden, welken omtrent derzelver gebruik hier te Lande plaats hebben: 't zy genoeg te herinneren, het geen al een en andermaal deswegens in dit Hoofdstuk, of elders, door ons gezegd is, en 'er nog eenige aanmerkingen by te voegen. Ga naar margenoot+Raakende den Wyn, is 't bekend, dat dezelve heden onder ons zoo gemeen is als eenige andere Drank; dan hier omtrent staat verder nog in agt te neemen, dat 'er in 't gebruik der Wynen, even als in dat der Bieren, een zekere smaak en eene verkiezing heerscht, welke niet weinig van de Mode afhangt. Met het invoeren van den Rhynschen Wyn in onze Gewesten, heeft men deezen Wyn, hier te Lande, in vroeger dagen, vry algemeen gedronken; en naastdenkelyk word dezelve, in de bovenaangehaalde plaats, uit den Schapers Kalengier, onder den naam van groen wynken, bedoeld. Men had diestyds zoo veel op met groenen Wyn, dat men, om denzelven die koleur te doen vertoonen, voorbedagtlyk groene glaazen Wynroemers maakte, zoo als nog de Rhynsche Wynroemers zyn. Dit heeft stand gehouden, tot dat de witte zoete Fransche Wynen in de Mode geraakten; toen viel men op de heldere witte koleur, en men blies witte Wynglazen; welken men, in onderscheid van de groene Roemers, Kelken noemde, en min of meer in de gedaante van Bloemkelken vormde; van hier is 't nog heden | |
[pagina 1530]
| |
Ga naar margenoot+gebruikelyk, dat men den Rhynschen- of Moezelwyn uit Roemers, en den Franschen Wyn, zoo witten als rooden, uit Kelkjes drinkt. Hier benevens wist men oudtyds van Fluiten, of lange enge Glazen, van Napkens, Kopjes en dergelyken, waar over men van der schelling kan nazien. Daar wy 'er inzonderheid van spreeken, zoo als 't betrekking heeft tot de verandering van den smaak, en de wyze van den Wyn te gebruiken, mogen wy ons verder met de verscheidenheid der Drinkglazen niet ophouden. Alleenlyk kunnen wy niet nalaaten nog te melden, dat de toeneemende Broederschappen der Vrye Metzelaaren, met het maaken en vernieuwen van gulhartige en heusche drinkwetten, ook nieuwe Drinkglazen op de baan gebragt hebben, die, naar hen, Maçons, of Metzelaars, genoemd worden; welker gebruik den zindelyken Hollandschen Vrouwen niet ongevallig is; nadien ze, op een zwaaren platten voet, vaster staan, dan de Kelken. Uit deeze en dergelyke Glazen, terwyl men de groenen voor den Rhyn- en Moezelwyn houd, drinkt men nu meestal de roode en witte Wynen; dan het schynt, dat de roode Wyn, welke thans zo sterk onder de Natie in zwang is, ook al eenigen invloed heeft op onze Glazen; daar sommigen onzer Kelken eenigzins in het roode beginnen te kleuren. Vermoedelyk is men ook aan onze Hollanders, als van ouds Liefhebbers, om hunne Wynen met Kruiden te vermengen, verschuldigd, | |
[pagina 1531]
| |
Ga naar margenoot+de hedendaagsche zoo frische Kruiderwyn; met daar toe byzondere gemaakte Glazen. Doch dit is slegts eene losse aanmerking in 't voorbygaan: zekerder is het, om nader by onze zaak te blyven, dat de Mode, die altoos veel invloeds had op de Natie, ook in 't Wyndrinken zeer zigtbaar haare rol gespeeld heeft. Allereerst was de Rhynsche of Moezel-, en vervolgens de Witte en heden de Roode Wyn, de heerschende Wyn der Mode; 't welk zoo ver gaat, dat een Boerengast, die anders natuurlyk tot zwaare Bieren, zoete Wynen, Mede, of Brandewyn met Suiker geneigd was, nu, 't ga hoe 't ga, zig verwringt, om zuure, wrange en slegte bogt van rooden Wyn te drinken. Met zulk een geweld heerscht de Mode, en zoo veel invloeds heeft de zugt om de Grooten na te volgen, zelfs op den smaak in het drinken, strydende met den natuurlyken aart des Volks. Dan daar de Eeuwen ons leeren, dat de smaak dikwils verandert, is het, tot welzyn van de Natie, te hoopen, dat deeze verdervelyke brouwsels, waar door men de anders goede en kragtige Wynen met slegte Wynen vermengt, en derzelven, door middel van betesap, rooden santal, en andere stoffen vervalscht, eenmaal plaats zullen ruimen voor beter, kragtiger en zuiverder Dranken. Naast den Wyn komt hier nu verder inGa naar margenoot+ aanmerking de Brandewyn, die, schoon mede geen eigen voortbrengsel des Lands, | |
