Natuurlyke historie van Holland. Deel 3
(1772-1776)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 1331]
| |
Dertiende hoofdstuk.
| |
[pagina 1332]
| |
Ga naar margenoot+zyn tot bezigheden, die hen van andere Volkeren kunnen onderscheiden, ten minsten tot zulken, die onder hen sterk uitmunten. Ik behoef hier, ter hunner eere, niet op te haalen, den roem, dien zy door hunne Dapperheid, hunnen Koophandel en hunne Oeffenzugt, verkreegen hebben. En nog minder is 't noodig in 't breede te melden, dat eene Hollandsche Ziel, in 's Moeders Lichaam, by haare eerste gevoeligheid, een natuurlyken indruk voor de Vryheid, en haat tegen de slaaverny, gevoelt, die haar tot in den bukkenden ouderdom aankleeft; waar door een rechtschapen Hollander, als zyne knien knikken, onder het draagen van den last van zyn bouwvallig Lichaam, nog kruipen zou, om den roestigen degen, ter verdeediginge van deeze zoo heilige panden, met zyne bleeke nagels en verkleumde vuisten, aan te grypen. Dit weet de Waereld; dit getuigen de Eeuwen. Deeze en meer dergelyke eigenschappen, welken het onderscheidende kenmerk van een Hollander uitmaaken, ontdekt men, als boven gezien is, in hunne geboorte, opvoeding, huwelyk, zeden en gewoonten. Hunne Wetten, Godsdienst en Koophandel, staaven dit van alle zyden. Zulks is voor een ieder genoegzaam kenbaar, als zynde overvloedig beschreeven: maar heeft men tot nog wel behoorelyk opgemerkt, dat het al natuurlyk uitblinkt in hunne onnozele kinderlyke ver- | |
[pagina 1333]
| |
maaken Ga naar margenoot+en mannelyke uitspanningen? Hier van heeft men, naar ons inzien, tot heden, te weinig gemeld; en 't komt ons voor dat wy 't zelve niet wel met stilzwygen kunnen voorby gaan; zullen wy anders het onderwerp, waarin wy alrede tot dus verre zyn gevorderd, en waar aan dit nog ontbrak, zoo veel in ons is, volledig afhandelen. Ons bestek eischt, derhalve, dat wy hier van gewag maaken; en wy vleien ons met het denkbeeld, dat het onzen Leezeren niet verveelen zal, het oog te slaan op den aart der Hollanders, in hunne natuurlyke Vermaaken, Uitspanningen en Spelen. Dit doende, zullen wy de Natie beschouwen, zoo als dezelve geweest is, ten grooten deele nog is, en nog algemeener zyn zou, indien ze gebleeven ware in haaren natuurlyken staat; dat is, buiten de betrekking van den Koophandel, mitsgaders van de verschillende indruksels van Godsdienst, Staatsbelangen, en, zo als men 't noemt, nieuwe of beschaafde Zeden. Ga naar margenoot+Laaten wy dan, om ter zaake te komen, een aanvang maaken met de onnozele Kindsheid. Hier bespeuren wy terstond het uitwerksel van eene vrye opvoeding, die, hoe zeer zy ook door nieuwer zeden als beschaafd moge zyn, nog altoos tot het vrye en ongedwongen overhelt. Recht Hollandsche Ouders kunnen, als boven gezegd is, niet besluiten, om hun Kind, buiten nood, in andere handen over te gee- | |
[pagina 1334]
| |
ven; Ga naar margenoot+of het zelve, onder hun eigen opzicht, te gewennen, aan eene, als ik 't zoo noemen mag, periodike gezelligheid. De Moeder moet haar telg zien, en met het Wicht speelen, zoo dikwils als, en wanneer 't haar gelust; men moet het zelve troetelen, zoo dra het maar een lachje geeft; en lacht het niet, dan zoekt men allerleie tuig, of men neuriet allerleie Kinderdeuntjes, om de lachjes op te wekken, en 't Kind vroegtydig te gewennen, tot eene ongedwongen uiting van deszelfs natuurlyke denkbeelden. Geheel anders gedraagt men zig hier omtrent in eenige Landen van Europa, en byzonder in Vrankryk, daar men de jonggeboorenen gerustlyk van zich laat vervreemden. Aanzienlyke Lieden, in dit Land, 't is waar, houden ook wel eene Kinderkamer, daar de Kinderen, veeltyds, buiten den toegang van het Huisgezin zyn; maar hoe gestreng de bevelen van een hoflyk Vader des aangaande mogen weezen, men sluipt 'er nogthans in; en Mama zelve is dikwils de eerste. Zy kan zig niet onthouden van, nu en dan, in de Kinderkamer, met haar Kind te speelen. De Meiden kunnen, zoo weinig als de Minne, nalaaten, het lieve Wicht te sollen en 'er mede te prevelen. En mogt men het hart van alle Hollandsche Dames, hoe hoog van geboorte, eens inzien, men zou, des houd ik my verzekerd, bemerken, dat zy, hoe nauw gezet op geregelde manieren, zig zelven ge- | |
[pagina 1335]
| |
weld Ga naar margenoot+aandoen, met zig naar die gestrenge gewoonten te voegen. Men komt ook in geen Hollandsche Kinderkamer, of men ziet 'er, ter dier oorzaake, het Poppengoed in zwieren; geen Min, geen Dienstmeid, al stond 'er nog zulk een verbod op, en al zouden hunne spaarduiten, voor een mooie Kant of Doek, 'er by te kort komen, kan zig onthouden van het Kind eene Pop, of ander speeltuig, te bezorgen. En dit is juist een uitwerksel van den aart der Natie, die 'er op gesteld is, om eene vrolyke en gezellige, en vooral arbeidzaame en vindingryke Ziel, in de tederste jeugd te vormen. Ik mag dit met reden, zoo ik oordeel, uitdrukkelyk aan den aart der Natie toeschryven; om dat men in geene andere Gewesten van Europa zoo veel werks van Kinder Speel- en Poppengoed maakt, als in deeze Landen, en in Duitschland, waar uit wy afkomstig zyn. Men gaa, en dit meen ik is een sterk bewys, alle Kermissen, de stapelplaatsen toch van Poppengoed, eens rond: men zal 'er geen eene Kraam of Winkel met Fransch of Engelsch Poppengoed vinden. Men ontmoet 'er integendeel overtollig veele Engelsche en Fransche Galanterie-Kraamen, die, als Poppenwinkels voor bejaarden, krielen van beuzelingen, en zeden verdervende nieuwigheden. Hier uit, dunkt my, is 't blykbaar genoeg, dat de aart der Duitschers en der Nederlanders, in dit stuk, vry by- | |
[pagina 1336]
| |
zonder Ga naar margenoot+genoemd mag worden; te meer, daar 'er Steden zyn, by voorbeeld Neurenberg, die het voornaamste deel van haar bestaan genoegzaam uit het maaken van Poppengoed hebben. Dit heeft, indiervoege,in geen andere Gewesten plaats; en 't vrye vertier van Engelsche en Fransche Waaren zou zulks, indien het aldaar stand greep, wel dra vertoonen. - Maar, zal nu ligtlyk iemand vraagen, wat betrekking heeft deeze Poppenvertelling op den aart der Natie? Men leeze myne aanmerking hier op, en oordeele. Het meeste Poppengoed, dat ik voornaamlyk bedoel, bestaat niet in de gewoone poppen, of enkele mannetjes, paardjes, en dergelyk Kindertuig, overal by alle Volkeren in gebruik; maar dat soort van Kinderspeelgoed, 't welk uit allerleie werktuiglyke beweegingen bestaat; dat by uitstek door de Duitschers, en ook hier te Lande, vervaardigd word. Dus vind men allerlei tuig van die natuur, voor alle staaten, beroepen en handwerken, in 't klein, nagemaakt; de Houtwinkels, Zilversmits, Tinnegieters-, Koper- en Blikslaagers Winkels, of Kraamen, vertoonen ons allerlei speelgoed in dien smaak, te kust en te keur. Wat is 'er het gevolg van? Vader en Moeder koopen doorgaans voor 't Kind zulk speelgoed, als meest met deszelfs omstandigheden, zinnelykheid, of neiging, overéénkomt. Terwyl de Vermogenden Koets en Paarden, Soldaatjes, Ruiters, Koeien, | |
[pagina 1337]
| |
Ga naar margenoot+Schaapen, en dergelyken, aan 't Kind bezorgen, koopt de Landman allerlei kleen Bouwgereedschap, Melk-emmers, Karntonnen, enz.; de Schipper Scheepjes, Bootjes, of soortgelyken, en de Burgerman de eene of andere Ambachtsbeeldtenissen. Men laat 'er de Kinderen mede speelen, en deezen, naar den aart der Menschlyke Natuure, geneigd tot nabootzing, zyn 'er aandagtig op; met 'er tyd ouder en oplettender wordende, spooren zy de oorzaaken der werktuiglyke beweegingen na, en die leerende kennen, maaken zy zelven soortgelyke stukjes. Dit gaat zoo verre dat men, onder de Hollandsche Jongens, 'er maar weinigen ontmoet, die, naar maate van hun vernuft, hunne bezigheid niet zoeken, in het toestellen van 't een of ander Speeltuig; het zy van Snywerk, Kaartenhuisjes, Prentjes, en wat dies meer zy. Een Schippers Zoontje takelt gemeenlyk een Scheepje toe; een Landmans jongen maakt veelal Wagens, Karren, en Paardjes; terwyl de Molenaars Kinderen kleene Meulentjes vervaardigen. Ieder is werkzaam om zyne kunst in den toestel te toonen, en de Vaders vermaaken zig ten hoogsten, met hunne Kinderen hier in behulpzaam te zyn. Zou ik, dit alles gadeslaande, wel mistasten, als ik daar uit afleide de oorzaak van dien geduldigen onderzoeklievenden aart der Hollanders; als mede van hunne bekwaamheid in 't werktuigkundige; die | |
[pagina 1338]
| |
Ga naar margenoot+hen zelfs by Uitheemschen beroemd maakt? Ik voor my meen althans niet ongegrond te mogen beweeren, dat de gewoonte onzer Hollanders, en wel sterkst der Noordhollanders, om hunne Kinderen met allerlei speeltuig onbedwongen te laaten speelen, zeer veel toebrengt tot die algemeene zugt ter werkzaamheid, welke men onder hen bespeurt. Nergens toch zal men een Volk ontmoeten, waar onder 't zoo gemeen is, als by de Hollanders, uitgewerkte kunststukjes, door Kinderen gemaakt, te vinden; zelfs zulken, waar van de proefneemende Natuurkunde zig bedient. Immers zyn een werktuiglyk Heiblok, of Hefboom, een Paardemolen, een Water- of andere Windmolen, een Schip in alle zyne deelen, met ontelbaare Werktuigen meer, door een schrander jongeling gemaakt, cieraaden in de Kabinetten der Liefhebbers. Zelden zal men by eenig Werkbaas, byzonder in Noord-Holland, komen, of men hoort, dat zyn Krelis en Jantje alles al speelende afgekeeken en nagebootst hebben. Een Molenmaakers, een Timmermans of Wagemaakers Zoontje toont ons zyn modél van 's Vaders Kunstwerk, in 't kleen; en Boeren Jaapje geeft ons een Ploeg of Egge, door hem, naar de kunst, gesneeden, in handen. 't Is ook uit dien hoofde, om dit in 't voorbygaan nog te zeggen, onder onze Landlieden en Strandbewoonders zeer gemeen, dat de Knaapen des Winters avonds, als | |
