Natuurlyke historie van Holland. Deel 3
(1772-1776)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 1145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Twaalfde hoofdstuk.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
baarheid Ga naar margenoot+der Hollanderen te maaken, heeft egter de weetgierigheid van verscheiden Liefhebbers dit stuk al tot een merkelyken trap nagespoord. Wy zullen, gelyk wy met de Huwelyken, om reeds gemelde reden, gehandeld hebben, ook omtrent de Vrugtbaarheid ten kortste te werk gaan; en ons dus wederom van de Lysten der Heeren kersseboom, struyck en anderen, bedienen; met byvoeginge onzer opmerkingen desaangaande. Gaarne wenschten wy dit stuk in zyne volkomenheid te kunnen voordraagen; doch wy zeggen met kersseboomGa naar voetnoot(*), ‘om tot de volkomen zekerheid te geraaken van het effectif getal der Kinderen, jaarlyks in deeze Provintie gebooren, zoude het nodig zyn, dat in alle de Steden en Dorpen opgenomen wierd, uit de respective Registers der Gedoopten, en aantekeningen der Geboorenen, het veritabel getal sederd eenige jaaren: het welk voor een particulier ondoenlyk is’. Dit zo zynde, moeten wy zulks agterwegen laaten; en vinden het deswegen best om ons te bepaalen tot de opgave der naastbykomende Tafelen van dien Heer: te weeten, die geenen, welken op de algemeene verdeeling van Zuiden Noord-holland rusten; die, hoewel ze uit eene calcule opgemaakt, en aan gebre- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken Ga naar margenoot+onderhevig zyn, egter door daar op volgende proeven bevestigd zyn geworden. De eerste algemeene Hoofdverdeeling deezer Tafelen, met letter A getekend, strekt zig uit over al het Land, gelegen ten Zuid-Oosten van den Hollandschen Yssel, die over Ysselmonde in de Maaze valt; en vervolgens ten Zuiden van de Maaze, die langs Rotterdam, by den Briel, in Zee loopt; grenzende aan de Provinciën Utrecht, Gelderland, Brabant en Zeeland. Die generaale Hoofdverdeeling behelst de Steden Dordrecht, Gornichem en Schoonhoven, met den BrielGa naar voetnoot(*); en vervolgens deeze Onderdeelen. I. Het platte Land, gelegen tusschen de Rivieren den Yssel en de Lek; zynde dat van Ysselstein met den Krimpenerwaard, en de daar in en omstreeks liggende Gehugten; die allen opgeteld zyn in onze Geographische Beschryving, welke na genoeg hier mede overéénkomt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+II. Het platte Land, gelegen tusschen de Lek, de Maaze, de Waal, en het Geldersche; waarin voornaamlyk het Land van Vianen, het Graafschap Leerdam, het Land van Gornichem, de Alblasserwaard, en 't Land van Liesveld. III. Het platte Land, gelegen tusschen de Waal, de Maaze, het Brabandsche, den Biesbosch, en het Haringvliet, tot in Zee; behelzende dus Loevestein, het Land van Altena, dat van Heusden, de Langestraat, en 't geen voorts langs den Brabantschen Zoom gelegen is; als mede de Eilanden Overflakkee en Goedereede. IV. Eindelyk, het platte Land, gelegen tusschen den Biesbosch, de Maaze, die voorby Dordregt en Rotterdam loopt, het Hollands-Diep en Haringvliet, tot in de groote Zee; zynde hiertoe betrekkelyk het Eiland van Dordregt, het Land van Stryen, het Land van Putten en Voorn, dat van Ysselmonde en Rhoon, met Rozenburg en Blankenburg. De tweede algemeene Hoofdverdeeling, letter B, bevat de Steden Haarlem, Delft, Leiden, Amsterdam, Gouda en Rotterdam, met Schiedam, en vervolgens deeze Onderdeelen. I. Het platte Land, van omtrent het Huis Marquette af, tot Hillegom ingeslooten; en wyders het geene tusschen het Y, het Huis Zwanenburg, en 't Haarlemmer-Meer ligt; benevens de Landen aan den Duinkant, en de Zee, in die Streek gelegen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+II. Het platte Land, van Lisse af, tusschen het Haarlemmer-Meer en de Zee, en voorts geheel Rhynland. III. Het platte Land, tusschen het Y, het Huis Zwanenburg, en 't Haarlemmer-Meer, tot den Overtoom, in den Slooterban; met geheel Amstelland, het Kwartier van Weesp, Muiden en 't Gooiland. IV. Het Waterschap van Woerden, het Kwartier van Oudewater, en 't geene verder tusschen den Binnen-Yssel, den Rhyn, en de Gouwe, buiten Rhynland, gelegen is. V. Geheel Schieland en Delfland, (buiten Haagambacht;) wyders het platte Land, gelegen tusschen de Gouwe, den Yssel, de Maaze of de Merwede, de groote Zee en den Rhyn; wordende Rhynland hier uitgezonderd. VI. Eindelyk, 's Graavenhage, met Haagambagt en Scheveningen. De derde algemeene Hoofdverdeeling, letter C, bevat geheel West Vriesland en het Noorder-Kwartier; waarin gelegen zyn, de stemmende Steden, Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen, Edam, Monnikkendam, en Medenblik, met Purmerend, en vervolgens deeze onderdeelen. I. Het platte Land, van omtrent het Huis Marquette af, tusschen de Noord-Zee en de Zuider-Zee, de Langereis, den Berkmeerder Dyk, de Noordwester Beemster Ringsloot, en het Marker-Meer, ten einde van den St. Aagtendyk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+II. Het platte Land, gelegen tusschen de voorschreeven Langereis, den Berkmeerder-Dyk, de Schermer- en Beemster Ringslooten, met den Oudendyk ter eene, en de Zuider-Zee ter andere zyde. III. Het platte Land, gelegen van de Zuider-Zee af, tusschen den voorschreeven Oudendyk, de Noordwester Beemster Ringsloot, den Dyk benoorden het Wormerveld, het Marker-Meer en den St. Aagtendyk, aan den eenen, het Wyker-Meer,het Y, het Pampus, de Goud-Zee en de Zuider-Zee aan den anderen kant. IV. Eindlyk de Eilanden Texel, Wieringen, Vlieland, ter Schelling, Ens, Urk en Marken. In deeze Verdeelingen nu worden de benoemde getallen van geboorenen, op byzondere ondervindingen, en eene goede menigte van Geboorte Lysten, die wy hier kortheidshalven overslaan, berustende, tot Ga naar margenoot+bepaalende getallen gebragt; welken wy, om ze beknopt in eens te kunnen zien, in een éénbladig Tafeltje hier nevens voordraagen. Op den grondslag deezer tellingen stelt Ga naar margenoot+de Heer kersseboom, dat, zo menigmaal als 'er in deeze Provincie een Kind gebooren word, de massa van 't geheele Volk is 35. Zulks vaststaande, is het baarblyklyk, dat 'er, zynde het begroote getal der leevendgeboorenen 28000, in deeze Provincie daadlyk 980,000 Zielen leeven; als het product van 28000 met 35 vermenigdvul- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 1150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
STELKUNDIGE TAFEL.
Om met een opslag de naastkomende hoeveelheid der Geboorenen in Holland te kunnen beraamen; volgens den Heer W. KERSSEBOOM. Deeze drie algemeene Optellingen, saamgenomen, geeven het getaal van 28000 Kinderen, die, in Holland en West-Friesland, naaststelbaar, jaarlyks zouden gebooren worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
digd. Ga naar margenoot+Deeze berekening heeft na genoeg het gewigt van eene aanneemelyke beraaming: dog nadien men zig, gelyk de Heer paludanus zeer wel aanmerkt, altoos meer of min verlegen vind, met de Vreemden, de Jooden, en zekerlyk een groot getal van zulken, die vóór het toedienen van den Doop gestorven zyn, zoo kan zulk eene beraaming voor niet volledig gehouden worden, en 't is niet waarschynlyk, dat men dezelve immer volledig zal kunnen maaken. Ga naar margenoot+Even weinig kan men, uit het voorheen opgegeeven getal der Huwelyken, het naast-denkelyk getal der Geboorenen met genoegzaame naauwkeurigheid bepaalen; alzoo 'er geen regelmaatige gissing, over de vrugtbaare of onvrugtbaare Huwelyken, te maaken is. Edog, indien 't my geoorlofd zy hier omtrent eens te gissen, zal ik, myns oordeels, het getal niet verkleenen, wanneer ik vooronderstelle, dat een vierde van de door ons opgegeeven 124902 getrouwde Paaren jaarlyks vrugtbaar zyn; en dus voortbrengen, 31225, leevende Kinderen, met de Tweelingen door één geslaagen. Naar deeze ruwe rekening zou myn gegiste getal al vry na komen aan de bovengemelde beraaming van 28000 Kinderen. Men moet wyders, dit onderwerp nagaande, hier vooral niet uit het oog verliezen de volkrykheid van ons Land. Deeze zou ons zekerlyk, indien men alle de behoorlyke Lysten by elkander had, zoo | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ik vast vertrouwe, een grondslag ter berekeninge van eene nog vry grooter menigte van Kinderen, welken hier te Lande jaarlyks gebooren worden, opleveren. Ook twyfel ik 'er niet aan, of men mag onze Landzaaten wel onder de Vrugtbaarste Volken van Europa stellen. De blyken hiervan zyn, met opzicht tot de groote Steden, niet schaars: men vind ze ten overvloede in het reeds aangehaalde Werk van den Heer suszmilch; werwaards wy den Leezer wyzen, om dat het van te veel omstags zou zyn, wanneer wy ons met het nagaan deezer vergelykingen ophielden. Uit dien hoofde vinden wy ons ook eenigermaate genoodzaakt, om af te zien van eene nadere opgave van 't getal der geboorenen, in veele byzondere plaatsen van ons Vaderland, ter aanduidinge van de verschillende Vrugtbaarheid, zo verre men dezelve daar uit zou mogen afleiden. En wy laaten zulks te gereeder vaaren, om dat de weetgierige Leezer het zelve, met weinig moeite kan nagaan, in de bekende aantekeningen van den Heer struyck. Men zal uit dezelven, om dit egter nog kortlyk te melden, gereedlyk kunnen opmaaken, dat ik niet geheel mistaste, wanneer ik, (de hooge Zuid-hollandsche Streeken, met die geenen, welken beneden, dat is, by Noordholland liggen, vergelykende,) beweere, dat 'er Streeken in ons Land zyn, die anderen in deeze vrugtbaarheid overtreffen. Ook zal eene oplettende beschouwing dier | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+aantekeningen, met eene naauwkeurige vergelyking der Lysten van den Heer kersseboom, den Leezer, overeenkomstig met het geen ik in de voorige Hoofdstukken, hier en daar, wegens de Vrugtbaarheid van deeze en geene Streeken bygebragt heb, niet alleen dat verschil van vrugtbaarheid toonen; maar hem tevens doen zien, dat het vooroordeel, als of onze wateragtige Noord-hollandsche Streeken onvrugtbaarer zouden zyn, dan 't hooger Zuid-hollandsch Gewest, niet bestand is, tegen een naauwkeurig onderzoek. Men zie deswegens nog de in alle deelen leezenswaardige Verhandeling van den Heer paludanus, over het Ga naar margenoot+getal der Inwoonderen in en om Alkmaar; welke ons toont, dat Alkmaar geen minder aantal van Kinderen oplevert, dan andere plaatsen. Want terwyl de Heer kersseboom stelt, dat 35 Persoonen 's jaarlyks één Kind voortbrengen; zo heeft de Heer paludanus, uit echte Lysten opgemaakt, dat 29 Persoonen binnen Alkmaar 's jaarlyks één Kind voortgebragt hebben. Daar benevens wyst ons de Heer paludanus, onder veele andere welberedeneerde aanmerkingen, in die Verhandeling aan, hoe het bykome, dat men, in de Noord-hollandsche Streeken, onder een byna gelyk, of zomwylen een minder, getal van Inwoonderen, een meerder getal van Geboorenen vind. Te West-Zaandam, by voorbeeld, kwamen, volgens de berekening van den Heer struyck, uit 6315 Menschen jaar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lyks Ga naar margenoot+ter waereld 254 Kinderen; en te Oost-Zaandam gaf een minder getal van 6241 Menschen 282 Kinderen. Zulks schynt in deeze plaatzen, die zo na by elkander liggen, en slegts door de Rivier de Zaan gescheiden zyn, een minderen en meerderen trap van vrugtbaarheid aan te duiden. Dan men heeft dit verschil, gelyk de Heeren struyck Ga naar margenoot+en paludanus wel aanmerken, niet toe te schryven aan eene mindere of meerdere Vrugtbaarheid der Vrouwen; of zulks te verklaaren uit meer soortgelyke wonderlyke vooronderstellingen: nadien 't alleen daaruit ontstaat, dat 'er op de eene plaats, onder een zeker getal van Menschen, meer getrouwde paaren gevonden worden, dan op de andere. Wy twyfelen mede in geenen deele, of men het verschil in 't getal der Geboorenen, dat nu en dan in onze Steden plaats heeft, niet grootlyks hier uit hebbe af te leiden. Wy erkennen dit gereedlyk; maar vorderen tevens, en, naar ons inzien, met het hoogste recht, dat men ons ook toestaa, dat de Zeden, de Gewoonten, de Handel, de Aart, de Spyze en Leevensmanier, te gelyk zeer veel nadeels aan de gemeene Vrugtbaarheid van de eene of de andere plaats kunnen toebrengen. Dit is een natuurlyk gevolg dier omstandigheden; schoon de evenredigheid, ten aanzien van het geheele Volk, of liever, van het Menschelyk Geslagt, bestendig beklyve. 't Kan toch niet missen, als eene byzondere plaats | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+voor een tyd, en dikwerf jaaren agter elkander, aan byzondere Ziekten en Sterften onderhevig is, of zulks moet een nadeeligen invloed op de Vrugtbaarheid hebben. Ingevolge deeze stellinge, houde ik het daar voor, ten minste als Geneesheer spreekende, dat de Vrugtbaarheid, onder onze gezondste Landzaaten, Streeken en Steden, sterker is, dan in de ongezonde of kwynende plaatsen; 't welk niemand my zal ontkennen, en dat ik in 't vervolg nader hoop te betoogen. Wy geeven derhalven deeze onze aanmerking niet op, tot eene volstrekte gevolgtrekking over het gantsche Menschdom; waar omtrent wy ten volle overtuigd zyn, dat 'er eene genoegzaame evenredigheid over 't geheel plaats heeft: maar hebben hier mede het oog op de verschillendheid der Inwoonderen, en der Streeken van ons Gewest: dat in een zoo kleen gedeelte Lands, zoo Volkryk, en zoo digt bewoond, zekerlyk verscheiden opmerkingen aan de hand geeft, welken de aandagt van Vaderlanders en Vreemden ten uiterste verdienen. Wat wyders de Vrugtbaarheid onzer Hollandsche Vrouwen, wel byzonder in het voortbrengen van Twee- en Drielingen, aangaat, het komt my voor, dat zulks hier te Lande zo ongemeen niet is, als men gewoonlyk denkt. Herhaalde opmerkingen schynen my grond te geeven, om te denken, dat eene Vrouw, vooral onder 't Landvolk, die eenmaal twee Kinderen te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+gelyk ter waereld gebragt heeft, in 't vervolg meermaals Tweelingen baart, ja veelligt tot Drielingen overgaat. Ik schryf dit niet toe aan eene byzonderheid der Natie; want het heeft ook elders plaats; maar geef het op als eene aanmerking der natuurkundige overweeginge waardig: voor zoo verre hier uit blykt, dat de gestellen der Vrouwen, en derzelver bezwangering in deeze gevallen, gewis byzonder moeten zyn; het zy men deeze bezwangering gelykstondig, of by overbevrugting, (superfoetatie,) wille stellen. Ga naar margenoot+De geleerde zuszmilch verhaalt, als iets ongemeens, de byzondere Vrugtbaarheid van een Huwelyk in Berlyn; alwaar eene Vrouw haaren Man, in den tyd van 4 of 5 jaaren, met negen Kinderen verrykte; brengende, in dien korten tyd, driemaal Tweelingen, en eens Drielingen, voort. Het geval is byzonder; dog het is op verre na zoo zeldzaam niet, als het geen ik, met volle zekerheid, hier myne Leezers kan mededeelen. - Ik heb de volgende egte geschiedenis ontvangen, uit den mond van een nog leevend persoon, die 'er betrekking toe heeft, en dezelve is wyders door leevende en zekere Attestatiën bevestigd; ze luid, volgens opgegeeven Attestatie, aldus: ‘Jacob Kreket, getrouwd zynde met Johanna van Rheenen, toen dezelve den ouderdom had van vier- en dertig Jaaren, zoo heeft bovengenoemde Johanna, in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+het eerste jaar van haar Huwelyk, verwekt, t'eener dragt, vier Kinderen, drie Zoonen en eene Dogter; dewelken, by den Heiligen Doop, zyn genoemd Abram, Isaäc en Jacob. De Dogter dood gebooren zynde, hebben deeze drie Zoonen drie weeken te samen geleefd; waar na 'er twee gestorven zyn; te weeten Abram en Isaäc. Jacob, de ondertekenaar deezer Attestatie, leeft nog, in den ouderdom van zes- en veertig jaaren, en is thans Gaarder, Schoolmeester en Voorzanger in den Dorpe van Voorhout’. Na deeze geboorte van vier Kinderen, heeft de gemelde Vrouw, agtervolgende, gebaard, driemaal drie, vyfmaal twee, en tweemaal één, allen Zoonen. Zy heeft haar laatste Kraambedde gehouden te Voorhout, bereikende den ouderdom van vyftig jaaren. Dus heeft bovengenoemde Johanna van Rheenen, binnen vyftien jaaren voortgebragt, vyf- en twintig Kinderen, die meerendeels byéén geweest zyn; en als men de vier eerste Kraamlegers by elkander neemt, binnen den tyd van vyf jaaren, dertien Kinderen. Ook heeft de gemelde Zoon Jacob Kreket, by zyne Vrouw, mede Tweelingen verwekt gehad. Wyders, (en dit is zeer aanmerkelyk) zyn de Zusters van de voorschreeven Johanna, met naame Petronella, en, zoo Jacob Kreket meendeGa naar voetnoot(*), Geertruid, alle drie van eenen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Vader en eene Moeder, niet minder vrugtbaar geweest. Petronella gaf haaren Man, t'eener dragt, drie Kinderen, en teelde, by vyf Mannen, drie-en twintig Kinderen: dog de laatstgenoemde Zuster baarde