[pagina 1532]
| |
Ga naar margenoot+egter zoo sterk onder ons in gebruik is, dat men denzelven met ruimte een algemeenen Drank moge noemen; als staande eenigzins gelyk met den Genever. Daar ons vervolgens nog staat te spreeken van de voor- en nadeelen van deezen geestryken Drank; en 't beschryven van deszelfs bereiding, als niet Nationaal zynde, in 't geheel buiten onze taak loopt; zoo hebben wy, voor tegenwoordig, niet veel nopens denzelven te zeggen. Buiten het dagelyksche gebruik, dat 'er veelen van maaken, gaat de Brandewyn bovenal, onder den Burgerstaat, in zwang op hunne Kraammaalen, en by onze Landlieden, als mede onder 't Gemeen, op hunne Feesteryen, Bruiloften en Kermissen, als uit onze vroegere beschryving van dezelven reeds bekend is; ter welker oorzaake de Zilveren of Tinnen Brandewynskommetjes ruim zoo gemeen zyn, by de Landlieden, als de Fluiten en Bokaalen by den Adel. Wyders schynt 'er zig alrede eenige voorbereiding op te doen, ter vernieuwinge van 't gebruik van zuivere verfrisschende geestryke Dranken; dat, myns oordeels, al merkelyk doorstraalt, in het bereiden van warmen Wyn of Brandewyn, met deeze en geene ingredienten vermengd. Hier toe behoort de Punch, in navolging der Engelschen, de Bisschop, de Advocaaten-Drank, de zogenaamde Wynslemp, en anderen: vooral des Winters de Wip en Kandeelwyn, gelyk des Zomers de | |
[pagina 1533]
| |
Ga naar margenoot+Limonade, het Citroensap en de Orsade, met meer dergelyken; welken, behoorelyk vermengd, ongemeen aangenaame, versterkende, en, op zyn tyd gebruikt, recht verkwikkende Dranken zyn. Ik noem dit eene vernieuwing; om dat onze Voorzaalten al veel werks maakten van soortgelyke verfrisschende Dranken; te weeten, de Voorzaaten, welken in die dagen leefden, toen onze Oost- en Westindische Maatschappyen de Speceryen, benevens de Handel met andere Gewesten, de Citroenen en Oranje-Appels, hier overvloedig aanbragten; by welke gelegenheid 's Lands Ingezetenen de geurige Speceryen, en aangenaame Sappen deezer Vrugten, in eene ruime maate, onder hunne Dranken mengden. Het was althans in de Zeventiende Eeuwe zoo gemeen, hier te Lande Speceryen, Citroen en Suiker in de Dranken te mengen, dat men geene Schildery van die dagen, welke eenige Feestery verbeeld, vinde, of men ziet 'er een frisschen vollen Fluit, met een geschilden Citroen, en eene Kom met Speceryen en Suiker by afgemaald; ten duidelyken bewyze dat men in die dagen wel wist wat goed was. Ook houde ik het daar voor, dat men hier uit heeft af te leiden, het gebruik der Bottelbieren, als een Nationaalen Drank; dien men te Amsterdam en te Leyden by uitstek wel weet te maaken; en die vooral eene lekkere teug verleent, als men het Bier met witten Wyn en Kruidnagelen aan | |
[pagina 1534]
| |