[pagina 1339]
| |
Ga naar margenoot+zy aan den haard zitten, allerhande kunstige Stokjes, Scheeden, en Hegten van messen snyden, of voor hunne Vrouwen Stooven en Schotelrakken, met allerleie roozen, bloem- en beeldwerk, besnyden; en dat enkel met een mes, het gevreesde en gereede tuig der Zeehagjes. Deeze stukjes, waar van ik nog een zeer fraai oud Hollandsch voorbeeld bezit, en waar van 'er hier en daar nog genoeg overblyfsels te vinden zyn, vallen meerendeels in den Gottischen smaak. Het zy nu dat men deeze myne voorgestelde gedagten aanneemelyk vinde of niet, het welk een ieder vry staat, dit althans is zeker, dat men geene berigten van eenig ander Volk vind, 't welk zoo sterk op allerlei poppengoed, voor hunne Kinderen, en nabootsels voor hunne eigen vermaak of pronk, gesteld is. Onze met beeldjes en figuuren opgevulde Porceleinkassen zyn overvloedige getuigen van deezen smaak der Natie. Ja het plag, nog in 't begin deezer Eeuwe, onder aanzienlyke Dames en vermogende Koopmans Vrouwen, eene algemeene gewoonte te zyn, dat ze voor haare Dogters eene keurige Poppenkas toestelden; waarin zy alles, hoe kostbaar of gering, wat maar in een deftig Huishouden te pas kwam, in het kleen verzamelden. Men heeft 'er gezien, die eene Keuken, met al haar toebehooren, vertoonden, zelfs tot den Turf, in 't kleen nagemaakt; men vond 'er Delfsch Aardewerk, Porcelein en | |
[pagina 1340]
| |
Ga naar margenoot+Potteryen, daar toe gebakken; met Koper-, Zilver- en Blikwerk, naar evenredigheid gemaakt; ja men liet, door groote Meesters, Poppenzaalen schilderen, die volledig gemeubileerd wierden. By uitstek is hier omtrent de kostbaare huishoudelyke Kas, die, zoo ik meen, nog berust, te Amsterdam, by Mejuffrouw alida brandt, Huisvrouw van den Heer jan hendrik duisenberg; als Nazaate van den Heer jan brandt en petronella oortman, die, omtrent een Eeuw geleeden, deeze Kas vervaardigd hebben, en welke ter waarde van eenige duizenden geschat wierd: als mede die van Mevrouw de Weduwe le boulager, te Leyden. Wat den hedendaagschen smaak betreft, by onze Burgers en Landlieden blyft de oude trant nog eenigzins in zwang; doch onder de aanzienlyke Grooten maakt men 'er tegenwoordig zo veel werks niet van. Men leert de Kinderen nu al vroeg met allerleie minus badines, van weinig betekenende galanterien, speelen; eene Pop te kleeden is te Naaisteragtig voor eene jonge Dame, en 't huishouden te leeren is te burgerlyk; maar le bon ton goût, le bon ton, door allerleie daar toe gemaakte snuisteryen in te boezemen, is adelyk. - Dan zagt.... ik zou dus ligtlyk myn doelwit uit het oog verliezen; en keer des weder tot de Kinderen, die met hun Poppengoedje voor my heenen dribbelen, of zig met andere Kinderspelen vermaaken. Dit doende, vind ik onder dezelven verscheiden | |
[pagina 1341]
| |
Ga naar margenoot+Spelen, en daar mede overéénkomstige Mannelyke uitspanningen, die my nog deeze en geene byzondere eigenschappen der Hollanders, naar den ouden aart der Natie, doen opmerken. Om niet noodloos uit te weiden, zal ik my hier tot de zulken bepaalen, en dus niet staan blyven op zodanige Spelen, die geen betrekking tot dit onderwerp hebben. Genoeg zy het, met een kort woord gewag te maaken van 't hoepelen, en de aan den hoep geslaagen rinkels, die oudtyds uit penningen bestonden; welken de beste hoepelaar van den overwonnen ten pryze ontving, en aan zyn hoepel hegtte; dat ook nu nog met de blikke rinkels somtyds geschied. Even zoo is 't gelegen met het tollen, met den Werp- of Zweeptol; het loopen in een slingertouw; het wippen of schoppen; het loopen met een houten of papieren Meulentje; het vliegeren, en wat soortgelyke Kinderspelen 'er, op gezette tyden van 't jaar, meer plaats hebben. Maar buiten deezen zyn 'er aan de Kinderlyke jaaren nog eenige spelen eigen, die men mag aanmerken als overblyfselen der Voorvaderlyke gewoonten; het welk derzelver afzonderlyke melding in ons plan noodwendig maakt. Ga naar margenoot+Hiertoe behoort, in de eerste plaats, het Optrekken der Jongens, met allerlei kleen Krygstuig, op Kermistyden. Dit, schoon het thans al vry wat uit de mode geraakt, is van eene oude en den Vaderlande eigenaartige gewoonte oorspronglyk. Onze ou- | |
[pagina 1342]
| |
de Ga naar margenoot+Hollanders, naamlyk, toogen voor deezen, onder hunne Burger-Banieren en Stede Heirvaanen, zelven ten stryde: dit bragt te wege, dat zy hunne Jongelingen, van der jeugd af aan, in de Krygskunde oeffenden; het welk de alleroudste Landzaaten in het open veld deeden. Men had daar toe geschikte plaatzen, die men Kamp- en Loopvelden, of Tournooiplaatsen, noemde; waar van de zoogenoemde Tournooivelden in 's Gravenhaage en elders nog overblyfsels zyn. In zulke open kampen pleegen de Hollandsche Ridders en derzelver Jeugd zig ook te oeffenen, in het steeken naar een Ring; die, aan een krommen haak hangende, in vollen ren, met eene Lans moest worden afgestoken. Deeze Ring- en Steekspelen waren oudtyds zoo gemeen in Holland, als eenige Lichaams-oeffeningen, vooral onder de aanzienlyke Ridders; en dezelven hebben nog lang by onze Landlieden in eenige Dorpen stand gehouden; daar rotgans in deezervoege van zingt: Zy reikt hem zelfs de lans, beschilderd en verguld,
Met honderd lonken toe, en spreekt hem aan; jy zult,
Beroemde Kermisheldt, den prys en 't eereteken
Wechdragen, en te paard de maets de loef afsteken,
Het steekspel winnen, en dan wacht ik 't waardig pand,
Den ring van zilver, tot myn trouwring, van jou hand.
Ga naar margenoot+Met dit Ringsteeken hadt ook zeer veel overéénkomst het Doelschieten; bestaan- | |
[pagina 1343]
| |
de, Ga naar margenoot+in vroeger dagen, in 't schieten met Boog en Pyl, naar een zeker wit, of voorgesteld doel. In laater tyd, toen de Steden, van langzaamerhand Volkryker, en met Aarden- of Steenen-Wallen omringd wierden, bouwde men aanzienlyke Vergaderplaatsen in dezelven, welken den naam van Doelen verkreegen; als zynde voor de Burgery geschikt, om aldaar op eenig wit of gesteld teken te doelen. Deeze Doelen hebben de Graaven, in de voornaamste Steden, met hooge Privilegien begiftigd; en wel meerder, naar maate dat de Burgeryen zig, in haare heirvaarten, mannelyker kweeten. Dit Doelschieten, dat het geheele jaar door in zwang was, geschiedde wel inzonderheid veelal éénmaal des jaars zeer plegtig, op een daar toe gestelden tyd, en in de meeste Steden op Kermis. By zulk eene gelegenheid trok de gansche Burgery, met Hand en Voetboogen, ordentlyk op, naar de gemelde Doelens, ten einde aldaar, om voorgestelde pryzen, naar het wit te schieten; waarin men zig vervolgens, na dat de Musketten en Snaphaanen in gebruik kwamen, met die wapenen oeffende. In gevolge van die oude gewoonte heeft zulks, 's jaarlyks, by uitstek nog plaats onder de Haagsche Burgery; en men ziet 'er insgelyks nog eenig spoor van te Amsterdam, Haarlem, en elders, daar men 'er nog al vry wat werks van maakt om geoeffende Schutters te hebben. Veelal egter ontslaan zig de Vermo- | |
[pagina 1344]
| |
genden, Ga naar margenoot+door uitkoop, van deezen den Vaderlande zoo nuttigen dienst; waar door de oude Burgermanhaftigheid, niet weinig verzwakt. Veelligt heeft men reden om deeze oeffening dus in verval te laaten; maar 't komt ons nogthans voor, dat het mogelyk geen kwaade Staatkunde zou weezen, de Zoonen onzer braave Burgeren aan te moedigen, om zig, op den ouden voet, in staat te stellen, van te gelyk edelmoedige, vrygebooren en manhafte Soldaaten te zyn: ten einde zig bekwaam te maaken, om in ons klein, dog volkryk, Gewest, op den eersten klokslag, de grenzen van den vrygevogten Bodem, met eigen bloed, dat toch het getrouwste en scherpste stryd, te kunnen beschermen. Dan de Staatkunde is onze zaak niet; en 't bygebragte dient, volgens ons oogmerk, maar voornaamlyk ten bewyze, dat de gewoonte onzer Hollandsche Kinderen, van met allerlei Krygstuig ordentlyk op te trekken, een gevolg is van den ouden aart der Natie, welke gewoon was zig in de Krygskunde te oeffenen. En schoon dit thans meestal slegts plaats hebbe in de Steden; terwyl men op het platte Land van de nieuwe Krygsmanieren minder weete; is het egter ver van daar, dat de oude yver, tot mannelyke oeffeningen, by onze Landlieden uitgebluscht zoude zyn. Men vind integendeel ook onder hen te overvloedige blyken van dien ouden Volksaart, om dezelven hier ongemerkt voorby te stappen. | |
[pagina 1345]
| |