slegts eenmaal, en bragt te gelyk ter waereld zes KinderenGa naar voetnoot(*); waarvan 'er vier in 's Graavenhage, in de Protestantsche Gemeente, gedoopt zyn. Deeze drie Gezusters, te gelyk zwanger zynde, hebben met haar drieën, in den tyd van één jaar, dertien Kinderen voortgebragt. Dit alles heeft Jacob Kreket, als Zoon van opgenoemde Johanna, in tegenwoordigheid van Getuigen, bevestigd; en is, nog leevende, gewillig, om zulks ten allen tyde te bewaarheden. Het geval is daar benevens by veele geloofwaardige Lieden bekend; vooral onder de Haarlemsche en Leidsche Schippery, en anderen, die dagelyks van Leyden en Haarlem met de Trekschuiten heen en weder vaaren. Ook heb ik zelf de gemelde Vrouw meer dan eens gesprooken, en haar het geval hooren verhaalen; dog het dagt my wel der moeite waardig, my hier nog van het leevende getuigenis haares Zoons te bedienen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Terwyl dit blad nog onder de Pers was, vond ik, in een zeer nuttig, onlangs uitgekomen, Werkje, getyteld: Verzameling van naauwkeurige Lysten, enz. betreffende 's Graavenhage, een Verhaal van dergelyke geschiedenis, in 's Graavenhage of Haag-Ambagt, eigentlyk te Scheveningen; welk geval wy, om deszelfs merkwaardigheid, nog by het voorige zullen voegen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Michiel Willemze Kuiper, en Geertruy Roozendaal, nagelatene Kinderen van Kniertje Gerbrands, zeggen:‘Dat haare voornoemde Moeder eerst is gehuwt geweest met Willem Jacobs Kuiper, en daar by heeft geprocreëert drie Kinderen, waar van de twee laatste Tweelingen zyn geweest, en dat eenige weeken voor die Verlossing haar voornoemde Man met een Pinkje was verongelukt. Dat haar voorn. Moeder andermaal was gehuwt met Simon Arentze Roozendaal, en daar by hadde geprocreëert, eerst Tweelingen, vervolgens op den 5. January 1719 was verlost van vyf voldrage Kinderen, zynde Meisjes, en een onvoldrage, 't welk men konde onderscheiden van wat Sexe 't zelve was, en van welke gemelde vyf kinderen, een dood, en vier leevendig waren geboo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ren, Ga naar margenoot+welke laatste des anderen daags, den 6 dito, ongedoopt, zyn overleden; en dat naderhand dezelfde Kniertje Gerbrands nog vier Kinderen gehad heeft, waar van de twee laatste Tweelingen zyn geweest; zynde haar laatstgemelde Man, mede, gelyk de eerstgemelde, eenige weeken voor haar verlossing van gemelde twee Kinderen, met een Pinkje verongelukt, waar na gem. Vrouw in het Gasthuis gealimenteert, en aldaar in het jaar 1762, in de maand April, overleden is. ‘De voorsz. vyf Kinderen zyn in de Kerk op Scheveninge begraven, en 't geval is op de Sark te leezen’. Nadien nu deeze geschiedenis zeer veel overéénkomst scheen te hebben met het verhaal van Jacob Kreket, zoo geraakte ik in twyfel, of het niet wel het zelfde geval mogte zyn. Dit bewoog my, andermaal gemelden Kreket te gaan zien, om hem myn proefblad, benevens het verhaal uit het opgenoemde Werkje, voor te leezen, en hem deswegens te ondervraagen, in tegenwoordigheid van verscheiden Lieden. By die gelegenheid betuigde gemelde Kreket, dat hem dit geval van Scheveningen zeer wel bewust was; dan dat het geen betrekking tot zyne Familie had; dat zyne Moeder en Moei, uit het hooge gedeelte van Zuid-holland, by 's Hertogenbosch geboortig, met geen Visschers getrouwd geweest waren. Wyders verhaalde hy ons nog, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+hoe 't hem geheugde, dat hy, een Kind zynde, met zyne Moeder van Delft op Rotterdam gevaaren was, en dat deeze Scheveningsche Vrouw zig toen insgelyks in de Schuit bevond. Beide de Vrouwen, zeide hy, verhaalden elkander, naar de manier der Wyven, hoe 't hun gegaan was, en myne Moeder herinnerde zig toen ook het geval van haare Zuster. De Schipper, dit gesprek dier Vrouwen aanhoorende, onthaalde haar vervolgens met Wyn; als hebbende twee Vrouwen te gelyk scheep, die by uitstek vrugtbaar waren. Voorts zou men, op het berigt van Kreket aangaande, uit zyn leeftyd, en zyne opgave, dat zyns Moeders Zuster, in 't zelfde jaar, toen hy gebooren was, ook haare zes kinderen gebaard had, moeten besluiten, dat de gevallen verschillen: want de Berigter nu 44 jaaren oud zynde, en de Scheveninger geboorte in den jaare 1719 voorgevallen zynde, zou 'er een tydsverschil van ongeveer elf jaaren plaats hebben. Wy deelen deeze gevallen mede, volgens de aanneemelykste berigten, en op 't verhaal van de naaste Bloedverwanten; zonder 'er iets by of af te doen; en oordeelen het zeer aanmerketyk, dat het eene en 't andere geval omtrent denzelfden tyd geschied is. Gevallen van die natuur, schoon geheel buiten den gemeenen regel, zyn egter van eenig gewigt, en vorderen onze opmerking | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+in 't beschouwen der Natie; onder welke zy, gelyk de Heer suszmilch, uit het door hem bygebragte geval, besluit, ‘eene ongemeene vrugtbaarheid te wege zouden brengen, indien zy, onder een Volk, zoo gemeen waren, als zy nu zeldzaam zyn’. Intusschen is 't egter met de zaak zoo geleegen, dat, hoewel dusdanige geschiedenissen onder de zeldzaamen gebragt moeten worden, de geboorte van Twee- of Drielingen nogthans hier te Lande niet gantsch buitengewoon te noemen zy. Nu en dan valt het, zoo in Zuid- als Noord-holland, nog al eens voor, dat 'er drie, t'eener dragt, gebooren worden; en de Tweelingen zyn, althans in de laatstgemelde Streek, al vry gemeen. Volgens de nadere ontdekkingen van den Heer struyck, mag men redelyk gegrond stellen, dat 'er, onder de 72 gedoopte Kinderen, een paar Tweelingen gevonden word. En dat deeze evenredigheid ook na genoeg plaats heeft in andere Gewesten; des men onze Landzaaten, ook ten dien opzichte, niet zwakker of min vrugtbaar, dan veele andere Natien, vindeGa naar voetnoot(*). Het ontbreekt ons tot nog aan volkomen Lysten, om zulks recht naauwkeurig na te gaan; dog het is te vermoeden, dat men het getal der Twee- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lingen, Ga naar margenoot+indien men eens behoorelyke Lysten uit alle onze Dorpen by elkander had, nog aanmerkelyker zou vinden; en dat men, op 65 a 70 gedoopte Kinderen, wel een paar Tweelingen rekenen mag. Voorts merkt de Heer suszmilch nog aan, dat deeze Kinderen, voor het grootste gedeelte, in korten tyd, weder sterven. En dit is, ten aanzien van de drie-vier-en vyflingen, wel waar; doch ten opzichte der Tweelingen geloof ik niet, dat zulks in Holland doorgaat; ik meen althans, raakende die geenen, welken ik gekend heb en nog ken, te hebben opgemerkt, dat hun sterflot ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lyk Ga naar margenoot+staat met dat der eeniggeboorenen. Men kan dus de Twee- en Drielingen niet onder de volstrekt zeldzaamen rekenen; maar als het getal, volgens de verhaalen, t'eener dragt hooger loopt, dient men wel wat omzigtigheid te gebruiken, eer men 't als geloofwaardig aanneemt. Wanneer leegwater, in zyne Kleyne Chronycke, onder eenige notabele stuxkens, gewag maakt van eene Overzeesche Vrouw, welke driemaal agter elkander zeven Kinderen t'eener dragt, en dus, in drie Jaaren, eenen twintig Kinderen, ter Waereld gebragt had; ziet men 't aan voor eene vertelling, welker geloofwaardigheid twyffeling onderhevig is. Op het verhaal, raakende de 365 Kinderen der Gravinne van Hennenberg, te Loosduinen gedoopt, stelt men de geloofwaardigheid ter zyde; en vind het waarschynlyk, dat hier eene woordspeeling Ga naar margenoot+plaats heeft, gelyk wy alvoorens gezegd hebben. Dan als albertus magnus ons verhaalt, dat eene Vrouw in Duitschland, door eene Miskraam, 22 Kinderen, wier Lichaamen reeds gevormd waren; eene andere 70, en nog eene andere wel 125 Vrugten, omtrent een vinger lang, kwyt geraakte, bezeft men terstond dat hier eene ontzaglyke vergrooting, en de loogenzugtige grolziekte, die by albertus magnus meermaals gevonden word, plaats heeft. Maar met dit alles blyft in bedenking, of niet miswassen en misgeboorten eenige aanleiding gegeeven mogen hebben, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+tot zulk soort van berigten: 't is zeker niet onmogelyk, dat men daar door eenigzins in de maaling kan geraaken. Tot een bewys hier van strekke de misdragt, of de wangeboorte eener Amsterdamsche Vrouwe, welke ons de beroemde Ontleedkundige fredrik ruischGa naar voetnoot(*) afgebeeld heeft, in zyne derde en vierde Plaat van het Derde Deel, het tweede Anatomische Kabinet. In de derde Plaat vertoont ons die groote Ontleedkundige een Kind van zes of zeven Maanden, met een Waterhoofd gebooren; en in de vierde geeft hy ons vyf verschillende Figuuren, welke allen tot één Moederkoek behoord hebben, en te gelyk met het voorschreeven Kind gebaard zyn. De origineelen bestonden uit ‘een byzonder vreemde substantie, vervult met veele Kinderkens, omtrent van drie maanden’. Deeze Kinderkens, of liever derzelver overal verspreide deelen, schynen een bewys aan de hand te geeven, voor de mogelykheid van zeer veele Kinderen t'eener dragt. Wy staan hier voor stil, en beoordeelen 't niet; doch het schynt ons, onder verbetering, toe, dat men zulks hier uit niet te spoedig behoort af te leiden. Elk afzonderlyk beentje of armpje is tog geen bewys voor een afzonderlyk Kind; en dus zyn dan alle | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+de byzondere deelen nog voor zoodanig een aanmerkelyk natuurlyk getal van Kinderen niet te houden. 't Is den Natuurkundigen te over bekend, hoe de verplaatsing der deelen, door ongelukkige omstandigheden, in de bevrugting, of in den aanwas der Vrugten, eene verbaazende menigte van Wanschepsels te wegen kan brengen; waar door niet alleen de voeten, maar ook de vingeren, op verschillende afstanden, uit hunne Gewrigten verzet zynde, de allervreemdste Weezens vormenGa naar voetnoot(*). Wy kunnen, uit dien hoofde, zulke afleidingen niet onder de geregelde geboorten betrekken; en zullen 'er ons derhalven niet verder mede ophouden; zoo min als met andere misdragten, wanschepsels, en verminkte Kinderen, die nu en dan in deeze Landen gebooren worden. Wy laaten dit over voor de zodanigen onzer Geneesheeren en Ontleedkundigen, die het spoor van den beroemden ruysch volgen; en hunne Afbeeldingen van veele wonderlyke Figuuren, met naauwkeurige beschryvingen, als pronkstukken in de Schriften der loflyke Maatschappyen plaatsen. Door deezen hunnen arbeid agten wy ons hier van te meer ontslaagen; en oordeelen het in dit ons Werk te onnoodiger, daar wy ons de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Les van den grooten albinus herinneren; te weeten; dat, zoo men eens beweezen heeft, dat 'er in de Baarmoeder eenig wanstallig deel kan voorkomen, zulks ook in alle andere Deelen plaats kan hebben. Liever willen wy, ons by de gezonde en welgeschapen Vrugten onzes Lands houdende, den Leezer, ten bewyze van de uitgestrekte vrugtbaarheid en kragt van voortteeling onzer Landzaaten, nog kortlyk melden, hoe 't voor deezen in Holland, dat ook nu nog wel plaats heeft, niet zeldzaam was, Echtgenooten te vinden, die uit hun echte Zaad, tot honderd, en meer, Telgen beleefden. Het Huisgezin van Klaas Jansz. Eriks, en deszelfs Vrouw, Aagt Willems, te Barsingerhorn, verdient deswegens eene byzondere melding. Dit echte paar, naamlyk, zag het getal der Kinderen en verdere Nazaaten, uit hun voortgekomen, tot honderd agt- en twintig toeneemen. Gemelde Eriks overleed, in 't jaar 1683, in den ouderdom van 86 jaaren en 5 dagen, en zyne Vrouw stierf, in 't jaar 1687, oud zynde 89 jaaren en 6 maanden. Een Lykgedicht, op het overlyden deezer oude Lieden diestyds gemaakt, geeft ons het volgende berigt van dit talryke Geslagt. Wat had hy met zyn Vrouw van God ook wel een zegen:
Thien Kind'ren hebben zy met vreugde hier verkreegen;
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Zy leefden in den Egt ruim drie- en sestig Jaar,
In welken tyd in 't huys geen eene Doode waar.
Hun Kind'ren te zaam die zagen zy met eeren,
By beyd' hun leeven noch zo wonderlyk vermeeren:
Dat slegt van deeze thien een tagtig kwamen voort,
Waar heeft men byna ooit van deez'-gelyk gehoord?
Van deezen wederom zeer veele dat 'er Trouwden,
Die bragten metter tyd, by 't leeven van de Ouden,
Nog agt- en dertig meer, zo dat dit gantsch Geslagt
Tot honderd dertig toe alreede was gebragt:
Niet dat dit groot getal toen leefde al te zamen:
O neen! maar ziet, zo veel van hen ter Weereld kwamen.
Dit hebben zy beleefd, dit hebben zy gezien,
Dat zulk een groote Vrugt kwam spruiten uit hen Liên.
Nog aanmerkelyker voorbeeld hier te Lande, is het geval van Dirck Jonge Jansz. van Zoetermeer, gehuwd met Commertje Jans Cocken; welke Vrouw, na dat zy, in den jaare 1574, Weduwe was geworden, haaren Man, tot in den jaare 1602, overleefde, en, naar luid van zeker daar op gemaakt Versje, byéén gezien heeft, een getal van 181 Kinderen, Kinds-Kinderen, en Kinds-Kinds-Kinderen. Dit talryke nageslagt, zonder dat hier by de aangehuwde Mans of Vrouwen gerekend zyn, was zoo opmerkelyk, dat het Pieter Lourisz. van Hoorn, getrouwd met Annetje Klaasz. Knynenburg, bewooge, om de kosten te doen, van alle die afstammelingen, naar het lee- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ven, Ga naar margenoot+te laaten schilderen. Dit is ter uitvoeringe gebragt, door den beroemden Schilder berkheyde; denkelyk door jobGa naar voetnoot(*), die zig meest op het Pourtretschilderen toegeleid heeft: de Tronietjes zyn veelal door mishandeling wat gesleeten; dog men ziet 'er den Meester duidelyk in doorstraalen. Het geheele stuk na te volgen, en in ons Werk over te neemen, zou niet wel doenlyk zyn; dan uit overweeging van de zeldzaamheid der zaake, en van 't nut dat men 'er uit trekken kan, heb ik 't raadzaam geoordeeld, de naamen der Familiebeelden, in eene hier bygaande Tafel op te geeven. Ik heb dezelven in die orde geplaatst, zoo als zy in de Schildery staan, en de Versjes, of Byschriften, letterlyk gevolgd. Men ziet dus de eigen Kinderen, in twee recht opgaande ryen van naamen, aan den oorspronglyken Stam verbonden; vervolgens, uit ieder byzonderen Zoon of Dogter, de Kinds-Kinderen, ter zyde van hunnen Vader of Moeder, geplaatst; en voorts boven ieder derzelven de Kinds-Kinds-Kinderen, met de letteren K. en M. getekend. De afbeeldsels der laatsten waren in 't stuk niet met naamen voorgesteld; dog men kon de Sexe klaar genoeg uit de Hulsels afneemen; en dezelve is hier door de bovengenoemde letters K. Knegt- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
je, Ga naar margenoot+en M. Meisje, aangeweezen: in alles overéénkomstig met de schikking in het stuk zelve. De reden die ons, na ryp overleg, tot het drukken deezer Tafel bewoogen heeft, is wel byzonder deeze; om dat wy, met betrekking tot de evenredigheid der geboorten van Meisjes en Knegtjes, in dit enkele Geslagt, by opklimming, de verbaazendste evenredigheid dier geboorten bevestigd vinden. Indien de geleerde suszmilch, of andere opmerkzaame Schryvers over dit onderwerp, deeze Schildery gezien hadden, of op dit denkbeeld, ten aanzien van een enkel Geslagt, gevallen waren, zy zouden zulks zekerlyk niet ongemerkt voorbygestapt hebben. Men ziet 'er althans, in den eersten opslage, vry blykbaar uit, dat, onder de Kinderen, uit de Manlyke Sexe voortgeteeld, dikwerf het getal der Knegtjes dat der Meisjes te boven gaat; waar tegen, onder de Kinderen, uit de Vrouwlyke Sexe van deezen Stam, de Meisjes veelal, in vry merkelyken getale, de Knegtjes overtreffen; zoo, nogtans, dat het nu en dan wel eens eenige uitzondering dulde; gelyk eene nadere beschouwing zal toonen. Het getal der Vrouwlyke Sexe, van de eigen kinderen, is, in dit byzonder Geslagt, juist gelyk aan dat der Manlyke; als bestaande uit zes gehuwde Zoonen en zes gehuwde Dogteren, dus twaalf in 't geheel; zynde de dertiende, nog Vryer gestorven, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 1170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+hier buiten gesteld. Ter ophelderinge van 't merkwaardige in derzelver voortplanting, zullen wy gebruik maaken van de volgende vier tellingen, die wy met A. B. C. D. onderscheiden. Van den oudsten Zoon beginnende, heeft men in Tafel A.
Hier onder staat eens by Jonge Jan Dirkze Cock, het getal van Knegtjes en Meisjes gelyk, onder 4 Kinderen, en eens staat by Adriaen, onder 7 Kinderen, een vyftal van Meisjes tegen twee Knegtjes. Dus overtreft, onder de overige vier van de zes Broeders, het getal der Knegtjes dat der Meisjes ruim de helft, dat is, uit vier Broeders tegen twee, komen 17 Knegtjes tegen 8 Meisjes; en by den vyfden Broeder staat het getal gelyk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Onder de Vrouwelyke Sexe heeft men in Tafel B.
