Natuurlyke historie van Holland. Deel 3
(1772-1776)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 1413]
| |
Vyftiende hoofdstuk.
| |
[pagina 1414]
| |
Ga naar margenoot+Spel nugteren, en zelfs onder ernstige zaaken; ja, wanneer zy alle hunne goederen verspeeld hadden, (zo verzot waren zy op dit Spel,) dan durfden zy, met den laatsten worp, hunne vryheid en den eigendom van hun lichaam opzetten: ingevolge waar van zy ook, het spel verliezende, den dienstbaaren staat vrywillig aannamen. Dit noemden zy woordhouden’. Zo zag men hen, overéénkomstig met de Latynsche Spreuk: In dubiam Imperii Servitiique aleam ire. Dat is. ‘Spelen om Heer of Slaaf te zyn’Ga naar voetnoot(*). Men dobbelde oudtyds op verschillende wyzen, en 't geschiedde onder onze Voorzaaten met zoo veel verscheidenheid, als mogelyk by eenige Natie; dan voornaamlyk bediende men zig van de Bikkels of Kooten, en van de Teerlingen of Dobbelsteenen. De laatste manier houd nog heden in 't algemeen stand; maar de eerste behoort tegenwoordig al eenigzins onder de zeldzaame Kinderspelen, en is by bejaarde Lieden geheel buiten gebruik. Ga naar margenoot+Het Bikkel- en Kootspel, om daar mede in deezen aan te vangen, is, by de meeste Volkeren, een der oudste en natuurlykste Spelen geweest; daar 't gespeeld wierd met de gewrigtsbeenderen, uit de hielen en pooten van het Vee met gekliefde klaauwen. Dewyl deeze Dieren onder de voornaamste schatten der eerste Menschen, | |
[pagina 1415]
| |
Ga naar margenoot+mitsgaders die onzer Batavieren, waren; en 'er door de dagelyksche offeranden een groot vertier van Slagtvee by hen plaats had, zoo zyn deeze Beenderen al vroeg onder hen in gebruik geraakt. De Romeinen benoemden dit Spel met den naam van Ludus Talorum, vel Taxillorum; en men heeft 'er in vroeger tyd over getwist, of deeze Beenderen ook by andere Dieren, en in de Menschen, gevonden wierden, gelyk plinius meld, zeggende: Quia vero Talus propriè animalium bisulcorum ossiculum est, in suffragine pedum posteriorum, non equidem rotundum planè, magna tamen parte rotunditatis particeps, quaestio movetur à Physicorum Filiis, num Tali etiam reperiantur in homineGa naar voetnoot(*)? Dat is. ‘Dewyl de Talus, (de Bikkel in onze taal,) eigentlyk een Beentje van de Dieren met gekliefde klaauwen is, in de gewrigten der agterste pooten, wel niet volkomen rond, maar egter voor het grootste gedeelte rondagtig, zo word 'er onder de Zoonen der Natuurkunde gevraagd, of 'er ook by de Menschen zulke Bikkels gevonden worden’. Dan dit geschil is al lang beslist; dewyl men voor vast weet, dat de gewrigtsbeenderen der Menschen, schoon ze ook Hiel- en Voetgewrigts beenderen, of eene zekere soort van Kooten hebben, 'er zeer veel van verschillen; en dat derzelver gedaante geenzins geschikt | |
[pagina 1416]
| |
Ga naar margenoot+is tot het bedoelde Spel; als mede dat men geene zulke gewrigtsbeenderen in eenige Dieren bespeurt, dan onder de herkaauwenden, of zulken die gekliefde pooten hebben. Men vind by de Ouden nog wel gewag gemaakt van den Talus Asini Indici, of den Bikkel van den Oost-Indischen Ezel; doch 't is twyfelagtig, of 'er niet een ander Dier door gemeend zy; 'er is ten minste geschil over onder de Ouden; om dat men deeze Bikkels, en met recht, in een éénklaauwig of ééngehoefd Dier ontkentGa naar voetnoot(*). - Alles nagaande, is 't voorts blykbaar genoeg, dat de Tali der Ouden die eigenste soort van Bikkels waren, welken nog min of meer onder onze Jeugd in gebruik zyn. Intusschen houden wy 't evenwel niet voor ongerymd, te stellen, dat de Ouden ook wel eens de gewrigtsbeenderen van andere Dieren tot dat zelfde einde gebruikt of gevormd kunnen hebben; te minder, daar 't bekend is, dat zy zelfs Gouden, Zilveren en Ivooren Bikkels maakten; als mede zeer hoog liepen met de Bikkels van het een of ander Dier. Dus waren de Dorcades, die van de Damâs, of Dorcadische Rheên of BokkenGa naar voetnoot(†), de Siphnii, van de Bokken van 't Eiland | |
[pagina 1417]
| |
Ga naar margenoot+SiphnusGa naar voetnoot(*), met de Lemmischen van Ivoor, Tali eburni by ovidiusGa naar voetnoot(†), by uitstek geagt: en van den Gouden vind men melding by junius, in apollon. Rhod. Lib. III. Argonaut.
Ut pueri aequales ex auro ludere talis
Sunt deprensi ambo.
Dat is. ‘De Kinderlyke Speelgenooten wierden beiden betrapt, daar ze met Gouden Bikkelen speelden’.’ Voorts staat hier nog te melden, dat de Bikkels oudtyds op de meest vlakke zyden met eenige getalen getekend waren; en nadien dezelven maar vier zulke zyden hebben, waar tegen 'er zes aan de Dobbelsteenen gevonden worden, zoo ontstond hier uit de verschillende benaaming van de Quaterniones en de SenionesGa naar voetnoot(§); alwaar ons ook geleerd word, dat de Tali, of Bikkels, noch recht vierkant, noch recht rond waren. En men kan hier uit ten klaarste afneemen, dat het Bikkelspel onzer Kinderen van een zeer ouden datum | |
[pagina 1418]
| |
Ga naar margenoot+zy; doch dat de Ouden het zelve op eene andere wyze gespeeld zullen hebben, dan 't thans door onze Kinderen gespeeld word, of liever in onze jeugd gespeeld wierd; want het is nu bykans buiten gebruik. In zoo verre het hier en daar nog stand houd, is het meest al een Spel van Meisjes, die 't, by gebrek van natuurlyke Bikkels, ook wel met Keisteentjes, Albaste Steentjes, enz. speelen; ja men vind ze zelf van Goud, Zilver, of Ivoor. Gemeenlyk speelt men met vier, vyf of zes Bikkels, naar dat de Kinder handjes een minder of meerder getal bevatten kunnen; doch doorgaans met vier. De Speelstertjes verkiezen hier toe meestal een grooten gladden Steen op eene Stoep. Men plaatst de vier Bikkels op een hoopje byéén, en elk speelt op zyne beurt. Betje, by voorbeeld, heeft den voorrang; zy neemt een Stuiter, werpt dien in de hoogte, en vangt hem, na het Bikkeltje verlegd of opgenomen te hebben, weder in de hand: dit doet zy ook met den tweeden, en zoo voort tot den vierden toe. Indien zy dit agter een verrigt, zonder mis te vangen, of mis te tasten, dan gaat zy weder aan het aftellen, en legt de Bikkels, den Stuiter al opwerpende, één voor één weder neder. Hierin gelukkig slaagende, werpt ze op nieuw den Stuiter in de hoogte, en neemt 'er twee te gelyk op; vervolgens drie, en eindelyk vier; blyvende de Stuiter geduurig in beweeging. Men speelt ook zonder | |
[pagina 1419]
| |
Ga naar margenoot+Stuiter. Zoo 't nu gebeure, dat zy in dit gooien of grypen misse, dan is het de beurt van Keetje, die op dezelfde wyze speelt. En dit geschied tot zoo lang, dat eene van beiden, met de minste misgreepen, op- en aftellende, het Spel wint, en ten prys een Bikkel of een duit ontvangt. Onder dit speelen hoort men de lieve Speelstertjes, na dat zy gevorderd zyn, gestadig zeggen, ik ben in myn ééntje, myn tweetje, myn drietje, enz.; ik ben in myn dubbelde ééntje, tweetje, drietje, en eindlyk top; dat is, als zy 'er drie in de hand heeft, en den laatsten vangen moet. Voorts geschied dit opwerpen, onder de handigsten, ook nog wel met een enkel of dubbeld handjeklap; dat is, zy slaat, tusschen het opwerpen, eens of tweemaal met de vlakke hand op den grond, doet eene greep, en behandelt tevens den Bikkel. In dit geval moet de Verliesster ook de straf van handjeplak, of knokkelvet, ondergaan. By dit Bikkelspel der Meisjes zullen wy nog een kort woord voegen van 't speelen der Jongens met Kooten, of die Beenderen, welken tegen de Scharnieren der Bikkels aan liggen, en de eigentlyke Tali, of Hielbeenderen zyn; waar mede de Jongens hier te Lande, vooral in den Slagttyd, speelen. De voornaamste konst in dit Spel bestaat hier in, dat men, onder het werpen, een zekeren draai aan de Koot weet te geeven, waar door dezelve vlak op de | |