Ga naar margenoot+Op meest alle onze Dorpen is het speelen met Handboogjes eene hoofdliefhebbery der Jongens; die 'er, vooral de zulken, welken aan de met Hout beplante streeken woonen, zeer handig mede kunnen omgaan. Ik ken nog Knaapen, die de Vogeltjes met eene van riet of vlederhout gemaakte Pyl, op een goeden afstand, van den tak kunnen ligten. Anderen heb ik gezien, die, als zy een stukje van eene Tabakspyp in de pees, of het touw dat de boog spant, gedraaid hadden, met dit stukje uit dien draai te doen springen, het bedoelde juist wisten te treffen. Ook zyn 'er veelen, die op de Kermissen een zeker soort van boogen, in den trant der oude Voetboogen gemaakt, koopen, en daar mede zeer wel schieten. Voor 't overige zyn onze Boeren Knaapen gemeenlyk zeer heet op de Jagt, en ten uiterste loos in het betrappen van Wild; zoo dat men 'er zelden aan den Duinkant vinde, die niet weeten wat stroopen zy; en die, sints de Grooten zig de vryheid aangemaatigd hebben, de oude vryheid der natuure niet gebruiken. Buiten dit zyn 'er, met betrekking tot dit oude Boogschutten, in eenige Hollandsche Dorpen, nog plegtige vierdagen, welken men als overblyfsels hier van heeft aan te merken. Dus is 'er in het Dorp Noordwyk eene Broederschap, die zeer hooge en oude Privilegien heeft, en zig nog ten deezen dage in het Boogschutten, of | |
[pagina 1346]
| |
Ga naar margenoot+somtyds ook in 't schieten met Snaphaanen, oeffent. Als dit plegtig geschied, dan regt men een hoogen mast over einde; op deszelfs top word een Houten Vogel, in de gedaante van eene Papegaai, indiervoege geplaatst, dat dezelve, wel getroffen zynde, uit de pen geligt kunne worden; 't welk eene byzondere kunstgreep vereisent. Ter belooninge van den Schutter, die 'er in slaagt, is 'er een fraai gemaakte Vogel van Zilver vervaardigd, en ten pryze opgehangen; dan dit geschied slegts om een zeker getal van jaaren. De jaarlyksche pryzen zyn gewoonlyk een Zilveren Lepel, of een stuk Zilvers van dergelyke waarde; hoedanige stukken men in veele plaatsen aan de Schutteryen uitdeelt. Dus doende, bewaart men nog hier en daar de gedagtenis van dit oude gebruik in de Schutters-penningen; dat nogthans mede al afgaat. Als iemand nu ter plaatse daar de oude gebruiken, gelyk te Noordwyk, stand houden, de gemelde Papegaai afschiet, zoo ontvangt hy den opgehangen prys, en verkrygt den naam van Koning. Dog zoo zulks gebeurt op den dag, dat de Zilveren Papegaai ten pryze staat, dan is 'er veel meer aan vast. In dit geval wordt hy, die den prys wint, met den naam van Opper-Koning begroet; men hangt hem de Zilveren Papegaai, aan Zilveren Ketenen gesnoerd, plegtig om den hals; en houd hem, geduurende zeven jaaren, voor het hoofd der Broederschap. Is het een ge- | |
[pagina 1347]
| |
huwd Ga naar margenoot+persoon, dan is de Vrouw Koningin; en is het een Vryer, zoo verkrygt zyne Vryster dien eernaam, dat haar tevens een zekeren voorrang geeft. Oudtyds waren het meestal Jongelingen, welken naar de Papegaai schooten; en dus had 'er, met de verkiezing der Koninginne, niet zelden een merkelyke nayver plaats. Ook schynt de Vrouwlyke Sexe zelve, in ouder dagen, min of meer werks gemaakt te hebben van deeze oeffening; 'er staat althans van de Graavinne jacoba van beijeren geboekt, dat zy zelve, toen zy zig op Zuid-Beveland bevond, de Papegaai afschoot; en aldaar voor Koningin gegroet wierd. Zy schonk daar op den Ingezetenen van dat Gewest de bevryding van eenige tienden; en ik twyffel, of die ongelukkige Graavinne, toen zy zig naderhand in Holland, en wel omtrent Noordwyk, op haare verblyfplaats Teylingen, onthield, ook niet de Inwoonders van Noordwyk begiftigd heeft. 't Komt my des vermoedelyk voor, dat zy de Privilegien, die aan de Noordwyker Doele gehegt geweest zouden zyn, geschonken zal hebben. Naar 't zeggen der oude Broeders, zon hier toe te brengen zyn het voorregt, dat iemand, tot hen behoorende, of in hunne Doele zynde, voor een tyd lang van Gerechtlyke vervolging vry was. By mangel van verdere onderrigting, kan ik dit stuk niet nader staaven; dat egter, ten opzichte der Oudheden van Noordwyk, het dieper onderzoek der Liefhebberen wel | |
[pagina 1348]
| |
Ga naar margenoot+waardig is. Aan onze Zeedorpen, omstreeks Haarlem en in Kennemerland, is deeze oeffening mede nog niet geheel onbekend, en dezelve was 'er oudtyds gemeen. De keurige Dichter, g. tyssen, geeft 'er in zyn Haarlemmer Duinzang, wegens Zandvoort, eene zoo recht geestige beschryving van, dat ik zyn Dichtschildery der mededeelinge in deezen waardig achte; te meer, daar dit stukje, schoon nog in deeze Eeuw opgesteld, zeldzaam is, en ons toont, hoe de Schilder- en Dichtkunst, hand aan hand gepaard, ten tyde van dien Dichter, reeds samenwerkten, om de eenvoudige zeden der Natie, zoo als ik nu tragt te doen, te boeken. Dus beschryft hy ons dit Oud Hollandsche Spel: Maar Paters Herberg schynt my naar zig toe te trekken,
Om daar een weinig rust te vinden, en de borst
Te laven met een dronk, eer my de schorre dorst
Op 't droog en zandig duin komt onverwagt bespringen.
My dunkt ik hoor van ver de frissche landjeugd zingen,
Die by de uitspanning hier een zoete blydschap vind.
Aan deze rustplaats; die het hart tot vreugd verbind,
Door 't stille Landvermaak der heuvelen en dalen.
Het lust my hier 't vermaak der dorplien op te halen,
Wanneer de hoge spits een houten Vogel draagt,
Die om zyn aardigheid en kleur aan 't oog behaagd,
| |
[pagina 1349]
| |
Ga naar margenoot+Maar dien elk tragt met pyl en kogelGa naar voetnoot(*) af te ligten.
Dan yverd men, om voor zyn nabuur niet te zwigten,
Maar d'Eerprys van dit spel te winnen, en vernoegd
Den naam van Koning, die daar vaak word bygevoegd,
Tot op het volgend Jaar, by 't nedrig kleed, te dragen.
Hoe woeld en krield het hier; elk wil het uiterst wagen.
Deez' treft den Vogel, dat zyn kop stuift in de lugt;
Die maakt hem vleugelloos; terwyl 't verward gerugt
Van schieten en geschreeuw de onkundigen doet vrezen,
Niet weetende van ver wat hier te doen mag wezen.
Tot dat men eindelyk den Vogel nederveld,
En d'Eerprys in de magt des overwinnaars steld;
Die uit zyn zegen vaak meer blydschap weet te halen,
Dan Caesar ooit bezat in al zyn zegepralen.
Want het vernoegde hart is met zyn staat te vreen;
En de vernoegtzaamheid is 't hoogste goed alleen.
Voor 't overige twyffel ik niet, of dit gebruik zal ook nog hier en daar in eenige Dorpen van Zuid-holland, omstreeks de Brabantsche grenzen of de Generaliteits Landen, plaats hebben; daar 't bekend is, dat zulks in Brabant, en in de Meijery van | |
[pagina 1350]
| |
Ga naar margenoot+den Bosch, alwaar ik zelf dat soort van vermaaken gezien heb, nog in zwang zy. Hier benevens ben ik van gedagten, dat het planten der Meiboomen, in den Haag, insgelyks daar uit zyn oorsprong ontleent; te meer, dewyl deeze Jaarlyksche Plegtigheid aldaar een werk der Haagsche Schutterye is. Wyders houd ik het daar voor, dat deeze allengskens nagelaaten oeffening, onder de Hollandsche Boerenlieden, thans veranderd is, in het alom in de Rhynlandsche Dorpen bekende Katkneppelen, Ganzentrekken, en dergelyken; welke vermaaken deswegens nog een kort woord eischen. Ga naar margenoot+Het eerstgenoemde Katkneppelen gaat aldus toe. Op het einde, of in het midden van den Kermistyd, noodigt de Waard van het Dorp zyne Gasten, die by hem ten gelage geweest zyn, uit, tot het winnen van een prys; die, op den gestelden dag, met meer andere Zilveren pryzen, aan Linten en Strikken gesnoerd, en aan een stok gehegt, uit het venster uitgestoken word. De Prys voor den geenen, die de Kat uit den Ton kneppelt, bestaat doorgaans in een Zilveren Messenhegt. Op het plein voor de Herberg, of doorgaans in de Kaatsbaan, heeft men twee hooge sterke paalen in den grond geheid, aan welken een sterk touw overdwars gespannen is. In het midden van dit touw word een Ton, gewoonlyk een Bier-Vierendeel, gehangen; en in deezen wel digt gekuipten Ton zit | |
[pagina 1351]
| |
Ga naar margenoot+een leevende Kat. Wanneer dus alles tot dit vermaak in gereedheid is, dan komt een ieder, die mede wil werpen of kneppelen; elk geeft zyn naam op, betaalt, naar gerade van het getal zyner medemaats, zyne portie tot de waarde van den prys, en verbind zig, om, indien hy den prys wint, twee, drie à vier flessen Wyn, in 't gelag te geeven, terwyl de Waard aan ieder der Gooiers ééne fles geeft. 't Getal volledig zynde, tekent men, met een stuk kryt, op de Schoe, de nummers, van een af, tot zo veel als 'er mede gooien. Voorts maakt men op den grond eene groef, of meestal legt men een langen stok dwars op den grond; ter bepaalinge van het perk, waar van daan men gooit; wordende de gooi van een Gooier, die daar over treed, voor niet gehouden. De Gooiers vervolgens vaardig zynde, treed nummer één eerst toe; hebbende, gelyk ook zyne Medemaats, in den vuist een zwaar end Houts, eigentlyk een Kneppel genaamd, waar van het spel Katkneppelen heet. Deezen Kneppel werpt hy met groote kragt na den Ton, waarin de Kat opgeslooten is; en de Ton krygt, zo de Kneppel wel treft, somtyds in eens een goeden krak; doch 'er word meest altyd vry wat mis gegooid, of zoo geworpen, dat de slingerende Ton 'er weinig door lyde. Op het gooien van Nummer een, gaat Nummer twee straks den weggeworpen Kneppel haalen, volgens de wet van 't Spel, die hem, om | |