Ga naar margenoot+'t gesten helpt. Het dus ver gezegde, wegens de vreemde geestryke Dranken, en derzelver bereiding, zal, zoo ik vertrouwe, genoeg zyn, om te toonen, hoe veel invloeds dezelven op de Hollandsche Natie hebben: des wy nu voorts ten slot nog iets van de Waterdranken, of het zoo algemeene gebruik van de Thee en Koffy, zullen melden. Ga naar margenoot+De aftreksels van het Indiaansche Kruid, dat men Thee noemt, mitsgaders van het Zaad der Koffyplant, zyn heden onder de Hollandsche Natie, als Huishoudelyke Dranken, zoo bekend, dat het, voor 't tegenwoordige Geslagt, overtollig zoude zyn, eene naauwkeurige beschryving te geeven, van de wyze, op welke derzelver algemeene gebruik onder ons in zwang gaa. Evenwel mag ik niet voorby, voor den Nazaat te boeken, hoe 't gebruik deezer Dranken, zedert nog geen Eeuw geleeden, dermaate onder ons zy toegenomen; dat 'er genoegzaam alle oude Vaderlandsche Dranken door uit de Mode geraakt zyn. Hoe 'er daar en boven, door deeze gewoonte, zulk eene doorslaande verandering, in het huishoudelyke, de Diëet, of den leefregel, ten aanzien van Spys en Drank, en zelfs in 't natuurlyke Gestel der Natie, ontstaan zy; dat de Hollanders van over anderhalve Eeuw, indien zy nu eens opzagen, zeer verbaasd zouden toehooren, wanneer men hun betuigde, dat die veranderingen grootlyks ontstaan zyn, door | |
[pagina 1535]
| |
Ga naar margenoot+het veelvuldige gebruik van Thee en Koffy. De Porceleinkassen, opgeschikt met ontelbaare soorten van Thee- en Koffykoppen, Thee - Serviesen, Trekpotten, Kannetjes, en wat dies meer zy, zouden dezulken zekerlyk naar 't oogmerk van dien toestel doen vraagen. De gedraaide en konstig gemaakte Schotelrakken, oudtyds vervuld met eene reeks kloeke Schotelen, van Zilver, Aardwerk, of ook Koper en Tin, zoo glad geschuurd, dat ze als Spiegels blonken, nu opgepropt te zien rnet kleene Theekopjes en Schoteltjes, zou hen verwonderd doen staan. En indien men hun te kennen gave, dat de Hollanders zig hier van aan hunne Tafels bedienen, zouden ze ligtlyk in het denkbeeld vallen, dat hunne Nakomelingen eene kleener Maag gekreegen hadden; en dus geschikt waren om uit Vinkepotjes te drinken, en uit Sausiertjes te eeten. Wierden ze dan eindelyk daar benevens zoo veele bleeke en geleuverwige Vrouwen, mitsgaders schraale Mannen, die zig, den geheelen dag door, met den Thee- en Koffypot ophouden, gewaar; ze zouden naauwlyks gelooven kunnen, een deel van dat Volk te zien, dat uit hun afkomstig is; daar de verslapte Lichaamsgestellen veeler onzer Hollanderen van den vasten gezonden aart der Batavieren verbasterd zyn. Dit alles zou hen, met ons, te kragtiger overtuigen, dat de Volkeren, door den tyd, in leevenswyze en zeden veranderen; en doen | |
[pagina 1536]
| |
Ga naar margenoot+zien hoe de Spreuk: Tempora mutantur & nos mutamur in illis. Dat is. ‘De tyden veranderen, en wy veranderen met dezelven’, als eene gewisse Spreuk, bestendig doorgaat; en ook in de Hollandsche Natie bewaarheid word. Wat nu wyders de manier van het Theegebruik aangaat, ter geheugenisse voor 't laatere Geslagt, of zulks ook, ten eenigen tyde, uit de Mode mogte geraaken, kan ik volstaan, met te zeggen, dat tot den toestel der Theebereidinge het volgende behoort. Men heeft hier toe een Pot, met een ringswys Handvat, het Oor genaamd, en eene tegenoverstaande Tuit. In deezen Pot doet men eene zekere hoeveelheid gedroogde Theebladen, waarop men kookend Regenwater, of somtyds, doch zeldzaam, ook wel Putwater, giet. De Thee, zynde de Pot met een Deksel geslooten, eenige minuten te trekken gestaan hebbende, word, tot op eene zekere hoeveelheid, in Kopjes, die in Schoteltjes staan, geschonken. Voorts heeft men een Ketel met Water, die op een Komfoor met vuur aan de kook gehouden word, by de hand. Hier mede verlengt of verslapt men het aftreksel der Thee, in kopje voor kopje; ook giet men op nieuw kookend Water in den Trekpot; en houd hier mede aan, tot dat het aftreksel zyn koleur, smaak en kragt verlooren hebbe; wanneer men, zoo zulks het Gezelschap welgevalt, een tweede aftreksel zet. Veelen van den Burger- | |