[pagina 1420]
| |
Ga naar margenoot+platte zyde nedervalt, waarom men wel kooten met Lood vult, om ze dus te doen vallen. Buiten deeze handigheid of list rolt de Koot ligtlyk op zyde, op het ronde gedeelte; kunnende de Kooten niet anders dan op deeze twee wyzen vallen. De eerstgemelde heet Stoof, om dat de Koot dan vlak ligt; en de andere Schyt, om dat dan het gedeelte boven ligt, het welk in den voet van het Dier agter aan lag, en dat 'er dus de drek op viel; waar van, Schythiel. De Jongens speelen dit Spel om duiten, of veelal om de Kooten zelven; die ze dan door gooien winnen. Want hy, wiens Koot stoof ligt, heeft eene gooi; hy zet de Koot van de party op de hakken, en gooit 'er met zyne Koot tegen aan, zoo dat de andere verre voort rolle; rolt dan die Koot weder stoof zoo wint hy 't Spel; maar rolt dezelve anders, dan moet men verspeelen. Voorts gooit men ook met de Kooten, even als met Stuiters op duiten, om derzelver munt of kruis te doen boven liggen, en daar mede de duiten te winnen; eindlyk zet men ook Kooten op een ry, en men wint ze die men omver gooit. Dog laat ons wederkeeren tot het Bikkelspel der Ouden, dat ons den waarschynlyken oorsprong van eenige laatere Spelen zal aanwyzen. Het Bikkelspel was oudtyds een Spel ook van bejaarder Lieden, en hadt zeer veel overéénkomst met ons speelen met Dobbelsteenen; behoudens dit onderscheid, | |
[pagina 1421]
| |
Ga naar margenoot+dat de ronde kanten der Bikkels niet telden; dewyl de gedaante der Bikkels niet toelaat dat ze op die zyden liggen blyven. 'Er waren dus slegts vier zyden die telden, en ieder haar getal hadden; welken gemeenlyk niet door stippen, maar door beelden, of betekenissen van beelden, onderscheiden wierden. De één, de Hondsgooi, de Hond, Canis, of Canicula genoemd, wierd voor de ongelukkigste gooi gehouden: dit teken stond, of wierd getekend, in de holle en breedste zyde van den Bikkel. De tegenoverzyde, de ronde, of liever bolle, kant van den Bikkel, telde zes, en wierd onder den naam van Cous, of de betekenis van Venus, voor den gelukkigsten worp gehouden. De twee overige smalste zyden der Bikkels Chius en Senio, telden de drie en de vier; maar de twee en de vyf hadden 'er geen plaats. Wanneer men nu met zulke getekende Bikkels speelde, dan zetten de Speelers eenige Penningen in; men wierp, en trok eenige Penningen, naar dat de bepaalde getallen vielen; op eene soortgelyke wyze als nog heden in het zoogenaamde Pachterspelgeschied. Dit Spel, dus genoemd, om dat men de Penningen, by wyze van Verpachting, in bezit neemt, en ze den Speelers, op intrest, of kans van winst of verlies, uitzet, is naastdenkelyk een overblyfsel van 't oude Bikkelspel. De Dobbelsteenen, welken men thans in dit Spel, in stede van Bikkels, gebruikt, zyn, overéénkomstig daar mede; | |
[pagina 1422]
| |
Ga naar margenoot+maar aan ééne zyde met getalstippen getekend; waar tegen men, op de eigentlyke Tessera, of Dobbelsteenen, de nummers van één tot zes, op de zes zyden vind. Ook is de berekening der Penningen, en 't winnen of verliezen 'er zeer wel mede overéén te brengen. Wyders komt het my niet onaanneemlyk voor, te denken, dat de nu alom bekende Ganzeborden insgelyks uit het oude Bikkelspel afkomstig zyn. Hier toe leiden my, buiten de daar toe gebruikelyke Dobbelsteenen, ook de tekening der Bikkels, en de betekenis der byzondere gooien. Dus hadt men, buiten de Hondsgooi en die van Venus, ook nog de gooi der Vultures, der Arenden of Roofvogelen, die van Hercules, en die van Regulus of den Koning. By de Grieken was Stesichorus de gooi van agt, naar den Griekschen Dichter stesichorus, die in de Stad Catana, onder eene agthoekige, of door agt pylaaren geschoorde, Tombe begraaven was. De gooi Euripides liep tot veertig, na euripides, een der veertig Mannen, die Athene, na de Dwingelanden, bestierd had. Andere gooien droegen den naam van Beronice, Longicoma, Darius, Alexander; ook wist men van Alea Allegorica, zinspeelende Dobbelsteenen, enz.Ga naar voetnoot(*) Kortom, de betekenissen der Bikkelworpen wierden, gelyk alexander ab alexandro, tomas freigius, en anderen getuigen, volgens de | |
[pagina 1423]
| |
zinnelykheid Ga naar margenoot+der Volken genoemd naar hunne Helden, en edele of andere Vrouwen; als mede naar de Dieren en derzelver zinspeelingen, of naar zulke zaaken, die onder hen in eere of in veragting waren. Wanneer men dit overbrengt op de tellingen en byzondere benoemingen der gooien, op onze Ganzeborden, word het al vry waarschynlyk, dat zy het oude Bikkelspel tot een grondslag hebben. De goede en kwaade gooien toch worden, op het Ganzenbord, insgelyks door beelden uitgedrukt, als daar is de Dood, het Gevangenhuis, de Put, en 't Doolhof voor de kwaade, benevens het Gansje, het Leeven, en dergelyken, voor de goede gooien. Wyders is dit Spel, wat men ook van deeze overéénkomst moge denken, een oud Nationaal Spel onzer Voorzaaten geweest; en men heeft, terwyl 't nog heden in gebruik blyft, verscheiden andere soortgelyke Spelen weeten uit te denken, die, onder andere naamen, op dezelfde manier gespeeld worden. Als daar is het Slangenbort, het Bokje of Schaapje, en, om geen meer anderen te noemen, dat der Vaderlandtsche Penningen of Geschiedenissen, 't welk niet onaartig en tevens nuttig is, dewyl het den Kinderen, al speelende, ongevoelig een lust tot het onderzoeken van 'sLands Historien kan inboezemen. Hier by meende ik het oude Bikkelspel, met de overige daar uit afkomstige Spelen, te laaten berusten; dan ik herinner my nog | |
[pagina 1424]
| |
Ga naar margenoot+eene gooi van 't zelve, die onze byzondere opmerking vordert; om dat 'er iets, daar mede overéénkomstig, onder onze Natie, by eenige lustige Gastmaalen, niet onbekend geweest is. Ik bedoel de gooi Basilicus, met welke men, op de Gastmaalen, den Voorschenker of Ceremoniemeester, als door 't lot bepaalde. Zulk een wierd genoemd Magister, Meester, Dictator, Wetgeever, Strategus, Overste, en Pater coenae, of Rex Convivii, Vader of Koning van 't Gastmaal. En 't komt my voor dat deeze worp dezelfde is met die van Venus, of de hoogste gooi, waarop horatiusGa naar voetnoot(*) het oog heeft, als hy zegt: - - - qui udo
Deproperare apio coronas,
Curatve myrtho? Quem Venus arbitrum
Dicet bibendi?
Vondel vertaalt dit. ‘Wie zal Koning getrokken worden’?
Doch 'er word, naar ons inzien, tevens niet onduister gedoeld op den worp Venus, Quem Venus arbitrum dicet bibendi? Dien Venus, als de hoogste worp, tot Ceremoniemeester aanstelt, of recht geeft om te bepaalen, hoe veel 'er gedronken moet worden. Dit stond aan hem die de hoogste | |
[pagina 1425]
| |
Ga naar margenoot+gooi wierp, 't welk plautusGa naar voetnoot(*) klaarder aanduid, als hy zegt: - - - Jacet vulturios quatuor
Talos arripio, invoco almam meam nutricem Herculem
Jacto Basilicum: propino magnum poculum ille bibit.