[pagina 1352]
| |
Ga naar margenoot+eene gewigtige reden, daar toe verbind. Te weeten, de voorgaande Gooijer behoud zyn recht tot de prys, tot zoo lang dat de volgende geworpen heeft; des hem de prys toekome, indien hy 't Vat zoo wel getroffen heeft, dat de Kat intusschen ruimte hebbe om 'er uit te springen: dus wint hy, terwyl de ander den Kneppel haalt, tyd en kans. 't Is daarom vermaaklyk te zien, hoe vaardig elk zy om den Kneppel, als het zoo naa is, te haalen: want al gooit hy mis, zoo behaalt hy nogthans den prijs, indien de Kat uit den Ton springt, binnen den tyd, aan zynen gooi verknogt. - Op deeze wyze gaat men voort met gooien, tot dat 'er, nu een hoep, dan een stuk van de duigen, afvalt, en eindlyk de Ton geheel in duigen spat, of de Kat 'er uit spring; dat egter veelal niet dan op 't laatste geschied. De Kat toch, door het slingeren van den Ton, in bedwelming geraakt, en van natuur angstig zynde, blyft zoo lang in den slingerende Ton, als 't mogelyk is. Hier door gebeurt het dikwils dat zy den Kneppel zoo stevig voor den kol krygt, dat zy voor dood blyve liggen, en niet dan met den stukkenden Ton ter nederstorte; somtyds blyft zy ook wel, uit den aart geneigd tot klauwteren, aan de nagels hangen. Hoe 't ook ga, zy valt of springt eindelyk uit den Ton, en de laatste Gooijer, die dit tydstip treft, wint den prys. Het gejuich gaat op, en den Winner, besturven van blydschap, word | |
[pagina 1353]
| |
Ga naar margenoot+van elk geluk gewenscht. Intusschen loopen de Jongens naar de Kat, en die dezelve grypt krygt een fles ten loon. Als dit Spel hier mede geëindigd is, gaat men ten gelage, en de overige pryzen worden met de Dobbelsteenen, waar van in 't vervolg nog wel iets nader, zoo men zegt, vergooid. Ten laatste dient hier nog gemeld te worden, dat men nu veeltyds, in stede van eene Kat, een Kaatsbal in den Ton kuipt, die 'er dan, op dezelfde wyze als de Kat, uitgekneppeld word. Dog hier omtrent heeft dit onderscheid plaats, dat de Bal, als een leevenloos Lichaam, 'er langer in blyft, of 'er ligter uitstuit. Indien 't wyders gevalt, dat de Kneppel in den Ton geworpen word, moet 'er dezelve in blyven liggen, en men moet terstond met een anderen Kneppel werpen. Tot deeze oeffening, die in de plaatsGa naar margenoot+ van 't Boogschutten of Papegaaischieten, in zwang is, behoort ook het Kneppelen van den Paauw, 't welk van denzelfden aart is als het Katkneppelen; met dat onderscheid, dat de Paauw, op den grond, met de pooten aan een paaltje vastgemaakt, en in geen vat gekuipt is. Dit Spel, thans niet veel in gebruik, is, schoon rotgans 'er van gewaage, vermoedelyk nooit zeer gemeen geweest, om dat de Paauwen te kostbaar waren, en men anders hier toe Ganzen gebruikte; en zal slegts toevallig gezien zyn door deezen Dichter, die 'er | |
[pagina 1354]
| |
Ga naar margenoot+in zyne Boeren-Kermis het volgende van bybrengt: Help Juno, roept van ver een Jonker, daar de schaaren,
By 't knupplen van de Paauw, toeschieten en vergaaren.
En verders: De Kerel grypt terstont een knuppel van de straat,
Hy zet zich in postuur, en staroogt daar hy staat.
Hy maakt grimassen by dozynen onder 't mikken;
En gaapt zoo wyd, of hy den Vogel in wou slikken.
Ten lesten smyt hy toe, en werpt uit al zyn magt;
Maar mist wel zeven voet, daar al het volk om lacht.
Ga naar margenoot+Naast dit Kat- en Paauwkneppelen telt men het trekken van den Gans al mede onder de vermaaken der Landjeugd; dat op tweeërleie wyzen geschied. Volgens de eerste manier spant men, even als by 't Katkneppelen, een lang overdwars gespannen Touw; men bind aan 't zelve een Gans, by de pooten, vast, en besmeert deszelfs Kop met Vet of Zeep. De Knaapen die, om prys, deezen Gans zullen trekken, zitten op een Wagen, bestierd door een Voerman, welke de Paarden ten snelste doet rennen, of voorthollen. De Gryper moet, onder het Touw gekomen zynde, in dien vollen ren, den kop der Vogel grypen; en de Vogel hangt juist op die hoogte, dat de trekker moeite doen | |
[pagina 1355]
| |
Ga naar margenoot+moet om den Kop recht te vatten. Gelukt het hem den Kop te grypen, dien vast te houden, en af te trekken, zoo heeft hy den prys behaald; maar meerendeels glydt hem de gladgesmeerde Kop door de handen; en terwyl hy toegrypt, rydt de Wagen onder hem weg; waarop hy niet zelden mee een ongunstigen smak in 't wagenspoor tuimelt. Aartiger en minder gevaarlyk geschied zulks te water, alwaar men dit Spel met Roeischuiten oefent. De Knaapen, die 'er zich toe schikken, zyn doorgaans bevaaren Gasten, die wel zwemmen kunnen: en de gladgesmeerde Gans hangt aan een Touw, dwars over eene Vaart, Rivier of Sloot gespannen. Voorts zitten 'er in een Roeischuit twee fluksche Roeigasten; en hy, die den Gans trekken wil, staat, met het bovenlyf naakt, of ook in 't Onderhemde, en 't Onderbroekje, agter in de Schuit op de stuurplegt. Zoo dra het sein gegeeven is, roeien de Roeiers ten gezwindste voort, en de Schuiten volgen naar het nommer, of de bepaalde beurt, agter elkander. De eerste trekker komt onder de lyn by den Vogel, en grypt toe, maar rolt, indien hy misgrype, in 't water; een ander volgende vat den Ganzenkop al eens handig in den vuist; doch, de Roeiers voortroeiende, en hy vasthoudende, ontslipt hem den prys, dat hem mede in den plas doet rollen. Zy zwemmen fluks weder aan boord, en herhaalen de greep op nieuw, tot zoo lang eindelyk | |
[pagina 1356]
| |
Ga naar margenoot+een van allen den Ganzenkop aftrekt, en met den Prys gaat stryken. Deeze dus ver gemelde vermaaken, die thans op maar weinige plaatzen bekend zyn, waren in vroeger dagen zeer gemeen, en wierden zelfs onder het geleide van Pypers en Speellieden geoeffend. Ten getuige hier van strekt eene fraaie Kunstprint van den beroemden Schilder h. bol, welke, barth de momper in plaat gebragt heeft, waarin ons dit Spel, met alle deszelfs omstandigheden, naauwkeurig vertoond word: ook vindt men van dit Ganzentrekken op den Wagen, het Paauwkneppelen en 't Ringsteeken, eene vry nette afbeelding in 't Prentje van rotgans, werwaards wy den Leezer verder wyzen. Ga naar margenoot+Men voege voorts, als zeer wel by 't voorige passende, hier nevens het snyden naar den Vogel; at onder eenige Landlieden aldus toegaat. Men hangt een Haan of Eendvogel, aan een lang dwars touw, met het hoofd naar beneden; en blind de geenen die 'er naar snyden willen. De geblinddoekte Snyders treeden dan op een teltred naar den Vogel, en snyden zoo lang, tot dat een hunner den Vogel in eens den kop afsnyd. Dit Spel baart grappige vertooningen; dewyl de Knaapen, die geblind zyn, meestal zeer verre van den Vogel aftreeden; iets dat het Blindemansspel in 't algemeen eigen is. Ga naar margenoot+Het gewaagen van dit Spel herinnert ons ook het Handjeplak, en wel by uitstek het | |
[pagina 1357]
| |
Ga naar margenoot+Noordhollandsche of Haarlemmer Handjeplak; 't welk, om dit met een kort woord te melden, hier in bestaat. Twee geblinde Knaapen liggen beiden ieder met het hooft in 't Schortekleed van twee Meisjes; de eene Knaap, die 't met de omstaanden eens is, klopt altoos in de hand van den tweeden, en raad mede naar een der omstanders; waar door de andere, geen argwaan op zyn medegeblinden hebbende, dikwils vry lang ten doel van 't Speelgelach blyft. Van welken aart mede is het Oogjepink, 't welk ook door de misleiding van met twee vingeren te blinden, door den blinder en klopper te gelyk geschied. Thans zouden wy niet oneigen kunnen overgaan tot onze Harddraaveryen en Paardenwedspelen; als een natuureigen oefening der Hollandsche, vooral der West-vriesche en Vriesche, Natie. Hierin vertoont zig nog die oude mannelyke aart, daar tacitus van spreekt; getuigende, dat de beste Ruiters, ten zynen tyde, onder onze Landzaaten gevonden wierden; en dat hunne Jongelingen zig al vroeg in 't behandelen der Paarden oefenden. Veelligt is ook uit dien hoofde, het Paardje-spelen, en 't Paarden Poppengoed, zo gemeen onder de Duitschers en Nederlanders. Doch het beschouwen van 't een en 't ander, hier toe betrekkelyk, stellen wy uit, tot dat wy de Paarden zelven ten onderwerpe onzer beschryvinge zullen hebben. | |
[pagina 1358]
| |
Ga naar margenoot+De Wedloopen der Paarden dan daar laatende, zullen wy voor tegenwoordig het oog vestigen op de Wedspelen onzer Natie met Zeilschuiten, welken niet minder opmerking verdienen; te meer, daar dit vermaak onzer Natie byzonder eigen is. Men vind van de meeste oeffeningen onzer Landzaaten een spoor in de aloudheid; dan dit vermaak was den Ouden onder ons onbekend; of men moest het zelve willen zoeken in de Romeinsche en Grieksche Roei- en Zeilstryden; waar van men virgilius, in zyn Eneas, breed genoeg heeft hooren opzingen; die 'er egter eene zeer flaauwe overéénkomst mede hebben, om dat ze meest uit Roeispelen bestonden. Ook is het zeker dat onze Natie, schoon al vroeg kundig in het bevaaren der Rivieren, en zelfs in Scheepsstryden op den Rhyn, waar van de scheepsstryd van civilis tegens classicus, en de overtogten onzer Batavieren met caesar naar Brittannien, ten getuige strekken, in deeze kunst oudtyds min ervaaren was, dan in de Land- en Ruiterstryden: waarom ook tacitus 'er geen byzonder gewag van maakt. Dan hier omtrent heeft zig, om zoo te spreeken, een geheel ander Tooneel onder onze Voorouders geopend, zints hunne Scheepsvaart zeer gezegend toegenomen zy. Van dien tyd af hebben onze Zeehelden zoo veele Zeetropheen, tot roem van 't Vaderland, gedraagen, als oud Rome zegenpraalende in- | |