Hier onder staat eens by Jonge Maertje Dirck Jannen het getal gelyk, en onder de overige vyf Zusters is het getal van Meisjes juist nog eens zo veel als dat der Knegtjes; terwyl het getal der Khegtjes ruim zoo veel grooter is by de vier Broeders. Men kan hier uit niet ongegrond gissen, dat, onder een gelyk getal Zusters en Broeders, de Manlyke Sexe meerder Knegtjes, en de Vrouwlyke meer Meisjes voortbrengt. Men zou dit zekerlyk nader kunnen bepaalen, indien men, ten aanzien van dit Geslagt, wist, hoe het met de aangehuwde Mans en Vrouwen gelegen was; dat is, hoe veel, al of niet, dezelven ook Broeders en Zusters gehad hadden, en hoe 't met derzelver Vrugtbaarheid stond. Dit niet weetende, schynt zig hier eene gewigtige zwaarigheid op te doen; dewyl de voortteeling der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Kinds-en Kinds-Kinderen van dit Geslagt niet van deszelfs Telgen alleen afhong; maar de aangehuwde Mans en Vrouwen mede de Vaders en Moeders geweest waren, die tot deeze Voortplanting behooren. Dit heeft zeker zyne zwaarigheid. Dan, dewyl in dit Geslagt een eenslagtige oorsprong ligt, beide in de eigen Zoonen en Kleinzoonen, mitsgaders in de Dogteren en Kleindogteren, zoo kan en mag men, natuurkundig redeneerende, de doorgaande Vrugtbaarheid deezer Geboorten, als eigen en opklimmende, in zyn eigen wortelstam aanmerken. Men mag derhalven de bykomende aangehuwden, zonder derzelver eigen kragt ter voortteelinge te ontkennen, hier houden, voor zulken, die den eigen Stam opwekken en koesteren. Men heeft vryheid om dit stuk anders te begrypen; maar deeze bedenking, ten dien opzichte, kan, op de voorschreeven wyze, aan ons niet ontzegd worden. 'Er straalt dus, gelyk 'er eene evenredigheid onder de eigen Kinderen van Dirck Jonge Jan plaats heeft, eene zeer nabykomende evenredigheid onder derzelver Kinds-Kinderen door; waar onder egter het getal der Meisjes dat der Knegtjes te boven gaat; zynde als 37 tegen 32, en dus vyf meer. Dog dit verschil schynt egter maar van één Huwelyk af te hangen, naamlyk van dat van Jonge Maertje Dirck Jannen; die, tegen Ouwe Jan Dircksz. Cock overstaande, maar twee tegen agt Kinderen ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
teeld Ga naar margenoot+heeft: of ook van Jonge Jan Dircksz. Cock, tegen Kryntje Dirck Jansz. overstaande, die zes tegen vier heeft. Dan allerwaarschynlykst zullen de laater en vroeger aangegaane Huwelyken 'er mede eenig verschil in veroorzaakt hebben: ook staan hier de leevende Kinderen slegts bekend; en waarschynlyk zullen 'er, buiten deeze, wel jong gestorven zyn: dat men met rede mag vastslellen. Maar 't zy hier mede zoo 't wil, de evenredigheid der Huwelyken neemt, in dit geval, deeze zwaarigheid weder weg; en wy vinden, tot onze verbaazing, hoe de Natuur, het zy dan dat 'er nu en dan eene meerderheid van Dogteren of Zoonen plaats hebbe, gewoonlyk weder keert tot haare wonderlyke evenredigheid, en dezelve meest altoos behoud. Ten bewyze hier van staan de Huwelyken weder na genoeg gelyk; dewyl 'er, onder de 69 Klein-Kinderen in deezen Geslagtboom, 12 gehuwde Vrugtbaare Kleinzoonen, tegens 11 gehuwde Vrugtbaare Kleindogters voorkomen: dus is 't, op één na, weder gelyk in Commertjes derden graad. En onder deezen doet zig in de geboorten der Kinderen, uit beide de Sexen, weder eene opmerkenswaardige gelykheid op, tusschen de Mannen en Vrouwen. Ga naar margenoot+De oudste gehuwde eigen Zoon, Gysbert, (Tafel A.) en de oudste gehuwde Dogter, Ouwe Maertje, (Tafel B.) hebben net elk vyf Kinderen; en juist Gysbert | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+3 Knegtjes met 2 Meisjes, en Maertje juist 3 Meisjes met 2 Knegtjes. Tusschen Aelbrecht en Ariaentje daar aan volgende, staat het even zoo; de eerste heeft 2 Zoonen met ééne Dogter, (Tafel A.) en de laatste heeft 2 Dogters met één Zoon, (Tafel B). Tusschen Ouwe Jan en Jonge Maertje is 't verschil grooter; nademaal de eerste verwekt heeft 5 Zoonen en 3 Dogters, (Tafel A.) en de laatste één Zoon en ééne Dogter, (Tafel B). Tusschen Jonge Jan en Kryntje is mede verschil; hebbende de eerste 2 Zoonen met 2 Dogters, (Tafel A.) en de laatste 2 Zoonen met 4 Dogters, (Tafel B). Dog by Adriaen en Lysje staan de getallen weder gelyk, hebbende ieder 7 Kinderen geteeld, (Tafel A en B.) en wel ieder 2 Zoonen met 5 Dogters; zoo dat ze, ook ten aanzien der Sexe, overéénkomen. By Leenaert en Maertje, ten laatste, is 't op één na weder gelyk: Leenaert heeft 7 Zoonen met 2 Dogters, (Tafel A.) en Maertje 7 Dogters met 3 Zoonen, (Tafel B). Wanneer men deeze voortteeling der Kleinkinderen verder oplettend beschouwt, ziet men, dat 'er onder de zes vrugtbaare Huwelyken, denklyk agteréénvolgende voltrokken, vier zyn, in welken het getal der Zoonen tegen de Dogteren gelyk staat. Als mede dat de meeste Zoonen, in deezen Stam, uit de Manlyke, en de meeste Dog- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
teren Ga naar margenoot+uit de Vrouwlyke Sexe voortgekomen zyn; wel te verstaan uit de meest vrugtbaarste onder dezelven. Daarenboven ontdekt men, dat, uit de vier Broeders en Zusters, Aelbrecht, Ariaentje, Ouwe Jan en Jonge Maertje, by welken het verschil het grootste is, egter het getal der Zoonen dat der Dogteren overtreft, wanneer men derzelver Kinderen dooréén rekent. Om deeze evenredigheid nog nader aan te toonen, zullen wy wat hooger klimmen, en ons bepaalen tot de Kleinkinderen, uit de vier Zoonen en Dogteren, die Kinds-Kinds-Kinderen geteeld hebben; waar onder, juist weder uit vier Zoonen en een gelyk getal Dogters, de vrugtbaare gehuwde Kleinkinderen gevonden worden. Dit nagaande, vind men, onder 69 Kinds-Kinderen, 12 gehuwde Kleinzoonen, en 11 gehuwde Kleindogters, die vrugtbaar geweest-zyn, zoo als ze hier bekend staan. Dus is het getal op één na weder gelyk; één meer in de Manlyke Sexe; en deeze heeft aan Commertje een gelyk getal van Kinds-Kinds-Kinderen, van de wederzydsche Sexe, verleend; naar uitwyzen van de volgende Tafel der geboorten. Ga naar margenoot+Dit gadeslaande, ziet men, dat 'er, uit de vier eigen Zoonen, Gysbert, Aelbert, Ouwe Jan en Jonge Jan, gesprooten zyn 8 gehuwde vrugtbaare Zoonen, en 4 gehuwde vrugtbaare Dogters. Verder uit deeze 8 Manlyke Kinds-Kinderen, te samen 16 Kinds-Kinds-Kinderen van de Manlyke, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 1176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 1177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met Ga naar margenoot+17 van de Vrouwlyke Sexe. En voorts, uit de 4 Vrouwlyke Kinds-Kinderen, 10 Kinds-Kinds-Kinderen van de Manlyke, en 9 van de Vrouwlyke Sexe. 'Er is dus in 't geheel, uit de 12 vrugtbaare Kinds-Kinderen, die uit de 4 Manlyke eigen Kinderen gesprooten zyn, juist een getal van 26 Zoonen en 26 Dogters, maakende te samen 52 Kinds-Kinds-Kinderen, gebooren. Laat ons nu, ter meerdere ophelderinge van de verbaazende schikking der verborgen Natuure, nog eens nagaan, de nakomelingen der vier Zusters, die Kinds-Kinderen gezien hebben; welken ons deeze vierde opgaaf onder 't oog zal brengen. Ga naar margenoot+Hier uit blykt volkomen, dat 'er zig, onder de eigen Dogters van Commertje, 4 bevonden, te weeten, Ouwe Maertje, Ariaentje, Jonge Maertje, en Lysje, waar uit Kinds-Kinds-kinderen gesprooten zyn. Als mede dat uit deeze vier Zusters gebooren 4 Zoonen en 7 Dogters, die, vrugtbaar geweest zynde, Kinds-Kinds-Kinderen geteeld hebben. Dit getal staat dus weder op één na gelyk met het getal uit de even genoemde Zoonen. De vier Broeders hadden voortgebragt 8 Zoonen, met 4 Dogters; en de vier Zusters gaven 7 Dogters met 4 Zoonen. Deeze voortgaande evenredigheid over en weder geeft, inderdaad, den Natuurkundigen, stoffe tot eene diepe verwondering en bespiegeling. Dan nog al verder. Uit de 4 Kleinzoonen der Vrouwlyke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Sexe, (Tafel D. Colom 2.) zyn gesprooten 9 Kinds-Kinds-Kinderen van de Manlyke, en 10 van de Vrouwlyke Sexe, (Tafel D. Colom 3 en 4). Dit getal staat weder, ter verbaazinge, gelyk aan het getal van de 4 Kleindogters van de eigen Zoonen, (Tafel C. Colom 5.), daar juist 10 Knegtjes en 9 Meisjes, (Tafel C. Colom 6 en 7.) gelyk hier 10 Meisjes en 9 Knegtjes, geteld worden. Vervolgens zyn uit de gemelde 7 Kleindogters, (Tafel D. Colom 5.) gesprooten 17 Kinds-Kinds-Kinderen der Manlyke, en 11 der Vrouwlyke Sexe, (Tafel D. Colom 6 en 7). Men zou derhalven, zoo men voor de agt Kleinzoonen der vier eigen Zoonen één Huwelyk meer telle, al zeer na aan eene evenredigheid met de 7 Kleindogters komen. Dan nader komt de geheele somme; want uit de 8 Kleinzoonen en 4 Kleindogters, der vier eigen Zoonen, die Kinds-Kinds-Kinderen geteeld hebben, zyn in 't geheel voortgesprooten, 26 Zoonen en 26 Dogters, (Tafel C. Colom 3, 4, 6 en 7 saamgetrokken). En uit de 4 Kleinzoonen, benevens de 7 Kleindogters der vier eigen Dogters, die Kinds-Kinds-Kinderen geteeld hebben, zyn in 't geheel voortgesprooten, 26 Zoonen en 21 Dogters, (Tafel D. Colom 3, 4, 6 en 7 saamgetrokken). De meerderheid van het voortbrengen der Zoonen schynt hier, in de Vrouwlyke Sexe, van den tweeden graad, te verwisselen; dat mogelyk dient ter versterkinge der gedagten van de zulken, die om het an- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dere Ga naar margenoot+Geslagt eene verandering stellen; 't geen in de Vogelen, en de overige redenlooze Dieren, na genoeg doorgaat. Dan dit doet niets tot ons tegenwoordige oogmerk; waarom ik 'er ook niet op staan zal blyven, maar liever tot het besluit treeden, dat wy uit dit alles op te maaken hebben. Wanneer wy alle de dus ver gemelde geboorten van deezen Stam opneemen, zien wy, dat dezelve volstrekt beantwoord, aan alle de algemeen aangenomen berekeningen, en de daaruit getrokken gevolgen; te weeten, dat, onder de evenredigheid der Geslagten, de Manlyke Sexe meerder is dan de Vrouwlyke; zoo nogthans, dat 'er eene verborgene gelykheid blyve; waar door het Manlyke getal zoo verre niet boven het Vrouwlyke gaat, of het blyft steeds aan en omtrent dat der Vrouwlyke Sexe. Commertje had 7 eigen Zoonen, en 6 eigen Dogters; dus was 'er één van de Manlyke Sexe meer. Onder de Kleinkinderen, waren 'er 32 Kleinzoonen en 37 Kleindogters, dus overtrof het hier de Vrouwlyke Sexe: dog de reden daar van is boven eenigzins vermeld. En die gaaping word door de Kinds-Kinds-Kinderen juist weder gevuld: want onder de gezamentlyke Kinds-Kinds-Kinderen zyn 52 Zoonen tegen 47 Dogters, dat met de laatstgemelde 32 Kleinzoonen en 37 Kleindogteren, een gelyk getal van 84 Knegtjes en Meisjes geeft. Zoo verwonderlyk eene evenredigheid der Manlyke en Vrouwlyke Sexe, hier en el- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ders, Ga naar margenoot+toont ons Menschen ten klaarste, de wyze schikking van den grooten Schepper en Albestierder, tot onderhoud des Menschlyken Geslagts. En deeze zeldzaame Geslagtlyst strekt, ten aanzien van onze Landzaaten, tot een overtuigelyk bewys, zoo van de evenredigheid der Geslagten, ook hier te Lande, als van de vrugtbaarheid zelve der Natie, daar 'er uit de Lendenen van een vrugtbaaren Huisvader, en kinderryke Huismoeder, gesprooten zyn, zeven eigen Zoonen met zes eigen Dogteren, twee- en dertig Kleinzoonen met zeven- en dertig Kleindogteren; en twee- en vyftig Klein-Kleinzoonen met zeven- en veertig Klein-Kleindogteren; te samen uitmaakende, eenen negentig van de Manlyke, en negentig van de Vrouwlyke Sexe; dat is in 't geheel honderd één- en tagtig Menschen. Wy hebben ons in deeze telling gehouden aan de bovengemelde Schildery, waarop men 181 Nakomelingen afgemaald vind, en welks Onderschrift ook uitdruklyk dat getal heeft. Doch naar luid van een ander Rymdicht, op den Geslagtboom van dit Huisgezin, die op verscheide plaatzen onder de Nazaaten te zien is, liep het getal der Nakomelingen tot op 183. Men vind het dus aangehaald, door s.v. leeuwen, in zyn Rooms-Hollands-Regt; alwaar men 't, Bl. 297, in deezervoege leest: Dit geslagt van Dirk Jonge Jan Kok was groot,
Voor Commertje Jans, syn Huisvrouwen dood,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+By haar levend Lyf honderd drie-en tagtig personen,
Waar onder waren even juist so veel Dogters als Sonen,
Uitbesonderd een van al, die men daar in leest,
Daar van Commertje Moeder, Groot-Moeder en Over-Grootmoeder is geweest.
Dees waren op Commertjes stersdag nog al in levende lyven,
Behalven drie, die hier so lang niet en mogten blyven,
So dat op den dag, dat Commertje van haar pyn genas,
Het getal van haren bloede nog hondert en tagtig was,
Die alle haar Moeders, Groot-Moeders, en Over-Groot-Moeders dood verbeyden,
Tot dat sy haar in haar agt-en-'t negentigste jaar ten grave geleyden.
Nademaal het bovengemelde Onderschrift en dit Versje daarin overeenkomen, dat het getal der afstammelingen, op Commertjes overlyden, 180 was, en dat 'er al vroeger drie overleeden waren, zo schynt het getal van 183 wel het echte te zyn. Dan dit verschil van telling maakt hier geene zwaarigheid; alzo die twee, welken de laatste telling meer heeft, (indien ze niet beide de overleedene Ouders zyn, dat hier dan wat gebreklyk aangeduid zou worden,) een Knegtje en een Meisje geweest moeten zyn: dewyl 'er waren - - even juist zo veel Dogters als Sonen,
Uitbesonderd een van al.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Dat ten vollen overeenkomt, met het het geen wy uit deeze Geslagtlyst opgemaakt hebben; des het geen verandering baare, welke telling men volge, en hoe men die ook verstaa. Jammer is het, dat men hier niet weeten kan, of 'er geen Tweelingen onder dit Geslagt geweest zyn, dat niet onwaarschynlyk is; men zou 'er dan mogelyk ook iets uit op kunnen maaken. Gelyk ons zoo, in 't voorbygaan, niet ontslipt, hoe men, in de navolging der Geboorten, ziet, dat de opvolging meestal in twee van ééne Sexe voorvalt, dat is, in twee volgende geboorten, telkens een Zoon of een Dogter. Dit vindt men hier onder de Knegtjes, zoo uit de Eigen-als uit de Klein Kinderen veertien maal, en onder de Meisjes tien maal. Zou men hier uit insgelyks niet kunnen afleiden, waarom men, gelyk ik naar myne waarneeming vaststel, meer Tweelingen van de Manlyke, dan van de Vrouwlyke Sexe ontmoet? Zou vervolgens hier uit niet kunnen blyken, waarom men, by Drie en Vierlingen, veelal een Meisje heeft? Om dat 'er naamlyk, gelyk hier blykt, op de geboorte van twee of drie Knegtjes, meestal het gebooren worden van eene Dogter voorvalt. Wyders vindt men hier zeven maal 3 Meisjes na elkander gebooren, tegen vier maal 3 Knegtjes; en onder de 35 Huwelyken zyn 'er juist weder twee, één uit de Manlyke, daar 4 Zoonen, en één uit de Vrouwlyke, daar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+5 Dogters elkander in geboorte volgen; te weeten, de Huwelyken van Maertje Dirck Janne, en Leenaert Dirck Jansz. Voorts zou men, in 't nagaan deezer Geslagtlyste, het oog nog kunnen vestigen op de beurtlingsche verandering der enkele Geboorten; men ziet dikwerf een Meisje op een Knegtje volgen; en somtyds worden 'er twee of drie Dogters, na één, twee of drie Zoonen gebooren, en dus gaat het over en weder; dog meest, en al veel, komt 'er, om den anderen, een Knegtje of Meisje ter Waereld. Met weinig moeite zouden wy deeze en verscheiden andere aanmerkingen van die natuur kunnen uitbreiden; dan wy laaten zulks over voor de geenen die 'er belang in stellen, om de Geslagtlyst met dat oogmerk te bespiegelen. 'Er heerscht, ten deezen opzichte, onder onze Hollanders nog al vry wat Liefhebbery, en men vind veele Vrouwen, die uit zodanig eene telling, en meer andere nevensgaande opmerkingen, meenen te kunnen raamen, of zy een Zoon of Dogter ter Waereld zullen brengen. Dan wy stellen dit by de Maansrekening en meer dergelyken, waar mede wy ons tegenwoordig niet wel mogen ophouden, om den Leezer niet te verveelen, door onze aanmerkingen, buiten noodzaak, te vermenigvuldigen. Intusschen twyffelen wy geenzins, of onze voorstelling van dit by uitstek vrugtbaare Geslagt; en onze daarop gemaakte natuurlyke aanmerkingen, zullen den kundigen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Leezer welgevallen. Dezelven strekken, inzonderheid, ter bevestiginge van de algemeen aangenomen uitrekeningen der evenredigheid in de geboorten van 't Menschlyke Geslagt; of liever van de Godlyke orde, zoo als de Heer suszmilch dit onderwerp met recht noemt, in derzelver gestadige veranderingen. Daar benevens toonen ze, met betrekking tot onze Natuurlyke Historie, dat de vrugtbaarheid, in deeze onze Hollandsche Gewesten, vooral niet minder is dan elders; nademaal men zeldzaam, by andere Volken, één eenig voorbeeld zal vinden van een paar Menschen, die uit hun eigen bloed zoo veele Nakomelingen byéén gezien hebben. Het mededeelen van deezen Geslagtboom is dus niet ondienstig; en veelligt kan deszelfs beschouwing eenig vermaak aan vrugtbaare Huisgezinnen toebrengen; dat ons te meer overgehaald heeft, om 'er dus gebruik van te maaken. Voor 't overige staat ons nu nog maar alleen te melden, dat wy 'er de op zyde staande Versjes, om derzelver aartigheid, by gelaaten hebben: zy verleenen ons een voorbeeld van de toenmaalige manier, van zig door Zinspeelingen, en zoogenaamde Zinnespreuken, met Figuuren, uit te drukken; waarin de Zoetermeersche Redenrykers van dien tyd geen geringe baazen waren. Zy hebben hier, door het wassen en afneemen der Maane, de toeneeming en afneeming van Commertjes Geslagt willen aanduiden; en het verganglyk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Menschlyke tegen over 't bestendig Godlyke onverganglyke stellen; waar toe ook dient de aftekeningen van de Weversspoel en 't Horologie, als verbeeldende de verzwinding van den tyd. Het dus ver beschouwde geval van Commertje Jans, is zeker een buitengewoon voorbeeld; dan 'er zyn in Holland egter nog verscheiden voorbeelden van zeer sterk vrugtbaare Geslagten, schoon ze op verre na zoo hoog niet klimmen; en men vind 'er meermaals Echtgenooten, die een eigen Gezin van zestig, zeventig, of tagtig Kinderen en Kinds-Kinderen beleeven. In Rhynland ken ik Huisgezinnen, die nog hooger stygen; en zoo verscheiden Vrouwen het geluk hadden van de Kinderen, die zy ter Waereld bragten, in 't leeven te bewaaren, zou men 'er veele voorbeelden van zien; dewyl ik wel in staat ben, om eene geheele Lyst op te geeven van my bekkende Vrouwen, die 16, 17, tot 22, ja tot 25 Kinderen toe gebaard hebben. Een Huwelyk, met tien, twaalf, veertien tot zestien Kinderen, gezegend, is ten platten Lande vry gemeen, onder onze frissche en sterke Ingezetenen. 