Dat is. ‘Hy gooit vier Vulturios, (vier ongelukkige Hondsgooien;) ik ontneem hem de Bikkels, en roep mynen vruchtbaarvoedenden of welgevoeden Hercules aan; den worp Basilicus gegooid hebbende, breng ik hem een grooten Beker toe, en hy drinkt denzelven uit’.’ Dat 'er nu oudtyds onder onze Landzaaten ook iets van die natuur, of eene drinkbepaaling door 't lot, bekend was, blykt uit eenige byzonder daar toe gemaakte Bekers en geblaazen Glasen, met één of twee beweeglyke Dobbelsteenen in den voet; waar mede men aldus handelde. Wanneer zulk een Beker aan den Disch, of in het Drinkgezelschap, omgong, moest hy, die denzelven aannam, den Beker zoo sterk schudden, dat de Dobbelsteenen om rolden, en hem vervolgens nederzetten. Dan telde men de oogen, en hy, die den Beker geschud had, moest zo veel Bekers drinken, als 'er oogen boven lagen: ook | |
[pagina 1426]
| |
Ga naar margenoot+wierden zoodanige Bekers in gezelschap van de Vrouwen gebruikt, die dan het getal met zoo veel kusjes moesten voldoen; waar van men in de Kusjes en Vrykonst van westerbaan, en andere oude Dichters, melding vind. Men vind zodanige Bekers nog by oude Familiën; en ik heb een zeer byzonderen van die soort gehad, waar van ik thans slegts de aftekening bezit; dewyl de Beker zelf onder myne Liefhebberyen verkogt is geworden, toen ik niet dagt, dat ze my immer te stade zou komen. In 't vervolg hoop ik 't een en ander, van deezen aart, nog wel eens in het Licht te geeven; terwyl ons zeer veel dienst zoude geschieden, indien eenige Liefhebbers, die iets van dien aart wisten, den Vaderlande betreffende, zulks edelmoedig wilden mededeelen. Intusschen meld van der schelling, echter, uit zeker Kerklyk Schryver, iets van deeze gewoonte, 't welk wy, ter nadere ophelderinge en bevestiginge van ons gezegde, hier nog zullen inlasschen. Ga naar margenoot+‘Ten huidigen dage’, zegt zyn Autheur, ‘hebben de jonge luiden ontelbaare kunsjes en grillen verdigt, ook drinkwetten gesmeed, om met genoegen, en drinkebroers orde malkanderen het lyf vol te jagen. Sommigen spelen met Kaarten, Schyven en Teerlingen, en die verliest moet drinken. Een ander keert een roemer het onderst boven op een tafelbord, en slorpt den wyn van on- | |
[pagina 1427]
| |
der. Ga naar margenoot+Men vlegt hand en armen door malkander, en weet de een den ander te drinken te geeven met de hand, en, houdende den romer tussen de lippen, den wyn te gieten in des anders mond, en, na zulks gedaan, over te leveren tusschen de lippen van zyn drinkgenoot. Sommige steken een houtje aan, geevende 't zelve in ronde over, yder zeggende, Luitje, Luitje leeft nog, en die, in welkers hand Luitje uitgaat, moet een glas in 't lyf zetten op Luitjes uitvaart. Men heeft Koppen en Kroezen, met een teerling daar in; en die gedronken, en een ander het gebragt heeft, hutzelt den teerling om, en is, die de Kroes ontvangt, verbonden zoo veele glazen te drinken, als 'er oogen zyn geworpen. Men drinkt den Abt met zyne Monniken, dat is, den grooten Romer, met eenige kleine daar by’. Dus verre dit uittreksel, dat ons den drinkdwang van vroeger dagen herinnert; daar onze thans in dit stuk beschaafde Landzaaten een afkeer van hebben. Dan laat ons dit onderwerp, dat wy reeds vroeger overwoogen, niet weder hervatten; en liever, daar dit uitstapje ons tot de Dobbelsteenen gebragt heeft, het speelen met dezelven nog wat bepaalder nagaan. Ga naar margenoot+Dit stuk zullen wy, schoon 'er niet minder over te zeggen valle, beknopter kunnen afhandelen, om dat de Tesserae, of Dobbelsteenen, nog heden van het zelfde | |
[pagina 1428]
| |
Ga naar margenoot+gebruik en de eigenste gedaante zyn, als ze oudtyds waren; en men zeer veel van het gezegde over de Bikkels, ligtlyk, op de Dobbelsteenen kan overbrengen. Men heeft de Dobbelsteenen, denkelyk, in navolging van de Bikkels, uitgevonden, met dezelven in den vorm van een Cubus, of Teerling, met zes evengelyke zyden, te brengen. Op die zes zyden staan nu, van één tot zes, ingegroefde stippen ingedrukt, die de kansworpen uitmaaken. Wat de onderscheiden behandelingen dier Steenen betreft, dezelven zyn te menigvuldig, om 'er in 't breede van te gewaagen. 't Zy genoeg te zeggen, dat men, naar de verschillende soorten van spelen, met twee of drie, tot zes of meer Steenen te gelyk gooit; en gemeenlyk die worpen 't voordeeligst rekent, welken de hoogste oogen, of in zekere spelen, als op het Tiktakbord, de kansworpen aanbrengen. Deeze Teerlingsworpen hadden, evens als die der Bikkels, by de Ouden, verschillende benaamingen. Men sprak van Midassen en Abullâs, naar eene zekere kleeding, ten prys voor den winnenden gooier gesteld; (hiervan het lot werpen over de klederen van christus); van Supines, dus geheeten, om dat de Steen dan niet vlak ligt; hoedanig een gooi onder ons kwaad gekeurd en vergooid word; van de worpen Chio en Kio, als mede van de Azinus, of Ezelsgooi, die, volgens de verklaaring der Oudheidkundigen, zoo veel aanduid, als Koning of Ezel, dat is, | |
[pagina 1429]
| |
Ga naar margenoot+gewonnen of verlooren; of, zoo als wy 't uitdrukken, onder of boven, Slaaf of Keuning, enz. Zulke en soortgelyke benaamingen der Dobbelsteenworpen en Spelen ontmoet men ten overvloede by de Ouden; waar van hy, dien 't geluste, eene breedere onderrigting kan vinden, by meursius, erasmus, de hier bovengenoemde, en andere geleerde Autheuren, die over de Dobbelspelen der Ouden geschreeven hebbben. In onze dagen zyn deeze Spelen meestal op de volgende wyze in gebruik. De gemeenste manier is, dat men met twee, drie, vier of meer Steenen, in een zeker getal van worpen, naar de hoogste oogen gooit. Dit speelen heeft meest plaats onder de Landlieden, die zig zeldzaam met ingewikkelde worpen bemoeien; en gemeenlyk om eene geringe winst, om een Kermiskoek, of iets dergelyks. Van daar is het Koekgooien onder hen zeer gemeen, inzonderheid by de Noord-hollanders, die geen geringe Liefhebbers van Koek zyn. Hier door verkrygt dit spel ook eenige betrekking tot het Koekhakken en Kneppelen; om maamlyk een Koek met een ijzeren byl, in de minste houwen, door te hakken; of dien met een stok, langs een ijzeren beugel; die de Koek gekneld houd, door 't midden te slaan. Voorts is het in onze dagen zeer gemeen geworden, te gooien naar eene vette Koe, een Paard, Chees, Karre of Wagen, wanneer men veeltyds door een Tregter, in | |
[pagina 1430]
| |
Ga naar margenoot+een ketel gooit. Men heeft naamlyk een grooten blikken Trekter boven een koperen Ketel hangen, waar door men de Steenen werpt, uit een houten of hoornen Bekertje, en dit niet by de hand zynde, gebruikt men 'er een Bierglas toe. Dit geschied, om alle verdenking weg te neemen; doch in veele gevallen gooit men slegts met de hand. Gemeenlyk heeft hy, die in één, twee of drie worpen de hoogste oogen gooit, de Koe; maar dikwils stelt men, by zulk een prys, nog wel bypryzen. Men neemt, by voorbeeld, drie Koeien, eene voor den hoogsten gooier, en deeze heeft de eerste keus; eene voor den gooier, die 't naast aan de hoogste oogen komt; deeze heeft de tweede keus; en eene voor hem die de laagste oogen gooit, die, schoon geen keus hebbende, egter doorgaans met het overschot wel te vreden is. In onze dagen heeft men dit gooien naar, of looten om deeze en geene dingen, zelfs om Meubelen en Huiscieraaden, al zeer sterk in zwang gebragt. Dan 't begint tegenwoordig reeds vry wat te slyten, om dat de kansen gemeenlyk te sterk, ten voordeele van den Eigenaar, berekend worden; waar by dan ook wel eens komt, dat hy, die werpen laat, de meeste kansen onder zig en zyne makkers heeft, waar door hy met half geld kamp speelt. Ondertusschen is dit werpen door een Tregter mede al zeer oud; de Buxus, Turricula, Pyxis, Orca en Pyrgus der Ouden, waren soort- | |