[pagina 1359]
| |
treden Ga naar margenoot+haarer Keizeren tellen kan. Ter dier oorzaake was ons Land al voor eenige jaaren, en nog heden, onder de gedugte Zeemogendheden te tellen; en dit heeft eene algemeene neiging voor de Scheepsvaart, inzonderheid by de Hollanders, te wege gebragt. Men vind, uit dien hoofde, myns weetens, nergens een Volk, waaronder men zoo groot eene verscheidenheid van maaksels van Schepen heeft, en waar onder men zig met meer spitsvindigheid in 't maaken van allerleie ligtzeilende Schepen oeffent; en vooral geen Natie, waar onder men zoo veel op heeft, met vermaaklyke Zeilpartyen; daar de Ingezetenen aan de Zaan, het Haarlemmer Meir, het Y, en de Maas, in uitmunten. Het is een slegt Land, zeggen de Hollanders, daar 't niet eens in 't jaar Kermis is; en even zoo is het ook een slegt Dorp, dat aan bezeilbaare wateren ligt, daar men niet nu en dan eene vrolyke Zeilparty heeft. Dezelve gaat, met ligt vaartuig, Noord-hollandsche Boeijertjes, of Zuid-hollandsche Snebben, gemeenlyk aldus toe. Men bepaalt een Dag, om, weer en wind dienende, te zeilen; na dat de Waard eenige Vlaggen, van meer of mindere waarde, ten pryze gesteld heeft. De Liefhebbers komen byéén; men neemt de Schuiten op; men zoekt zyne portuurs in 't zeilen, tot dat 'er een zeker getal by- één koppelt, dat denkt elkander aan te kunnen; en men kiest een Vlag uit, naar | |
[pagina 1360]
| |
Ga naar margenoot+welken men zeilen wil. By de intekening zegt de Waard ieder Intekenaar één Fles Wyns toe, elk betaald zyn portie, en die den Vlag mogt haalen belooft gemeenlyk zes Flessen in 't gelag te zullen geeven. Straks werpt men om den rang van 't liggen in 't afzeilen, om naamlyk best van of aan den wind te liggen, dat van het lot afhangt. Zoo dra de loting gedaan is, treed ieder in zyn Vaartuig; men schiet boord aan boord naast elkander; men haalt de Zeilen op, en elk stelt zig schrap om op het sein af te steeken; ten einde, naar de vast-gestelde afspraak, om den Vlag te zeilen; welke afspraak inzonderheid hier op uitkomt. Men zal, by het afsteeken, maar éénen zet met haak of boom doen; voorts, onder zeil zynde, geen boom, haak of riem gebruiken; en, zeilende, aan elk zyn behoorlyk vaarwater vry laaten. De een zal den ander door geenerleie listen belemmeren; met, by voorbeeld, steenen, of vuil, looslyk aan iemands Roer te binden, of wat van dien aart meer zy; hoedanige praktyken nog al eens plaats hebben. Ook staat het niemand vry, zyn e Schuiten in 't afvaaren te smeeren, schoon 't geoorlofd zy met eene bevoorens schoongemaakte en verschgeteerde Schuit te komen. Wyders moet de agterste, in 't zeilen naar 't einde van 't vastgestelde perk, de streek volgen, die de voorste genomen heeft, zoo lang de voorste het gestelde perk niet voorby zeilt. Intusschen staat het den agterkomenden | |
[pagina 1361]
| |
Ga naar margenoot+Zeiler vry, om den voorsten binnen dit perk, 't zy boven of beneden, voorby te zeilen; en als de voorste hier door de agterste word, moet deeze zig wederom naar de streek van den voorsten schikken; en dus moeten zy allen elkander in dezelfde streek volgen. Ook is ieder Zeiler, aan 't einde van 't perk gekomen zynde, verpligt, een zekeren stok of haak, aldaar uit het Water uitsteekende, hoedanig een 'er ook ter plaatse, daar zy zullen aanlanden, gestoken is, aan te raaken; ten welken einde 'er eenige Schouwers mede zeilen; schoon de Zeilers zelven 'er zeer wel op letten. Volgens deeze afspraak nu vangt het zeilen, op het gegeeven sein, aan. De Scheepsgast zet zyne Schuit met den haak van den wal, en gebruikt alle zyne handigheid en vermogen, om der Schuit eene goede vaart te geeven; waar door de sterkste en handigste, met den wind van den anderen te winnen, niet zelden veel voordeels behaalt. Straks dryven de Schuiten los, en beginnen zig te verspreiden; hier en daar hangt men nog wat op elkanders zeilen; elk giet water wat hy gieten kan, om met natgemaakt doek des te scharper te zeilen; en ten laatste scheid men van één, onder het handgeklap van veelen, die dit aangenaame Hollandsche Stroomvermaak van den wal beschouwen. Ieder hunner tuurt; en men hoort, naar dat ieder den Zeiler toegedaan is, nu den eenen, dan den anderen, den Prys reeds toewyzen: sommigen waagen 't | |
[pagina 1362]
| |
Ga naar margenoot+zelfs om 'er op te wedden; en ieder wenscht met drift, dat het hem mogelyk ware, de Schuit van zynen Vriend voort te duwen. Eindelyk keert de Vloot; twee of drie zitten elkander in 't zog; nu wint deeze een gang in 't laveeren; dan schiet de ander door een knipschoot voor uit; men nadert allengskens den wal; 'er staat al een rappe gast op de voorplegt, met het touw in de hand, om, zoo dra hy kans ziet, op den wal te springen. Half kans zelfs maakt hem stout; die eerst op den wal springt heeft den Vlag; hy springt toe, half in 't water, half op het Land; hy is de eerste, en wint dus den prys. Daar hoort men het gejuich en 't handgeklap; daar draaien de Schippersmutsen drie en driewerven in de hand; de drang geleid den overwinnaar naar den gewonnen prys; deeze strykt den Vlag van den Stok; en eer zyne partyen den wal bereiken, staat de Vlag al op de mast van zyn vaartuig; dikwils met een Haneveer, het oude Hollandsche teken van kampen, 'er boven op. Intusschen komen de anderen aan den wal. Nu praat ieder van de kunst van zeilen. Had ik dien eenen gang gewonnen, zegt deeze, dan had ik den prys behaald. Ja had ik, laat zig een ander hooren, toen dat luwtje niet getroffen; of was ik gints niet onder de zeilen van dien of geenen gekomen, my was de Vlag geweest. 't Is geen wonder, zegt een derde, wat heeft hy een zeil op! Welk een fok staat 'er by! Myne fok is te kleen, enz. | |
[pagina 1363]
| |
Ga naar margenoot+Dus zoekt een ieder zyne verschooning. Doch daar komt de overwinnaar; prat op zyne kunst hoort hy de praat; zyn portuur komt hem wat na; straks is 't woord, ik vaar tegens u; ik zal in uwe Schuit overstappen, stuur gy de myne; ik waag 'er den Vlag aan. 't Kan niet af, men vaart op nieuw ten tweestryd; en dikwils ziet men de kunst dan op den hoogsten trap. Men stelt met regt geen kleene eer, in te toonen dat men zeilen kan, op welke Schuit men ook Schipper zy; en deeze tweede Zeilparty strekt om wel dra te doen blyken, wie baas is. Dog gemeenlyk zyn zulke gasten beiden gaar; en de Knaapen, eenige aankomelingen of blufaarts uitgezonderd, weeten na genoeg, hoe zwaar elk in de zeilkonst weege. Voorts eindigen deeze Zeilpartyen meestal met een vrolyken dronk, en andere vermaaklykheden; waar onder dikwils weddenschappen, tegens een volgenden bepaalden tyd, aangegaan worden. Somtyds valt 'er ook wel eens een vegtpartytje voor; doch de beschaafdheid heeft thans zoo veel veld gewonnen, dat zulks nu minder dan eertyds plaats hebbe. Dit soort van Zeilspelen is bovenal aan de Zaan, het Haarlemmer Meir, en elders in Rhynland, zeer gemeen. Maar bovendien zyn 'er, inzonderheid te Rotterdam en Amsterdam, aanzienlyke Zeilspelen bekend, onder den naam van Admiraalschap Zeilen; die, vooral door de Inwoonders der laatstgemelde Stad, jaarlyks met veel pragt | |
[pagina 1364]
| |
Ga naar margenoot+en kosten gehouden worden. Men verdeelt een aanzienlyk getal Boeijers, Jagten en Sloepen, naar de wyze eener Scheepsvloot, onder den Admiraal, Vice-Admiraal, Schout by Nagt, en verdere Vloothoofden. Elk laat naar zynen rang den Vlag van commando van mast en agtersteven waaijen, terwyl de overigen in de vereischte orde met hun voortzeilen. By die gelegenheid maakt men ook wel party, om op weddenschap, om prys, of eenige andere vermaakelyke party te zeilen. Men hoore hier van klaas bruin, in zyne Zuid-Hollandsche Arkadia, aldus zingen: Dat wy de Zomervreugd nu melden, daar deez VlietGa naar voetnoot(*)
Gelegenheid toegeeft, 't geen eens in 't jaar geschied.
Als d'agtste maand is op haar beurt in 't licht verscheenen,
Die haaren naam van Vorst Augustus schynt te ontleenen,
Wanneer men van geen vorst, maar heete dagen weet,
Maakt elk, die op deez' stroom een Jagt houd, zich gereed.
Wat weet de weelde niet tot voedzel aan te rechten?
Men bootst een scheepsstryd na, men noemt het spiegelvegten;
Men kiest een' Opper- en een' Onder-Admiraal;
Men maakt een Schout by Nacht, op dat aan deeze praal
In allen deelen niets mag tot hun wit ontbreeken.
Hier word een Prinsevlag van acht'ren opgesteeken;
| |
[pagina 1365]
| |
Ga naar margenoot+Elk plant een haneveer, op 't toppunt van de mast,
En daagd zyn vyand uit, die op zyn voordeel past;
En tragt, door vlyt, de loef te winnen onder 't gieren.
Wat ziet men van de nok al lange wimpels zwieren?
Elk haalt het zeil in top; - - -
Nu zeilt de gansche vloot met blydschap naar de Stad.
Elk bied den winnaar heil met zyn gewonnen schat.
Die in geen wisselbank voor hem word aangeschreven,
Maar in 't gelag betaald. enz.