'Er zyn onvrugtbaare Huwelyken; dog derzelver getal is op verre na zo groot niet, als men gemeenlyk schynt te vermoeden: en zoo ik in myne waarneemingen niet misse, hebben dezelven hier te Lande wel het meeste plaats, onder de sterkstgespierde bloedryke Vrouwen, of zoogenaamde Mansfelders; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+dat zyn de zulken, wier gebeente zeer grof en de boezem vleesig is; die in haar gantsche gestel iets manlyks hebben. By gebrek van opmerking hier omtrent verwonderen zig veelen, vooral onder 't Boerenvolk, wanneer ze bespeuren, dat een paar frissche Menschen, die 'er, naar 't spreekwoord, als melk en bloed uitzien, niet sterk vrugtbaar zyn. 'Er is intusschen gemeenlyk meer verwagting van de lenige en zagter gespierde Vrouwen; waar onder, zoo verre het my voorkomt, de blonde, of wel de blankste en tengerste Vrouwen, in ons Gewest, veelal de vrugtbaarsten zyn. Ook heeft men opgemerkt, dat de zulken, uit hoofde van de lenigheid der Spieren, het gemaklykste baaren. Dan 'er is op 't een en 't ander geen doorgaande regel, en wy schatten het deswegens gezegde niet hooger dan eene algemeene opmerking, welker gegrondheid of ongegrondheid de nadere ondervinding zal mogen toetsen. Wanneer men, om nog iets bepaalders te stellen van de mindere of meerdere vrugtbaarheid der Hollanders, de Huwelyken, ten opzichte van het getal der Kinderen, door elkander slaat, zal men, op het voetspoor Ga naar margenoot+van den Heer struyck, vry gegrond, na genoeg kunnen en mogen rekenen, dat 'er, uit 22 staande Huwelyken, zoo van jongen als bejaarden, die buiten tel, of, op 't recht Boersch gezegd, van den tand zyn, jaarlyks 5 Kinderen gebooren worden; en dat men uit 16 staande | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Huwelyken, met Vrouwen die tusschen de 20 en 45 jaaren oud zyn, in die orde, zoo als de Menschen gewoonlyk op de Dorpen leeven, 5 Kinderen heeft te verwagten. Deeze rekening rust op eene telling van 35, meest Noordhollandsche, Dorpen, alwaar het jaarlyksche getal der geboorenen, uit 7236 staande Huwelyken, volgens een middental van 10 jaaren, 1644 beliep. Dus had men uit 22 staande Huwelyken jaarlyks 5 Kinderen. En uit de telling, in 't Dorp Warder, bleek, dat, onder de 66 getrouwde Paaren, 48 Vrouwen gevonden werden, die tusschen de 20 en 45 jaaren oud, of ter voortbrenginge van Kinderen geschikt waren. Nadien men nu aan deeze laatsten de Kinderen heeft toe te schryven; zoo brengt dit de bovenstaande rekening van vyf Kinderen, uit twee- en twintig staande Huwelyken, tot die van vyf Kinderen, uit zestien zoodanige Huwelyken. Dit getal, hoewel 't in den eersten opslag gering schynt, verdient egter nog al opmerking; te meer, wanneer men nagaat dat deeze telling voornaamlyk gegrond is op de Dooplysten; en dat 'er gevolglyk de doodgeboorenen, als mede de zulken, die vóór den Doop gestorven zyn, niet onder gerekend worden. Dit is een gebrek in alle de opgemaakte Lysten, dat men niet geheel kan verhelpen; en dus heeft men hier omtrent in agt te neemen, dat men het bovengenoemde getal wel ruim mag stellen. Ook twyfel ik niet, of men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zou, indien men naauwkeurige Lysten van geheel Holland had, de agt Hollandsche Huwelyken gerust op drie Kinderen mogen rekenen. Dus rekenende, maak ik nog geene de minste telling van de veelvuldige Miskraamen; naar welken men geen rekening kan inrigten, alzoo het onmogelyk is, zulks ooit recht te weeten. 't Behoort egter, in dit geval, niet geheel overgeslaagen te worden, en 't komt by ons vooral in overweeging, om dat wy het aanmerken als een gebrek, dat nog al vry veel onder onze Natie plaats heeft, en de uitwerking der Vrugtbaarheid onze Landzaaten verkleent. Wanneer ik onze Landziekten beschouw, zal ik 'er breeder van spreeken; en derhalven een kort woord deswegens voor tegenwoordig genoeg agten. Naar myne tot nog gemaakte opmerkingen, en ik meen niet mis te hebben, mag men wel tellen, dat de meeste vrugtbaare Vrouwen, welke hier te Lande tot veertien of vyftien Kinderen voortbrengen, twee of drie Miskraamen hebben; dat dezulken, die agt, negen, of tien leevende Kinderen baaren, niet zelden drie of vier maal aan Miskraamen onderheevig zyn; en dat de Vrouwen, die min kinderryk zyn, byna altoos eenige meerdere of mindere Miskraamen hebben. Ook durf ik over 't geheel wel, als zeer aanneemelyk, beweeren, dat de minste Miskraamen voorvallen, onder zulke Vrouwen, die de meeste leevende Kinderen voortbrengen. De bloed- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rykste Ga naar margenoot+gestellen zyn 'er, hier te Lande, meest aan onderworpen; en men hoort 'er het minste over klaagen onder onze Strandbewoondsters; over welken ik my dikwerf grootlyks verwonderd heb, nademaal zy zig het minste myden. Men ziet althans deeze Vrouwen, zelfs op 't laatste der dragt, de sterkste ongemakken en vermoeidheden doorstaan: zy ryden, in een vollen galop, op hotsende Wagens; en de hevigste schuddingen deeren de Vrugt niet. Voorts hebben de byzondere gestellen, hier te Lande, gelyk elders, ten opzichte der baaringe, byzondere uitwerksels. 'Er zyn my, ten voorbeelde, verscheiden Vrouwen voorgekomen, die alle jaaren wel bevrugt worden, dog nimmer de volle dragt uithouden. Onder deezen heb ik eene deugdzaame en deftige Dame gekend, welke, na drie leevende Kinderen, waar van 'er nog twee leeven, en reeds gehuwd zyn, gebaard te hebben, negenmaal agter een, in den tyd van negen jaaren, is zwanger geweest. Tot zevenmaal toe behield zy de dragt tot niet meerder dan, en dat juist altyd, tot zeven maanden; in de twee laatste dragten had ik het geluk van dezelven, onder myn bestuur, door kleene aderlaatingen en versterkende middelen, tot agt maanden te brengen; dog met de tiende dragt onderging deeze Dame den marteldood haarer ongelukkige vrugtbaarheid. 't Ware te wenschen, dat men, om de kragt onzer Natie in de voortteeling te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+weeten, naaststellig konde bepaalen, hoe 't gelegen zy met de Vrouwen, welken, hier te Lande, in het Kraambedde sterven: dan dit onderwerp is mede nog in een onvolmaakten staat, schoon men het al beginne te onderzoeken. Ik voor my hel zeer over om te denken, (en ik heb 'er, althans op het platte Land, gewigtige reden voor,) dat het getal der stervende Kraamvrouwen minder is dan men gemeenlyk wil. Geduurende eene reeks van agt jaaren zyn 'er my te Warmond, en daar omstreeks, hoewel 'er veele Miskraamen voorgevallen zyn, geen twaalf bekend geweest. Het bewuste sterfjaar onder de Kraamvrouwen, te Haarlem, is een byzonder ongeval, het welk diestyds alleen in deeze Stad heerschte. Wyders staat hier nog te melden, dat het, in dit Land, schoon zeldzaam, wel eens gebeurt, dat eene Vrouw, tot een goeden ouderdom gekomen, en dan eerst huwende, zeer vrugtbaar is; het aangetekende geval van Johanna Kreket, verleent hiervan eene sterke proeve. Ook is het gansch niet ongemeen, dat eene Vrouw, tusschen de veertig en vyftig jaaren, schoone en wel zeer sterke Kinderen voortbrengt: als mede dat eene Vrouw, na één of tweemaal gebaard te hebben, ophoud, en, na verloop van eenige jaaren, weder zwanger word. Ik ken meer dan ééne braave Juffrouw, die, eene Dogter en Zoon van 14 en 15 jaaren hebbende, zints derzelver geboorte niet getwyffeld had, en, na 16 jaa- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ren Ga naar margenoot+tusschentyds, een frisschen Zoon ter Waereld bragt. Ook zyn my verscheiden Landlieden bekend, welkers Vrouwen, na twintig en meerder jaaren tusschentyds, weder zwanger wierden: en dit schryvende, herinner ik my het geval van eene deftige Burgervrouw in Leiden, welker Dogter, twee en twintig jaaren oud en gehuwd zynde, de Moeder tot het Peterschap kwam verzoeken; waarop de Moeder haare Dogter het eigenste verzoek deed, voor derzelver aanstaande Zusje of Broertje. Deeze en soortgelyke omstandigheden hebben, onder onze Landzaaten, nu en dan plaats; en ze zyn, hoewel ze ook elders voorkomen, onzer opmerkinge wel waardig. 't Zou weinig moeite zyn, nog een groot aantal van zulke byzonderheden byéén te verzamelen; dog deezen, maar even aangestipt, doen genoeg ter zaake; en wy stappen anderen van dergelyken aart, om de wydloopigheid te vermyden, liever voorby. Om die zelfde reden zullen wy niet staan blyven, op den invloed, welken de menigte van Uitheemschen, hier te Lande, op de voortteeling onzer Ingezetenen heeft; te minder, daar wy zulks reeds aangeduid hebben, toen wy over de Volks-verandering onzer Natie, door de vermenging met andere Volken, handelden. En wat ten laatsten nog betreft, de evenredigheid, die 'er plaats heeft, tusschen het gebooren worden der Jongens en der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Meisjes, daar omtrent kunnen wy alleen zeggen, dat men dezelve, in onze Gewesten, al vry gelyk vind aan de evenredigheid in andere Landen. 'Er worden, naamlyk, doorgaans meer Zoonen dan Dogters gebooren; staande dezelver getal, volgens karsseboom, als 17 tot 18, dat is, 18 Jongens tegen 17 Meisjes: struyck stelt de evenredigheid als 49 tot 52, en suszmilch als 20 tot 21. 't Is onze zaak niet ons hier over in 't breede uit te laaten; alleenlyk merken wy ter loops deswegens nog aan, hoe men, terwyl deeze evenredigheid in Holland gewoonlyk plaats heeft, het volgende niet uit het oog behoore te verliezen. Te weeten; men zal dikwils in eenige plaatsen, en vooral op onze Zeeen Visschers-Dorpen, by telling, bevinden, dat 'er meer Meisjes, of liever huwbaare Vrysters of Vrouwen, dan Persoonen van de Manlyke Sexe, gevonden worden: in zoodanige gevallen nu moet men niet denken, dat zulks eenige betrekking heeft, op het getal der meerder of minder geboorenen, of het overgetal der Vrouwen: want de Zeevaart, als meermaals gemeld is, verwydert hier veele Mannen en Jongens van de eigentlyke plaats hunner geboorte. Gelust het iemand verder, nopens dit alles, een nader onderzoek te doen, hy doorbladere dan die Werken, waarvan wy ons, voor zoo verre het ons aan naauwkeuriger berigten ontbrak, bediend hebben; en belyde tevens, dat de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Godlyke Orde en Voorzienigheid, ten deezen opzichte, niet minder blykbaar is in Holland, dan elders; nadien God, door zyne wysheid en goedheid, eene bestendige zorg draagt voor ons Vaderland, en de bloeiende vrugtbaarheid van deszelfs Bewoonderen. En laat ons hierop, dit gewigtig stuk, dus verre, naar ons vermogen behandeld, en aan kundiger Onderzoekers aanbevolen hebbende, onze Hollandsche Moeders, in haaren gezegenden staat van vrugtbaarheid, beschouwen; om onze lieve Hollandertjes aan Wieg en Bakermat te bezoeken. Wanneer eene gehuwde Vrouw haare zwangerheid bespeurt, is niemand nader om zulks eerst te weeten, dan de Man, benevens de Moeders van het getrouwde Paar, of, by derzelver afweezen, eene nabestaande Moei, Nigt, of vertrouwde Vriendin, tot dat eindelyk, de zwangerheid bevestigd zynde, het geval genoegzaam algemeen bekend worde. In zoodanige omstandigheden zyn onze Hollanders gewoon, der bevrugte Vrouwe, in deezen haaren staat, op hunne Maaltyden, Gezelschappen, of vrolyke Byéénkomsten, gedagtig te zyn, door haar te begroeten, en met eene teug te beschenken. De oude drinkconditie in ons Land, by die gelegenheid, was, Maiken in het Schapraiken, en dezelve is nog in gebruik by onze Landlieden, dog sterker by de Vlamingen. Men zinspeelt hier mede op den toestand der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Vrugt, welke zig in 's Moeders Lichaam, als in een voedend Schapraiken, dat eene Eetenskas beduid, bevind: waarom het, in onze Hollandsche taal, veelal veranderd word, in het Kinnetje in het Spinnetje; dewyl de Spinde, by onze Boerenlieden, de Eetenskas is. Dus drinkt men, wanneer eene zwangere Vrouw een zoet gezelschap bywoont, op het welvaaren van het Kinnetje in het Spinnetje. Elders in onze Dorpen word ook wel het Bolletje in het Holletje gedronken; waar by men, en dit is algemeen, ter aanporringe, om de blyde Moeder te verheugen, aan dezelve eene teug Wyns toevoegt; zeggende, ‘kom, Maertje of Kryntje, (zoo als ze dan genoemd word,) spoel het Bolletje eens af’. Van dien zelfden aart is de drinkconditie van Hansje in den Kelder; waarop wy, dewyl wy gelegenheid hebben, om de aftekening van een daar toe geschikten staatlyken Beker mede te deelen, nog wat bepaalder staan zullen blyven. Het drinken van Hansje in den Kelder is mede overoud; ik heb 'er geen geschikte verklaaring van gevonden, of ze stemt overéén met die van Maiken in 't Schapraiken. Men bedoelt naamlyk de Vrugt, onder de benaaming van Hansje, die nog, als in den Kelder, in de Baarmoeder verborgen ligt. De benaaming van Hansje is, myns gevoelens, vast oorspronglyk van den oudtyds zoo gemeenzaamen naam Hans, waar van 't verkleende, voor klee- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ne Ga naar margenoot+Hans, Hansken, of Hansje, afstamt. Deeze naam was, in vroegere dagen, aan de Manlyke Sexe zoo gemeen, als die van Mai en Maike aan de Vrouwlyke Kunne; des het niet vreemd zy, dat men in zulke gevallen van die naamen gebruik maakte. Ga naar margenoot+Daar benevens noemden de Landlieden hunne Maats of Medgezellen veelal Hans; en misschien zinspeelde men, in dit geval, ook op deeze betekenis van 't woord Hans; ter aanduidinge van den verborgen Medgezel der zwangere Vrouwe. Hoe 't zy, het lyd althans geen tegenspraak, dat het drinken van Hansje in den Kelder, door alle tyden heen, hier te Lande, zyne betrekking had, en nog heeft, op het toewenschen van de welvaart eener zwangere Vrouwe en derzelver Vrugt. Onze Voorvaders lieten daartoe zelfs een zeer byzonder slag van drinkbekers maaken; welken van zoo geestig een toestel waren, dat wy goedgevonden hebben, eene Afbeelding van zoodanig een Hansje in den Kelder, de regte benaaming dier Bekers, ten genoegen van den Leezer, in Plaat te brengen. Deeze Bekers, of liever, Drinkschaalen, waren van Zilver, en hadden eene breede, platte, ronde, schotelswyze gedaante, zynde als eene Schaale of hol Tafelbord. In het midden der Schaale was een halve holronde Bol, die onder de Schaal, op het voetstuk, rustte. In deeze holligheid was geplaatst een lugtledige Bol, die los tegen of op den bodem van de gemelde holligheid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+stond. Uit deezen lugtledigen Bol rees opwaards een stiftje, op welks top een naakt Kinderbeeldeken gevoegd was. Deeze lugtledige Bol, met het Beeldeken, werd vervolgens toegedekt, door een halven bolronden Bol, die, in het midden der Schaale, over den eerstgenoemden halven holronden Bol een weinig heen sloot. Voorts waren 'er in den rand, die deeze twee halve Bollen vereenigden, etlyke doorloopende openingen, ten einde den Wyn, om zoo te spreeken, een onzigtbaaren doortogt te geeven. Hier benevens had de bovenste halve bol, op deszelfs top, in 't midden eene ronde opening, die door een klepje geslooten wierd; en dit klepje, met een scharnier aan den bol gehegt, rustte voorts los op den bol, een weinig boven het hoofd van 't Kinderbeeldeken, dat hier onder verborgen zat. Wanneer men nu, den Beker op zoodanig eene wyze ingerigt zynde, den Wyn in de Schaal schonk, liep de Wyn in den ondersten halven Bol; en als dezelve vol wierd, rees de lugtledige Bol met het stiftje tegen het klepje aan; waarop dan het Beeldje, dat Hansje heette, het klepje opende; en dus kwam Hansje uit den Kelder. Men begrypt dus ligtlyk, dat iemand, die het wel meende, en gevolglyk Hansje voor den dag wilde laaten komen, genoodzaakt was, de Schaal bykans vol te schenken; en derhalven, aangezien den breeden omtrek van de Schaal, welke al vry wat Wyns in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 1198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+liet, geen geringe teug had te doen; wanneer hy de Schaal, gelyk dit oudtyds veelal plaats had, ledig moest drinken. Wyders hingen onder aan 't voetstuk, of het handvatsel der Schaale, gemeenlyk drie Ringetjes of Stiftjes, en somtyds ook wel Beeldjes; die dan het getal van Drielingen, of drie Kinderen, wilden aanduiden. Ik heb dit slag van Bekers, zo in oude Schilderyen, als in origineelen, bestendig omtrent van die gedaante gevonden, als dezelve in onze nevensgaande Afbeelding vertoond word. Deeze is getekend naar zulk eene Zilveren Drinkschaal, die, over de tweehonderd jaaren, geweest is, in het Geslagt van den Heer cornelis boon, Secretaris te Warmond. Ik heb de eer gehad van dien Heer, nu byna tagtig jaaren oud, nog gezond en sterk, omtrent vier jaaren geleeden, op de geboorte zyner Dogter te begroeten. By die gelegenheid vereerde ik zyn Ed. dit Vaersje op zyn Hansje, in dank voor zyne gunstig toegestaane Aftekening: Dit Hansje was in boons Geslagt
Tweehonderd jaaren hoog geagt.
De Stamtelg, nu ruim tienmaal zeven,
Mogt nog den blyden dag beleeven,
Dat hy, uit 's Egâs vrugtbren schoot,
Een lieve teedre Spruit genoot.