[pagina 1537]
| |
stand, Ga naar margenoot+en vooral de Buitenlieden, doen ook Saffraan in de Thee, het zy smaakshalven, of om de Thee meer te doen koleuren. Oudtyds had men ook afzonderlyke Trekpotjes, om de Saffraan op zig zelve te laaten trekken; en die dan in de Geschonken Thee te schenken. Op deeze wyze drinkt men hier te Lande gemeenlyk, des namiddags, Thee; dat op onderscheiden uuren geschied, naar de verschillende inrigting der Huishoudingen. De Ambagtslieden doen het veelal kort op het eeten; doch onder den Burgerstaat is half vier, vier uuren, of half vyf, de gewoone Theetyd. Het gantsche Huisgezin voegt zig dan om de Theetafel, en elk drinkt zyn kopje uit; neemende doorgaans te gelyk een klompje Zuikers, eene daar toe bereide Kokinje of Balletje, hoedanigen men in Rhynland Smousjes, en elders Kussentjes, noemt. Men gebruikt deeze zoetigheden dikwils zoo ryklyk, dat men byna moete twyffelen, of de Thee om de Suiker, dan of de Suiker om den Theesmaak te verdryven, gebruikt worde: en ik zou byna gelooven, dat de Thee, indien met dezelve zonder Suiker onder ons had willen invoeren, hier te Lande nimmer algemeen geworden zou zyn. Intusschen is het 'er thans zoo mede gesteld, dat veele Vrouwen dermaate op de Thee verhit zyn, dat zy een gantschen middag, tot diep in den avond, Thee drinken: ja sommigen schynen om stryd te beproeven, wie de meeste Thee | |
[pagina 1538]
| |
Ga naar margenoot+kan verdraagen. Even zoo vind men niet weinig Mannen, die zig aan den Theepot overgeeven; en daar onder verscheiden studeerende Persoonen; die, van den morgen tot den avond, op hunne Studeerkamers zitten, met den Inktpot aan de eene, en den Trekpot aan de andere hand. 't Is of ze allen bontekoe geleezen hadden, en door zyne taal, in 't XI Hoofdstuk zyner Verhandelinge van de Thee, overtuigd waren, dat de Thee schrandere Herssenen maakt; doch hier van nader, onder de uit de Thee veroorzaakte Landkwaalen. Onder de Grooten, en by Kooplieden van staatsie, is het Theedesert zulk een omslag van aanbelang in 't Huishouden, dat het niet wel mogelyk zy, de onderscheiden gebruikelykheden deswegens te melden. Ieder Dame, of Huishoudster, maakt 'er byzonder werk van, om eenig nieuw Theegereedschap, of plegtiger behandeling, uit te denken; des de Theetafel dikwerf zo staatlyk een omslag hebbe, als een opgepronkt Nadesert, aan 't einde der Maaltyd. En geen wonder; dewyl de Theebezoeken, by onze Vaderlandsche Vrouwen, tot geregelde samenkomsten gehouden worden. Ze onthaalen elkander, des namiddags, op haare Theeviziten, of Theebezoeken, op meer of min beste aftreksels van Thee; en voegen 'er, ter verdryvinge van wateragtige humeuren, eenige versnapering by. Onder de Stedelingen geeft men een blaadje met Banket, of ander Meelgebak, 't zy | |
[pagina 1539]
| |
Ga naar margenoot+Krakelingen, Koekjes, of ook wel Koek; maar ten platten Lande krygt men, in zulk een geval, meest altyd Beschuit en Brood, met Kaas en Boter; doch als dit by de laatstgemelden geschied, is 't een buitengewoon bezoek. Wanneer men dit nagaat, valt het niet moeilyk te begrypen, hoe 'er zulk eene ontelbaare menigte van Theebossen, Kistjes, Blaadjes, Lepeltjes, Suikertangetjes, en wat dies meer zy, in zoo veelerleie smaak voorkome; en dat zy, die 'er belang in hebben, nog dagelyks nieuwe snuysteryen, daar toe betrekkelyk, uitvinden: de algemeenheid