De Zeilspelen op den Amstel, hoedanigen ook op het Y plaats hebben, worden hier vry netjes afgeschetst. Onze Zededichter heeft in deeze zyne beschryving eenige scherpe Zedelessen gevlogten, die wy overslaan; oordeelende dat men dit stuk, schoon de misbruiken altoos te wraaken zyn, met wat meer inschiklykheid behoort in te zien; daar wy in soortgelyke oeffeningen, eene recht Hollandsche geaartheid tot manlyke en stoute Zeebedryven bespeuren. De kostlyke pragt, welke by die gelegenheden plaats heeft, sleept, 't is waar, onnoodige geldspillingen met zig; doch indien 'er geene veragtelyker dan deezen waren, zou 'er, denklyk, minder stof tot berisping weezen. Het misbruik is in alles kwaad; maar 't is haatlyker in vreemde ongebondenheden, dan in geval- | |
[pagina 1366]
| |
len Ga naar margenoot+van eene rechtaartige Hollandsche gulle vreugde. En men kan, alles wel ingezien zynde, niet nalaaten te erkennen, dat onze Scheepsspelen, benevens de Harddraaveryen, als ze maar binnen behoorelyke paalen gehouden worden, te tellen zyn onder de eerlykste en deftigste vermaaken des Vaderlands; daar ze geschikt zyn om Zeelieden en Ruiters te vormen; of ten minste een inborst aan te kweeken, die den Landaart eigen en nuttig is; des zoodanige vermaaken natuurlyk tot de Manlyke oeffeningen des Volks behooren. Wyders zou men hier ook nog in aanmerking kunnen neemen de Roeispelen; doch dewyl onze Zeeschepen het Roeituig niet gebruiken, en 'er hier te Lande geene slaafsche Roei-Galeien, gelyk in de Middellandsche Zee, uitgerust worden, zoo valt hier van niets byzonders te melden. Alleenlyk is het nog hier en daar gebruikelyk, op byzondere weddenschappen tegen elkander te roeien, of iemand te blinddoeken, en hem dus te laaten roeien: en welke vermaaken 'er meer van die natuur met kleen vaartuig genomen worden. Dog in stede van ons hier mede, als van geen belang zynde, op te houden, gaan wy liever over ter beschouwinge van een ander vermaak; dat mede wel op het Water genomen word, maar dan, wanneer de Vorst het zelve tot Ys heeft doen stremmen. Men noemt het thans Schaatsryden, en in | |
[pagina 1367]
| |
Ga naar margenoot+vroeger dagen heette het niet onaartig glyden op Schoverlingen. Deeze Lichaamsoeffening is den Hollanderen, Vriezen en Stichtschen zoo byzonder Ga naar margenoot+eigen, dat zy 'er onder alle de Europische Volkeren in uitmunten. Een Duitscher, een Franschman, en een Engelschman staat, als hy deeze nationaale oeffening voor de eerstemaal ziet, verstomd, over de vaardigheid onzer Landgenooten in deeze kunst. Het komt een Vreemdeling, die gewoon is aan 't langzaam overreizen van hooge Bergen, of gaan langs zandige en heuvelige Heiden en Valleien, als een wonder voor, dat een rappe Schaatsryder eene geheele dagreis in weinige uuren aflegt; daar hy, in één uur, drie en meer uuren gaans vordert. Uit dien hoofde baart zulk een Schaatsryder, te Londen, te Parys of Rome, niet minder verwondering, dan hunne Koorddansers, Springers, en dergelyken, in onze Gewesten. 't Schynt den Vreemden ongeloovelyk, dat een stoute Vriesche of fluksche Hollandsche Schaatsryder, in één kwartier, een uur wegs af zou leggen; en intusschen zou ik evenwel duizend getuigen deswegens kunnen aanvoeren. Men houd deeze Lichaamsoeffening met recht voor eene der sterksten en geweldigsten; waarom ook de Engelschen, die, natuurlyk zeer gesteld zyn op sterke Lichaamsbeweegingen, zelden in dit Land lang verkeeren, zonder 'er veel werks van te maaken, om goede Schaatsryders te worden. Ik heb En- | |
[pagina 1368]
| |
gelschen Ga naar margenoot+gekend, die 'er dermaate op verhit waren, dat zy 'er geheele dagen genoegzaam aan besteedden; met dat gevolg, dat zy, in twee of drie dagen, ten kosten van eenige blaauwe oogen en ongelukkige deuken, als baazen voortreeden; daar de Duitschers wel maanden toe noodig hebben, en de Franschen, hoe vlug anders, zelden toe komen. Het Schaatsryden, of het glyden op Schaatsen, hebben onze Voorvaders, volgens het gevoelen van den geleerden balduinusGa naar voetnoot(*), ontleend van de Noordsche Volken, die op lange Houten Schaatsen over de sneeuw gleeden; welk gebruik ook nog by de Lappen bekend is. Voorts heeft de gelegenheid, van hier te Lande over glad ys te glyden, gevoegd by de kundigheid die onze Voorzaaten van 't Yzersmeeden hadden, hen zulke glyschoenen van Yzer doen uitdenken. 't Zou niet oneigen weezen, hier eene afbeelding van deeze Vaderlandsche Glyschoenen te plaatsen, om derzelver gedagtenis voor den Nakomeling te bewaaren; dan 't staat niet te vreezen, dat derzelver maakzel ligt uit het geheugen zal geraaken, zoo lang de Hollandsche Hemel de beurtwisseling van Winter en Zomer ondergaat, en ons Gewest door Menschen van eenig vernuft en oordeel bewoond word. Hy, dien 't geluste, kan ook derzelver afbeelding by gemel- | |
[pagina 1369]
| |
den Ga naar margenoot+balduinus vinden; en wy kunnen des volstaan, met 'er slegts eene beknopte beschryving van te geeven. Eene Schaats, of Schoverling, dan bestaat uit een glad van vooren omgekromd Yzer, van eene meerdere of mindere lengte; doch ten minste zoo lang als 'er vereischt word, om het evenwigt van het in het voortryden overhellend Lichaam te bewaaren, en tevens met den voet over de oneffenheden heen te glyden. Op en aan dit Yzer is gehegt een Hout, naar de gedaante en lengte van eens menschen Voetzool, en dus geschikt naar de grootte van den persoon. Deeze houten Voetzoolen, met het Yzer verknogt, worden, door middel van banden, om de Voeten vast gebonden, op eene soortgelyke wyze, als de oude Romeinen hunne Voetzoolen droegen, Dit is de gewoone toestel eener Hollandsche Schaatse; doch, gelyk alles met de mode verandert, zoo heeft dit ook omtrent de Schaatsen nu en dan plaats. Onze oude Landzaaten maakten ze zeer lang, tot aan 't voorste einde met Hout bekleed; en sommige groote baazen beminnen ze nog, om dat ze 'er meer kragt mede kunnen oeffenen. Thans vind men ze egter meestal korter, en de Yzers slegts zoo ver met Hout bekleed, als de Voetzool zig uitstrekt, dit poemt men halve Houten. Voorts heeft men 'er ook met Koperen of Yzeren Zoolplaaten; en sommigen laaten 'er lederen Schoenen om maaken; deeze schroeft de | |
[pagina 1370]
| |
Ga naar margenoot+Schaatsen aan den Schoen; en geene verkiest riemen, waar mede hy de Schaats aangespt; doch een recht Liefhebber houd het gemeenlyk met banden, als de gereedste en beste wyze om de Schaats vast aan den voet te binden. Wat nu voorts de manier van Schaatsryden betreft, dezelve is overbekend, en ieder weet, wat buiten en binnen overryden beduid. Alleen staat hier omtrent aan te merken, dat 'er by Lieden van verschillende Streeken eene zigtbaare verscheidenheid in plaats heeft; en dat ze 'er gemeenlyk meerder in bedreeven zyn, naar maate dat ze aan grooter waters of plassen woonen. Over 't geheel munten de Hollanders, vooral de Water-, Rhyn- en Delflanders, benevens de Katwyker Zeelieden, uit, in het buiten overryden; het cierlyk en kunstig zwaaien en draaien; en 't maaken van allerleie krullen. Men vind 'er die op elken slag, ter weder zyden, drie, vier, en meer roeden kunnen overzwaaien; ja, dat een wonder schynt, met de Schaats een geheel Alphabet in Trekletters op het Ys tekenen: anderen toonen hunne vaardigheid in met de Schaats verkeerd, of agteruit voort te ryden, en wat dergelyke kunstjes 'er meer zyn. Hier van maaken de Vriezen zo veel werks niet; deezen ryden daar en tegen meer recht voor uit, en, zoo als men zegt, binnens beens; zy loopen, als 't ware, en hier door winnen zy het, over 't algemeen, in 't hard en spoedig ry- | |
[pagina 1371]
| |
den, Ga naar margenoot+en in 't vast staan. Men heeft honderden van voorbeelden, die, tot aller verwondering, getuigen, hoe vast en vlug deeze onze Nabuuren in die kunst zyn; dat dikwerf gelegenheid geeft tot groote weddenschappen; dan, in stede van hier op staan te blyven, zullen wy liever nog agt geeven op den invloed, welke deeze eigenaartige Hollandsche oeffening oudtyds op het gedrag der Natie gehad heeft, en in hoe verre zulks nog heden stand houd. Voor ongeveer eene halve Eeuw waren de Hollandsche Vrouwen, en zelfs Dames van aanzien, ook groote baazinnen op het Ys: de toegevroozen Stroomen krielden, niet slegts van Menschen uit den Burgerstand, maar ook van Jonkers en edele Juffers. Het aanbinden van de Schaats aan den tederen Voet eener schoone Juffer, was eene der grootste hoflyke gunsten voor een geestig Edelman; en zyne heuschheid had gemeenlyk ten gevolge eene eerlyke kus van dankbaarheid. De Wintervreugde droeg een openbaar getuigenis van de oprechte gemeenzaamheid der Hollanderen; eene Hoofsche Dame reed met vermaak onder een koppel fluksche Boerengasten; en een welleevend Edelman bood beleefdlyk de hand aan een kittig Boerenmeisje, om haar ter Schaatse te geleiden; dat gelegenheid gaf tot de spreekwoorden: Op 't Ys kent men 's Lands wys; op 't Ys is alles gemeen, die geen Meid heeft kiest 'er een; met meer dergelyken. Maar deeze gewoonte loopt ten | |
[pagina 1372]
| |
