Natuurlyke historie van Holland. Deel 3
(1772-1776)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 1386]
| |
Veertiende hoofdstuk.
| |
[pagina 1387]
| |
Ga naar margenoot+traden. De Krygskundige oefeningen van die dagen hebben, waarschynlyk, aanleiding gegeeven tot zulke soorten van spelen met steenen; dan, gelyk alle nationaale oeffeningen allengs konstiger worden, naar maate dat zy gemeenzaamer en der Natie als eigenaartig worden, zoo is het ook in deezen gegaan; en de Steenen zyn, door den tyd, in geregelde Speelballen veranderd. Vervolgens heeft men dit speelen met Ballen tot zulke verschillende kunstoeffeningen gebragt, en men heeft zig in ons Vaderland deswegen dermaate onderscheiden, dat het eene byzondere opmerking verdiene, waarom wy 't hier ter plaatse wat naauwkeuriger, en, schoon 't vry bekend moge zyn, niet verveelend, zoo wy vertrouwen, zullen voordraagen. Ga naar margenoot+Het eerste en oudste Spel van die natuur is dat met den Werpkloot; of liever, de Werpschyf. Men neemt naamlyk eene rond-platagtige schyf in de hand, en werpt dezelve in diervoege, dat zy op den smallen rand voortloope; wanneer zy, wel geworpen zynde, een langen weg voortrolt, eer zy op den platten kant nedervalt, en stille blyft liggen. De grootste handigheid van den werper bestaat in de kunst om de Schyf met kragt recht voor uit te doen voortsnellen; en men wint het spel, wanneer men met de minste werpen eene zekere bepaalde lengte wegs afgooit. Dit Spel heeft inzonderheid plaats ten platten Lande, en meest des Winters op het Ys; | |
[pagina 1388]
| |
Ga naar margenoot+bovenal is 't in gebruik by onze Strandbewoonders, die 'er zig, langs de vlakke en effen Stranden, als best daar toe geschikt, zeer veel in oeffenen. Men noemt het aldaar Schietklooten, of met den Kloot schieten. Dit Spel, schoon het dagelyks gespeeld worde, schynt egter nog, op eene byzondere wyze, eigen te zyn aan den Koppermaandag; wanneer veele Dorpelingen, vooral in Rhynland, zig zoo vast aan dit Spel bepaalen, dat zy, als 'er geen gelegenheid is, om gedraaide Werpschyven te bekomen, 'er Steenen toe uitzoeken. In de Steden vind men 'er nog eene schaduw van, onder de Jongens, die met Steenen pleien; doch dat Spel is van een anderen aart; de korte straaten, gevoegd by de volkrykheid, en 't gevaar van ongelukken, beletten aldaar dit schieten der Werpschyven. Ga naar margenoot+Oudtyds is dit Spel in Holland zoo algemeen geweest, dat het zelfs eene oeffening onzer Ridderen, en der aanzienlyksten uit de Steden ware; doch het wierd eerlang op eene andere wyze, en met meerder omslags gespeeld. Men maakte, omtrent de groote Steden, daar toe afgeperkte baanen, of lange laanen, met weelige en digtlommerende boomen beplant; hoedanigen 'er omtrent Amsterdam, 's Gravenhage, en elders, nog bekend zyn, onder den naam van Maliebaanen. Ook hebben de Curatoren der Leydsche Hooge Schoole, als niets verzuimende dat ter aankweekinge van | |
[pagina 1389]
| |
Ga naar margenoot+mannelyke oeffeningen strekken kan, 'er eene te Leyden opgeregt. In deeze Maliebaanen, welken, in de bovengemelde Steden, geteld worden onder de opmerkenswaardige zaaken, die men den Vreemden ter beschouwinge aanwyst, speelde in vroeger dagen 's Lands Adel, met andere aanzienlyke Persoonen. Deezen, min vereeld van hand, min sterk van spieren, en dus min geschikt om de Werpschyven met de hand te werpen, bedienden zig van eene Malie, zynde een langen taaien zweependen Stok, met een Fluweel Handvat, en aan 't ondereinde een houten, met yzer beslaagen, Hamerslag. Door middel van deeze Malie dreeven ze een rollenden Kloot voort; en hy was winner van het Spel, die met de meeste kragt en handigheid den Kloot, in de minste slagen, heen en weder van en tot de afgeperkte paalen wist te malien. In onze dagen geraakt dit Spel bykans geheel in vergetelheid; nadien het maar zeldzaam geoeffend word, en genoegzaam geheel en al plaats gemaakt heeft, voor de thans zo algemeene Kolfbaanen, die in de plaats der oude Klotsbaanen gekomen zyn. Ga naar margenoot+Het Kolven, of, gelyk men 't oudtyds noemde, Klotsbaanspeelen, is thans een der Nationaalste speelvermaaken, dat trapswyze verbeterd, of in een anderen smaak gebragt wierd. De zoo genoemde Klotsbaanen bestonden, in vroeger dagen, slegts in eene afgeperkte baan, van eene goede leng- | |
[pagina 1390]
| |