van het gebruik, en de bovengemelde gewoonten verklaaren dit verschynsel volledig. Op eene soortelyke wyze als wy van 'tGa naar margenoot+gebruik der Thee gesprooken hebben, is 't ook gelegen met dat der Koffy, een Drank, omtrent van den eigensten ouderdom hier te Lande. Dezelve is een aftreksel van de binnenste kernen, die in de Beziën of Vrugten van de Koffyplant, gewoonlyk Koffyboonen geheeten, gevonden worden. Men heeft ons dit Gewas insgelyks uit de Oost-, doch meest uit de West-indiën gebragt, en onze Kooplieden dryven 'er zoo groot handel in, als in de Thee. Ter voorbereidinge worden deeze Kernen, of Boonen, gedaan in eene byzondere soort van trommelvormige Ketel, die ter wederzyde in 't midden eene Spil heeft; des hy op twee Standaards, by wyze van een Spit, over 't vuur gedraaid | |
[pagina 1540]
| |
Ga naar margenoot+kunne worden. In zodanig een Ketel worden deeze Kernen gebrand, of eigentlyk geroost, tot zulk een trap van hardheid, dat 'er de taaiheid en olieagtige inhoud, als 't ware, in verschroeie. Vervolgens maalt men dezelven, dus geroost zynde, door middel van Schroefmolens, in Holland uitgevonden, die met de hand gedraaid kunnen worden, tot een groover of fyner poeder, naar ieders welgevallen, of verschillenden smaak. Dit branden van Koffyboonen, en de nabykomende gelykheid dier Kernen met eenige Graanen of Peulvrugten van dit Land, heeft aanleiding gegeeven, om ook het branden of rooken van dezelven te beproeven; en men is 'er zoo verre in geslaagd, dat men eene zekere soort van Linsen, Erwten, of Erwtjes, Cissers geheeten, mitsgaders Rogge geroost, als Koffy getrokken, en derzelver aftreksel gedronken hebbe. By die gelegenheid heeft men, vooral in tyden dat de Koffy schaars en duur was, 'er zelfs de gemaalen Koffy mede vervalscht; dan de smaak verraadde wel dra het bedrog. Zints dien tyd handelde men meer openbaar, en verkogt, om des te beter koop te geeven, nagemaakte Koffy, onder den naam van Cisser- of Rogge-Koffy, naar de hiertoe gebruikte gewassen. Doch deeze nagemaakte Koffy kon geen stand houden, toen de weezenlyke Koffy weder ten gewoonen pryze, en zelfs laager, daalde. Intusschen durf ik | |
[pagina 1541]
| |
Ga naar margenoot+wel beweeren, dat men deeze Vaderlandsche Koffy, (indien ik dezelve zo noemen mag,) byzonder de Rogge-Koffy, even zoo gerust als de weezenlyke Koffy kan gebruiken. En 't zou veelligt niet ongepast zyn, dat eenige Liefhebbers der Kruidkunde, geoeffend in 't Tuinieren, 't 'er op toeleiden, om na te gaan, of 'er onder de Graanen, onder de Peul- of Haauwdraagende, of andere Gewassen, geen Kern of Graan te vinden zy, 't welk in onze Gewesten tieren wil, en met vrugt geteeld zou kunnen worden; dat de Natie, indien men 'er aan gewoon was, op eene soortgelyke wyze, als nu de buitenlandsche Koffy, zou mogen gebruiken. Doch laaten wy, na deezen uitstap, tot ons bepaalde onderwerp wederkeeren. De Koffy, als boven gemeld is, gemaalen zynde, word gemeenlyk in Blikken Trommels, ten gebruike, bewaard en verkogt; omtrent welk laatste, inzonderheid van de Thee, het volgende meerendeels plaats heeft. Een Theetreksel word op de gis gezet, en uit dien hoofde koopt men de Thee, (uitgezonderd by heel gemeene Lieden) niet zo zeer by kleene gewigten, als wel by Pond of Ponden. Sommige handelen zoo ook met de Koffy; maar de meesten verkiezen gewoogen aftreksels; en van daar word de gemaalen Koffy veelal bykleene gewigten, zelfs tot één Lood, verkogt. Men neemt dezelve in eene mindere of meerde- | |
[pagina 1542]
| |