Men dronk vooraf hem, frisch en helder,
Geluk met Hansken in den Kelder.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Deeze soort van Bekers zyn genoegzaam in vergeetelheid geraakt, en 'er zyn maar weinige zulke Drinkschaalen bekend; alleenlyk vind men 'er hier en daar nog één, onder oude Familiën. Meermaals ontmoet men, by vermogende buitenlieden, Bekers, met een vast onbeweegbaar Hansje; of ook wel met een Zwaantje; wanneer zy dezelven hun Zwaantje noemen. In dit laatste geval luid de wensch, ten opzichte van de zwangere Vrouw; dat je Zwaantje, waar mede de Vrugt bedoeld word, wel zwemmen mag! Voorts hebben deeze Zilveren Schaalen, in laater tyd, plaats gemaakt voor de Glazen Bokaalen; dan men heeft egter Hansje daar mede niet geheel vergeeten. Zeer veele deftige Hollandsche Familiën hebben nog heden de Hansjes in Glas. Somtyds ziet men ook op de Bokaalen, dog minder welgepast, een Cupidootje in een Wynkelder gesneeden; maar eenigen dat beter voegt, hebben, op het deksel der Bokaal, in plaats van den Knop, een Kinderbeeldje. Met betrekking tot dit Hansje, heb ik eindelyk nog te melden, dat men hier te Leiden, onder aanzienlyke Familiën, ook gewag gemaakt vind, van Hansje in de Kool, of Hansje op de Schotel. Men maakte een welbereiden Frikkedil, of een ander stuk Gebraad, in den vorm van een Hart, of een Cupidootje; dat men in een Saladekrop, of gestoofde Kool, verborgen, opdischte; en aan de zwangere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Vrouw voorzettede; welke ook vervolgens met de Schaal beschonken wierd. Maar buiten deeze en dergelyke Hansjes, is 'er, ten opzichte van zulke omstandigheden, in onze Eeuw, wat nieuws, of een ander Zinnebeeld, op de baan gekomen; naamlyk, het wel afloopen van 't Scheepje. Men heeft eene Bokaal, die, zoo ze naar den eisch gesneeden is, een van de helling afloopend Bootje of Scheepje, met een Cupidootje aan 't Roer, verbeeld; men leest de bovengemelde Spreuk om den rand van 't Glas, of op het Dekzel der Bokaal. Deeze zinspeeling is ontleend van den Hollandschen Scheepsbouw; van een nieuw gebouwd Schip, welks bodem gereed staat, om voor 't eerst te Water gelaaten te worden. Men viert het afloopen van zulk een Schip doorgaans met een Feestlyke Maaltyd; en is gewoon het Schip als dan een Naam te geeven; waar door 't, als 't ware, zyn Doopnaam ontvangt. Dezelve is veelal die van den Eigenaar of Medereeders, of één van derzelver Kinderen; en ook wel van een aanstaanden Zoon of Dogter van den Eigenaar of zyne Familie. Hierom vind men zoo veele Scheepen met de Naamen van de Jonge Jan, Pieter, Cornelis, of Johanna, Cornelia, Maria, enz.; ook wel met dien van Tweelingen. Somtyds houden de Kooplieden daarenboven een Schip wel eens zoo lang op de Helling, tot dat hunne Huisvrouwen verlost zyn. Uit hoofde van deeze en soortgelyke omstan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
digheden, Ga naar margenoot+verkrygt het wel afloopen van 't Scheepje eene eigenaartige betrekkelyke zinspeeling, op het voorspoedig baaren van de verwagt wordende Zoon of Dogter; mitsgaders op het wel afloopen der gevaarlyke omstandigheden van het Kraambedde. Sommige Liefhebbers hebben hier in nog eene byzondere naauwkeurigheid, die bovenal plaats heeft onder de Zeehandelaars; volgens welke zy, naar de driemaandige verdeeling der zwangerheid, geduurende deeze dagen, drie onderscheiden drinkconditien hebben. De eerste, welke juist niet algemeen is, maar meest by de Zeehandelaars gehoord word, is, staande de drie eerste Maanden, de vrugtbaare Bodem! of, de gezegende Laading! De tweede, onder het verloopen der tweede drie maanden, is, Hansje in den Kelder! en de derde, in de laatste drie maanden, is, het wel afloopen van 't Scheepje! - Onder de meeste Familiën, welken op deeze byzonderheden geen agt slaan, is Hansje algemeen, en het Scheepje, inzonderheid by de Zeehandelaars, geduurende de geheele Zwangerheid, in gebruik; op eene dergelyke wyze, als Hansje, Maike en het Zwaantje, hunne kinderlyke bevalligheden by den Landman behouden, en aldaar nimmer vergeeten worden. De gulhartige wenschen, by zodanige drinkconditien uitgestort, gaan dikwyls verzeld van veelerleie kwinkslagen, welke niet zelden onder de grootste vermaaken onzer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Natie zyn. En ze strekken, zoo ik wel weet, vooral by onze Landlieden, uit den aart tot schertsery genegen, inzonderheid tot onderwerpen hunner vreugdebedryven, by allerleie Feesten; des ik 'er veelligt, indien ik alle hunne geestige kneepen wilde aanroeren, een kleen Boekdeeltje mede zou kunnen opvullen. Maar, hier van afziende, zal ik alleenlyk, met opzicht tot dit wenschen, nog aanmerken, dat deeze manier van gelukwenschingen, al zeer oud zynde, veel overeenkomst heeft met het gebruik der Ouden, en inzonderheid met de gewoonte der Romeinen, welker Vrouwen veel werks maakten van zulke Plegtigheden. Zelfs hadden ze, niet zwanger zynde, veel op met plegtigheden, die daar toe betrekkelyk waren. Hier omtrent was het bekende Feest van de Lupercalia bovenal zeer beroemd. Op het zelve liepen eenige Romeinsche Jongelingen, behalven dat zy eene Broek aan hadden, naakt door de Stad, met een Wolfsvel in de hand, waar mede zy de Vrouwen, die hun op den weg voorkwamen, sloegen: en men wil, dat de jonge Romeinsche Dames deeze slagen geenzins ontweeken; als waanende, dat dezelven haare vrugtbaarheid voorspelden of bevorderden. Daar benevens is ieder gemeenlyk even oplettend, om, onder een aartige grap, de bevrugte Vrouw het eêlste en beste toe te voegen. Het begrip, dat de Moeder, door graagte tot het een of ander smaaklyk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Geregt, by mangel van 't zelve te verkrygen, eenig nadeel mogte lyden, doet een ieder naauwkeurig letten op de bloozing der beluste Vrouwe; en haar oog valt naauwlyks op eene schoone Kers, of frissche Aardbezie, of de gulhartige Vrienden en Gebuuren reiken het toe; zy zouden het, volgens de gewoone spreekwyze, uit hunnen eigen mond spaaren, om het de zwangere Vrouw te laaten nuttigen. De gedienstigheid is, in dit geval, ongemeen groot; en een Man, die, daar omtrent, wegens zyne Vrouw, niet overbodig toeschietende is, ondergaat wel dra eene algemeene veragting. Ook moet de Vermogende, zoo hy eene onvermogende Vrouw hierin niet behulpzaam zy, een vry bitteren schimp verduuren, en niet zelden eene verwensching aanhooren. De oorzaak van deeze zoo algemeene zorg en inschiklykheid voor de bevrugte Vrouwen, ligt zekerlyk in de uitsteekende liefde, die onze Hollanders voor hun Kroost hebben; dog dezelve steunt vooral op het denkbeeld, dat de Vrugt, wanneer eene zwangere Vrouw belust is op de eene of andere Spyze, en zy dezelve niet erlangt, hier door niet alleen nadeel lyd, maar zelfs aan het Lichaam, door de kragt der inbeeldinge, een uitwendig mismaakend teken ontvangt. Dit gevoelen is, ondanks alle redeneeringen der schranderste Artsen, die zulk eene kragt van inbeelding niet toestaan, zoo sterk onder onze Landzaaten ingeworteld, dat het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+geene tegenspraak gedooge. Ieder zwangere Vrouw, zoo onder aanzienlyken als gemeenen, vind men gewoonlyk, in dit stuk, oplettend. De Mannen vieren daar omtrent den teugel, en liggen hier door al dikwerf den grondslag van de heerschappy sommiger Vrouwen; die, de zwakheid der Mannen, ten deezen aanzien, kennende, 'er een misbruik van maaken, en veel meer inbeeldingen invoeren, dan 'er zyn. Dus word de Man, terwyl hy haar viert, ongevoelig een slaaf der Vrouwe; en deeze gevestigde gewoonte kan misschien wel ééne der oorzaaken zyn, dat de Uitheemschen den Hollanderen somtyds toeduwen, dat hunne Vrouwen de broek aan hebben. 't Is ondertusschen egter zeker, dat eene welgeschikte viering en zorg voor de zwangere Vrouwen, tot geen gering bewys strekt van die oude oprechte Geslagt- en Familieliefde der Hollanders. En wy zyn, schoon we erkennen dat 'er veel malligheden onder loopen, zoo als 't gemeenlyk behandeld word, die men verstandig en voorzigtig behoort tegen te gaan, egter van gedagten, dat een hevige schrik, en eene ongeregelde inbeelding van de Moeder, wat ook anderzins schrandere Vernuften daar omtrent mogen denken, zeer veel invloeds op de Vrugt kan hebben. Deeze geheimen der Natuure laaten zig zoo gemaklyk niet verklaaren; de Sexe gevoelt daar omtrent iets, dat zy wel gewaar word, dog niet bepaalen kan, wat het zy, of hoe het toekome; en die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+geenen, welken als Geleerden daar over willen redeneeren, doen zulks op evengelyke vooronderstellingen. 't Is hier de plaats niet, anders zou ik my sterk maaken, van verscheiden gewigtige gevallen te kunnen bybrengen, die zoodanige uitwerkingen van de aandoeningen der Moeders op haare Vrugten voldoende bevestigen. Dan, om nader by onze taak te blyven, zullen wy liever nog een kort woord melden van eenige onbetwistbaare bygeloovige denkbeelden, die, staande de zwangerheid, by sommigen plaats hebben. Gelyk de Romeinsche zwangere Vrouwen, met veel oplettendheid, de maanden haarer dragt telden, en in ieder maand de Feesten van byzondere Goden of Godinnen vierden; terwyl zy ook onderscheiden Geniën, of Beschermgeesten, voor haare Kinderen stelden; zo waren onze oude Batavieren insgelyks niet vreemd van iets van deezen aart; en zulks heeft, door alle tyden, min of meer stand gehouden. Wel inzonderheid schreef onze Natie, in de Veertiende Eeuw, en laater, zeer veele uitwerkingen, ten aanzien der vrugtbaarheid, toe, aan de Jaarlyksche Zonnestanden, als mede aan den maandlykschen, ja dagelykschen stand der Zonne, Maane en Sterren. Hier benevens namen ze, den Roomschen Godsdienst toegedaan zynde, de Heilige Dagen, en de gebeden aan de Moedermaagd, vooral naauwkeurig in agt. Men deed ook wel Bedevaarten naar Haarlem, of het Gast- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
huis Ga naar margenoot+van Sint Gangolf aldaarGa naar voetnoot(*); om van dien Heiligen, welke de baarende Vrouwen, zoo men geloofde, wonderdaadig bystond, hulp te erlangen. Het gevoelen van byzondere Geleigeesten, Beschermengels, en wat meer van die natuur zy, was in deeze dagen algemeen; en 't heeft nog heden by veelen plaats. Daar benevens heb ik te over reden, om vast te stellen, dat 'er, in 't geheim, onder de Vrouwen, byzonder ten platten Lande, nog al meer dergelyke beuzelaarytjes plaats hebben. Althans de Almanachen, met de voorzeggingen van de eigenschappen der Geboorenen, het zy in ieder Maand, of op ieder Dag der Weeke, vind men 'er zeer veel in gebruik; en de zoogenaamde Boeren Almanachen, die meerendeels naar den Bredaschen Schapers CalengierGa naar voetnoot(†) gevolgd zyn, gaan 'er sterk in zwang. Alle deeze en soortgelyke bygeloovigheden hebben nog steeds een aanmerkelyken invloed op veele zwangere Vrouwen; dan wy zullen de overige byzonderheden van dit slag verder daar laaten, om nu voorts de gewoone gebruiklykheden, met het afloopen der zwangerheid, beknoptlyk voor te draagen. Dezelven zyn inzonderheid betrekkelyk tot het toestellen der Luiermand, het be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spreeken Ga naar margenoot+van de Baker en Vroedvrouw, mitsgaders het verzoeken tot het Peterschap. Wat het eerste betreft, wy zullen de Luiermand zelve niet omver haalen, nog doorsnuffelen, zy ligt te zindelyk in orde; maar merken deswegens slegts aan, dat derzelver toestel, by 't eerst verwagt wordende Kind, gemeenlyk het werk is van de Mansmoeder, of, by derzelver overlyden, van de Vrouwsmoeder; vooral, wanneer één der wederzydsche Ouderen het Peterschap zal bekleeden; waar toe nooit, of zeer zelden, by het eerste en tweede Kind, iemand anders verzogt word. Men draagt meestentyds zorg, dat de Luiermand, met deszelfs toebehooren, tegen, en vooral niet veel na, het begin der zevende Maand opgetooid zy; wanneer ook Baker en Vroedvrouw gewoonlyk aangenomen worden. Men beschenkt dezelven met een Steekpenning, oudtyds Godspenning genaamd; op dat ze te zekerder aan den dienst der Vrouwe verbonden blyven. In deeze omstandigheden gaat het, onder die Vrouwen, al vry wat drukjes toe, met opneeminge van dezulken, die, zoo als men zegt, reeds tellen; om de eene Vrouw na de andere te kunnen bedienen; en ten deezen einde na te gaan, welken, naar de gewoone spreekwyze hier te Lande, gelyk loopen, langer loopen, eerder of laater toeleggen, enz., volgens overeenkomst, of het verschil der tellingen van eenige Vrouwen, die gelyk, of na of voor elkander, den tyd der vervul- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
linge Ga naar margenoot+haarer dragt berekenen. Dit is iets, dat, onder alle Natien, en zoo ook by de onze, tot de Vrouwlyke geheimen behoort, en waarop zy allen zeer naauwkeurig letten; te meer, daar eene Vrouw, die somtyds wat voorbaarig, of te laat, rekent, gezegd word, haar boekje verlooren te hebben; dat, 't geen zy voor een belachelyken misslag houden, indien de misrekening wat groot zy, echter, by ongeluk, wel eens plaats kan hebben. Als deeze eerste drukte voorby is, volgt gewoonlyk de zorg, om het Peterschap, dat men ook Compeerschap en Commeterschap plagt te noemen, staatlyk te verzoeken; 't welk Man en Vrouw, by de Grooten, door belet vraagen, en by de minderen, door een heusch bezoek, verrigten. Wanneer men 't eerste Kind verwacht, slaat men Vader of Moeder bykans nooit over, ten zy uit hoofde van twist, erfenis, of andere belangen; en altoos, of men houd het voor hoonende, word 'er dan nog de tegenwoordigheid der Ouderen by vereischt. Zoo 'er geen byzondere Peters, die men ook wel Gevaders of Gevaderlingen, als mede Peet-Oom en Peet-Moei, heet, te benoemen zyn, komt den Vader den rang toe, om zyn Vader, als 't een Zoon, en zyne Moeder, als 't eene Dogter is, te benoemen. Doch somtyds, en nog al niet zeldzaam, verkiezen deezen, dat men een lid hooger klimme, en dus den Groot- of Overgroot- Vader- of Moeder van den eigen Va- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der Ga naar margenoot+benoeme. 'Er heerscht, naamlyk, nog al, by veelen, een oud, overgeloovig denkbeeld, dat iemand wel dra sterft, wanneer hy, gelyk men zegt, vernoemd is. By het tweede Kind heeft de Vrouw het regt, of liever, 't is een vry algemeen gebruik, om één haarer Ouderen, of haar Groot-Vader, of Groot-Moeder, enz. te benoemen. Wanneer 'er voorts meer Kinderen volgen, slaan de Peterschappen tot Oomen, Moeien, Zusters, Broeders, Neeven of Nigten, en dikwils tot goede bekenden, over, met welker naamen de Kinderen dan ook benoemd worden. Men valt daar benevens thans nog al dikwils in den smaak, om den jonggeboorenen de naamen der wederzydsche Groot- Vaders- of Moeders te gelyk te geeven. Ook neemt men, zoo 'er, van den eenen of anderen kant, eenige byzondere betrekking, op de verdiensten of middelen van iemand der nabestaanden, of zelfs Vrienden, gemaakt word, der zulker naam en Geslagtnaam wel over; behoudende nogthans altoos tevens des eigen Vaders Van en Bynaam. Nu en dan heeft hier mede een oud gebruik der Romeinen plaats; te weeten, dat zoodanig een Zoon of Dogter, door den Peter, tot zyn Kind word aangenomen, met toestemming van den Vader en de Moeder; behoudens het natuurlyk recht der eigen Ouderen. Onze Natie, en vooral het gedeelte, dat op 't platte Land woont, is ongemeen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 1211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+verbonden aan de liefde tot hunne Voorvaderen; ze leggen 't 'er, uit dien hoofde, zeer op toe, om de naamen hunner Stamvaderen leevend te houden, zoo in de opgaande als zylingsche Stamverdeelingen, de naamen der Familie in agt te neemen. Men rekent hier gemeenlyk tot aan den zesden graad, in 't op en nedertellen der Geslagten; waarin dan de Vaders, Grootvaders, Over-Grootvaders, Oud-Over-Grootvaders, Bet-Oud-Over-Grootvaders, Meer-Bet-Oud-Over-Grootvaders, mitsgaders die van de Vrouwlyke Sexe, en zoo ook in de zylinien, de Nabestaanden geteld worden. Ga naar margenoot+Wy hebben, ter ophelderinge hier van, een Tafeltje deezer rekenwyze opgemaakt; waarin men, zonder dat wy 'er veel omslags van beschryving hebben by te voegen, met een opslag kan zien, de op- en nedergaande, benevens de zylingsche Stamtakken, zoo van de Vrouwlyke als Manlyke Sexe, die elkander in bloedverwantschap bestaan. Men houde voor IK zig zelven, en telle van 1 tot 6 recht opwaards, tot de Meer-Bet-Oud-Over Grootvader en Moeder, dat de recht opklimmende Bloedverwanten zyn. Vervolgens telkens van 1 aftellende, een graad laager overspringende, tot de Zylinien, ontdekt men insgelyks de zylingsche Bloedverwanten. En even zoo telt men, in de recht nederdaalende linie, uit zyn eigen Kroost, van 1 tot 6, van zyne eigen Kinderen tot de Meer-Bet-Na-Agter Kinds-Kinds-Kinderen. Zoodanig een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Tafeltje kan dienstig zyn voor alle de geenen, die gaarne hunne Familie-Naamen en hunne Bloedverwantschap gade willen slaan; dewyl ze, op deeze manier, als zy 'er de eigen Doop-Naamen byvoegen, hunne Familie-Naamen gereedlyk kunnen bewaaren; dat onze oude Lieden zeer naauwkeurig deeden. Veeltyds schreeven zy zulks op de voorbladen van hunne Huis-Bybels, en dit heeft niet zelden groote diensten aan min of meer vergeeten Geslagten gedaan. Dit blyft nog heden, by alle ouderwetsche Burgers, en de Landlieden, vry algemeen in gebruik: men schryft den dag der geboorte van 't Kind, met deszelfs Naam; den tyd wanneer het gedoopt is; benevens den naam der Peters en Meters; mitsgaders dien van den Leeraar, welke het Kind gedoopt heeft, veelal naauwkeurig op. Onze Hollanders dus hun Geslagt en hunne Stamvaderen, als gezegd is, niet vergeetende, benoemen dan den eenen of anderen, en voegen 'er ook wel den Peetnaam by. Gemeenlyk let men 'er op, om, zoo 't mogelyk zy, een Peet te kiezen, wiens voornaam met een van dien der Voorvaderen, of andere Bloedverwanten overéén komt. Met het aanneemen van dit Peterschap worden de Pillegiften nog niet uitgedeeld; men wagt hier mede tot dat het Kind in de kleêren gaat; waarvan derhalven op zyne plaats nader. Alleenlyk valt in deezen nog met één woord te melden, dat het Peterschap, hier te Lande, na ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noeg Ga naar margenoot+van dezelfde kragt is, als dat van een zorgenden Vader en Moeder; schoon het heden veelal slegts op eene enkele staatlykheid uitkome. Onze Landlieden, en die van den Burgerstand, houden het egter voor een zaak van gewigt; en men zal in Holland, vooral onder de Roomschen, zeer algemeen bevinden, dat zy, als de Ouders van een Kind, waar over zy het Peterschap hebben aangenomen, overleeden zyn, zulk een Kind, zoo't hunne vermogens toelaaten, ja al is 't 'er al wat schraal, met zoo veel zorg tot zig neemen, als of 't hun eigen was. Hierin beschaamen zy zeker veelen der trotsche Stedelingen; die, na het overlyden der Ouderen, of zelfs by eenige bekrompen omstandigheden, weinig agt op hunne Doopkinderen slaan, en met de Pillegift hunnen verderen pligt vergeeten: dan van 't een en ander nader by de Doopplegtigheden. Onder de opgemelde schikkingen, tot het Kraamhouden en het bezorgen van 't Peterschap, nadert al vast de stond der smerte en der vreugde. De hoopende Moeder, de verlangende Vader, en de moedgeevende Ouderen, reikhalzen na de uitkomst. Intusschen worden de bezoeken der Moeders en Vriendinnen verdubbeld; een ieder poogt de zwangere Vrouw met opbeurende troostredenen moed te geeven. Eerlang genaaken de voorbooden der weedommen; de Man, Knegt of Meiden loopen ten adem uit, om de Vroedvrouw te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+haalen; en te maaken dat de Baker by de hand is. De barenssmerten vermeerderen; 't Huishouden geraakt in rep en roer; de Moeders, Meiden en Gebuuren draagen zorg, dat Vuurmand, Bed, Wieg, Luiers, en alles klaar is. De Vrouw begint, het spant 'er, de verdubbelde wêen drukken 't benaauwde zweet op het aanschyn, en men verwagt, naast den bystand van God en dien der natuurlyke kragten, uitkomst en hulp van de Vroedvrouw. Deeze, hier te Lande algemeen by dien naam bekend, ontleent denzelven niet, gelyk sommigen willen, van vroet of vroeten; maar van het oude woord, vroede, dat zoo veel zegt, als verstandig, kundig. De Vroedvrouw is dus eene vroede Vrouw; 't Ga naar margenoot+geen huigens te kennen geeft, als hy zulk een Vrouw dus spreekende invoert: 't Is waer, in kindernoot heet ik goe Vrouw gebuur,
Maer een geheimenis, als ik zou blyven eeten;
En mogen Vrouwtjens nu noch emmermeer niet weeten,
De vroedste Vroevrouw waer de vroede Vrouw Nartuur.