te, Ga naar margenoot+in welke twee boogswyze houten paalen, of yzeren Staaven, in diervoege geplaatst waren, dat zy, aan 't oppereinde, in 't midden samenverbonden, eene Poort uitmaakten. Door deeze Poort moest de werper met een ronden Kloot werpen; en zoo hy mis gooide, mogt hy geen tweeden werp door de Poort doen, dan na dat hy hout, dat is, de Poort, geraakt had; waar voor hy één telde: vervolgens door de Poort gooiende, telde hy twee; en men ging voort met tellen, tot zoo lang dat de een of de ander het getal van twaalf, of meer, naar men bepaald had, bereikte; waar mede het Spel afliep. Ga naar margenoot+Van deeze Klotsbaanen is onze hier te Lande byzonder gebruikelyke Truktafel oorspronglyk; bestaande in een met Laken bekleeden Tafel, waarop men met Ivooren Ballen speelt; die, met het punt van een langen stok, of klik, door eene dergelyke Yzeren Poort, gestooten worden. Voorts heeft men dit Spel, door eene nieuwere uitvinding, kunstiger gemaakt, met 'er het stooten van den Bal in een netten zakje, door daar toe geschikte zygaten, by te voegen; waar uit vervolgens het zo kunstige als vermaaklyke Biljardspel ontstaan is. Een Spel, dat, schoon 't onder onze vermogenden somtyds ter geldkwistinge misbruikt worde, zelfs onderwerpen voor geleerde en wiskundige bespiegelingen uitlevert, en onder de recht mannelyke oeffeningen geteld mag worden. Nadien men | |
[pagina 1391]
| |
Ga naar margenoot+van dit Spel zeer goede beschryvingen in handen heeft, zullen wy 'er hier geen breeder gewag van maaken; het zy genoeg den Leezer herinnerd te hebben, dat men hetzelve aan onze Nationaale offeningen verschuldigd is; daar deszelfs oorsprong in onze oude Klotsbaanen gevonden word. Ga naar margenoot+Tot dat soort van Spelen, die uit de Klotsbaanen ontstaan zyn, behoort ook nog byzonder het gemeene Kegelspel. In vroegere dagen was 'er naauwlyks eene Herberg hier te Lande, in welken men geen Houten of Steenen vierkante plekken had, die voor 't Kegelspel geschikt waren; hoedanigen 'er nog in 't hooge deel van Zuid-holland, en ook hier en daar in Noord-holland, gevonden worden; ook zyn ze in Gelderland vry gemeen; doch men vind ze heden meest in Vlaanderen en Braband: Onder ons is het Kegelen in een Kinderspel verkeerd, en 't word bykans van de Jeugd alleen geoeffend. - Het Spel zelve bestaat hoofdzaaklyk hier in. Men heeft negen kegelvormige paalen, waar van eene, met een gedraaiden knop, merkelyk boven de anderen uitsteekt. Aan dien kegel geeft men den naam van Koning; en daarom heette dit Spel voor deezen ook het Koningspel. Deeze negen Kegels worden, op een bepaalden en juist evenredigen afstand, drie aan drie nevens elkander gesteld; zoo dat ze, dus geplaatst zynde, in een juist vierkant staan. De Koning-Kegel staat op de middelste ry, en in het | |
[pagina 1392]
| |
Ga naar margenoot+middelpunt van de agt overige Kegels. Voorts heeft men twee ronde houten Klooten; en de Speelers werpen daar mede, op hunne beurt, naar de Kegels; maar vooral naar den Koning. Dewyl nu de opgezette Kegels zoo ver van elkander staan, dat 'er de Kloot tusschen door kunne rollen, zonder eenigen Kegel te raaken, of ook wel den Koning alleen te kunnen treffen, zonder dat een der andere Kegelen getroffen worde, of gevaar loope van door den gierenden Koning om te vallen, zoo bestaat de groote kunst van dit Spel, in den Koning alleen te treffen, of, als men dien niet treft, de meeste Kegels in de minste werpen, om te smyten. Op het omver schieten van elken Kegel telt men één; doch als men den Koning alleen doet vallen, dan telt die werp alleen negen. Dewyl 'er nu, om het Spel te winnen, een bepaald getal, stel dat van vyf en twintig, 't welk men gewoonlyk verkiest, vereischt word, zoo komt het 'er op aan, om dit getal juist te behaalen, en 't niet hooger te brengen. Want indien een stout gooier, zyn getal omtrent bekomen hebbende, etlyke Kegels omsmakt, en 'er één meer dan het gestelde getal, doet tuimelen, zoo is hy genoodzaakt weder met tellen te beginnen, van zoo veel af, als hy 'er over het getal omgegooid heeft; 't welk dit spel te konstiger maakt. Het schynt my toe, dat dit Spel zyn eersten oorsprong verschuldigd is aan de strydbaarheid onzer Voorzaaten, | |
[pagina 1393]
| |