re Ga naar margenoot+maate, naar de hoeveelheid van kookend Water, dat 'er op gegooten zal worden, in eene daartoe gemaakte Koffykan, of een gewoonen Tuitketel; waarin men de Koffy, met of zonder vuur daar onder, naar welgevallen, te trekken zet. Agtervolgens dit gebruik heeft men ook Kannen of Ketels, die juist zoo veel Waters houden, als 'er, naar maate der Koffy, tot een geregeld aftreksel vereischt word; van waar ze den naam draagen van Loods, half Loods, ja ook Vierendeelloods Ketels of Kannen; doch de een zet de Koffy wel wat sterker dan de ander, naar den verschillenden smaak. Het Gemeen gebruikt nog al Ketels, maar in geregelde Huishoudingen vind men meest altoos Kannen met Kraanen, waar uit men de Koffy, als het aftreksel gestreeken is, tapt in Kopjes, die in Schoteltjes staan, om ze even als de Thee te drinken. Deeze schenkt men integendeel, als boven gelegd is, uit Tuitpotten, 't welk egter ten gevolge heeft, dat men meestal bladeren of gruis in de Thee ziet dryven: dan hier tegen hebben onze zindelyke Vrouwen, al voor eenigen tyd, uitgevonden, Zilveren Zeef-lepeltjes, en nog onlangs heeft men Zilveren Zeefjes uitgedagt, welke in diervoege aan de tuit gehangen worden, dat men de Thee door 't Zeefje schenke. Met de Koffy is zulks niet noodig, dewyl men de opgenoemde Kraanen zoo hoog plaatst, dat ze boven het nederstryksel staan; des men de Koffy, | |
[pagina 1543]
| |
Ga naar margenoot+zoo de Kan in rust gelaaten worde, altoos zuiver drinke. By mangel van oplettendheid, met het schudden of verzetten der Kan, geraakt het stryksel in beweeging, en de Koffy word troebel; dat sommigen (en derzulker getal is niet gering,) moedwillig te wege brengen, uit een zekere belustheid tot, en vreemden smaak in, het dik van Koffy. Dan nog vreemder is het, dat men onder ons Gemeen kalagtige Vrouwlieden ontmoet, die voorgeeven, uit de figuuren van 't Koffydik in de Kopjes het toekomstige te kunnen voorspellen; door welk middel zy veelen Bygeloofigen, en inzonderheid jonge Dienstmeiden, niet weinig grollen diets maakten. Doch dit slag van Bedriegsters, bekend onder den naam van Kopjeskyksters, word, door de Overigheid in onze Steden en Dorpen, ten strengste geweerd. Wyders staat hier nog omtrent den tyd van 't Koffygebruik aan te merken, dat, daar de Thee over 't geheel des namiddags gedronken word, de Koffy in tegendeel meestal tot een Morgendrank verstrekt. Zedert eenige Jaaren herwaards, heeft men, vooral onder de groote lieden, de gewoonte ingevoerd, van des morgens Thee, in stede van Koffy, te drinken: 't welk naastdenkelyk uit een vooringenomen begrip, dat de Thee lugtiger is, ontstaat; doch over 't algemeen houd zig de natie, in allerleie Huishoudingen, des morgens aan de Koffy. Hier en daar ontmoet men | |
[pagina 1544]
| |
Ga naar margenoot+nog onder ons eenige ouwerwetsche lieden, hoedanigen ik 'er genoeg ken, die, naar de oude Landswyze, des morgens een stout glas Bier, in de plaats van Koffy, drinken; maar ver het meerendeel der Natie gebruikt Koffy by hun ontbyt; wanneer ze ook, naar myn inzien, geen ongezonde Drank is. Dan hier by blyft het dikwyls niet; veelen onzer Ingezetenen hebben de Koffy en Thee, van 's morgens tot 's avonds, over den vloer, en maaken dus een zeer groot misbruik van deeze Dranken. Dit valt den Burger, als dagelyksche kosten maakende, schadelyk; doch by Winkeliers, en vooral by dezulken, die veel met Buitenlieden handelen, is het voordeel. Zy, die neering zoeken, of dezelve willen behouden, en kaarig zyn op een kop Koffy, verstaan, naar de tegenwoordige handelwyze, hun belang niet. Zulks heeft, 't is waar, bovenal plaats onder onze Vrouwen; maar 't is 'er zoo mede gelegen, dat de Koffy ook, by veele Mannen, op verre na geen veragtelyke Drank zy. Hebben de Vrouwen haar half elfje, drinken zy gaerne, op dat uur, een kop Koffy; de Mannen, vooral die van den deftigen Burgerstand, en onze Kooplieden, hebben hun half twaalfje, 't welk zy, in de alombekende Koffyhuizen opneemen. Voor deezen gong men ook meest des avonds ten Koffyhuize, om een kop Koffy; dan tegenwoordig word 'er des avonds veelal ook Wyn geschonken. Het | |