Men noemt ze, gelyk huigens hier zegt, mede Goevrouw; by de Boeren heet ze het Wyf, en al lachende ook wel het kwaade Wyf, te Amsterdam, de Stuurman van de Volewyk, enz. Ter onderscheidinge worden ze meestal met haar voornaam, Marytje, Kaatje of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Geerte Moer, enz. genoemd. Deeze naam staat, met de byspreuk, God is myn hulp, op een Bordetje, met een Kruis, in welks midden een Kindje geschilderd is, overal in onze Steden en Dorpen aan de wooningen der Vroedvrouwen; op dat ze, zoo by Nagt als by Dag, te gemaklyker gevonden kunnen worden. Verder is het overbekend, dat men, met de toeneemende kundigheden in dit stuk, benevens de Stads Vroedvrouwen, ook Stads Vroedmeesters, in alle onze Hollandsche Steden, verzorgd heeft; om de Armen te helpen, of gevaarlyke geboorten te redden. Als deeze Vroedevrouw gehaald is, onderzoekt dezelve den toestand der zwangere Vrouwe, en geeft hier van, naar omstandigheid van zaaken, berigt aan de Moeders, of Naastbestaanden. De gevoelens der Vrouwen zyn dan dikwils, naar ieders ondervinding, zeer verschillend; en 'er gaan niet zelden veele belachelyke Wyvepraatjes om; vooral is 'er by de Boerenvrouwen aan snappen en klappen geen gebrek; onder 't welke de Vroedvrouw, als een Professor, het hooge woord voert. Intusschen word de Vrouw ter gemaklyker baaringe geschikt; het zy door haar op een Stoel, veeltyds een grooten Leuningstoel, te doen zitten; of haar op een Bedde of Matras, een Lang-Bed genoemd, ter neder te leggen. Hier toe is by de Landlieden, en ook hier en daar in de Steden, nog wel in gebruik, een zoogenoemd Kort-Bed. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Het zelve bestaat uit één of twee Stoelen, die op de Bedstede, of des noods ook wel op den grond, in dien stand geleid worden, dat de Leuningen met het einde op den grond liggen, en de agtereinden om hoog schooren: hier tegen stuwt men dan Kussens of een Bed, waarop, of tegen, de Kraamvrouw zig in een gemaklyken stand bevind. Dog al genoeg hier van; laat ons verder den gelukkigen uitslag beschouwen. Zoo dra de Vrouw verlost zy, is het eerste werk, bekend te maaken wat 'er jongs is; 't welk het handige Wyf, de geboorte afscheidende, dadelyk meld, door een geluk met een Zoon of Dogter; als eene tyding, naar welke het gantsche Huisgezin verlangt. Nu is 't gevaar in zoo ver voorby; men juicht; 'er is een Mensch gebooren! en ieder werkt mede, om het jonggebooren Hollandertje, en der Kraamvrouwe, het noodige te bezorgen. Op het ontvangen van de Vrugt langt men terstond warme Luiers; en brengt dezelve, lugtig ingewonden zynde, in den schoot der Grootmoeder, of der naaste in den bloede, of der Peetemoei, die zulks met een steekpenning beloont. Intusschen brengt men ook de afgematte Moeder, na de vereischte zuivering, en de behoorlyke sluiting der Lendenen, in een warm BedGa naar voetnoot(*). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Terwyl dit geschied, worden de afgescheiden deelen der Geboorte, door de Grootmoeder, de Nabestaanden, en eene of andere Buurvrouw, naauwkeurig nagezien; om op te merken, of 'er ook eenig gebrek in de behandeling zy; en nog wel byzonder, om dezelven ten vuure te bezorgen, ten einde alles door 't vuur verteerd worde. Men houd, naamlyk, elkander, hoe ongerymd het ook zy, in den waan, dat het der Kraamvrouwe nadeelig zal zyn; wanneer dat alles, (het welk geen de minste gemeenschap met de Kraamvrouw heeft,) niet geheel tot asch verbrande of verteere. Dan dit is 't niet alleen; 'er volgt nog eene tweede zwaarigheid; als men zegt, dat het Kind met een Helm gebooren is. Hier omtrent zyn onze Hollanders veelal overbygeloovig; te weeten; men wil dat zulke Kinderen, indien dit niet verbrand worde, betoverd blyven; dat ze, geduurende hun leeven, zullen kunnen voorzeggen, in welk Huis eerlang een Lyk zal weezen. Zy zien, zegt men, de geheele Lykstatie van daar komen; kennen de persoonen, in den rang, in welken zy het Lyk volgen; en 't is hun onmogelyk, dat Huis of de Lykstatie voorby te gaan; zy moeten, om zig van een doodlyken angst te bevryden, te rug keeren. Dit gevoelen, hoe zeer de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+reden daar tegen pleite, is hun, althans ten platten Lande, en onder 't Gemeen, niet uit het hoofd te praaten; zelfs niet, schoon men ten duidelykste toone, dat die gewaande Toverhelm niets anders is, dan de verkeerde, of liever eene byzondere, plaatsing van het Vlies, op of om het hoofd van 't Kind. Oudtyds sprak men ook van betoverde Strengen, en een Nestelknoop Ga naar margenoot+by de Geboorte; waarop cats doelt, als hy zegt: Zy draegt, of twyfelt niet, maer bleef gelykfe was,
Tot dat men aan den man den Nestelknoop genas.
Dog deeze laatste grollen, gelyk ook het geloof aan het betoveren van 't Wiegbedde, zyn in deeze verlichte Eeuw alrede ter duisternisse gedoemd; en 't is te hoopen, dat het eerlang ook zoo moge gaan, met het tot nog toe onverwinnelyke Bygeloof, om de Nageboorte, ter afweeringe van Toverkragten, te verbranden. Midlerwyl is 't egter welvoeglyk voor eerbaare en reine Vrouwen, dat zy dit alles wegdoen, zoo 't maar geschiede zonder bygeloovigheid, en zy zig zelven niet kwellen met inbeeldige herssenschimmen, die den Christenen vooral niet betaamen. Dan laat ons wederkeeren tot het teder Wicht; dat, de Moeder in alles bezorgd zynde, weder op nieuw in handen van de Vroedvrouw geraakt, die het vervolgens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+reinigtGa naar voetnoot(*), verzorgt, en, naar 's Lands wyze, opbakert. Overmits 'er nu in dit bakeren, en den verderen toestel van 't Kind, nog al eenig onderscheid tusschen ons gebruik, en dat van andere Landen, plaats heeft; en zulks mogelyk iets toebrengt tot de natuurlyke gestalte onzer Natie, zoo schynt dit onderwerp hier nog al eenig gewigt te hebben, en onze byzondere opmerking te verdienen. 'Er heerscht, onder de Europische Volken, geen gering verschil, in het zwagtelen of opbakeren der Jonggeboorenen; en de Natuurkundigen beweeren, dat hier uit een zeker onderscheid in de gestalte van het Lichaam ontstaat. De Engelschen zwagtelen in 't geheel niet, en liggen hunne Kinderen, lugtig in eene Luier gewonden, te rusten. De Franschen zwagtelen, dog niet heel vast; en de Duitschers zwagtelen sterker; dan op verre na zoo sterk niet als onze Hollanders oudtyds deeden, dat ook hier en daar nog wel plaats heeft. Men is hier te Lande, van oudsher, veelal gewoon, het Kind, na dat het wel digt in eene Linnen, en daar over in eene Wollen Luijer geslooten is, met een langen zwagtel, zoo styf, tot onder de Oxelen, te omwinden, dat het de Beenen niet kunne beweegen, en als eene styve Pop genoegzaam onbe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weegelyk Ga naar margenoot+ligge. Dit geschied, zoo men wil, om het Kind voor scheeve Beenen te behoeden; om het zelve eene rechte spigtige gestalte en breede schouderen te doen verkrygen; dog meest, om het voor eene Lies- of Navelbreuk te bewaaren. Men valt nogthans heden, nu men zoo oplettend word op alles wat de Kraamkamer betreft, allengskens meer in den smaak der Engelschen; en laat de Kinderen aan hunnen natuurlyken Wasdom over. In Amsterdam althans zwagtelt men byna in 't geheel niet meer; en men ziet 'er egter zulke frissche Menschen als elders. Ook neemt het op andere plaatsen, en zelfs ten platten Lande, al sterk af. Intusschen blyft het styf kappen van het hoofd nog vry algemeen in zwang, vooral in Noordholland; daar men de hoofdjes der jonggebooren Kinderen, zelfs tot een goeden ouderdom toe, aan de slaapen van 't hoofd, styf geslooten houd. Men schynt, zoo hier, als elders in Holland, door klepjes en flepjes, zodanig te willen vormen, dat de slaapen van 't hoofd zeer plat worden, als mede dat de Ooren en Oorlellen geheel plat tegen 't Hoofd aan liggen. Kundige Natuuronderzoekers leiden hier uit de langwerpigheid van de Agterhoofden eeniger Inwoonderen van onze Gewesten, boven die van andere Natien, af, en meenen wel byzonder onze Hollanders daar door te kunnen onderscheiden. En 't is zeker, dat de meestvoorkomende gedaante onzer Va- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
derlandsche Ga naar margenoot+Hoofdschedels, vooral in de Kinderen die zoo sterk gekapt geweest zyn, kennelyk genoeg is, tegen die van andere Natien: dan het gaat zoo algemeen niet door, of 't lyd zyne uitzondering. Dan dit staat vast, en 't is voor de opmerkzaamen volstandig blykbaar, dat wy Hollanders, en byzonder veelen der Noord-hollanders, de bovenste Oorschyf of Oorschelp veel platter tegens de Hoofdslaapen aangedrukt hebben, dan eenige andere Volken. 'Er zyn my zelfs veelen bekend, die in 't geheel geen, of slegt aan één Oor, den rand van den Oorschelp gezoomd hebben; dat alleenlyk veroorzaakt is, door 't styf kappen en hullen der Jonggeboorenen. Als men 'er op let, zal men zien, dat de Ooren der Noordsche Volkeren, der Schotten, en der Russen, veel meer uitgeboogen zyn, dan de onzen. De Armeniërs en Grieken, die 'er veel werks van maaken, houden ze van jongs op bloot, en tragten dezelven ven zoo sterk buitenwaards te gewennen, als wy die tegen het Hoofd aandrukken. Wyders meenen wy, in het styf hullen en plathouden der Ooren, mede de oorzaak te vinden, waarom veele jonge Kinderen zeere en smecht-ooren, zoo men 't noemt, krygen. Want het zweet en de uitwaasseming van de Hoofdslaapen zet zig dan agter de Ooren; dat zekerlyk eene verstikking, en gevolglyk ettering, te wege brengt. Dus veroorzaakt ook het sterk broeijen, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+het hullen met Muts op Muts, wel zeere Hoofden; dat mede niet zelden, door het drukken der Fontanel, of kloppende Fontein, zeer schadelyke gevolgen heeft; die de jonge Schepsels voor hun geheele leeven ongelukkig maaken. Dan dit geld alleenlyk agtelooze Menschen; en wy stellen 't geenzins voor als een algemeen gebrek. Onze Hollandsche Moeders zyn gewoonlyk al te bezorgd voor hunne Lievelingen, om haar in 't algemeen van onvoorzigtigheid hierin te beschuldigen. Zy houden het my, verzoek ik, evenwel ten goede, dat ik haar de misbruiken der oude gewoonten bescheiden onder 't oog brenge, en haar aanraade, een weinig af te zien, van het al te sterk en dommelig hullen der jonge Kinderen. Hierby egter wil ik haar tevens gewaarschuwd hebben, dat ze 't weder aan de andere zyde niet toeleggen, op eene al te verregaande lugtigheid; maar behoorlyk zorg draagen, dat de veranderlykheid van ons klimaat, de guure Noordewinden, geen vat op de tedere Herssentjes hebben. Men tragte des de gezonde herssentjes onzer Telgen te behoeden, op dat zy, in manlyken ouderdom, die Hollandsche schranderheid mogen betoonen, op welke wy in onze Voorvaderen roemen. Middelerwyl wil ik ook gaarne hier wel wat toegeeven, aan de bevalligheid, welke onze Hollandsche, en byzonder de Noord-hollandsche, Hulsels, mogelyk aan de schoone Sexe toebrengen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Voorts is 't by ons zeer gebruikelyk, dat men de Kinderen voor eene Vuurmande bakert; waarin wy mede verschillen van andere Natiën, die zulks veelal voor een open Haard, of eene warme Kachel doen. De Vuurmande is ook inderdaad van geen oud gebruik, en eene byzonderheid onzer dagen, den Hollanderen eigen. Nog geen Eeuw geleeden was de Bakermat gemeen: dezelve bestond uit Teenen, Rysen, of Mandewerk, in die grootte en gedaante gevlogten, dat 'er de Baker ten voeten uit in konde zitten. Hy liep, ter plaatse daar zy zat, van agteren, en aan de linker zyde, met een Ruggescherm, zoo hoog op, dat zy en het Wicht voor togt bevryd wierden. De Moeder, of Baker, zettede zig in deezen Bakermat, die recht dwars voor een frisch gloorend vuur stond, ter neder. Hier door genoot en de Baker, en het Kind, eene gelyke warmte; zy hadden beiden meer gemak, en liepen minder gevaar dan voor de Vuurmande; des het oude gebruik, in dit geval, oneindig beter ware, dan onze tegenwoordige manier; waar van al vry veel ongelukkige gevolgen bekend zyn. De damp der doove Koolen in de Vuurmande is zekerlyk ten uiterste nadeelig voor Baker en Kind; en de benaauwdheid van den Koolsmook, in het beslooten Kraamvertrek, jaagt der Kraamvrouwe wel eens eene Koorts op 't lyf, zoo ze al niet gevaarlyke flaauwten te wegen brengt. Daar en boven zo worden, voor de Mande, meerendeels al- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leen Ga naar margenoot+de voeten van het Kind gewarmd, en deszelfs bovenlyf staat voor allen togt bloot. Men droogt wyders op zulk eene Mande, de natte en bewaterde Luijers, welker waassem ook niet weinig nadeelig is voor Baker en Kind. Voeg hier nog by, dat de Baker zelve, verlekkerd op eene heete stoof, onder de broeijing der Vuurmande, geheele uuren in den dut zit; en ligtlyk, 't geen meer dan eens gebeurd is, in slaap geraakt: by zulk eene gelegenheid vliegt de Vuurmande, met Luijers en al, wel eens in brand; de voetjes van het tedere Wicht worden geschroeid; en 't geheele Huis staat in gevaar. Alle deeze en meer dergelyke gevolgen in agt neemende, durven wy de herstelling van 't gebruik onzer ouderwetsche Bakermatten zeer wel aanbeveelen. Te meer, daar zy, behalven het bovengemelde nut in 't bakeren, eene zwakke Moeder zeer veel gemaks in 't verbedden kunnen toebrengen: nadien Moeder en Kind, zonder moeite, met den geheelen Bakermat, vertild kunnen worden. Ze verdienen ook daarom de aanpryzing van alle onze kundige Artsen, die een open Vuur, voor Moeder en Kind, boven de Vuurmande schatten: het welk den beroemden Hoogleeraar Ga naar margenoot+p. camper zulks insgelyks der Natie doet aanbeveelen; zeggende: ‘Des Winters is het dienstig de Kinderen voor een open vuur te bakeren, en te bezorgen; Kaggels houde ik zeer nadeelig: om dat zy dan altoos in eene onzuivere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+en vogtige lugt woonen, welke niet gemaklyk ververscht kan worden’, enz. Wie lust heeft, om verder na te spooren, wat men te denken hebbe, over de beste wyze van het Kraambedde te houden, tot nut der Jonggeboornen; en die belang stelt in de lichaamlyke opvoeding zyner Kinderen; die vergeete niet, over dit onderwerp, te leezen, de Antwoorden, welken daar omtrent aail de Hollandsche Maatschappye gezonden zyn. Hy gaa vooral met oplettenheid, na de Verhandeling van den zoo evengenoemden Heer camper; wiens Antwoord geheel en al betrekking heeft op onze Vaderlandsche gebruikelykheden; en dus, onzes agtens, zonder dat wy die van den Heer ballaxert, welke, als een Fransman schryft, te kort willen doen, voor onze Natie bevatbaarder is, en van meerder nut kan zyn. Zoo dra het jonggebooren Wicht dus (om weder nader ter zaake te komen) op de Vaderlandsche wyze gebakerd is, neemt de Vroedvrouw, die gewoonlyk de eerste Bakering verrigt, het Kind in den arm, om het den Vader aan te bieden; die het zelve, met de tederste kussen ontvangt, en aan de Vroedvrouw een steekpenning, welke op deezen tyd niet gering is, vrolyk toereikt. Deeze gewoonte, om het Kind den Vader te overhandigen, is zeer oud, en te aanmerkelyk, om 'er dus slegts ter loops van te gewaagen. Men vind, dat het genoegzaam by alle oude Volkeren in gebruik ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weest Ga naar margenoot+is, de Kinderen, met eenige plegtigheid, in het Huisgezin aan te neemen. Zulks geschiedde by de Jooden door de Besnydenis, en by de Chineezen, gelyk ook by veele andere Natien, door verscheiden Huis- en Tempel-offeranden. Onze Voorzaaten, de Batavieren en oude Duitschers, hadden reeds eene algemeene gewoonte, van den Jonggebooren in handen van den Vader te geeven; die het dan in zyn Schild lei, en in den Rhyn afwiesch. Men wil dat zulks geschiedde, om de egtheid der Kinderen te beproevenGa naar voetnoot(*); dan wy denken veelëer, dat het eene gebruikelyke plegtigheid was, door welke de Vader het Kind voor 't zyne erkende; met het zelve in zyn Schild te leggen, en, na dat het in den Rhyn, of eene andere Rivier, of in 't water in 't algemeen, gezuiverd was, uit het water of van den oever op te heffen. De reden, welke my hier toe beweegt, steunt vooral op eene tweeledige bedenking. Men heeft, aan de eene zyde, geen bewys van eenig gezag, 't welk ons noopt om te stellen, dat ze den Rhyn, of eenig Water, als eene Godheid geëerbiedigd hebben. 't Had, ten minste ten tyde van tacitus, geen plaats: want toen eerden zy de Godheid in geheiligde Bosschen; ook maakt ta- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
citus Ga naar margenoot+van dit Bygeloovige gebruik geen gewag. Aan de andere zyde zoo heeft zulks, uit reden van het Klimaat, des Winters niet wel kunnen geschieden; te meer, Ga naar margenoot+daar de Duitschen, en dit zegt tacitus uitdrukkelyk, ‘zig meest wieschen met warm water, ter oorzaake, dat het by hen een langen tyd Winter was’. Is dit waar, ontzagen de bejaarden de koude wateren; zoo is 't niet denkelyk, dat zy 'er hunne jonggebooren Kinderen, in den Winter, aan bloot gesteld zullen hebben. Dog zie hier wat wy 'er van denken. De oudste Volkeren der Waereld hielden de Aarde voor het begin en de Moeder des Menschlyken Geslagts; overéénkomstig met het geen wy uit de heilige Bladeren leeren, dat God den Mensch uit het stof der Aarde geformeerd heeft. Van hier is het by de Ouden in gebruik geweest, dat men, als 'er eene Vrouw gebaard had, het jonggebooren Kind, na dat het gereinigd was, op den grond, als de Moederaarde, ter neder lei; en wel voor des Vaders voeten; die dan het Kind, met een Offergeschenk of aanroeping der Beschermgoden, van de Aarde opnam en voor het zyne erkende; dat eene soort van wettiging van 't Kind Ga naar margenoot+was. Hierop doelt plinius, als hy zegt: Hominem tantum nudum & in nuda humo natali die abjicit [Natura] ad vagitus statim & ploratum. Dat is. ‘De Mensch, als hy gebooren is, word alleenlyk naakt op de bloote Aarde geleid, daadelyk weenende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+en schreiende’. Zoo zegt ook macrobius, quod infantes, partu editi, non prius vocem edant, quam attigerint terram. Dat is. Ga naar margenoot+‘Dat de Kinderen, gebaard zynde, hunne stem niet doen hooren, voor dat zy op de Aarde nedergeleid zyn’. En ovidius:
Ga naar margenoot+Qui simul impurae matris prolapsus ab alvo,
Cyniphiam foedo corpore pressit humum.