Ga naar margenoot+die in deeze Kegelschikking zekere slagordeningen bedoeld zullen hebben; nademaal de oude Legerschikkingen meest vierkanten waren, in welker midden de Veldöversten of Koningen stonden. Die denkbeeld heeft iets waarschynlyks, dog men kan 't niet wel stellig voordraagen; om dat de Ouden ons geen genoegzaame berigten van hunne Spelen gegeeven hebben; waar door ons verscheiden kundigheden, hier toe behoorende, ontbreeken. Het bezef van dit gemis heeft my te meer aangespoord, om onze Hollandsche Spelen bepaalder na te gaan, ten einde de Nakomeling my over een dergelyk verzuim, met opzicht tot onze tegenwoordige spelen, niet beschuldige. Uit dien hoofde zal ik ook, myn plan vervolgende, op den begonnen voet voortgaan, en ter deezer gelegenheid het Kolven en Kaatsen nog beschryven. Ga naar margenoot+De Kolfbaanen, in de plaats der Klots-baanen, Maliebaanen en Truktafels gekomen, zyn door den tyd algemeen in gebruik geraakt, en men heeft dit thans geliefde Spel der Natie meer sieraad en kunst bygezet, dan 'er oudtyds in plaats had. Voor deezen was eene Kolfbaan slegts een vierkant of langwerpig afgeschut perk, daar twee dunne Kolfpaaltjes in stonden; de grond was doorgaans maar ruwtjes met Schelpen bestrooid; eene vierkante houten klik, aan een stok gevoegd, was de Kolf, daar men een ligten hairen Bal mede voortsloeg. Zulk een Bal sloeg men toen | |
[pagina 1394]
| |
Ga naar margenoot+gemeenlyk slegts van paal tot paal, van een hoopje Zands, door de handen als eene tuit gemaakt; waar uit het spreekwoord ontstaan is, van het balletje op het tuitje te zetten, dat zoo veel betekende, als een frisschen slag te waagen. Thans is het met dit Spel geheel anders gesteld. Men maakt nu de baanen waterpas, vast en glad; men heeft zwaare, vaste, spheerronde, uit sajet saamgerolde, Ballen; Koperen Klikken aan de Kolfsteelen, en ronde zwaare gedraaide Kolfpaalen. En daar 't 'er voor deezen alleenlyk op aan kwam, om ligte Ballen met ligte Kolven, op een verren afstand, tegens de paal te brengen, word 'er nu wel inzonderheid vereischt eene kunstige bestuuring der kragten, om den Bal van de paalen, op een zekeren afstand, voor of agter te brenggen, 't welk men trekken noemt. Hier door vordert het Spel nur meerder oplettenheid, en 't kolven sluit eenigermaate eene wiskundige oeffening in; men dient ten minste tot een merkelyken trap ervaaren te zyn, in het afperken der lynen, die de Bal zal loopen, onder zyne mindere of meerdere botsingen aan, en afwykingen van de schuttingen of wanden der baan. By mangel hier van zyn 'er, onder zeer veele Liefhebbers, maar weinigen die dit kunstje recht kennen. De gewoone inrigting van dit Spel komt, buiten eenige wetten van gelagen, hier op uit. Twee persoonen speelen; elk hunner legt zyn Bal by de paal, aan welke men den uitslag stelt; van | |
[pagina 1395]
| |
Ga naar margenoot+daar slaan ze uit naar de overstaande paal; word deeze door beiden getroffen, dan slaan ze beiden weder naar de paal van den uitslag; mist een van beiden, dan slaat hy, die getroffen heeft, evenwel eerst te rug; en de ander doet vervolgens een tweeden of derden flag, tot zoo lange hy de paal treft; intusschen speelt de eerstgenoemde naar de Bovenpaal, en als hy deeze treft, moet hy den anderen toestaan nog éénen slag te doen; dit noemt men den nader of naslag; treft hy 't nu in dien naslag zoo wel, dat zyn Bal van de Paal te rug rolle, op een verder afstand dan de Bal van den eersten ligt, zoo wint hy ééne schreef, welk voordeel anders door den eersten behaald word. Op die wyze speelt men voort, tot dat de een of ander het bepaalde getal van schreefjes, stel vyf, zes, minder of meer, gewonnen heeft. Ingeval zy beiden, al speelende, in den uitslag, misslaan, zoo word de voorslag gegeeven aan den geenen wiens Bal naast aan de Paal ligt, en de naslag is voor den verstafgelegenen. Elk slaat dus op zyn beurt naar de Paal; en 'er behoort eene ongemeene kundigheid toe, om de Ballen zoo te treffen, dat ze, ten opzichte van de andere Paal, op een goeden wederslag, of aftrek, zoo als 't kunstwoord luid, blyven liggen. Dit geschied zynde, komt het op den laatsten slag aan; en hy, wiens Bal daar mede het digtste aan 't agterschut der baane stille ligt, wint het Spel. Elders, onder anderen in 't Stichtsche, daar men 't harde slaan ver- | |
[pagina 1396]
| |