[pagina 1431]
| |
gelyke Ga naar margenoot+Tregters, of Bakken, in welke men de Steenen uit den Fritillus wierp. Men maakte dezelve ook wel by manier van wyde Trompetten, in dien smaak als wy ze op onze Kermissen, schoon ze nu ook al afgaan, nog zien. Daar toe behooren ook die Tregters, welken, by wyze van een gekromden hoorn, of wervelwenteltrap, inwendig uitgehoold zyn; hoedanigen men nog vind in de zoogenaamde Looterykraamen, die, om de menigte van valsche kneepen, ten billykste overal verboden worden. Ga naar margenoot+Behalven dit gemeene Dobbelspel is 'er nog een ander van wat meer omslag en konst; te weeten het Tiktakken, of, gelyk men 't oudtyds heette, het Quaacken; dat eertyds zo sterk als eenig spel onder de Hollanders in zwang was; doch nu niet zeer gemeen, en bykans alleen by eenige oude gezellen bekend is. Men noemt het ook Verkeeren, om de wisselvalligheid die het zelve door de kansgooien onderworpen is; waarom brederode tot zyne Dichterlyke spreuk nam: 't Kan verkeeren; en wy nog, naar hem, zeggen: 't Kan verkeeren, zegt Brero. Dit spel, vooral een dier spelen, welken ons van de Romeinen overgebleeven zyn, was by hen bekend onder den naam van Lineae, of Lynen. Men tekende naamlyk, op eene zekere vlakte, Lynen, met zulke doorsnydingen, dat die doorsnydingen in driehoekige punten uitliepen. Hier op stelde men dan Pennin- | |
[pagina 1432]
| |
gen, Ga naar margenoot+die men naar de worpen, welken men met de Dobbelsteenen gooide, verplaatste; tot dat eindelyk de een of de ander, alle de verplaatsingen, die 'er op de worpen konden vallen, en door de Speelers op de punten der driehoeken gezet wierden, ingenomen zynde, het Spel verloor. Onder deeze Lynen was ook de Sacra Linea, of Heilige Lyn; onzes agtens die dwarslyn op het Dambord, waarop de Speeler zig wel tragt te houden, om dat de kragt van 't spel genoegzaam daar in bestaat. Voorts heeft men ook de kansworpen in dit spel, met verscheiden benaamingen, naar 't getal der oogen, uitgedrukt; als daar zyn die van Cinque Six, Quater Troy, Deux Aas, Deux Cinquen, Sixen, Troyen, enz. Hier uit is ontleend het bekende versje, dat men, by manier van aantekening, in sommige oude uitgaven onzer Nederduitsche Bybels vind; die van daar den naam voeren van Bybels van Deux Aas. Men leest 'er naamlyk in de randtekening, op Neh. III: 5, De Armen moeten het Cruyce dragen; de Rycke en geven niets,
Deux Aas en heeft niet, Six Cinque en geeft niet,
Quater dry, die helpen vry.
Het laatste word ook wel in deezervoege uitgedrukt: Quater Troy moet geeven,
Daar Deux Aas en Cinque Six van leeven.
| |
[pagina 1433]
| |
Ga naar margenoot+Het zegt zo veel als: De Arme heeft niet, en de Ryke geeft niet;
Maar de Burgerstaat geeft, daar Arm en Ryk van leeft.
My is, met betrekking tot deeze en soortgelyke benaamingen der kansworpen, in handen gekomen, een oud Hoogduitsch versje van zekeren hug van trumberg; 't welk ik, als hier niet ongepast, in verstaanbaar Duitsch nagevolgd, nog zal mededeelen: het gaat over de meeste gooien der Dobbelsteenen, en luid na genoeg aldus: Cincken quaters aesen
Maeckt hongherige baesen.
Van cincken quaters dryen
Sit meinigh een te schreyen.
Van cincken quater deux
Word raedeloose heus.
Van quaters troijen cincken
Moet menich water drincken.
Van cincken troijen quater
Treurt dickwil Moeder en Vader.
Van cincken quater deux en ses
Moet Meije, Luckart en Agnes
Onberaden blieven, als men 't lange doet,
Zoo God Vader niet erbarme, en haar behoed.
Ik zal my verder niet inlaaten in eene naauwkeuriger beschryving van dit Spel, | |
[pagina 1434]
| |
Ga naar margenoot+dat niet minder ingewikkeld is dan het Schaakspel, 't welk ook hier te Lande weinig, en alleen van eenige vernuftige Speelers gehanteerd word. De des begeerende kunnen 'er, uit andere Schriften, genoegzaame berigten van bekomen; en om 'er het kunstige recht van te verstaan, moet het, gelyk de Liefhebbers spreeken, daadlyk geoeffend worden; dat men ook min of meer van het gemeenzaamer Dambord mag zeggen. Alleenlyk staat hier nog aan te merken, dat die hedendaagsche wyze van speelen na genoeg overéénkomt met de manier onzer Voorzaaten; onder welken dit tiktakken een by uitstek bemind Spel was, waar door 't ook wel eens misbruikt wierd; dat zelfs der Overheid aanleiding gaf, om het door Plakkaaten te beteugelen. Men wil dat hier uit ontstaan is het bekleeden der Tiktakborden met Laken, en dat zelfs sommigen der geenen, die de ieverigsten waren om het als een zielverdervend Spel te veroordeelen, de eersten geweest zyn, die ze met Laken bekleed hebben, op dat het gerammel der Schyven en Steenen by de Gebuuren niet gehoord zoude worden. In onze dagen denkt men onder onze Natie, over soortgelyke onderwerpen, wat zagter; en 'er is, nog onlangs, zelfs een nieuw Spel gebooren, welks uitvinding veelal den Predikanten toegeschreeven word, en dat althans den naam van het Domineesspel draagt. Dit Spel, schoon het den naam van Dob- | |
[pagina 1435]
| |
belspel Ga naar margenoot+niet moge voeren, kan egter niet wel uitgedagt zyn, zonder een grondige kennis der Dobbelsteenen; om dat alle de getalen der Dobbelsteenen op de plaatjes, daar men mede speelt, gevonden worden, en de wisseling, benevens de samenvoeging dier getalen, het fyne van 't spel uitmaaken. Het eenige wezenlyke verschil is, dat de getalen niet met zeskantige Teerlingen geworpen, maar met platte plaatjes tegens elkander geleid worden. Dit spelletje behoort, ter oorzaake van deszelfs eenvoudigheid, onder de onnozele Kinderspelen, die van het Dobbelspel afgeleid zyn; waar toe ook betrekkelyk is het spel met het Tolletje, gemerkt met de vyf Vocaalletters A, Al, E, Een, I, In, O, Nul, U, Uit; of wel, gelyk men het Tolletje nog al meest getekend vind met zes Letters, in overéénkomst met de Teerlingen, A, Al, B, By, S, Set, T, Trek, D, Dubbel, N, Niet. Dit Tolletje word rond gedraaid, en naar dat de Letters, gelyk de Oogen der Dobbelsteenen, by 't lot vallen, trekt men Iets of Niets uit den Pot, of set 'er iets by, 't zy enkel of dubbel, naar de beduiding der bovenvallende Letters, terwyl de A het alles, of den geheelen Pot doet winnen. De winst of het verlies bestaat doorgaans in Peperneuten, of eenige kleine Penningjes. Voorts zyn onze Nationaale Kinderen, uit hoofde van 's Lands gelegenheid aan de Zee, ook wel gewoon, zulke en | |
[pagina 1436]
| |