[pagina 1545]
| |
Ga naar margenoot+veelvuldig gebruik der Koffy en Thee heeft verder veelligt aanleiding gegeeven, om ze beiden, ter voorkominge van te veel verslapping, met Melk te gebruiken. En zulks heeft te gereeder ingang gevonden, alzoo 't niet ongevallig voor den smaak is. De Suiker en andere zoetigheden, zo wel by de Koffy als de Thee in gebruik, gepaard met de Melk, maatigen het bittere en het samentrekkende dier Dranken. Men vind 'er, die zelfs hunne geheele Avondmaaltyd doen, met een Boterham te eeten, onder het gebruiken van eenige kopjes Koffy met Melk; en sommige zuinige Vrouwen spyzigen 'er haare Dienstbooden des avonds mede, 't welk veelen, schoon 't eenigen mishaage, dermaate gevalt, dat zy dit onthaal boven de gewoone Avondspyze verkiezen. Men kan uit dit alles ten klaarste bemerken, dat de aftreksels van Koffy en Thee, schoon eigenlyk buitenlandsche Dranken, thans hier als natuureigen zyn, en zeer wel onder de meest gewoone Dranken der Natie geteld mogen worden. Voorts is 'er onder den Boerenstand, en elders in de Steden, nog eene bereiding van de Koffy, die men Boeren-Kandeel noemt; wanneer de Koffy in Melk met Suiker opgekookt word. Maar met deeze en soortgelyke bereidingen, hoedanigen 'er ontelbaar veelen bekend zyn, die ter byzondere versnaperingen strekken, mogen wy ons niet ophouden. | |
[pagina 1546]
| |
Ga naar margenoot+Even zoo is 't gelegen met de Chocolade, die men, als zynde een byzondere voedende Drank, zoo gereed onder de Spyze, als onder den Drank, der Natie zou mogen betrekken. Ze bestaat toch, gelyk bekend is, uit het vette en verkwikkelyke merg van de Cacauvrugt, dat men in Water of Melk opkookt, en met Beschuit nuttigt. De Chocolade komt des niet zoo zeer onder de algemeene Dranken, als wel onder de Melkspyzen der Natie; die meermaals Melk met Lauwrier, Saly, Rosmaryn, Amandelen, en dergelyken, ter versnaperinge gebruikt, en 'er Kinderen op onthaalt. Hier mede agt ik het voornaamste, dat betrekking heeft tot de Spyze en den Drank der Hollanderen, ontvoud te hebben; dan, eer ik dit Hoofdstuk besluite, kan ik niet voorby nog melding te maaken van een Plantgewas en deszelfs gebruik, dat zeer gemeen is onder de Natie; 't welk noch Drank, noch Voedsel genaamd kan worden, en egter in 't gebruik iets heeft, waar door 't aan beiden zeer naby komt. Ik bedoel hier mede de Tabak; welker rook men, door middel van eene pyp, zuigt, en, als 't ware, opdrinkt; ter welker oorzaake men het Tabak-rooken oudtyds Tabak-drinken noemde, en sprak van een Soopje Tabak te neemen. Dus spreekt a. van de venne, van een Soopje te doen, als hy, in zyn Wys-Mal, op zyne | |
[pagina 1547]
| |
Ga naar margenoot+manier de omtrent die dagen uitgevonden Pypen aldus beschryft: By my is noch een greep bedocht,
Of buyten af in 't hooft gebrocht,
Hoe dat ick sal van aerd' en kley
Bevormen, uit de stoffen bey,
Verscheyden pyp, langh, reght, en hol,
Op 't eynde groff, smal, broos, en bol,
Gelyck men aen de stucken merckt,
Die vondigh nieuw zyn uitgewerckt.
Men kan daer mee in stilheit oock
Een Soopje doen van heete smoock.