kiest, Ga naar margenoot+en het te rug speelen tegens deschutting, dat men rabatteeren noemt, in gebruik is, wint het de verstafliggende; doch het eerstgemelde is in Holland zeer algemeen. En nadien de winst hier van afhangt, zoo ontstaan de meeste ruziën uit dit aftrekken of rabatteeren; dewyl het wel eens gebeurt, dat twee Kolvers zoo gelyk tegen elkander aftrekken, dat beide de Ballen geen hair breedte of niets verschillen; wanneer elk, de overwinning zo gelyk staande, niet gaarne de overwonnene wil zyn; doch de gemaatigdsten houden, in zulk een geval, het verspeelen voor 't best. Wyders speelen 'er ook wel twee persoonen tegens twee; wanneer van ieder party de een uitslaat, en de andere te rug speelt. Als 'er een groot gezelschap is, neemt men vier of meer paaren, elk met zyn maat; en dit heet met ploegen kolven; ook speelt men dan somtyds met loopende Ballen, speelende ieder voor zich zelven met zynen Bal, enz. Meer byzonderheden van die natuur zyn, vooral daar 'er eene goede beschryving van 't Kolven het licht ziet, niet noodig te melden. Buiten dit heeft men hier nog aan te merken, dat 'er meermaals onder onze Natie zwaare weddenschappen uit dit Spel ontstaan; als mede dat de Baanhouders, en Kasteleins der voornaamste Kolfbaanen, hier en daar de Liefhebbers jaarlyks laaten speelen, om eene net gemaakte Zilveren Kolf, gehegt aan een fraaien Stok, met een Fluweel | |
[pagina 1397]
| |
Ga naar margenoot+Goud of Zilver geborduurd Handvatsel. Voorts heeft men, om dat de open Baanen bloot gesteld zyn aan de Zon, de regenplassen, het vallen van Boombladeren, enz., al van overlang begonnen, de Kolfbaanen met houten Lootsen te overdekken; die, allengskens kostbaarder en pragtiger geworden, thans aan veele plaatsen, in en om de groote Steden, met Schuifraamen en ruime Zittingen voor de aanschouwer, indiervoege gebouwd zyn, dat ze, in een zeker opzicht, als trotsche Schouwburgen voorkomen. Behalven de ruime Kolfbaanen van die soort, te Rotterdam en te Amsterdam, daar men 'er zelfs op zolders vind, verdienen hier gemeld te worden de Kolfbaanen in den omtrek van Leyden en Leyderdorp, die der Leydsche Schooljeugd, nu de Maliebaanen in vergetelheid zyn, eene eerlyke en mannelyke uitspanning verleenen; waar van men zig te meerder bedient, zedert dat de Raket- en Kaatsbaanen, onder de aanzienlyke Lieden, mede buiten de gewoonte geraakt zyn; van welke speelvermaaken wy insgelyks nog een woord moeten melden. Het Raketten en Kaatsen, benevens deGa naar margenoot+ voorgemelde Spelen, eene der oudste en der Natie eigen Lichaamsoeffeningen, was in vroeger dagen zoo algemeen, dat men in de Steden overdekte en gepriviligeerde Raket- of Kaatsbaanen hadde. Het Raketten was zelfs een gewoone uitspanning van den Adel, ja van de Jufferschap, op de | |
[pagina 1398]
| |
Ga naar margenoot+Buitenplaatsen; gelyk veele oude Schilderyen van dien tyd getuigen. Men had naamlyk eene soort van netswyze gewrogte Paletten, aan welker einde een zagt handvat was, waar door aan de tedere Sexe gelegenheid gegeeven wiercl, om mede te kunnen Kaatsen, zonder de poezele handen, door een hardein bal, te schenden. Ook had men een zagter en ligter soort van ballen uitgevonden, die, aartig met allerleie gekoleurde Vederen bestoken, een zeker sieraad aan 't Spel byzetten. De geestige en jokagtige aart der Natie vondt 'er dra een zoet zinnebeeld der Liefde in; des de jeugdige harten het lot der wederkaatsinge daar op toepasten; zeggende met den vernuftigen cats: Kaats nog Min en heeft geen val,
Zonder overslaanden Bal.
Men gaf 'er door te kennen, dat de Liefde, zonder wederliefde, niets aangenaams in zig had, gelyk het Kaatsspel niet vermaakelyk was, zonder eene handige heen- en wederkaatsing. Deeze manier van met het Raket te kaatsen is thans meerendeels een kinderlyk vermaak; en men vind deszelfs toestel heden in de Poppenkraamen, daar men, buiten de gevlogte, nog trommelraketten of paletten verkoopt. En 't Manlyk Kaatsen, met een stevigen bal met de hand, dat oudtyds ook zeer gemeen was, is thans alleen ten platten Lan- | |
[pagina 1399]
| |
de Ga naar margenoot+in gebruik, en wel meest op onze Veendorpen, mitsgaders in Rhyn- en Delfland; elders, meen ik, maakt het mede al plaats voor het Kolven. Dit Spel, dat veelen onzer Stedelingen beschouwen, zonder een recht begrip van 't zelve te krygen, vereischt overleg, en verleent een groot vermaak aan hun die 't wel vérstaan; doch 't is een Spel dat mannelyke kragten vordert: wy zullen het, om deszelfs byzonderheden der vergetelheid te ontrukken, wat nader beschryven. De Kaatsbaanen beslaan altoos een vry groot Plein, en ze zyn des te beter, naar maate dat ze grooter en ruimer vallen. Men bepaalt dit Plein by afspraak; dat is, men rekent van dien of deezen boom, van eene heining, muur, paal of huizing, en houd den Bal, die daar buiten geslaagen word, voor kwaad, en de party telt 'er over en weder voor. Om dit Spel te beter te begrypen, zoo verbeelde men zig, dat het nevensgaande vierkant de Kaatsbaan zy, waar in men twee dwarslynen AA, van platte steenen, getrokken heeft. In deeze Kaatsbaan verschynen eenige Gasten, die party maaken om te kaatsen, in een meerder of minder getal. Somtyds zyn 'er twaalf, dat is zes tegen zes; ook wel agt of zes persoonen, dat is, vier tegen vier, of drie tegen drie. Veeltyds geschied dit by manier van uitdaaging. Drie, of vier persoonen, by voorbeeld, zyn overééngekomen, om een Cabel uit te | |