Ga naar margenoot+dergelyke spelen, met mooie Schelpjes en Kinkhoorntjes te speelen. Ja 'er is, in de voorige Eeuw, een Spel, onder den naam van 't Hoornspel, bekend geweest, 't welk zeer algemeen, en alleen met Hoorntjes, byzonder met de Oost-Indische Cauni, gespeeld wierd. Men speelde het, naar 't schynt, by manier van overtelling, in eenige Bakjes, of uitgehoolde holligheden, in een zeker vierkant Bakje; hoedanige Bakjes of Borretjes ik dikwiis gezien, en zelf bezeten heb; maar ik kan tegenwoordig geen nadere berigten van dit Spel krygen, dan die, zoo gemeld is, van de vertelling gewaagen. 't Is egter, dit weet ik zeker, van ouds meer dan eer Kinderspel geweest, en stond eenigzins gelyk met een Spel, dat onder de Romeinen met Paarlen gespeeld wierd; ook wil men, dat het in Zeeland nog hier en daar in zwang zou weezen. 'Er zyn, buiten de dus ver gemelde, nog verscheiden andere spelen, uit het Bikkel- en Dobbelspel afgeleid; dog de meesten, die thans niet in vergetelheid geraakt zyn, hebben te veel overéénkomst met de opgenoemden, waar van ze niet zelden slegts in schikking en naam verschillen, om 'er op staan te blyven. Wy zullen derhalven hier mede van dit slag van spelen afstappen; en alleen nog, in 't voorbygaan, melden, dat het eertyds, volgens de Duitsche Krygswetten en straffen, ook onder onze Natie vry gemeen was, | |
[pagina 1437]
| |
Ga naar margenoot+in eenige gevallen van strafoefening, gebruik te maaken van de Dobbelsteenen. In gevalle naamlyk, dat eene doodstraf op eene geheele bende viel, en men aan eenigen pardon wilde verleenen, was men gewoon de strafschuldigen op de Trom te laaten dobbelen, ter kanswaaginge van Leeven en Dood. Eene bittere en harde kanswaaging! Wyders staat hier, met opzicht tot de Dobbelsteenen zelven, nog aan te merken, dat men in Duitschland, in Zwitzerland, en, zoo men wil, ook in eenigen onzer Provinciën, onder den grond graavende, verscheiden soorten van Dobbelsteenen gevonden heeft, die sommigen voor natuurlyke gedeelten van dierlyke Wervel- of andere Beenderen gehouden hebben. Men meende, omtrent de getalgroeven, de overblyfsels van eenige aan-éénhegtingen van Spieren of Zenuwen te zien; doch zulks is den schranderen beuzelagtig voorgekomen, na dat ze bemerkt hadden, dat deeze Steenen meest gevonden wierden, in die Streeken, daar men de grondslagen en overblyfsels der oude Romeinsche Burgten, of Legerplaatsen, ontdekte. Men zie dit betoogd in eene opzetlyke Verhandeling van den beroemden joannes scheuchzer, de Tesseris Badensis, of de Dobbelsteenen van Baden; waar uit ten klaarste blykt, dat deeze Steenen door Menschen handen gemaakt zyn, en dus de | |
[pagina 1438]
| |
Ga naar margenoot+oudheid van dit Spel in Duitschland, en elders, bevestigen. Ga naar margenoot+Naast de zugt onzer Voorzaaten tot het Dobbelspel komt hier verder in overweeging hunne neiging om oude Munten te bewaaren, en met dezelven, of met andere Penningen en Munten, te speelen. Hier van strekt tacitus ten getuigen, wanneer hy schryftGa naar voetnoot(*): ‘Zy hebben een behaagen in oud Geld, en 't welk van over lange bekend is, gelyk daar zyn de Penningen, die Serrati en Bigati genoemd worden’; welk gezegde eene nadere opheldering vordert, waarom wy 'er een kort woord over zullen mededeelen. De Serrati waren Penningen, aldus geheeten, ter oorzaake dat zy, om den rand, zaagswyze inkervingen hadden, naar de gedaante der tanden van eene Serra, of Zaag; min of meer overéénkomstig met onze tegenwoordige gekartelde, rand of zaagduitjes, daar de Jongens nog veel mede ophebben. Het is blykbaar dat deeze zaagswyze inkartelingen dier Penningen, even als die onzer duiten, by Fig. L, 'er niet by de munting, maar laater, in gemaakt wierden; daar men uit eenige weinigen, welken nog onder de Liefhebbers berusten, duidelyk bemerkt, dat 'er eene Zaag of Vyl toe gebruikt is. Men zie op Plaat X. Fig G, eene afbeelding van zoodanig een Penning, | |
[pagina 1439]
| |
Ga naar margenoot+welke my, benevens veele anderen, door den, in de oude Penningkunde en Historien, by uitneemendheid ervaaren Heer pieter van damme, uit een getal van twaalf verschillende Serrati, gunstig ter band gesteld is. Myne verpligting noopt my om dien Heer hier ter plaatse openlyk dank te zeggen, niet alleen voor deeze zyne goedheid, maar ook voor veele andere gunstbewyzen, zoo gulhartig aan my betoond, onder het opstellen myner Natuurlyke Historie; door my zoo oude en zeldzaame Boeken, als min bekende oudheidkundige Stukken en byzondere onderrigtingen, edelmoedig mede te deelen. Wat nu verder de Bigati betreft, deezen wierden dus genoemd naar eene zekere soort van triumfwagens, welken, met twee of met vier Paarden bespannen, op deeze Penningen verbeeld waren; dat hen, naar gerade hier van, den naam van Bigati of Quadrigati, zoo veel als twee- of vierpaardige Stukken, deed draagen. Wy hebben, ter nadere ophelderinge deezer byzonderheid, ook zulk een Bigater by den gemelden Serrater gevoegd, Ga naar margenoot+en tevens op dezelfde Plaat nog eene afbeelding gegeeven van de Romeinsche Denarii, of Penningen, met een Cymba, of Roeischeepje, zie Fig. I; hoedanigen men Ratiti, zoo veel als Scheepjesstukken, noemde. Met deeze laatsten, die, gelyk ook de voorgemelden, op de tegenzyde een Kopstuk vertoonden, waren de Kinderen der Romeinen gewoon te speelen: | |
[pagina 1440]
| |
Ga naar margenoot+zy wierpen dezelven op, en riepen onder 't nedervallen, Hoofden of Scheepen, om dus te laaten raaden op welke zyde dezelve nedervielenGa naar voetnoot(*). En vermoedelyk heeft men hierin den oorsprong te zoeken van het pieiduiten onzer Jongens, mitsgaders van hun Kruis- of Muntgooien, en 't raaden naar 't zelve. Naar allen schyn is dit raaden naar Hoofden of Schepen vervolgens overgebragt, op ons Kruis en Munt; dus geheeten, om dat men, onder de regeering der eerste Christen Keizeren, veelal Kruisen op de eene zyde der Penningen sloeg; terwyl men op de andere zyde het Beeld, of eene zinspreuk des Munters, en dergelyken, stempelde. Zie de Afbeelding van onze Hollandsche, op Plaat X. Fig. O en N. Van daar is de benaaming van Kreutscher, of Kruispenning, nog overgebleeven in Duitschland; en uit dien hoofde vind men ook Drinkglazen, in welker voetstuk zulk een Penning ligt; die, geschut zynde, en Kruis of Munt vallende, den dronk bepaalt. En zoo schynt ook het voornaamste spel met de Serrati en Bigati geweest te zyn, om te laaten raaden of men een Serrater, of een Bigater, als mede of men even of oneven Penningen in de hand had; gelyk het, nog niet overlang geleeden, schoon 't nu bykans vergeeten zy, onder onze Jongens zeer gemeen was, | |
[pagina 1441]
| |
Ga naar margenoot+dat zy, om Kartelduiten, of andere Duiten, naar even of oneven raadden; hoedanige Kartelduiten veeltyds uit de Wyfjesduiten bestonden: ook is my toevallig in handen gekomen eene zeer oude Munt, met het Wapen van Holland, en het revers Batenburg, welk duitje blyken draagt van gemaakte inkartelingen, en dus, als zeer oud gemunt, niet ongegrond aantoont, het gebruik der Serrati van onze Munten. By de Verklaaring van dit Muntje, dat op Plaat X. Fig. K. staat afgebeeld, zal ik 'er iets naders van melden. Verder is hier omtrent nog in agt te neemen, dat onze Voorzaaten, inzonderheid, zeer veel op hadden met zulke Serrati, of gekartelde Penningen, op welken twee hoofden gestempeld waren. Men heeft 'er verscheiden van die soort hier te Lande verzameld, en, 't geen zeldzaam is, men heeft 'er veelen gevonden, die midden door gebroken of gezaagd waren; en welker stukken, hebbende ieder een hoofd, saamgevoegd, een tweehoofdigen Penning uitmaakten. Deeze Penningen, waar van wy by de Huwelyken, als Ga naar margenoot+Trouwpenningen, gewaagden, zyn by onze Natie ook als Dobbelsteenen of Speelpenningen in gebruik geweest. Althans smetius, die zulke Penningen gevonden en gekend heeft, meld 'er in zyne Antiquitates Neomagenses, pag. 172, het volgende van: Sunt (scil. nummi) divisi seu secti Germani enim, quod Romanorum civibus | |