Ga naar margenoot+einde in onze dagen, daar alles, wat niet naar den hovaardigen smaak der Vreemden is, niet deugt. Onze Lieden van aanzien houden het Schaatsryden tegenwoordig veelal voor een laag vermaak van den gemeenen Man; alleenlyk word 'er hier en daar nog eene rechtschapen Hollandsche Dame, hoedanigen ik nog wel kenne, gevonden, die, zig weinig aan gemaaktheden bekreunende, zig deezer eerlyke en gezonde oeffeninge niet schaame. Onder de Dorpelingen evenwel ryd de Sexe ook nog op Schaatsen, en men vind weinig Landmeisjes die 'er zig niet in oeffenen; doch als de Vrouwen gehuwd zyn, en de Huwelyksvrugten voor den dag beginnen te komen, raaken de Schaatsen meerendeels op het zolder. Ter dier oorzaake ziet men nu bykans alleen Vrysters en Jonggetrouwden, met hunne Dorpknaapen, op het Ys. De Boerenjeugd maakt dan dikwils party, om samen uit ryden te gaan; een sleep van dertig of meer persoonen, hebbende ieder Knaap zyne Vryster agter zig, ryd hand in hand geslaagen, en maakt een langen slinger, waarin de Meisjes niet weinig voortgezeuld worden. In zulk een geval draagt men altyd zorg, om de beste en sterkste ryders voor op te zetten; de zwakker in 't midden te plaatsen, en 't koppel met goede Schaatsryders te sluiten. Slag houden is dan de zaak; en zoo dit wel in agt genomen worde, geeft het eene aangenaame vertooning van evenre- | |
[pagina 1373]
| |
dige Ga naar margenoot+beweegingen; vooral indien zulk een lange sleep gelyktydig, nu op de eene, dan op de andere zyde, overglyd; wanneer ook het gezwaai der Vrouwenrokken, op de fluksche beweeging van welgeschaapen Meisjes, der vertooninge eene aartigheid byzet. Ieder, die in zulk een sleep voortryd, mag niet los laaten, voor dat men ter behoelder plaatse komt; en daar gekomen zynde, maakt de voorryder altoos een gier; hy draait zig met eene sterke vaart om, en, terwyl hy vast voortglyd, volgt de geheele sleep, welke in die Vaart een cirkel maakt. Zoo men niet wel houd, of niet vast op de Schaats staat, word de kring gebroken; als 'er één valt, tuimelt gewoonlyk de geheele agtersleep, en dit is veeltyds de bedoelde kneep, om elkander eens te doen rollen; dat somtyds niet gunstig, en zelden zonder een blaauwen scheen afloopt; doch wat deert een frisschen Kaerel een kleen stootje, en der Jeugd een weinig ongemaks, in 't bywoonen van een gul vermaak. Men pleistert ten laatste; men drinkt eene kanne warm Bier of Wyn; en, 's avonds thuis gekomen, vermaakt men zig aan den Haart; daar elk zyn avontuur vertelt. Ga naar margenoot+Intusschen hebben ook de gehuwde Vrouwen haar deel in 't Wintervermaak; denzulken, nu door de Huishouding en de Kinderen belet, dat haar van 't Schaatsryden af doet zien, komt de Ysslede te pas. 'Er is schier geene Huishouding, of dezel- | |
[pagina 1374]
| |
ve Ga naar margenoot+heeft zulk eene Slede; en sommigen derzelven zyn zeer pragtig, met allerleie koleuren afgezet, of met beeldwerk besneeden en beschilderd; gemeenlyk met Wintergezigtjes, Schaatsryders, de Vier Getyden des Jaars, of iets dergelyks; ook pronken 'er, ten platte Lande, zeer veelen met het Princewapen. Oudtyds wierden ze ongemeen konstig beschilderd; ik heb 'er nog gezien van de hand van den konstigen jan steen, van goijen, en ezajas van de velde; daar men de paneelen uitbrak, om ze tot Kabinetstukjes te schikken. Men maakte de Sleden toen meestal in de gedaante van een Krulschaaf der timmerlieden; nu zyn ze veelal in die der Arresleden; dog meerendeels verkiest men thans, om 't gemak, die der Boerensleden; zynde van eene vierkante gedaante, die van vooren wat oploopt. Op deeze Sleden staan, even als op de Boerenkarren en Wagens, ten blyke van den Spreuklievenden aart der Natie, dikwils allerleie Rympjes en Spreukjes, waar onder ook wel beeldspraakige figuuren. Dus heb ik 'er, by voorbeeld, eene gezien, op welke ik las: Wie kan (hier voor stond eene geschilderde Bierkan) keeren de hand (hier voor stond eene hand geschilderd) des Heeren, enz. In zulke Yssleden, welken gemeenlyk van die grootte zyn, dat 'er twee Menschen bekrompen in kunnen zitten, zet zig Moeder en Kind, en Vader schuift de Slede op Schaatsen voort; om zyne Egt- | |
[pagina 1375]
| |
genoote Ga naar margenoot+tot vermaak, over 't Ys, naar deeze of geene plaats te sleeden. Op een anderen tyd doet men den Kinderen dit plaizier; en de Vryers zyn meermaals gewillig om de Vrysters in dit Wintervermaak te doen deelen. Daar benevens is 'er, als de Straaten en Wegen met Sneeuw bedekt zyn, niets gemeener in onze Hollandsche Steden en Dorpen, dan des avonds, in den Maaneschyn, de Vrouwen en Vrysters de Stad of het Dorp rond te sleeden; daar de jonge Knaapen en Mannen een goed zweetje uit kunnen haalen. Te Amsterdam en elders, noemt men dit schuiven, duwen, sleeduwen, goejannen, enz. By deeze Sleden komen voorts nog de Arresleden, die men ook wel Narresleden noemt; waar mede men pragtige Sledevaarten houd; welken hier te Lande zoo kostbaar en vindingryk, als ergens, uitgevoerd warden; doch van deezen zullen wy, onder, 't artikel der Harddraavery en Paardenoeffening, nader spreeken. Ga naar margenoot+Wy wenden ons des thans liever tot een ander Wintervermaak, te weeten, dat van te zeilen over 't Ys, het welk den Inwoonderen onzer Provinciën, en vooral den Hollanderen en Vriezen, byzonder eigen is. De Natie, gelyk we alvoorens gemeld hebben, op de Zeilkunst gevat, wist al voor eenigen tyd Vaartuigen uit te denken, waar mede men, met behulp der windkragten over het Ys kan zeilen, gelyk men anders op de vloeibaare Stroomen | |
[pagina 1376]
| |
Ga naar margenoot+doet. Men neemt naamlyk een Schuitje, Bootje of Scheepje van een gewoon maaksel, ter lengte van ongeveer tien tot vyftien voeten, of wat langer: dit Vaartuig plaats men op eene dwarsplank, die de lengte van de helft of twee derde van 't Schuitje heeft, en voorts zoo dik en breed is, dat dezelve van eene genoegzaame sterkte zy, om de zwaarte van 't Scheepje te kunnen draagen, zonder merkbaar door te buigen. Aan de uiterste einden van deeze dwarsplank, van onderen, zyn twee houten Blokjes, met gladde yzers, die zwaarder, doch verder den gewoonen Schaatsyzers niet ongelyk zyn; zoo dat het Vaartuig, op de plank geplaatst, als op twee Schaatsyzers staa. Men stelt het Vaartuig boven op het midden van die dwarsplank, en wel in diervoege, dat het voorste gedeelte, van den Voorsteven tot aan den Mast, over de plank heen schiete, of dat de Mast nevens den voorkant van de plank kome te staan. Wyders hegt men, onder aan het agtereinde van dit Ysschuitje, een Yzer, daar het zelve van agteren op rust, wanneer het Roer 'er niet aan is; 't welk tevens dient om te beletten, dat het Roer, by stilte, te diep in 't Ys snyde. Dus staat het geheele Lichaam als op een driehoek, zoo dat de zwaarte van 't gantsche Vaartuig op deszelfs recht doorsnydende lyn ruste. Ten einde nu dit Scheepje zeilvaardig te maaken, hangt men aan den achtersteven, die recht in 't lood | |
[pagina 1377]
| |
Ga naar margenoot+staat, een Roer, dat van onderen met een scherp Yzeren Mes, of ook wel met twee sleepyzers, voorzien is. Het Roer, dus toegesteld, rust van onderen op het Ys, en word voorts in 't Schuitje, even als andere Stierroeren, met een helmstok bestierd. Voor 't overige is de toestel der zeillaadje na genoeg dezelfde als die van andere Zeilschuiten. Men bedient zig alleenlyk van een gewoon Zeil en Fok; doch dezelve zyn genoegzaam wel tweemaal zoo groot, als die, waar van men, in 't zeilen op de Stroomen, gebruik maakt. De Mast, welke eene naar 't Zeil geëvenredigde grootte en zwaarte heeft, is met een Stag op den Boegspriet, of Voorsteven, voorzien, en heeft daar benevens twee Hoofdtouwen, welken ter wederzyde aan de uiteinden van de uitsteekende dwarsplank vastgemaakt worden. Hier by heeft men eindelyk nog al het benoodigde Touwwerk, dat te stade kan komen; en daar mede is het Ysschuitje zeilvaardig. Alleenlyk staat hier nog te melden, dat men zig in deeze Vaartuigen gemeenlyk bedient van een Bezaan-Zeil, dat vermoedelyk zoo veel zegt als een Zaan-Zeil, een Zeil dat inzonderheid aan den Zaankant gebruikelyk is. Men heeft naamlyk grond om te denken, dat de Ingezetenen aan de Zaan dit fatzoen van Zeil uitgevonden hebben; en 't is bekend, dat zy, van ouds her, het zelve veelvuldig gebruikten; als mede dat die Bezaanen, of Zaan-Zeilen, | |
[pagina 1378]
| |
Ga naar margenoot+nog heden aldaar zeer net gemaakt worden. Het is een driehoekig Zeil, welks langste zyde by de Mast opgehaald word, terwyl men de korter zyde van onderen met een Giek uitzet; het boveneinde der langste zyde is met een korten schuins staanden Gaffel voorzien, waar aan het Zeileval vast is, en waar mede het Zeil zelve opgehaald of nedergelaaten word. Dit soort van zeilen, dat weinig Touwwerk noodig heeft, is bovenal dienstig voor de zulken, die hunne Zeilen dikwils moeten stryken en opzetten: en men wil dat 'er de Vaartuigen zeer digt en by uitstek wel by den wind mede zeilen. Zy zyn meest by onze Hollanders en eenige Zeeuwen in gebruik, waar tegen de Vriezen het meer houden met hunne Spriet, gelyk de Vlaamingen en meeste Zeeuwen met hunne Gaffel- of andere meer vierkante Zeilen: dan dit in 't voorbygaan. Zodanig een Schuitje, welks toestel men op Plaat IX. afgebeeld kan zien, op die wyze toegerust, brengen de Liefhebbers, wanneer het Ys de behoorelyke sterkte heeft, op den toegevroozen Stroom. Men zet 'er zig in, ten minste ten getale van twee Persoonen, een om op de Fok en 't stryken, en den ander om op het Roer te passen; waar nevens men wyders nog één, twee of meer persoonen, naar de grootte van 't Vaartuig, tot vermaak mede neemt. De Schuit bevragt zynde, haalt men het Zeil op, uit den wind; maakt dat alles in | |
[pagina 1379]
| |