[pagina 1400]
| |
Ga naar margenoot+maaken; deezen eischen een Bal; snyden 'er met een mes zo veel kerven, of byhangende lappen, in, als 'er uitdaagers zyn; en liggen deezen, dus gesneeden, by de Baan, of steeken hem aan de eene of andere plaats aldaar vast: dit noemt men den Bal opsteeken. Zoo dra zulk een opgestoken Bal van de andere Gasten gezien word, maaken dezelven ook party; na dat ze vooraf wel eens rond geloopen hebben, om te verneemen wie den Bal opgestoken heeft. Indien ze vertrouwen de party aan te kunnen, dan neemen zy den Bal af, en waagen het Spel met zoo veele tegenkaatsers, als 'er tekens op den Bal waren. Indien 'er by geval een enkel Man aan ont breekt, dan word het getal onderling wel eens geschikt naar de Cabel of Ploeg. Men verdeelt voorts de partyen in een even gelyk getal, ten ware men eens twee zwakken in de kunst, tegen een sterken, doorlaate, en op deeze verdeeling heeft men wederzydsche tegenpartyders in het Spel. Ten wille van de meeste vatbaarheid zullen wy in onze Baan drie tegen drie, dat het sterkste Spel is, doen kaatsen. Ary, Pieter en Leendert zyn van de eene, en Dirk, Kees en Jaap van de andere party. Ary is de opslaander en staat aan de zeef; een rond net van gevlogten snaaren, als eene zeef trommelswyze gespannen, dat op drie pootjes, een weinig schuins van den grond verheven, steunt. Pieter en Leendert bevinden zig elk op een goeden | |
[pagina 1401]
| |
Ga naar margenoot+afstand van één gescheiden, aan of omtrent de eerste steenen dwarslyn. Op dezelfde wyze staan dan ook recht tegens hen over, aan de andere steenen lyn, Kees en Jaap, gelyk ook Dirk, veel verder agter uit, recht tegen over Ary, om den Bal te verwagten. Aan de zyde der Baan zyn voorts de aanschouwers, waar uit 'er van weerskanten één, by voorbeeld Klaas en Teunis, tot aantekenaars verkooren worden, waar op het Kaatsspel een aanvang neemt. Ary steekt eerst de hand met den Bal op, en geeft aan Dirk het sein, dat hy zal uitslaan; hy werpt den Bal eens, twee a driemaal op de zeef, om wel te mikken; terwyl dezelve door de veerkragt der snaaren tot op de hoogte van den bedoelden slag ryst; ten laatsten slaat hy toe, en dryft den Bal naar Dirk. Indien nu Ary, dat baazenwerk is, den Bal verre over Dirk heen kan slaan, zoo dat Dirk den Bal niet kunne inloopen, noch treffen, dan telt Ary 2, en de Bal is vry; en doet hy zulks telkens, dan wint hy het Spel. Maar zoo Dirk den Bal treft, by f, en hem met kragt weder naar Ary dryft, zoo telt Dirk 2, indien Ary dan misslaat. Gebeurt het dat Ary treft en wederom slaat; maar dat Dirk den Bal, in het te rug dryven, niet wel, of maar gedeeltlyk treffe, zoo dat dezelve onder het bereik van Pieter of Leendert, de maats van Ary, kome, dan doen deeze beiden hun best om den Bal weder | |
[pagina 1402]
| |
Ga naar margenoot+naar Dirk te dryven; terwyl in 't omgekeerde, Kees en Jaap, de maats van Dirk, zig weeren, om den Bal weder naar Ary te slaan. By voorbeeld, Pieter slaat den Bal van a tot b; daar hy van Jaap gekeerd en weder van b tot c geslaagen word; daar hy weder van Ary, of zyn maat Leendert, gekeerd, en zoo weder gedreeven word naar Dirk, of zyn medemaats, by d. Elk hunner doet, in zulk een geval, zyn best om den bal te keeren en te rug te dryven; het welk zo lang over en weder gaande gehouden word, als maar mogelyk is; tot dat eindelyk de Bal liggen blyft, by d. Is het nu dat de Bal over een van beide de streepen, by d of c, zonder te rug dryving, liggen blyft, dan telt 'er Ary of Dirk twee voor: blyft de Bal aan de zyde van Dirk, by d, dan verliest Dirk, en blyft dezelve aan de zyde van Ary, by c, zo wint Dirk; waarom men, als een van beiden den Bal niet te rug gedreeven heeft, hoort roepen, schryf. Maar is het, dat Dirk of Ary den Bal tusschen de twee perken slaat, en dat dezelve aldaar door de maats gehouden word, dan stelt men een teken ter plaatse daap de Bal gevallen is; dit noemt men Kaats. Ary, of een zyner Medemakkers heeft, by voorbeeld, den Bal, die door Dirk, of een zyner Maats, van d tot c te rug geslaagen was, gekeerd en gedompt, zoo als men zegt, by e; dan legt de Tekenaar Teunis ter dier plaatse een steen, of men maakt 'er met den voet ee- | |
[pagina 1403]
| |