Uit dit Versje mag men afleiden, dat de Pypen in den tyd van van de venne, met den aanvang der Zeventiende Eeuwe, eerst tot die, volkomenheid gebragt zyn, dat men 'er de Tabak uit rookte; als mede dat dit rooken of zuigen, niet ongelyk aan het zuigen uit eene ouwerwetsche Tuitkan, of een Berkemeier, Tabak zuigen, en dus by uitstek een Soopje doen, genaamd wierd. Ik val hier te meer op dit woord, om dat, onder de oude Houten Berkemeiers, de eigentlyke Drinknappen, of Bekers, in vroeger dagen, hier te Lande, veelen gevonden worden, (hoedanigen ik zelve bezeeten heb,) in welken dwarse, of kruiswyze houten pypjes gewerkt waren; door welken men den Wyn of Drank uit den Kroes zoog; en dus, gelyk men nu zegt, een slokje of een teugje nam. Dit heette | |
[pagina 1548]
| |
Ga naar margenoot+oudtyds een soopje, dat zoo veel zegt, als een slokje of zuigje, te doen; en dus sprak men dan ook, nademaal de rook der Tabak door de Pyp gezoogen word, niet oneigen van een soopje, een zuigje Tabak; waar voor men nu beter zegt, een trek Tabak. Maar, om hier over niet te breed uit te weiden, zullen wy alleen, ten aanzien van 't Tabakrooken, nog in aanmerking neemen, dat het zelve, schoon 'er onder de Hollanders eenige Mannen gevonden worden, die geen Tabak rooken, nogthans zoo algemeen in gebruik is, dat het tegenwoordig volstrekt Nationaal zy: zelfs slaat het, gelyk wy in de beschryving der Gooilanders gemeld hebben, tot de Vrouwen overGa naar voetnoot(*). Bovenal is 't vry zeldzaam onder den Boerenstand, by Zeevaarenden en Arbeidslieden, een Manspersoon te ontmoeten, die geen Tabak rookt; en onder de tien Zeehagjes, zyn 'er naauwlyks twee, die geen Tabak, in eene zekere hoeveelheid, naar de gelykenis en grootte eener Pruim, in den mond steekende, kaauwen, vanwaar zy 't ook pruimen noemen. Onder de Aanzienlyken is het Tabaksnuiven wel zoo sterk in zwang, als het Tabakrooken; om dat het veelen | |
[pagina 1549]
| |
Ga naar margenoot+der Dames hinderlyk schyne te weezen. Dan dit neemt niet weg, dat het over 't geheel, zelfs onder den deftigen Burgerstand, by de Natie in een doorgaand gebruik blyve, en wel zoo algemeen zy, dat de Mannen elkaar op een Pypje, gelyk de Vrouwen haare Vriendinnen op een Kopje verzoeken. In deeze Rookvisiten word, hoe zeer men het Tabakrooken by drinken vergelyke, de aanslag van den rook veelal met een frischen dronk doorgespoeld; en de in Holland bekende spreuk: Ore vinoso bene fumatur. Dat is. ‘Een met Wyn besproeide mond rookt wel’, toont ten klaarste, dat onze Geleerden zelfs niet vreemd zyn, van een opdroogend Soopje Tabak, met een verkwikkende teug Wyn te vermengen. Ook word 'er daadlyk onder onze Geleerden al vry wat Tabak gebruikt; veelen geeven voor, dat het hun, in 't studeeren, van een weezenlyken dienst is; maar anderen houden staande, dat het, even als het snuiven, een enkele gewoonte is. Ik zal my niet vermeeten, dit gewigtig geschil te beslissen; misschien versterkt de Snuif de Hersenen, en veellicht leert het speculeeren op den Tabaksrook denken. Dan dit in 't voorbygaan; eene heusche schertsery mag 'er met een gezellig onderwerp wel eens door; en hier mede laaten wy voorts de Tabak berusten; te meer daar wy over de Tabakspypen, benevens derzelver bereiding, in ons Tweede Deel, breedvoerig gehandeld | |
[pagina 1550]
| |
Ga naar margenoot+hebben; en wy ons, nopens de Tabak, in 't vervolg nog nader zullen moeten uitlaaten. Wy houden ons derhalven, met dit verslag van 't geen, op de eene of andere wyze, tot de Hollandsche Dranken behoort, ontslaagen van alle verpligting, om op meer byzonderheden stil te staan, en staaken des ook hier mede een verdere optelling van veelerleie andere Drankbereidingen, die in deeze of geene Stad, Dorp of Vlek plaats hebben; en, 't zy ter verheuginge van den geest, of ter lesschinge van den dorst, onder onze Landzaaten, zoo zuiver als vermengd, in zwang zyn. Men kan toch, onzes agtens, uit het verhandelde in dit Hoofdstuk, genoegzaam opmaaken, welke Spyzen en Dranken der Natie, in onze dagen, algemeen eigen zyn; mitsgaders in hoe verre dezelven, uit de natuurlyke voortbrengselen van ons Land, of uit vreemde, Gewassen, toebereid worden; weshalven men, ten deezen opzichte, niets meer van ons kunne vorderen. 't Komt ons, daar benevens, voor, dat het involgen van allen verderen eisch, hier omtrent van zeer veel omslags, en weinig nuts, zoude zyn; waarom wy 'er geheel van afzien; te meer, daar onze taak ons roept, om op ernstiger zaaken te letten; te weeten op de Landziekten en natuureigen Lichaamskwaalen der Natie, waartoe wy het volgende Hoofdstuk schikken. |
|