Dat is. ‘Zoo dra hy nog onrein uit het zwangere Lichaam des Moeders te voorschyn komt, drukt hy met het nog onreine Lichaam de Aarde’.’ Hierom werd ook de Aarde, op welke Ga naar margenoot+augustus gebooren was, en gelegen had, geheiligd. Onder dit leggen werd het Kind der Godinne Statina opgedraagen; dat Ga naar margenoot+tertullianus doet zeggen: Prima constitutio infantis super terram Statinae Deae sacrum est. Dat is. ‘Met de eerste nederlegging van 't Kind op de Aarde, is 't der Godinne Statina toegewyd’. Vervolgens werd het door den Vader, als zyn eigen Kind, opgenomen; waarom Mysus, Ga naar margenoot+in de Andria van terentius, ten bewyze dat Pamphilus het Vaderschap erkende, zegt: Quod peperisset jussit tolli. Dat is. ‘Hy heeft gelast op te neemen, 't geen zy gebaard heeft’. In dien zin schryft ook seneca; Consulti de nobis parentes | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+nostri, qui, cum conditionem vitae nossent, in hanc nos sustulerunt. Dat is. ‘Onze Ouders, over ons raadslaagende, en de gesteldheid des leevens kennende, hebben Ga naar margenoot+'er ons toe opgenomen’; dat is, zy hebben ons van de Aarde opgeheeven, en hunnen ouderlyken pligt erkend. Hierin kwam hun de dienst der Godinne Levana te stade, als welke de Ouders de Kinderen van de Aarde hielp opneemen. Van deeze Godheid gewaagt augustinusGa naar voetnoot(*), als hy dezelve in verschillende betrekkingen beschouwd. Ipse opem ferat nascentibus, excipiens eos sinu terrae, & vocetur Opis: ipse in vagitu os aperiat, & vocetur Deus Vagitanus: ipse levet de terra, & vocetur Dea Levana. Dat is. ‘Dezelfde God hielp de in geboorte zynde, ontving ze in den schoot der Aarde, en wierd Helper genoemd: die zelve opende den mond tot schreien, en droeg den naam van Schreiverwekker. Ook hief deeze het Kind van de Aarde op, en heette de Godinne Ophefster’. Men voege by dit alles nog, dat het aan den wil van den Vader stond, om de opneeming al of niet te doen, en dus het Kind al of niet te erkennen; in welk laatste geval het Kind aan de opvoeding van anderen overgelaaten, of ook wel ter | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+dood gebragt wierd; dat meermaals het lot der Meisjes was; van waar ovidius die taal in den mond van Lygdus legt:
Ga naar margenoot+Edita forte tuo fuerit si foemina partu;
(Invitus mando, pietas ignosce,) necetur.
Dat is. ‘Indien gy een Meisken ter waereld brengt, laat het, (ik gebied zulks myns ondanks, de Vaderliefde vergeeve het my,) laat het omgebragt worden’.’ In navolginge nu van, of overéénkomstig met deeze gewoonte der Romeinen, dat de Vaders hunne jonggebooren Telgen van de Aarde opnamen, hebben de oude Duitschen, en wy na hen, schoon op eene andere wyze, de gewoonte nog gehouden, dat het Kind den Vader aangebooden wordt, en hy 't zelve aanneemt. Dus zal het gebruik der oude Batavieren, van hunne Kinderen, aan den oever van den Rhyn, op het Schild des Vaders te leggen, en het zelve vervolgens weder op te neemen, vermoedelyk gediend hebben, om de egtheid hunner Kinderen te staaven, en dezelven dus te wettigen; zonder dat ze daar door eene byzondere kragt aan den Rhyn zelven toeschreeven. En hier van is vervolgens nog onder ons het tegenwoordige gebruik, dat de Vroedvrouw het Kind, zoo dra het zelve gereinigd is, den Vader aan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bied; Ga naar margenoot+en deeze zyn Vaderschap bevestigt, door het zelve als zyn Kind aan te neemen; dat, by afweezigheid of overlyden van den Vader, door een der naaste Bloedverwanten in deszelfs naam geschied; waar tegen de aanneeming van het Kind, in gevalle van verdagtheid, of bekende onegtheid, geweigerd word. 't Is ook, uit dien hoofde, naar onze Wetten en Gewoonten gebruikelyk, dat een Kind, 't welk, buiten Egt, is voortgebragt, daadelyk, na de Bakering, den Vader, dien de Moeder benoemd heeft, word aangeboden; waarop men, na zyne weigering van aanneeming, ter processe treed. Hier uit ontstaat mede, dat een ieder, hoe mededoogend hy ook anders zy, vreest een Kind, dat als een Vondeling voor zyn Huis gevonden word, op te neemen; dugtende, dat hy verpligt zou zyn, het zelve te onderhouden, als een Kind, in zyn Huisgezin aangenomen. En van dit gebruik heeft men voorts nog af te leiden, de spreekmanier, van het Kind op te heffen als Vader, het zelve ten Doop, oudtyds ter vonte, te heffen, of het zelve te verheffen, als geschiedende hier door, in gevalle van egtheid, eene herhaalde erkentenis; dan nopens dit stuk nader met de beschouwing der Plegtigheden by den Doop. Terwyl Vader, (op dat wy na deezen uitstap weder tot ons hoofdonderwerp keeren,) het Kind dus wettigt, staan Grootmoeder, Moeien, Nigten, Vrienden en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Buuren rondsom den Vader. Elk heeft het oog op het lieve Bekje; deeze, als zag het alrede, zegt: Wat kykt het my lief aan? Eene andere, als konde het al hooren, praat 'er mede; en een derde schynt zich te verbeelden, dat het reeds lacht. De geestigsten der Vrouwtjes tuuren op de gelykenis naar Vader of Moeder. O! zeggen ze, wat lykt dat lachebekje naar Vader! Zie, 't heeft oogjes als gittjes; wat ziet het snugger! Het mondje is Moeders proper mondje; het neusje is Vaders neusje; ja zelfs is 'er Grootjes Voorhoofd in te kyken. De vreugd is dan zoo doordringend, en de sprookjes zyn zoo aartig, dat de Moeder agter 't Gordyn, ondanks haare smerte, zelfs lache; en Vader, hoe verstandig anders ook, op dien tyd al zeer ligt gelooft, wat men hem zegt. Eindelyk treed de blyde Vader, zoo 't naar 't egte gebruik en de zuivere Hollandsche gewoonte toegaat, met zyn lieve Telgje, naar het Kraambedde, en geeft het Moeder, met een hartlyken kus, over. Zy zegenen beiden hunne Vrugt met een stillen Ouderlyken Zegen, en looven God voor de verzagting der smerten, en de gelukkige uitkomst. Zoo vertoont zig de Dankbaarheid, gelyk wy onlangs tot haaren lof zongen, by 't Kraambedde. 't Zy my geoorlofd, dit ons dichtlievend Schilderytje hier nog te plaatsen. Men treede in 't pynlyk Kraamvertrek;
Men hoor' de Vrouw van weêdom kermen;
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Men zie hoe zy haer kromme en rekk',
En beeve en trill' met open armen.
Verzagt Gods Almagt deeze smart,
De Dankbaarheid woont in heur hart.
* * *
Het zien van 't pas gebooren kind,
De rust der lend'nen en gewrigten,
Haar Kroost, dat ze in heur armen vindt,
Kan al het barenswee verligten.
't Helaas en ach wykt op dien stond.
De Vader komt zig by haar voegen,
En drukt den nog besturven mond,
Met dankb're kusjes van vernoegen.
Men dankt, God gaf, God schiep een Mensch,
Zyn Evenbeeld, der Eng'len wensch!
Alles dus gelukkig geslaagd zynde, zoo eischt de Kraamvrouw voorts stilte en rust; de Man verlaat des het Bedde, en beveelt Kind en Egtgenoot aan de zorg der byzynde Vrouwen. - Ieder deezer Vrouwen is even gewillig en vlytig, om het haare toe te brengen, tot behulp der Kraamvrouwe en van het teder Wicht; welk laatste gemeenlyk eene daar toe geschikte Wieg tot deszelfs ligplaats verkrygt. Zoodanig eene Wieg, misschien dus naar het Wicht geheeten, of van wiggelen, wiegen, met deezen naam benoemd, is al van overlang bekend, en veelligt wel van oude Bataafsche afkomst. 't Is naamlyk niet vreemd te denken, dat de Batavieren hunne Kinderen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+nederleiden in hunne gevlogten Schilden; die, lang en hol zynde, eene hobbelende beweeging hadden, als zy op den grond lagen: dog wy geeven dit niet hooger op dan als eene gissing. Zekerder is het, dat de Houten Wiegen al zeer oud zyn; ik heb, met veele anderen, de Houten Wieg, in welken Keizer karel de vyfde gelegen heeft, en die te Brussel bewaard word, gezien. Heden maakt men ze van Mandewerk, in de gedaante van eene langwerpige Bun; welke aan het hoofdeinde een holrond verhemelte heeft. Deeze Bun of Wieg staat op twee afgeronde Schenkels, die, als de Wieg bewoogen word, eene wipperende beweeging verkrygen; welke men, door het heen en weder trekken van eene koord of een touw gaande houd. Van daar noemt men iemand, die dit werk verrigt, een Wieger of Wiegster, en wenscht men het jonge Paar, by 't Huwen, gemeenlyk toe, dat ze spoedig aan het Wiegtouw mogen zitten; terwyl men een bejaard Man, die uit eene jonge Vrouw een troetelwicht verkrygt, al spottende wel eens toeduwt, dat hy met den Bril op den Neus moet wiegen. Thans maakt men, op het Voorschrift van den beroemden 's gravesande, ook Wiegen, welken op een veer of met een gewigt loopen, en dus, eens in beweeging gebragt zynde, op zigzelven lang genoeg wiegen; dan men houd de gemeenen egter meerendeels in gebruik. Men vind 'er in ons Land, die dit wiegen, om | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+deszelfs lastigheid, zeer afkeuren; te meer, daar de Kinderen, door gestadig gewiegd te worden, 'er dermaate aan gewennen, dat zy niet ongewiegd kunnen slaapen. Ik voor my heb 'er niets tegen; zoo men buiten 't wiegen om kan, 't is beter. Maar men moet ons geenzins diets maaken, dat het wiegen voor 't verstand der Kinderen nadeelig is. Huig de groot en boerhaave, gelyk de Heer camper zeer wel zegt, zyn beiden denkelyk gewiegd, en nogthans Lichten van Europa geweest: het schaad derhalven niet. En wat de lastige gewoonte betreft; de Moeder doet het gemeenlyk nog al met vermaak; indien haar het werk niet over de hand loopt. Ook zyn 'er, in een gezegend Huishouden, wel dra Wiegstertjes by de hand; een aankomend Zusje is van natuure genegen Broertje te wiegen; en Moeder vermaakt zig in 't speelen met de Kinderen. Een op de schoot, een in 't Lyf, en een aan de Wieg, is 's Moeders tydverdryf, zegt het Hollandsche spreekwoord. Zoodanig eene bezigheid is der Moeder natuurlyk eigen; dog 't staat voor een Vader, hoe gaarne hy met zyne Kinderen speele, niet manlyk, en 't moet hem een bittere last zyn, als hy zig aan den Wiegband gebonden vind. Men houd ook een Vader, die zig te veel met de Wieg en Luijermand bemoeit, voor een Jan de Wasser of Bemoeial; des de Vrouwen 'er de Mannen meerendeels gereedlyk van ontslaan. Dan al genoeg van 't wie- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen; Ga naar margenoot+laat ons het Kraamgezelschap verder beschouwen. Tegen dat Moeder geholpen, het Kind in de Wieg geleid is, en de Vroedvrouw haaren pligt volbragt heeft, is de sneege Meid met Kandeel, voor de Vrouw, en de blyde Vader met den Kaneelstok, in welgesuikerden Wyn, voor de verheugde Vriendinnen en Buuren, gereed. Hy brengt den Kroes rond, de Vrouwtjes neemen eene hartlyke teug, en de Vreugde begint haar eisch te krygen. By aanzienlyke en bedaarde Lieden houd men hier in maat en paalen. Men geleid het Kraamgezelschap veelal in eene andere Kamer, om stilte voor de Vrouw te hebben; en de Gasten gaan wel dra in eene vrolyke luim naar huis; alwaar zy haare Mannen in de blydschap der Buurt doen deelen. Onder den Burgerstand gebeurt het ook wel, dat de Mannen der Bloedverwanten den hoopenden Vader vergezellen, om hem te troosten in het deel, dat hy billyk in de smerten zyner Vrouwe neemt; en somtyds komen ze, na den gewenschten uitslag, om hem, op het afhaalen der Vrouwen, te begroeten. By den Boerenstand zyn die nevensgaande vreugdebedryven, onder en na het bakeren van 't Kind, veelal zoo gemaatigd niet, maar dikwils uitgelaaten. Naauwlyks ligt de Vrouw te bedde, of alles is in rep en roer; de Koffypot moet aan een kant; de Vader schenkt Brandewyn met Suiker vol op; en de Boerinnetjes lepelen dien uit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+eene Tinnen of Zilveren Kom. Dit heeft zelfs plaats by minvermogenden, die ook wel een Kraam-anysje schenken. Als de Boeren Vrouwen allengs vrolyker worden, spatten zy somtyds uit, en gaan op de ruime Buitenwerf een rondendans doen. Vader, Knegts en Meiden staan dan aan; zy moeten meê doen; en komt 'er toevallig, zoo 't by dag geschiede, een jonge Knaap of een Manspersoon voorby, hy moet willens of onwillens in den sleep, en word niet losgelaaten, voor dat by eene fooi geeft, om 't lag te vermeeren. Is 't een bloode, of een Gast, die van der Wyven kneepen onkundig is, zoo strekt hy, voor dien tyd, tot eene speelpop der Vrouwen; die hem, als hy zig wat onguur of stug aanstelt, ter straffe in eene Deeken sollen, en als een Kind opbakeren: dog dan loopt het al wat hoog wild. De meeste Boeren Gasten weeten 't; derhalven vermyden zy de Buurt; en hy die betrapt word geeft de fooi, waar mede hy vry raakt. Men laat zelfs de jonge Vrysters, die by geval daar omtrent komen, niet ongemoeid: met één woord, al wie by zulk eene gelegenheid in Huis, of op de Werf komt, moet den Vader begroeten, het Kindje kyken en meê doen. Men begrypt hier uit zeer ligt, dat het in die omstandigheden al vry losjes toegaat; waar tegen egter by de staatlyksten onder de Huislieden behoorelyke zorg gedraagen word; des men 'er de bescheidenheid beter in agt neeme. Dog hoe 't | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ook gaa, de tyd verloopt ten laatste; het gezelschap scheid, ieder keert vrolyk naar Huis, en de Vrouw krygt rust. Hierop volgt, in huishoudingen daar Kinderen zyn, (of anders onder de Kinderen der Nabestaanden,) een kinderlyk vermaak, dat, hoe eenvoudig, evenwel niet nalaat zyne aartigheid te hebben, en onze opmerking te verdienen. De Kinderen, welken voor dien tyd van de hand gezonden zyn, of des morgens ontwaaken, komen aan 's Moeders Bedde; zy zien een kleen Wicht, en weeten niet wat te denken. Moeder heeft een Broertje of een Zusje; 't heeft Beenen, noch Armen, zegt de onnozelste; een ander noemt het eene Pop; dog een ouder Zusje, (want de Meisjes zyn oplettend,) vraagt, waar komt dit Broertje van daan? 't Antwoord is gemeenlyk, de Boer heeft het gebragt; 't is uit de Kool gegroeid; Moeder is uit roeijen geweest naar 't Koolland: elders noemt men iets anders, dat met de denkbeelden der Kinderen, naar de omstandigheden der plaatsen, meest overéénstemt. In Amsterdam spreekt men, van naar de Volewyk te gaan, en in Waterland is 't, naar 't Rietland te vaaren; elders, zegt men, dat de Meisjes uit de Rosmaryn, de Jongens uit de Palm, groeijen, enz. Dan Kool is hier de Kool. De Kinderen slaan 'er ligt geloof aan; nadien ze, het waar ben ik van daan, niet weeten, en 'er op zulk een antwoord natuurlyk over denken; waar door deeze ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dagten Ga naar margenoot+dermaaten hegten, dat 'er een min of meer ondervindelyke ouderdom toe behoore, om 'er anders over te denken; van waar de onkundigen, vóór dien tyd, zelden een Kooltuin zien, zonder zig te verbeelden, dat 'er Kinderen groeien. Deeze Koolvertelling, benevens het sprookje van het uit roeien gaan, is intusschen van een ouden oorsprong; ten minste men ontdekt by de Grieken en Romeinen gebruiken en afbeeldingen, welken hier mede zeer eenstemmig zyn. Deeze Volkeren hadden, onder andere Kruiden, veel op met het bereiden van Kool voor zwangere Vrouwen: men wist dezelve op verscheiden wyzen te bereiden en op te disschen, zoo om ze der beluste Vrouwe smaaklyk voor te stellen, als om 'er de bedoelde Vrugt mede aan te duiden. Ga naar margenoot+Apud Athenienses puerperis brassica parabatur, zegt Athenaeus. Dat is. ‘By de Atheners bereidde men den Kraamvrouwen Kool’; en hy haalt, by die gelegenheid, ephippus aan, die gewag maakt van de Kool, als eene spyze op het Kinderfeest Amphidromia; dat men met eene vrolyke maaltyd vierde, als het Kind vyf dagen oud was; zeggende:
Cum Amphidromia celebrentur, quibus mos est
Assare frusta casei Chersonitae,
Oleoque brassicam in fasciculos collectam incoquere.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Dat is. ‘Men was op dat Feest gewoon stukken van Chersoneser Kaas te braaden, en byééngebonden Koolsbladen in Oly te kooken’:’ En veelligt lag die Kaas wel in de in ééngewonden Kool; op eene soortgelyke manier, als wy van het Hansje in de Kool of in de Kropsla, melding gemaakt hebben. Zoo zend men ook nog heden, by vermogende Lieden, aan de Kraamvrouwen eene Taart, Pastei, of eenig ander Gebak, in diervoege bereid. Men geeft dit wel eens den naam van Kindermanstik, waar mede men oudtyds zeker Kraamgebak benoemde; dat, ter oorzaake van deszelfs ronde gedaante als eene Maan, gelyk eenigen willen, Kindermanstik, of liever Kindermaanstik heette. Dan ik houde dit Kindermanstik liever voor het Suikerstik, dat men den Kinderen of Gebuuren uitdeelde; om dat het Kindermanstik door den Vader, en niet door de Buuren of Vrienden, uitgedeeld wierd. Dog wat hier van ook zy, gelyk de bovengemelde Koolvertelling eene merkelyke overéénkomst heeft, met het bygebragte gebruik der Ouden; even zoo is 't gelegen, met het sprookje van uit roeien te gaan. De Ouden naamlyk hielden de twee Argonautische Zeehelden, Castor en Pollux, mede voor begunstigers der jonggeboorenen, en inzonderheid der Tweelingen; mitsgaders Lucina voor de beschermster der Kraam- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrouwen; Ga naar margenoot+en deezen vertoonen zy meermaals als zittende in eene Schuit, die geroeid word. Ook vind men in andere Afbeeldingen een Cupido, alleen in eene Schuit, als roeiende naar den Tempel van Lucina, de Verloster. Die begeerig is zoodanige afbeeldingen, en daar toe betrekkelyke Opschriften op oude Steenen te zien, kan ten overvloede te recht raaken in de Schriften der Oudheidkundigen; waar van wy ons, zonder hier over breeder uit te weiden, in deezen slegts bedienen ter ophelderinge onzer Vaderlandsche gebruiken. En 't moet ons, als wy deeze eenstemmigheid nagaan, vry waarschynlyk voorkomen, dat die Kool en dat roeien al van ouder dagtekening is, dan men gemeenlyk wel denkt. Dog wy keeren weder tot de Kinderen. Terwyl men de Kinderen door deeze en dergelyke vertellingen verblind, gebeurt het wel eens dat een aankomend Meisje, wat slimmer geworden, begeert mede te mogen roeien; wanneer de eene of andere der Vrouwen, haare nieuwsgierigheid willende bedwingen, haar zulks toestaat, onder voorwaarde van een Lantaarn aan haar Neus te mogen hangen; dat het nieuwsgierige Aagje niet gaarne toelaaten zou. En hieruit ontstaat het vermoedelyk, dat een nieuwsgierig Mensch gezegd word, eene Lantaarn aan den neus te draagen. Voor 't overige weet men de Kinderen, in dit geval, gelyk in verscheiden anderen, vee- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