ne Ga naar margenoot+schrap. Zulks geschied ook in een ander geval, by a en b, of by h; dit zyn dan kaatsen, of, om eigentlyk te spreeken, nieuwe bepaalingen, daar de opslaander Ary, of de tegenslaander Dirk, den Bal voorby moeten slaan, willen ze niet verliezen. By voorbeeld, Dirk, of een zyner Medemaats, slaat te rug, en de Bal blyft aan de eene zyde liggen voor de kaats a, dan telt Ary 2, en dat ook zoo lang als Ary en zyn maats den Bal, waar hy ook moge nedervallen, voor de kaats tegen houden; doch slaan Dirk en zyn maats den Bal over de kaats, zoo dat hy niet weder over word geslagen, maar liggen blyft, dan wint Dirk, of zyne Maats, de kaats. Stel, dat de Bal f van Dirk geslagen is na Pieter; doch Pieter keert hem by de kaats a, en slaat hem naarby b of g; Jaap slaat hem na c, daar hy blyft liggen, en dus over de kaats a geraakt zynde, wint Jaap de kaats a, en dus dan ook in tegenöverstelling met de andere kaatzen. By voorbeeld, Ary slaat, om de kaats b te winnen, de Bal naar Dirk. Dirk slaat hem van f te rug naar Pieter. Pieter, knaphandig, slaat weder te rug; doch Kees schut hem by i, en tragt hem te dompen, dat is, schuin over te jaagen; doch zyn maat Jaap schiet toe, en dryft hem te rug van g tot c; hier loopt Leendert te rug na c, en slaat den Bal frisch over alle heen, zoo dat hy by d blyft liggen, en dus wind Leendert de kaats b. Is het nu ook dat onder het kaatzen na de | |
[pagina 1404]
| |
Ga naar margenoot+kaats de Bal over de kaats is geslagen geweest, en valt ze, of blyft ze in den te rug slag liggen, binnen de perken A A, dan ontstaat 'er een nieuwe kaats, zoo dat dikwils, om eene kaats te winnen, 'er wel drie andere gemaakt worden. Neem eens Dirk slaat de Bal d, of Jaap de Bal b, om de kaats a te winnen, doch Ary of Leendert keert hem by c, zoo dat hy by e blyft liggen, dan tekent Teunis by e weder een nieuwe kaats, gelyk ook zoo de Bal f van Dirk, door Pieter, by h, gedompt word, dan tekent Klaas een nieuwe kaats, enz. Is het nu dat de Bal weder binnen de steenen perken blyft liggen, na dat hy voorby de kaats geweest en weder geslagen is, dan is 'er weder eene kaats. En als 'er deeze Kaatsen zyn, of wel op de eerste kaats, of ook beurt om beurt, gaan de Gasten over; zoo dat Dirk, met Kees en Jaap, dan gaan staan, daar Ary, Pieter en Leendert gestaan hebben. Dit noemt men overloopen, of wisselen; en vgeschied dus beurtlings, naar dat men met de meeste kunst den opslag van zyne party afwint, en dus word ook elke maat, op zyn beurt, opslaander, zoo dat by elke Caveling van wederzyde dit verandert. Ieder der partyen telt van twee tot twee op, tot dat eindelyk een van beiden twaalf, of meer, schreefjes, naar het bepaalde getal, vol telle, en een Spel winne; doch doorgaans rekent men, eer men begint, zes spellen vast. Voorts is het eene vaste wet, dat
| |
[pagina 1405]
| |
Ga naar margenoot+men geen Bal te rug mag slaan, die in zyne nederdaaling tweemaal op den grond gestooten heeft; men moet den Bal in de eerste opstuiting treffen. Ook mag men den Bal niet vangen of grypen; dezelve moet altoos vry in de vlugt gehouden worden; alleenlyk is het geoorlofd, om dien met het Lichaam te keeren. Wanneer men deeze verklaaring nagaat, zal men moeten erkennen, dat dit Hollandsche Boerenspel, daar onze Stedelingen, als zy de Kaatsers zoo driftig door elkander zien loopen, zich niet gemaklyk een recht begrip van kunnen vormen, op verre na niet van de min vernuftigste en vermaakelykste Lichaamsoeffeningen is. Doch men begrypt ook tevens ligtlyk, (althans ik heb het beproefd,) dat 'er eene fluksche Lichaamsgestalte, met stevige vereelde vuisten, toe vereischt word. (Een gezonde en rappe gast kan zig zo moede kaatsen, dat hy 't nog etlyke dagen, na eene zwaare kaatsparty, in de schouders voele, terwyl zyne opgezwollen handen toonen hoedanig eene werkzaamheid hy verrigt heeft. Men kan uit dit alles afleiden, dat het een recht mannelyk en gezond Spel is; waarom 'er de beroemde Geneesheer! van zwieten, een forsch welgevormd manspersoon, die 'er zeer bedreeven in was, als een rechte Hollander, ook veel van hield. Overéénkomstig daar mede heeft zyn tydgenoot, de Hooggeleerde adrianus van roijen, het ook als een | |
[pagina 1406]
| |
Ga naar margenoot+gezond nationaal Spel, in eene zyner Latynsche Dichtmaatige Redenvoeringen, voorgedraagen; dat wy in ons Bataafsch Athene aldus nazongen: De Veldknaap mag langs 't groen den ronden Schietkloot werpen,
Of, door de dunne lugt, den Kaatsbal laaten snerpen,
Wanneer hy, thuis gekeerd, vernoegt zyn arbeid staakt,
En met zyn metgezel door speelen zig vermaakt.