[pagina 1442]
| |
Ga naar margenoot+Lege erat prohibitum, nummos medios secabant partibusque tesserarum vice utebantur. Dat is. ‘'Er zyn Penningen, die verdeeld of doorgesneeden zyn; want de Germaanen sneeden, het geen de Romeinen by de Wet verbooden was, de Penningen door, en gebruikten de stukken om 'er mede te dobbelen’. Voorts Ga naar margenoot+had men ook Roti en Concavi, of Rol- en Holpenningen; waar van nog by ons de Rol- en Holduiten. Men gebruikte deeze en andere Penningen in veelerlei Spelen, op eene dergelyke wyze als de Jongens tegenwoordig doen; die dezelven werpen, onder den voet trappen, door lederen foesels voortslaan, tegen dezelven aan knikkeren, of 'er met Stuiters op gooien, en welke kinderlyke vermaaken 'er van die natuur meer zyn. Eindelyk vind men Ga naar margenoot+mede nog gewag van Persorati, of doorboorde Penningen, niet ongelyk aan onze gaatjes duiten. De Ouden doorboorden dus somtyds eenige Penningen, ten einde dezelven aan een snoer om den hals te draagen; welke gewoonte van Penningen te draagen, in onzen jongen tyd, als boven gemeld is, nog plaats gehad heeft. Benevens dit alles doet ons het behaagen, dat de Batavieren, volgens tacitus, in oud Geld hadden, ter deezer gelegenheid gedenken aan de loflyke zuinigheid onzer Voorvaderen; waar van 'er hier en daar, inzonderheid in Noord holland, en vooral by onze deftige Boeren ten platten Lande, | |
[pagina t.o. 1442]
| |
[pagina 1443]
| |
Ga naar margenoot+nog al eenige spooren te vinden zyn. Immers bespeurt men, in het verzamelen van oud Geld, het bewaaren van Potstukken, en 't vergrooten van de Spaarpotten der Jeugd, vooral Ducatonnen met twee Hoofden, onder dezulken duidelyke overblyfsels van dien ouden aart der Natie; ten bewyze dat dezelve nog niet geheel verbasterd is. Ondertusschen is zulks in onze Steden al vry kragtig afgenomen, en de verbastering verspreid zig allengskens alomme. De weelde en hovaardy duld tegenwoordig veelal geen oude beschimmelde Dukatonnen. Eene met den bon ton nieuwe ingevoerde welleevendheid heeft, aan de oude Hollandsche eerlyke Spaarzaamheid, zo fyntjes den schyn van schandelyke Gierigheid weeten te geeven, dat veelen, uit vreeze van aan zulk eene snoode zonde schuldig te zyn, zig schaamen, om met een ouden Dukaton aan de Speeltafel te verschynen; alwaar de edelmoedige Vreemden liever Hollandsche Ducaaten, Engelsche Guinjes en Fransche Pistoletten zien. Dit heeft in verscheiden van onze Spelen plaats; maar bovenal in 't Kaartspel; welks eerste gebruik men hier te Lande verschuldigd is aan de Spanjaarden, die onze Natie een Spel geleerd hebben, 't welk thans zoo algemeen geworden is, dat het hier, by de voorgaanden, nog een kort woord vereische. Ga naar margenoot+Het Kaartspel, voor zoo ver het de Druk- en Printgraveerkunst vooronderstelt, | |
[pagina 1444]
| |
Ga naar margenoot+kan geen Spel der oudste Volkeren, die deeze Kunsten niet gekend hebben, geweest zyn. Dog men kan des niettegenstaande met veele Geleerden nogtans wel beweeren, dat de grondslag van dit Spel te zoeken is in een zeker gebruik der Ouden, die gewoon waren op de vingeren te tellen, en elkander, door het opsteeken van één, twee, drie, vier, vyf of meer vingeren wisten te verstaan; zelfs zoo dat zy op deeze wyze Vee kogten en verkogten. Uit dit gebruik schynt zelfs een Spel ontstaan te zyn, het welk Micatio, of Micare digitisGa naar voetnoot(*), zoo veel als iemand iets op de vingeren te raaden te geeven, genoemd wierd; dan dit Spel is in Holland niet algemeen bekend. Op de laatste Kermis heb ik deeze Vingertaal door eenige Fransche en Italiaansche Kramers, die voor myne deur stonden, toevallig zien oeffenen, met zulk eene handige gezwindheid, dat ik 'er over verzet stonde. Van dit tellen op de vingeren is vermoedelyk ook het oude tellen met Penningen, hier te Lande, oorspronglyk. Men bediende zig naamlyk eertyds, in 't oprekenen van geldsommen, van daar toe geschikte Penningen, op eene soortgelyke wyze, als men thans met het zoogenoemde Boerenkryt rekent. Men lag die Penningen, van daar Leg- of Rekenpenningen geheeten, op vyf of meer Lynen, en wist de getalen, | |
[pagina 1445]
| |
Ga naar margenoot+door de verschillende plaatsing dier Penningen, naar eisch te verdeelen of te verdubbelen, en ten laatste de grootte der somme op te maaken. Mr. gerard van loon geeft 'er in zyne Hedendaagsche Penningkunde, Bladz. 158-165, een breedvoerig verslag van, met aanhaaling eeniger vroeger Schryveren, die deeze manier van rekenen ontvouwd hebben. Een dier Schryveren, te weeten, martin carolus creszfeldt, heeft in 't jaar 1557, te Deventer. een Rekenboekje uitgegeeven, 't welk my ter hand gekomen is. In 't doorbladeren van 't zelve vond ik, onder anderen, het volgende Versje, dat my aanmerkelyk genoeg scheen, om het over te neemen, en hier te plaatsen; nadien het duidelyk toont, dat de opgemelde Vingertelling, in vroegere dagen, al onder de Nederlanders bekend was. De Autheur drukt zig in deezervoege uit:
- van settinghe des fingers vluchterhand.
Op welcke lienie mercket hier by,
Die vinger wert gesettet, betekent dy
Eyne, dat negeste spatium sult verstaen
Van die linien eyn halve teyckent aen,
Dat spatium daer over vyve melt.
Die ander linia thiene telt.
Die derde hondert mercket recht.
Die vierde dat dusent secht,
Unde soe voert an hent toe dem eynde
| |
[pagina 1446]
| |
Ga naar margenoot+Der rekenbanck, wert dan afgewent
Van den lynien die vinger dyn,
So beduden sie gelyck als voerhyn.
Uit deeze manier van tellen met de Vingeren, en dit plaatsen van Penningen op eene Rekentafel met Lynen nu, is naastdenkelyk ontstaan het tellen met Tafeltjes of Kaarten. Van daar was men gewoon op de oude Kaarten Penningen af te beelden; en wel die soort van Penningen, welken Kruispenningen genoemd wierden; hoedanig een 'er op Plaat X. Fig. N. is afgebeeld. Zulke Penningen wierden 'er oudtyds, van één tot twaalf, of meer, op de Kaarten geprent, zoo als nu onze Schoppen, Klaveren, Ruiten en Harten op de Kaarten staan; waar by men, in laater tyd, Printen en Beeldtenissen, vooral van Vorsten, Helden en Koningen, uitgedagt heeft, in navolging van de Munten, en de bovengemelde benaamingen der Bikkel- en Dobbelspelen. Vervolgens kwamen 'er Wapentuigen op, en eindelyk ook zinspeelingen, op de verschillende Staaten des menschelyken leevens, en dergelyken. Hier uit ontstonden de afbeeldingen van Koning, Koningin, Edelman, Boer, enz.; mitsgaders die van den Dood, het Leeven, den Duivel, den Hemel, de Hel, en meer andere zinnebeelden, naar den aart der Natie geschikt. Van zulk eene soort zyn nu de zogenaamde Tarrocque Kaarten; welken onze oud- | |
[pagina 1447]
| |