Ga naar margenoot+goede orde zy; en kruit het Vaartuig aan den wind; 't welk fluks zoo snellen gang neemt, dat hy, die 't zelve aan den wind gebragt heeft, ter naauwer nood tyd hebbe om binnen boord te springen. Voorts glyd de Schuit, dus aan 't zeilen geraakt, met zulk eene snelheid voort, dat men, om zoo te spreeken, eene Vogelvlugt ontzeile. In minder dan een kwartier legt men een weg van een uur gaans af; ja somtyds dien van een kwartier in twee minuten. Men verhaalt dat zeker Duitscher zig te Amsterdam in zoodanig een Schuitje begaf, om 'er mede naar Zaandam, ruim een uur gaans van die Stad gelegen, te zeilen; en aldaar gekomen zynde, niet twyfelde, of men hadt hem door Toverkragt overgevoerd. De Stuurman, aan 't Roer gezeten, waarschuwt den Duitscher tegen de snerpende koude; hy raadt hem op den bodem te gaan zitten, of zig ter neder te liggen, en zig in zynen Reismantel in te wikkelen. De Duitscher volgt den raad; maar nauwlyks heeft hy zig op 't gemaklykst nedergeleid, en den Mantel wel digt om 't lyf geslaagen, of de Schipper verzoekt hem aan Land te stappen. Zulks verbaast den Reiziger; hy springt uit het Vaartuig, en houd styf en sterk staande, dat de Duivel aan 't Roer gezeten heeft. Onder de Liefhebbers hoort men veele soortgelyke voorvallen; die eene onnadenkelyke snelheid aanduiden; en ze zullen min ongeloovelyk voorkomen, als | |
[pagina 1380]
| |
Ga naar margenoot+men nagaat, dat de Zeilers dikwerf de inädeming der Lugt ontzeilen; zoo dat ze wel eens genoodzaakt worden den voortgang te stuiten, of 't Vaartuig met een Laveering van den wind af te houden. Eene herhaalde ondervinding heeft my zulks ten duidelykste geleerd, toen ik in Warmonds aangenaame oord zoo veel voorraads voor myne Natuurlyke Historie heb opgezameld, daar ik nu van verstooken ben. In die dagen was aldaar woonagtig de schrandere Werktuigkundige Heer edens, in zyn tyd genoeg bekend door een aantal van fraaie uitvindingen, daar nog eenigen, met verzwyging van zynen naam, mede pronken. Deeze Heer bezat een der fraaiste Ysschuitjes, welken hier te Lande ooit bekend geweest zyn; en daar mede zeilende, nam hy dikwils den eenen of anderen rappen gast mede, om een togtje op de Haarlemmer Meer te doen. Hy zelf was altoos wel toegerust, en op zyn hoede; dan de Knaapen, min bedagt, kwamen doorgaans zoo verkleumd en wel eens ademloos t'huis, dat die Heer op 't laatst moeite hadde om iemand mede te krygen: zelfs heb ik 'er gekend, die, uit dit Zeilvermaak, eene kwynende longekwaal gehouden hebben. Ik maak hier van te eerder gewag, om onze Landzaaten, en vooral de Vrouwen, die in deeze oeffening vermaak scheppen, tegen zulke nadeelige gevolgen te waarschuwen; en de onkundigen te raaden, om zig toch vooral met den rug op zyde van den | |
[pagina 1381]
| |
Ga naar margenoot+wind te plaatsen; dat ervaarenen zeer wel weeten in agt te neemen. Met dit alles staat het by ons nog vast, dat deeze oeffening, die zeker eene onzer konstigsten is, best aan sterke gestellen past. - Voor 't overige heeft men, op zulke zeilpartyen niet zeer te vreezen voor 't gevaar van verdrinken: uit hoofde der snelle vaart, vliegt de Schuit nog al dikwils over eene zwakker plaats; en gebeurt het eens, dat men onverhoeds in een wak zeilt, en door 't Ys heenen zinkt, zoo blyft de Schuit tog dryvende; in welk geval men dezelve, indien men voorzichtig zy, buiten hinder weder op 't Ys kan brengen. Men loopt het meeste gevaar van eene gevoelige tuimeling in 't laveeren: als dan maakt de lange ter zyde uitsteekende plank, die alleen op de beweeging van 't Roeryzer draait, een geweldigen zwaai, by wyze van een halven Cirkel; dezelve verkrygt, by 't wenden, eene geweldige wederwerking, of een sterken schok, die ten kragtigste op het Ys werkt; waar door de Schuit wel eens aan de lyzyde omvalt, of over 't Land heenen vliegt; dat een kundig en handig Stuurman egter door oplettendheid weet voor te komen. Ga naar margenoot+Naast deeze Zeilschuiten op 't Ys, komen hier ook in aanmerking de Priksleden, die van ouds in onze Gewesten zeer gemeen waren, en thans nog niet geheel buiten gebruik zyn. Ze bestaan uit een zeer eenvoudig maaksel: men neemt slegts een | |
[pagina 1382]
| |
Ga naar margenoot+plankje van die breedte en lengte, dat één Man 'er met uitgestrekte beenen, of met de beenen kruiswyze, op kunne zitten. Deeze zitplank steunt op twee ter wederzyde staande plankjes, die van onderen met Yzeren Schinkelen, of Schaatsen, beslaagen zyn. Op zoodanig eene Slede, die somtyds ook keurig beschilderd word, plaatst zig de Prikker in de bovenaangeduide zittende gestalte. Hy houd in ieder hand, ter wederzyde van de Prikslede, een stokje, van onderen met eene uitsteekende Yzeren Pen beslaagen; zynde in 't geheel van die lengte, dat de Prikker dezelven, met een uitgerekten arm, recht op en neder in het Ys kunne prikken. De Prikker, dus toegerust en vaardig, prikt met de stokjes in het Ys, en stuwt zig zelven, te gelyk met het sleedje, door de kragt zyner armen voort. Het sleedje krygt hier door een goeden gang, die telkens, by elken zet, vernieuwd word; en glyd wel dra met zulk eene snelheid over het Ys, dat het, zoo 't door een kundigen bestierd worde, dikwerf voor geen vluggen Schaatsryder agterblyve. Deeze Priksleden zyn meest in gebruik by gebreklyke persoonen, die niet kunnen schaatsryden, en egter in het Ysvermaak willen deelen; mitsgaders by de Liefhebbers van Ganzenschieten. Een Schieter, met zulk een Sleedje laag over 't Ys glydende, kan zig gemaklyk agter de Dyken en Kaden verbergen, zonder vreeze van door die waakende en listige Vo- | |
[pagina 1383]
| |
gels Ga naar margenoot+ontdekt te worden: en dit is een der voornaamste gebruiken deezer Sleden. Eindelyk kan ik hier niet wel onaangeroerd laaten, de byzondere wyze, op welke Ga naar margenoot+de Overmaaschen des Winters over het ys en de wakken weeten te komen, door middel van hunne Sledeschuiten; als zynde eene byzonderheid, die mede tot de vernustige vinding onzer Natie behoort, en waar van, naast onze ondervinding, wy een goed berigt aan den Wel Eerw. Heer ludovicus kluit, Predikant op Zuid-Beveland, verschuldigd zyn. Het is des Winters, gelyk een ieder bezeft, zeer bezwaarlyk, vooral met beslooten water, by dooiagtig Weêr, eenige correspondentie tusschen de Provincie Zeeland en de Overmaasche Landen te houden, uit hoofde van de menigte wakken en stroomschuuringen. Ten einde nu in deeze gewigtige gemeenschap niet te leur gesteld te worden, zoo heeft men uitgedagt zekere Yssleden, die men daar ter plaatse Schietschouwen noemt, en waarin gemeenlyk drie Zitbanken zyn, twee voor de Passagiers, en een voor de Roeijers van de Schouw; zulk eene Schouw is gemeenlyk twaalf voeten lang, en voor en agter eveneens, met gelyke afgesneeden vierkantagtige Stevens, op dat ze, na het geval zulks vereischt, naar begeeren des Bestuurders, nu met de Voor-, dan met de Agtersteven kunnen voortgeroeid worden. Dus handig bestierd wordende, doorgaans door | |
[pagina 1384]
| |
Ga naar margenoot+twee Mannen, zyn ze nu in het water, dan op bergen of velden van ys, dan raaken zy wederom in een wak, dan glyden zy over een gladden baan voort. Zulk eene Sledeschuit sleept men over het Ys heenen, tot dat men aan een wak komt; sluks springt men vaardig in de Slede, en voert dezelve, met een haak, riem of roeispaan in de hand, knaphandig door 't water aan de andere zyde van 't wak. Daar gekomen zynde, grypt de vlugge Overvaarder een sterk touw, springt raps op het Ys, en haalt de Slede, als daar toe gemaakt, en met gladde Yzeren schinkelen beslaagen, met weinig moeite op het Ys. Dus vaart hy van wak tot wak, nu over het Ys, dan door het water, tot dat hy ter plaatze komt daar hy weezen moet. Indien men nu alle deeze oeffeningen, zoo wel tot nut als vermaak, eens aandagtig inziet, zou ik dan wel van grootspraak te beschuldigen zyn, wanneer ik zegge, dat 'er in Europa weinig of geen Volkeren bekend zyn, die, naar de gesteldheid van het Land dat zy bewoonen, meer vernuft en oordeel, dan onze Landzaaten, gebruiken, om zig door kunst eigen te maaken, het geen de natuur hun schynt te weigeren? Door zulk eene vernuftige en werkzaame gesteldheid, heeft de Natie zig van ouds her gedugt weeten te maaken by haare vyanden; die dikwerf met de kleenheid van ons Gewest, en de gewaande mingeoeffendheid van ons denkvermogen den | |
[pagina 1385]
| |
Ga naar margenoot+spot dreeven; doch niet genoeg in agt namen, dat Leeuwen zelfs uit het water te voorschyn kunnen komen, en dat we dus met recht by de spreuk van den Hollandschen Tuinleeuw, Libertas, die der Zeeuwen, Luctor & emergo, voegen. En dit zo zynde, vertrouwen wy den Leezer niet te zullen mishaagen, door hem eene Aftekening van de voornaamste dus ver beschreeven gewoonten mede te deelen; ten einde hem dezelven hier onder 't oog te brengen, waar toe Plaat X, met derzelver Verklaaring, geschikt is. Hier mede zullen wy van dit soort van Hollandsche natuureigen oeffeningen afstappen, zonder ons bepaaldlyk op te houden met het Klootschieten en Kolven over 't Ys, het rollen van sneeuw tot hooge stapels, het maaken van groote Beelden of Gebouwen van Sneeuw en Ysschotsen, het ys breeken, het baanveegen voor de Schaatsryders, en meer dergelyken. Behalven dat deeze byzonderheden meerendeels van te weinig belang zyn om 'er op staan te blyven, zoo worden ze door de benaaming alleen genoegzaam verklaard: en wat wel byzonder het eerstgenoemde, het Klootschieten, betreft, zulks zal nog wel nader te passe komen, in 't geen wy nu voorts over de Balspelen der Natie zullen voordraagen. |
|