Hier mede zullen wy van de Balspelen afstappen, zonder ons verder uit te laaten over die van minder belang; als daar is het werpen van den Bal in 't Emmertje, het Kolven om 't Stoeltje, de Tafelballen, of Prins Karel over den Rhyn, het Balsnorren, het Balkneppelen, of het Amsterdamsch Casti, en meer dergelyken, welken, met weinig verandering, uit de gemelden oorspronglyk zyn. Voorts zou het niet oneigen weezen, op de beschryving deezer Spelen nog te laaten volgen, eene beschouwing van de gewoone Feesten en Vreugdebedryven der Hollanders, waarin die Spelen meest te passe komen. Hier toe zou men mogen betrekken de Kermissen, de Paasch- en Pinxterfeesten, met andere oude vastgestelde vreugdetyden, benevens de vreugdebedryven van sommige Gildens, op den Heiligen Dag van hun Patroon, en wat dies meer zy. | |
[pagina 1407]
| |
Ga naar margenoot+Maar, my altoos voorgesteld hebbende, om, zoo veel mogelyk is, een uitvoerig gewag van dat geene te vermyden, dat des kundige Mannen hier omtrent in onze taale geboekt hebben, zoo verzend ik in dit geval den Leezer liever tot het fraaije Werkje van den Heer van loon, over de Kermissen en Feestdagen in Holland. En wat aangaat de Vreugdebedryven der Natie, op Bruiloften, en andere plegtige omstandigheden, men kan des aangaande ten overvloede te recht geraaken, in de meermaals aangehaalde Displegtigheden, van de Heeren alkemade en van der schelling. Ook hebben wy 'er, in 't Elfde en 't Twaalfde Hoofdstuk van dit Deel, reeds zoo veel van gemeld, dat het niet noodig zy 'er nu nog verder gewag van te maaken. Ga naar margenoot+Alleenlyk konnen wy niet afzyn, van nog met een kort woord te spreeken, over de geneigdheid der Natie tot het Speelenvaaren en ryden, waarin derzelver gezellige en Vriendschapvoedende aart niet weinig uitblinkt. Dit is aan ons en onze Nabuuren byzonder eigen; en de natuurlyke gesteldheid van ons Land schynt 'er ook by uitstek toe geschikt te zyn. Dikwils toch heb ik Vreemden verbaasd zien staan over de effenheid onzer wegen, en de menigte van Speelrytuigen, Wagens, Jagten of Schuiten, welke men alomme hier te Lande ontmoet. En geen wonder; geen Gewest in Europa evenaart, in dit opzicht, | |
[pagina 1408]
| |
Ga naar margenoot+ons Vaderland. 't Is hierom dat onze Dichters en Geleerden, meer dan die van eenige andere Natie, zoo veele Arcadia's opgesteld hebben, waarin zy van hunne aangenaame Speel- en Dagreisjes zingen; hunne Duinzangen laaten hooren, of ons, onder het voorstellen van fraaije wandelingen, de vermaakelyke gelegenheid der Steden en derzelver Buitencingels beschryven. Geen Natie levert hier van zulke doorslaande blyken. Nimmer hoorde Engeland haar Teems, noch Vrankryk haar Seine, noch Italie haar Pô of Taag, zoo meesterlyk en zinnestreelend bezongen, als een vondel, antonides, smits, en anderen, onze Rhyn-, Amstel-, Y- en Rottestroom gedaan hebben. Geen Buitenlandsch Schryver komt hier omtrent in vergelyking by onzen van heemskerk, die den aart der Wagen-Speelreisjes zoo leevendig en natuurlyk beschreeven heeft, dat ik een ieder, ter rechte kennisse hier van, tot 's Mans Batavische Arcadia heenen wyze. Zelfs kan ik my, by deeze gelegenheid, niet onthouden van der Jeugd het leezen van dit Geschrift alleszins aan te raaden; daar 't vervuld is met nutte Vaderlandsche kundigheden, en ik voor my geen Boek ken, dat beter geschikt is, om, onder 't verhaal van een vriendlyk Speelreisje, de waare Vryheids- en tevens Overheidslievende gevoelens in te boezemen; dan dit in 't voorbygaan. Deeze Speelreisjes, om weder ter zaake | |
[pagina 1409]
| |
Ga naar margenoot+te keeren, zyn doorgaans maar togtjes van één dag of een halven dag; men vaart of ryd, met een genoeglyk gezelschap, naar die of deeze Stad, naar Duin, naar Zee, of elders; ieder legt het toe op eene openhartige vrolykheid, in eerlyke stoeijeryen, of ernstiger vermaaklykheden; en 't plaizierreisje word met vriendlyke afscheidkussen beslooten. Deeze uitspanning is nog heden in gebruik onder onze Natie, vooral by den Burgerstand; terwyl de Grooten zulks met meerder zwier doen. In Zeeland geschied het inzonderheid by grooten en kleenen, op een ongemeen gezellige wyze. Een Gezelschap, dat aldaar Speelenmeien gaat, neemt in 't Rytuig Brood en Kaas, of eenig gebak of gebraad, en Wyn mede; men ryd door de Goudgeele Koornlanden en vrugtbaare Akkers; men kiest eindelyk eene digte en aangenaam belommerde dreef of groene Laan; in welken men van den Wagen klimt. Hier zet zig het Gezelschap op de groene zooden neder; de tafel word op den grond gedekt; en men eet en drinkt met zulk een genoegen van vriendschap, dat iemand die eenig gevoel heeft van 't zoet vermaak, dat eene gepaste vreugde, waare vryheid en vriendlyke gezelligheid, onbedwongen verleent, het zelve niet bywoonen kan, zonder het edelmoedig Vaderlandsche karakter der Zeeuwen daarin te erkennen. De melding van dit Zeeuwsch vermaak herin nert my een berigt, my onlangs door | |