sten Ga naar margenoot+zyn, en in deeze Landen nog een Spel hebben nagelaaten, dat men Trisje heet; het welk hier te Lande, in navolging van 't oude Spaansche Kaartspel, is ingevoerd. Deeze Kaarten zyn thans slegts onder de Kinderen van geringe lieden in gebruik, die dezelven het Flikje, of de Kriewelkaart, en 't speelen Flikken, noemen. Het geheele Spel bestaat uit twee- en dertig Printjes, die verscheiden Staaten verbeelden, en met getalen genummerd zyn; waar van de Dood, het Leeven, en de Koning, die de Jongens slint, bul en tris noemen, de voornaamsten zyn. Daar 'er nu, voor zoo verre ik weete, geen spoor van eenig Kaartspel hier te Lande, vóór de komst der Spaanschen in onze Gewesten, te vinden zy, zoo is 't ten hoogste waarschynlyk, dat de Spanjaarden, als boven gezegd is, het zelve hier te Lande ingevoerd hebben. En 't komt my voor, dat de Spanjaarden, die, van oudsher, voor de grootste Speelers gehouden wierden, het Kaartspel ook niet lang vóór den tyd van Keizer karel gekend zullen hebben. De eerste uitsluitende Privilegie, tot het maaken en vertieren van Kaarten in Spanjen, is althans, door dien Vorst, verleend, aan zeker Koopman, welke binnen tien jaaren 'er zoo veel mede won, dat hy voor een der rykste Ingezetenen van Spanjen gehouden wierd. Onder myne Lief-hebbery berust nog eene van de oudste dier Kaarten, door één myner Voorzaaten, | |
[pagina 1448]
| |
Ga naar margenoot+nu twee honderd en twee jaaren geleeden, in 't Leger der Spaanschen, voor Leyden, gevonden; en men kan 'er duidelyk uit nagaan, dat deeze Kaarten, overéénkomstig met het voorheen gezegde, uit de oude Penningspelen en taltellingen oorspronglyk zyn. Voorts hebben deeze Spaansche Kaarten, hier te Lande, in laater dagen, plaats gemaakt voor de Fransche Kaarten, die reeds in 't afloopen der Veertiende Eeuwe uitgevonden waren, om Koning karel den VI, in zyne zwaarmoedigheid, eene nieuwe manier van uitspanning te geevenGa naar voetnoot(*). De thans, zoo hier als elders, alom gebruikelyke Fransche Speelkaarten zyn door eenige andere tekenen onderscheiden, en draagen de beeldtenissen van Ruiten, Harten, Schoppen en Klaveren. De Ruiten staan, zoo men wil, op de oude Wapenblazoenen, die altoos ruitswyze waren, en betekenen dus den Adel. De Harten verstrekken tot een zinnebeeld der Liefde, en doelen dan inzonderheid op de Jufferschap. De Schoppen of Spaden betekenen den Landbouw, en behooren tot de Boeren. De Klaveren eindelyk hebben betrekking tot de Ruitery, als zynde de Klaver een smaakelyk voedsel der Paarden. Doch wat 'er ook zy van deeze betekenis der vier onderscheiden beeldtenissen, zeker is 't, dat men dit Spel oudtyds een Quairtspel, of Spel van vieren, en 't speelen zelve | |
[pagina 1449]
| |
Ga naar margenoot+Quairten genoemd heeft; dat waarschynlyk uit deeze vierderleie afbeeldingen ontstaan is. Voorts zal het niet noodig zyn, de wyzen, op welken men met deeze Kaarten speelt, te melden; daar 'er genoeg Schriften voorhanden zyn, die 'er in 't breede van gewaagen. Ook geschied zulks op zoo veelerleie manieren, dat het niet wel mogelyk zy dezelve te ontvouwen, zonder een geheel Boek te schryven. Genoeg zy het te zeggen, dat men zig vry algemeen vermaakt, met Scheepje zeilen, Kometten, Lanterluwen, Schrevenselen, Belle Bruiden, Frans en Boeren Jassen, Modernen, met meer dergelyken; terwyl het Omber- en Quadrille-Spel, dat zeker onder de fraaiste en vernuftigste Kaartspelen behoort, by de aanzienlyken de overhand heeft. Men merke hier omtrent eindelyk nog aan, dat het Kaartspelen onder onze Natie zoo sterk in zwang gekomen is, dat het genoegzaam alle andere Spelen verbanne; in diervoege, dat de Dobbelsteenen, met het Verkeer- Schaak- en Dambord, benevens eene menigte van andere Spelen, bykans geheel uit de mode geraaken. Alles wel ingezien zynde, is 't mogelyk ten goede onzer Landsgenooten, daar veelen onzer Kaartspelen, en vooral de Omber- en Quadrille-Spelen, veel oplettendheid en nugtere herssenen vereischen. Het Kaartspel verleent dus, wanneer 't niet misbruikt word, een stil vermaak, dat als een eerlyk tydverdryf, in eene bescheiden | |
[pagina 1450]
| |
Ga naar margenoot+samenleeving, geoefend kan worden; terwyl het buitenspoorig drinken, en de gevolgen der dronkenschap, die den Dobbelsteenen en soortgelyke Spelen meer eigen schynen, onder 't zelve natuurlyk niet zeer te dugten zyn. Ga naar margenoot+Laat ons nu eindelyk, om deeze onze beschouwing van de Spelen, Vermaaken en Uitspanningen der Hollanders ten einde te brengen, het oog slaan op een Kinderspel der Romeinen met Nooten, en deszelfs overblyfsels hier te Lande, niet alleen in onze Kinderspelen, maar ook in ernstiger omstandigheden. Van dit speelen met Nooten gewaagt ovidius in zyn Dichtstuk, de Nuce, of van den Nootenboom, wanneer hy zich deswegens aldus laat hooren: ‘Men speelt om vier nooten, en niet meer, te gelyk, en één, in 't midden van drie gesplitst, doet het Spel winnen. Anderen laaten de nooten langs een nederhellend bord rollen, en wenschen, onder veelen op eene ry, al ware 't maar ééne noot te raaken, en na zich te neemen. Ook is 'er een Spel van raaden, even of oneven, waarin hy, die 't raad, het geraaden getal wint. Voorts schryven zy met kryt een afgetekend perk, als eene Grieksche Δ: als dit perk ordentlyk met nooten beleid is, slaat hy, die 'er in staat, met een teenen rysje, en wint de nooten, die hy 'er uitslaat. Dikwils maaken zy ook van verre een holletje, om 'er, in een | |
[pagina 1451]
| |
Ga naar margenoot+lossen worp, met noot voor noot naar te schieten’. Een overblyfsel van dit Nootenspel ziet men in 't Nootje-rol onzer Kinderen, in 't schikken van Nooten op eene ry, in 't rollen of werpen der Nooten naar dezelve, met meer dergelyken; waar uit ook naastdenkelyk het Knikker-of Marmer- en Stuiterspel ontstaan is. Verder mag men 'er insgelyks wel toe brengen, het schikken der tappen uit de Biervaten, of het Spel, dat men tipje op tapje noemt. Zelfs komt het my niet vreemd voor, om 'er uit af te leiden, het hinkelen in afgeperkte Krytbaanen, wanneer de Jongens, op éénen voet voorthinkende, een steen, of eene houten schyf, over de afgeperkte Krytstreepen heen schoppen. Even zoo is 'er een Spel onder de Natie bekend geweest, welks melding ons, dit schryvende, door den Heer cornelis heiligert, uit een oud Boekje, word mededeeld, dat men Eierdansen noemde. Het bestaat, volgens de afbeelding daar van, in te hinkelen op één been, in een ronden kring, in welks midden een hoop Eiers ligt, die de Hinkelaar, of Danser, 'er met den voet, tot een zeker getal, ongeschonden moet uitstooten. Dit Spel is my gantsch onbekend, en zelfs kan ik 'er, uit de bygevoegde Versjes, niet veel meer lichts van krygen: alleenlyk is uit het Duitsche Versje blykbaar, dat het onder de onzen in zwang geweest is; dus luid het: | |
[pagina 1452]
| |
Ga naar margenoot+Van de dansers om d'Ey.
Ghys vollaert, Bouwen blawpype, en mancken Claes,
Teunen stortbier, Roeltgen drassac en Diel fransen,
Moenen flodderbroeck, Hein droogbroot, en Huiben maes,
Ick beroep uw alle over d'Ey te dansen.
Verder toont het Latynsche Versje, dat dit Spel op eenige Feesten, misschien de Vastenavonden, geoeffend wierd: de Schryver althans noemt het palmare ovum. Dat is. ‘Om prys naar 't Ei speelen’, en zegt:
Hic pretium choreae galinae ponitur ovum.
Si victor fueris, tibi bachanalia fient.Ga naar voetnoot(*)
Maar om weder te keeren tot de Nooten- en Knikkerspelen, waar toe men veelligt verscheiden andere zulke Spelen betrekkelyk zou kunnen maaken; 't is zeer waarschynlyk, dat men in dit Nootenspel heeft te zoeken, den oorsprong der wyze van verkiezing der Magistraatspersoonen, in sommigen onzer Steden, by looting, of door Persoonen, die 't lot | |
[pagina 1453]
| |
Ga naar margenoot+tot Kiesheeren gesteld heeft. Men heeft naamlyk, zedert dat de Draaibanken bekend geworden zyn, houten Balletjes gedraaid, waar van men zig op eene soortgelyke wyze als van de Nooten bediende; en de winst wierd gerekend naar de nummers, met welken zy gemerkt of beschilderd waren. Men bedagt toen, om deeze Balletjes uit een zak te daaten trekken, en deed, ten dien einde, een goed aantal genummerde Balletjes in een zak; waarop de trekker, de hand 'er insteekende, 'er zoo veele Balletjes uitgreep, als zyne hand bevatten kon: vervolgens telde men de nummers op, en hy, die de hoogste oogen getrokken had, won het van een anderen trekker. Naderhand heeft men ook zulke Balletjes, met verschillende koleuren geverwd, waar onder dan de eene coleur eene zekere winst, en de andere een niet betekende. Dus hadden ook de Ouden hunne Nuces Ocellatae, of geöogde Nooten, die, naar sommiger gedagten, met oogjes besneeden, of, volgens anderen, met koleuren onderscheiden waren; en 't was, volgens de beschryving van macrobius, zeer gemeen onder hen, over tafel, of, zoo als men nu zegt, op het desert, met onderscheiden soorten van Nooten te speelen. Alle deeze gebruiklykheden nagaande, en tevens in opmerking neemende, dat onze Vaderlanders, van ouds her, zeer geneigd waren, om zich, in 't verkiezen van Persoonen en Oversten, of | |
[pagina 1454]
| |
Ga naar margenoot+het beslissen van gewigtige zaaken, aan den eenvoudigen uitslag van het lot over te geeven; zoo komt het my zeer waarschynlyk voor, dat men ook hier uit de lotswyze verkiezing der Magistraatspersoonen, in sommigen onzer Steden, heeft af te leiden. Het is naamlyk in eenige Steden gebruikelyk, dat de Burgers, die geregtigd zyn tot het verkiezen der Magistraat, op een vastgestelden tyd te samen komen, ten einde ieder een Boon trekke, uit een zak, met een bepaald getal van witte en zwarte Boonen; waarop die geenen, welken eene zwarte Boon trekken, tot de verkiezing der Magistraat overgaan. Men noemt de daar toe geregtigde Burgers Boonlieden, en de laatstgemelde Kiesheeren, Keurmannen, enz. Ga naar voetnoot(*) Hier en daar laat men, om de onpartydigheid te duidelyker te toonen, deeze trekking ook wel door een Kind verrigten; op eene soortgelyke wyze als de Loten onzer geoctroijeerde Lotspelen of Loteryen, (welke manier van looting denkelyk al mede van het trekken der Nooten afkomstig is,) door Kinderen uit de Busse getrokken worden. Ga naar margenoot+By het dus ver gemelde, raakende verscheiden Spelen onzer Natie, moet ik, eer ik hier van afstappe, nog iets voegen, | |
[pagina 1455]
| |
Ga naar margenoot+nopens het Haagsche Rad van Avontuuren; te meer, daar 't eene der zeldzaamste oefening hier te Lande, en slegts op eene plaats, te weeten in 's Hage, in gebruik is; zynde het voorts, myns weetens, nergens in onze Nederlanden bekend. Onder de Turken is het, by 't vieren van hunnen Bairam, zeer gemeen. Dit onder ons zogenoemde Haagsche Rad van Avontuuren bestaat, uit een zeker gevaarte, in welks midden een sterke As op zyne spillen draait. Uit dien As ryzen, kruiswyze door elkander, lange balken, by manier van Molenroeden; doch zoo, dat 'er twee balken, op zekeren afstand, in eene gelyke rigting staan; die dan twee aan twee elkander doorkruissen; des zy een Rad vormen, dat, by wyze van een Windmolen, omdraait. Voorts zyn 'er, aan het einde der balken of roeden, twee dwarsbalken, of ijzers, gehegt, die, ter wederzyde, als de spillen, mede draaien kunnen; en aan deeze dwarsspillen hangen van hout gemaakte Stoelen, die zoo gefatsoeneerd zyn, dat 'er zo wel Vrouwen als Mannen in kunnen zitten. Deeze Stoelen nu blyven, hoe het Rad ook draaie, altoos in hunne rechte gestalte hangen, en ondergaan dus geene andere plaatsverandering, dan die de uiterste einden van dit Rad in den omzwaai van den Cirkel beschryven. Het geheele vermaak bestaat gevolglyk hier in, dat zy, die in de Stoelen zitten, terwyl anderen het Rad om- | |
[pagina 1456]
| |
draaien, Ga naar margenoot+nu de een dan de ander, ondergaan of boven komen: vanwaar dit Rad niet oneigen een Rad van Avontuuren heet. In zodanig een geval gebeurt het wel eens dat zy, die zig al zittende laaten draaien, door de schielyke verzwinding, duizelig worden, en, zonder egter eenig letsel te ontvangen, uit de Stoelen rollen, 't welk dan een algemeen gelach veroorzaakt. Ter zelfder plaatse vind men ook nog een houten Leeuw, die aan een touw hangt; waar op iemand als te paard gaat zitten, met eene Speer in de hand, om al wippende na een Ring te steeken. Dit doet my denken, dat het een en 't ander nog overblyfsels zyn van de oude Steekspelen en uitspanningen ten Hove; 't is althans zeker, dat dit Spel in 's Hage van zeer ouden datum, en aan die plaats byzonder eigen, is. Men ontdekt 'er wyders eene soort van navolging van in de alombekende Draaimolens, die, tot vermaak der Jeugd, op onze Kermissen gevonden worden, en by wyze van een Grutters-Moolen omdraaien. Aan 't draaiende Rad hangen dan gemeenlyk Schepen, Paarden, en dergelyken, waarin of waarop de Jongens zitten; die somtyds ook een stok of eene speer in de hand gegeeven word, om een in 't midden hangenden Ring, onder het draaien te steeken, daar eene zekere handigheid toe vereischt word, waarin de eene Jongen boven den anderen tragt uit te munten. | |
[pagina 1457]
| |
Ga naar margenoot+Zie daar, bescheiden Leezers, hoe men, in Kinderlyke bedryven, eene ruime stof van verdere overdenkingen kan vinden; en men bemerkt gereedlyk dat dezelve ons nog een veel grooter voorraad zouden kunnen verleenen; doch ik durf 'er niet naar zoeken, uit vreeze van al te ver te zullen uitweiden. Ook vertrouw ik dat de bygebragte staalen, voor tegenwoordig, genoeg zyn, ter ontvouwinge van dit onderwerp; welks naspeuring my nog aan onze Volkskunde scheen te ontbreeken, en hier ter plaatse, zo my dunkt, zeer wel ter snede komt. Maar veelligt zal iemand, op het doorbladeren van alle deeze oudheidkundige bespiegelingen en navorschingen, my nu nog vraagen; wat betrekking heeft toch dit alles op de Natuurlyke Historie onzer Natie? Denzulken antwoord ik, dat het 'er wel degelyk betrekking op heeft, voor zoo verre, uit die oudheidkundige overbrengingen, ten duidelykste blykt, dat de eigenlyke oude Volksaart, 't geen wy meermaals genoodzaakt zyn te herinneren, grootlyks met dien der Romeinsche Volkeren overééngestemd heeft, en ook nog heden onder ons stand houd; het geen de opgenoemde Spelen, in hunnen oorsprong en tegenwoordig gebruik nagegaan, ontegen-zeggelyk toonen. Daar nu de Spelen der vernustige Grieken en Romeinen meermaals aangevoerd worden als geen geringe bewyzen van hun scherp vernuft; en daar geleerde Mannen 'er, uit dien hoofde, | |
[pagina 1458]
| |
Ga naar margenoot+op geblokt hebben, om ze der vergetelheid te ontrukken; wie zal my dan met grond berispen, wanneer ik zulks op onze Natie overbreng? Men bespeurt ook hierin ten klaarste, dat onze Hollanders, wel verre van zoo log en onnozel te weezen, als een Fransch- of Engelschman 'er somtyds van denkt, integendeel vernuftig genoeg zyn, in 't hanteeren van voordeel-aanbrengende Spelen. Overéénkomstig daar mede vind men de Natie ook zoo wel gevat op het berekenen van kanssen, dat andere Volkeren, met alle hunne finessen van munten en windhandel, voor de egte oude Hollandsche doorzichtigheid moeten onderdoen. Ja, zou ik het stuk wel te verre trekken, wanneer ik de Nationaale geneigdheid tot Koopmanschap en winst, grootlyks, uit deeze byzondere oeffeningen, en oude ingewortelde Speelkunde, bestond af te leiden? My dunkt 'er althans eene rede in te vinden, waarom eenige andere Volkeren minder goede Kooplieden zyn; zy hebben minder gelegenheid om die neiging door geoorlofde kinderlyke en mannelyke oeffeningen aan te kweeken, en dezelve kleeft hun van jongs af dermaate niet aan. Uit deeze en soortgelyke overdenkingen kan men afneemen, dat ons tot dus ver behandelde onderwerp in geenen deele buiten onze taak is; maar weezenlyk dienen kan, tot het vormen van een recht begrip, wegens den aart onzer Natie in 't algemeen. En men kan | |
[pagina 1459]
| |
Ga naar margenoot+niet wel twyffelen, of Geleerde Oudheidkundigen zouden dit stuk nog al vry wat lichts kunnen byzetten, indien ze zich ter verdere naspooringe hier van geliefden te verledigen; dat, naar ons inzien, der moeite wel waardig zou zyn. Den zulken dan dit onderwerp voorts aanbeveelende, zal ik het zelve voor tegenwoordig laaten berusten; en my, volgens het geleide van myn plan, wenden tot het mededeelen van myne onderzoekingen, nopens den Natuurlyken staat der Hollanders, met betrekking tot hunne Gezondheid, Ziekte en Leeftyd, met het geen daar omtrent verder in aanmerking komt. |
|