[pagina 1410]
| |
Ga naar margenoot+den Wel Eerwaarden Heer ludovicus kluit toegezonden, waar van ik niet wel nalaaten kan, hier, in 't voorbygaan, gewag te maaken. Zyn Ed. naamlyk, schryft my, hoe 'er op zyne Standplaatse, den Hitzert, in Zuid-Beijerland, geene Kermissen of Jaarmarkten gehouden worden; doch dat 'er, in stede hier van, tweemaalen des Jaars, half May en op den eersten November, een zoogenaamde Knegtsmarkt, al van ouds her, stand gegreepen heeft, en nog volduurt. Op deeze Knegtsmarkt komen Boerenbruikers, van wel zes uuren in 't ronde, en op dezelve vertoonen zig de Boerenknegts, die een huur zoeken; en dan leeft men met dat huuren, even als men, op eene geregelde Veemarkt, met het koopen, doet; men klapt elkander in de hand, enz. Na 't afloopen van de Markt, geeven zy zig over aan hunne vreugdebedryven; bestaande in dansen, zingen en springen, onder het drinken van Wyn en Bier; waar nevens zy gemeenlyk eene goede portie warm brood nuttigen. Dit is, zo veel 't ons voorstaat, een gebruik, dat byzonder eigen is aan deeze plaats, en nergens meer gevonden word; waarom het wel eene byzondere meldinge verdiende. Ga naar margenoot+By alle deeze dus ver opgenoemde vermaakelyke uitspanningen onzer Natie komt wyders ook nog het Schouwburg, waar van men zeggen moet, dat het zekerlyk, in onze dagen, ruim zoo veel invloeds | |
[pagina 1411]
| |
Ga naar margenoot+op het hart der Natie heeft, als oudtyds de Rederykers hadden; doch met een aanmerkelyk onderscheid. De Rederykers hadden eenen sterken invloed door hunne recht Vaderlandsche Spelen, en hunne boertende schertseryen troffen den eigentlyken aart en de zeden des Volks; maar nu, helaas! zoekt men de zeden der aanzienlyken veelal te misvormen door Fransche en Italiaansche Toneelen. Men zou byna denken, dat de Uitheemschen 'er op uit zijn, om tegenwoordig door hunne Toneelspeelers in 't hart des Volks te brengen, 't geen hunne fynste Staatkunde, ten tyde onzer Voorvaderen, niet heeft kunnen doen. 't Is als of Engeland en Duitschland, nayverig over het inneemend gevolg van 't Fransch Tooneel hier te Lande, insgelyks troepen zogt aan te voeren, om 'er mede veld te winnen. Dit is niet wel te dulden! Vooral niet, daar onze Landzaaten zelven een zeer goeden en uitmuntenden voortgang in die kunst gemaakt hebben; daar wy zoo veele braave Dichters en Dichteressen bezitten, die, het zy door eigenvinding, of fraaije vertaalingen, uitmuntende stukken voor den dag brengen; en daar 't ons niet aanActeurs ontbreekt, die, naar den aart onzer Natie, en den eisch der konst, bedreeven genoeg zyn, en 't nog verder zouden brengen, moesten ze niet zugten onder 't vooroordeel en den bedorven smaak, voor het piepende Italiaansch, coquette Fransch, vloekend Engelsch, pochend Hoogduitsch | |
[pagina 1412]
| |
Ga naar margenoot+en gerabraakt Vlaamsch. 't Smert my, dat de Nazaat na ons zal moeten vraagen, hoe het mogelyk geweest zy, dat zoo veele doorkneede Vernuften zig hebben kunnen verbinden tot het opregten van loflyke Genootschappen, om, met den zuursten arbeid van taalblokken, onze spraak tot een vasten en goeden tongval en spelling te brengen, in een tyd, dat veelen der aanzienlyken en vermogenden als samenspanden, om onze Moedertaale te vervloeken, en onze kunstige en kostbaare tooneelen, als vermaaken van laage geesten, gering te agten? ô Zag hooft, en vondel, met anderen onzer braave Dichteren van vroeger dagen, nu eens op, wat zouden 'er niet een menigte van uitheemsche prullen aan de kaak van den Nederlandschen Pindus staan? Maar de drift zou my veelligt te ver vervoeren! Dat zy, die zig dit behooren aan te trekken, 't my vergeeven; en dat zy, die 'er met reden over klaagen, als braave Taalkundigen en Dichters toonen, dat ze genoeg standvastigheid en moed hebben, om het goede vooruitzigt van verbetering, dat wy thans onder den toeneemenden Dichtlust hebben, te helpen bevorderen. Bragten de Rederykers in vroegere dagen zeer veel toe tot de beschaaving der Natie, wy wagten dit insgelyks van veelen onzer Genootschappen, welken daar toe niet ongeschikt zyn. |
|