le Ga naar margenoot+denkbeelden uit het hoofd te praaten, door ze tevens met Suikergoed te paaien, welke kunstgreep vooral plaats heeft in 't Kraamvertrek. Moeder doet zig een Blaadje met lekkers geeven, inzonderheid met ronde Suikertjes, Annyssuikertjes of Muizekeuteltjes genaamd, die de Suikerbakkers tot dit einde bakken; en zegt: Broertje heeft Suiker in de Luijeren geleid; - Broertje is zoet; - hy heeft Beentjes en Armpjes; - geef Broertje een zoentje, hy zal u Suiker geeven. - De lieve Kindertjes zoenen Broertje; het oudste Zusje krygt het eens op den arm; Natuur neemt haare trekjes waar, en de lieve Huisgenootjes erkennen van dien stond af het jonge Broertje of Zusje voor het hunne; dat zy, even als Vader en Moeder, beminnen. Terstond is 't een stoutert, die Broertje of Zusje mede wil neemen; ze zyn zoo stil als muizen voor het zelve, om het niet in den slaap te stooren. Kortom, Natuur spreekt haare taal, buiten in ongeregelde Huisgezinnen, daar men stoute Kinderen heeft; en dit is 't grootste genoegen en vermaak van welgeschikte Ouderen. Middelerwyl heeft men, na dat de Huislyke omstandigheden verzorgd waren, een Knegt of Meid, by alle de Naastbestaanden en Gebuuren rond gezonden; om de verlossing der Kraamvrouwe, en haaren toestand, mitsgaders dien van den Jonggebooren bekend te maaken. Aanzienlyke Lie- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1243]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den, Ga naar margenoot+in de groote Steden, neemen hier toe een Aanspreeker; welke dan, zonder rouwgewaad, Mantel of Bef, alleen deftig in 't zwart, en met witte Handschoenen versierd, de weet doet. Men zend voorts gedrukte Brieven, meest in prosa; doch ook nu of dan in dichtmaat, aan de Vrienden en Bekenden, die elders woonen. Hier en daar word 'er, by de Grooten, Stroo of Zand, voor 't Huis, op de Straat gestrooid; ten einde het geraas der Rytuigen niet hinderlyk zy. Men bewoelt de Schel van de Huisdeur, en 'er zit eene Meid of Vrouw in 't voorhuis, om de boodschappen aan te neemen; want ieder die de weet heeft, zend, zoo hy zig naar de welleevenheid schikt, dagelyks iemand, om naar den welstand van Kraamvrouw en Kind te verneemen. Om de lastigheid hier van, en 't gewoel aan de deur, dat 'er aan vast is, voor te komen, schryft men ook wel dagelyks op een briefje, hoe 't met de Kraamvrouw en 't Kind gaat. Dit briefje, voor een der glazen van de Zykamer gestoken, geeft den desbegeerigen de noodige onderrigting, zonder dat de Huisdeur, of Huisgenooten, 'er mede gemoeid zyn. En zulks strekt ook tot gemak voor hun, die de bekendmaaking ontvangen hebben: want het komt 'er dan zo naauw niet op aan, of men 'er dagelyks na verneemt; daar anders aan de Huisdeur wel agt op gegeeven word. Op sommige plaatsen, ten platten Lande, bind men somtyds een bos Palm aan 't Hek | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+of de Deur, om te kennen te geeven, dat zig aldaar eene Kraamvrouw bevind; dat oudtyds zeer gemeen was, dog nu zeldzaamer in gebruik is. Bestendiger heeft iets van die natuur plaats te Haarlem, in Zuidholland, als mede te Enkhuizen, in Noordholland; en overmits, zulks aan die twee Steden by uitstek eigen is, kunnen wy niet wel nalaaten, 'er eenig breeder gewag van te maaken. Het is naamlyk in deeze Steden van oudsher gebruikelyk, dat men, zo dra eene Vrouw bevallen is, een Houten plankje met eene stift, een Kloppertje genaamd, aan de Huisdeur hegt. Dit plankje, van gedaante als een Tafeltje, is van vooren overtrokken met roozenroode Zyde, waar over eene net geplooide Kant gespannen staat. Men plooit deeze Kant aan de vier hoeken, waaierswyze, en de Naaister schikt dezelve voorts in diervoege, dat 'er zig in 't midden een langwerpig vierkant van fraai gebloemd of gestoken Kantwerk vertoone, daar zy de bevalligste inrigting aan poogt te geeven. Onder dit Kantwerk steekt zy een wit papiertje, van zulk een grootte, dat het ongeveer de helft van dit langwerpige vierkant beslaa. Dit papiertje, dat 'er onverhinderd uitgetrokken kan worden, blyft in 't zelve, wanneer de Jonggebooren een Meisje is; maar ziet een Knegtje het daglicht, dan haalt men het papier van onder de Kant, op dat het Kloppertje zig in vollen luister vertoone, en de roode Zy- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1245]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de, Ga naar margenoot+over 't geheele langwerpige vierkant, gelyk voorts over 't geheele Kloppertje, door het Kantwerk heen schittere. Dit onderscheid van een geheel of half ontdekt Kloppertje strekt dus tot een kenteken der geboorte van een Zoon of eene Dogter. Vermogende Lieden gebruiken tot deeze Kloppertjes zeer kostelyke Kant, en verder doet een ieder daarin naar zyn staat, of wel boven denzelven. Men heeft 'er gemeenlyk zo veel mede op, dat menschen, van minder vermogen, 'er hunne spaarpenningen, om zoo te spreeken, aan besteeden; en 't is onder dezulken al vry gewoon, 'er zelfs zorg voor te draagen, wanneer zy 't Huwelyk zullen aangaan. Het jonge Paar, dat een gegrond vooruitzigt, of ten minste hoop heeft, op eene aanstaande Vrugtbaarheid, voorziet zig daar toe van de noodige Kant, of ook, wanneer het Kloppertje vereischt wierd, de Penningen te kort mogten komen, om dezelve te koopen. De Bruidegom vereert de Bruid meermaals, (of de Bruid voorziet zig zelve,) een Kanten Strik met een Roozenrood Lint, om voor de borst van de Bruids-Bouket te strikken, van zulk eene lengte en breedte, dat dezelve toereiken kan, om in 't vervolg voor een Kloppertje te dienen. Anderen schikken tot dit Kraam-sieraad de min of meer kostlyke Kanten haarer Mutzen of Halsdoeken, enz. In gevalle dat 'er Twee- of Drielingen gebooren worden, hegt men twee of drie zulke Klop- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pertjes Ga naar margenoot+aan de Huisdeur. Een dood gebooren of overleeden Kind maakt hierin geen verandering, om dat men over zulke jonge Wichten niet rouwt; maar als de Ouders in den rouw zyn, draagen de Kloppertjes ook daar van getuigenis; naar evenredigheid der zwaarte van den rouw. En als de Ouders in den zwaaren rouw zyn, neemt men niet alleen, gelyk ook wel in ligter rouw geschied, in plaats van roode, zwarte Zyde, tot een grond, waarop de Kant affteekt; maar bedient zig daar benevens van Kamerdoek, of Linnen, in stede van Kant. By de onvermogende Lieden, die zulk een sierlyk toegerigt Kloppertje niet kunnen bekostigen, word den Ring van den klink der Huisdeure slegts met wit Linnen bewonden; ter aanduidinge dat 'er eene Kraamvrouw huisvest; 't welk oudtyds vermoedelyk reeds geschiedde, om elkëen te waarschouwen, ten einde hy de Deur met het minste gerugt opene; waar toe ook de Klink, veelal van Yzer, gemeenlyk met eenig Linnen overtrokken word. En 't is te denken, dat men, in deeze manier van waarschouwing, den eersten oorsprong dier Kloppertjes, en de rede van derzelver benaaming, heeft te zoeken. Men bewond, in vroegere dagen, alomme, en dit is zelfs nog heden, door geheel Holland, op zulke plaatzen, daar men Ringklinken aan de Huisdeuren heeft, vry algemeen, den Ring met Linnen, om de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1247]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Kraamvrouw door geen onbesuisd geweld aan de Deur te ontrusten. In laateren tyde, toen de Ringklinken, aan de Deuren van deftige Burgerhuizen, buiten gebruik geraakten, en de Kloppers aan de Deuren in zwang kwamen, kon een soortgelyk teken aan de Kloppers van denzelfden dienst weezen. De pragt heeft vervolgens dit eenvoudig teken waarschynlyk in een sieraad veranderd, en de zoogenoemde Kraamkloppertjes ingevoerd; welken deezen naam niet oneigen verkreegen hebben; te meer, daar ze gemeenlyk in 't midden der Huisdeure gehegt worden, ter plaatse daar men oudtyds veelal gewoon was de Deurkloppers te hebben. Ze kunnen ook nu, dus op de Huisdeur gehegt, even als te vooren de omwonden Ringen, ter waarschouwinge strekken; als dienende tot een teken dat 'er een Vrouw in de Kraam ligt; 't welk een ieder oplettend moet maaken, om, daar de Schellen in de plaats van de Kloppers gekomen zyn, niet geweldig te schellen, of ander geraas aan de Deur te laaten hooren, ten einde de Kraamvrouw niet te ontroerenGa naar voetnoot(*). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Is deeze gissing naar den oorsprong der Kloppertjes, en de rede van derzelver benaaming, niet volstrekt naar waarheid, zy heeft althans het voordeel van zeer natuurlyk te zyn; en wy hebben, niettegenstaande alle onze navorschingen, 'er niets gegronder voor kunnen vinden. Sommigen willen wel, dat men dit gebruik te Haarlem zou moeten afleiden, van 't voorgevallene by 't inneemen dier Stad, in den jaare 1573; toen de Spaansche Bevelhebber, gelyk men verhaalt, zyne Krygslieden beval, de Huizen der Kraamvrouwen ongemoeid te laaten. 't Is eene zeer algemeene overlevering, dat men dit sieraad, ter gedagtenisse hiervan, ingevoerd zou hebben; doch het heeft geen den minsten grond in eenig oud geschiedverhaal van dien tyd; en geen der vroege Schryveren, ten minste zoo ver wy hebben kunnen ontdekken, maakt eenig gewag van deeze inschiklykheid des Spaanschen Bevelhebbers voor de Kraamvrouwen. En nademaal een dergelyk gebruik gevonden word te Enkhuizen, in Noordholland, daar zulk een voorval geen plaats gehad heeft, is deeze overlevering te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+minder aanneemelyk. Ook word het te Enkhuizen veel eer gehouden voor een middel, dat de Overigheid in zwang gebragt heeft, of in gebruik laat blyven, om de Hoerery, of eenige gevolgen daar van, was 't doenlyk, te meerder voor te komen: dewyl ieder aldaar gehouden is, zoodanig een teken, 't zy dan eenvoudig, of min of meer zwierig, aan de Huisdeur te hegten, wanneer zig eene Kraamvrouw, ze zy dan gehuwd of ongehuwd, in 't Huis bevind. Zoodanig een Kloppertje nu, ('t zy dan van waar ook oorspronglyk,) word, als het dag is, terstond uitgestoken, zoo dra het Kind ter waereld gekomen is; en blyft voorts, wordende alleen des avonds ingehaald, aan de Huisdeur, tot dat de Kraamvrouw haar Kerkgang doet; wanneer men het, zoo als de Vrouw ter Kerke gaat, afneemt. Gewoonlyk moet dit Kloppertje dien geheelen tyd uithouden; maar keurige en vermogende Lieden maaken wel gebruik van verscheiden Kloppertjes, nadien ze niet zelden door regen en wind al vry wat verslensen. Ook hebben sommigen wel een gemeen Kloppertje voor slegt weer, een beter by mooi weer, en een best op Zondag, of by plegtige Kraamvisiten en dergelyken. Staande den tyd, dat het Kloppertje uitsteekt, mag, gelyk men gemeenlyk zegt, een Schuldeischer den Kraamheer, als zyn Schuldenaar, niet met geweld maanen; een Stadsboode hem geen gerechtlyke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+insinuatie doen; een Drankpeiler, een Broodweeger, of dergelyke, hem niet moeien, noch een Gerechtsdienaar in zyn Huis eenig exploict doen. Dan deeze en meer soortgelyke zoogenoemde Privilegien van 't Kloppertje, heeft men, naar ons van goeder hand berigt is, niet aan te merken, als gevolgen van eene vastgestelde Wet of Stedekeur; maar ze ontstaan uit eene algemeene Costume, die, om de Kraamvrouw niet te ontstellen, gewoonlyk in agt genomen word; volgens welke zoodanig iets niet geschied, dan om zeer dringende reden. En dit is eene Costume, welke, niet alleen te Haarlem en te Enkhuizen, maar ook elders in Holland, al vry algemeen plaats heeft, om dus het Huis, in 't welk zig eene Kraamvrouw bevind, niet, buiten noodzaak, te ontrusten: waarom ook de Kraamheer, in sommige plaatsen van ons Gewest, vry is van 's nagts ter Wagt te gaan, zoo lang de Vrouw in de Kraam ligt; op dat hy t'huis moge blyven, en zy zig niet verontruste over de afweezigheid van haaren Man. - Zeker Grossier, om dit ter deezer gelegenheid ten slot nog te melden, ondervond, gelyk men ons verhaald heeft, dat zyn Kloppertje hem niet beveiligen zou, ingevalle van misbruik; toen hy zyne Vrouw zoo lang in de Kraam hield, of haar niet ter Kerke liet gaan, dat het den Peiler in 't oog liep, en deeze hem deswegens waarschouwde; aanduidende dat hy al lang genoeg het Kloppertje had laaten uit- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 1251]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AFBEELDING van een KRAAMKLOPPERTJE.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1251]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
steeken. Ga naar margenoot+Ook hebben wy ons veelligt al lang genoeg met dit Kloppertje bezig gehouden; en 't word tyd 'er een einde van te maaken; met den Leezer verder te wyzen naar de nevensgaande Afbeelding van dit Kraamsieraad, 't welk wy in Plaat gebragt hebben, zo ten gevalle onzer hooge Zuid-hollanders en anderen, wien dit gebruik minder bekend is, als om deeze byzonderheid, (of die Mode, gelyk veele anderen, eens in onbruik mogte komen,) te beter voor de Nakomelingschap te bewaaren. Men maakt ze of grooter of kleiner; de hier getekende is van de gewoone grootte; en uit het voorgezegde kan men afneemen, dat dit een Knegtjes-Kloppertje is; welks langwerpig vierkant, aan 't bovenste gedeelte, met een wit papiertje onder de Kant gedekt zou zyn, zoo 't Kloppertje voor een Meisje geschikt ware. Dit byzonder gebruik dus gadegeslaagen hebbende, treeden wy weder in de Kraamkamer, terwyl de Kraamdagen al vast haar gang gaan. De tyd der zooginge komt, en men zorgt voor dit zoo gezegende Voedzel. Als de Natuur het zelve gewillig geeft, agt men de Vrouw zeer voorspoedig; zoo niet, dan heeft men Vrouwen, die men Zuigsters noemt, om de Borsten, indien 't mogelyk zy, aan den gang te helpen: waar toe des kundigen van weezenlyken dienst konnen zyn; dog dikwils brengen die Vrouwen, door haare eigenwysheid, met de Borsten te draaien en te wryven, een groot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1252]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+nadeel te wege. By de Boeren, daar de Mannen niet vies vallen, doen het veele Mannen zelven aan hunne Vrouwen; of eene sneege Buurvrouw bied haare hulp aan. Voorts stellen bykans alle onze Vrouwen, ten platten Lande, alles wat zy kunnen in 't werk, om zelf te zoogen. En men moet daar benevens, tot lof der schoone Kunne van ons Gewest, in 't algemeen zeggen, dat deeze pryslyke gewoonte zelfs stand grypt in de Huizen onzer aanzienlyke Hollanderen. De gezonde reden heeft, onder de verstandige Vertoogen van braave Mannen, nopens dit onderwerp, gezegenpraald over eene voorige schandelyke geringagting van die gift der Natuure; onze Hollandsche Dames stellen 'er, met eene vermaaklyke aandoening, eere in, dat zy zelven hun eigen Kroost de Moederlyke Melk laaten zuigen; en hunne Kinderen niet, buiten noodzaak, aan vreemde Borsten toevertrouwen. Ook zyn onze Hollandsche Vrouwen, in dit stuk, teerhartiger dan de Fransche Dames, die haare Kinderen, zoo dra ze gedoopt zyn, veelal naar 't Land ter zooginge en opvoedinge zenden. Men ziet dus in Parys dagelyks Boerinnen, met manden op den rug, de Kinderen afhaalen; of geheele Wagens vol Dorpelingen, met de Kinderen van deftige Lieden, onder het opzigt van eenige Kloosterzusters, ter Stede uitryden. En zoo de Kinderen der Grooten in 't Moederlyke Huis gehouden worden, dan vind men 'er altoos eene Minne- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1253]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moeder, Ga naar margenoot+die 't Kind zoogt en oppast. Dit is op verre na zoo algemeen niet onder onze Landzaaten. Zeldzaam zend men de Kinderen buitens huis, en 't geschied bykans nooit, dan in dringende omstandigheden; het Moederlyke hart eener recht Hollandsche Vrouwe is te teder, om de Kinderen, buiten noodzaak, van zig te verwyderen. En wat de Minnemoeders binnens huis betreft, men gaat 'er niet ligt toe over, dan na vergeefsch beproefde kragten, en als derzelver gemis de Minnemoeder noodzaaklyk maakt. In zodanige gevallen neemt men, als men geen betere gelegenheid heeft, zyne toevlugt, in de Steden, tot zekere Vrouwen, die men Besteedsters van Minnemoeders noemt; doch thans zoekt men ze meer by Vroedmeesters en Vroedvrouwen. Men raadpleegt dan met den Dokter over de gezondheid der Minnemoeder, en de welgesteldheid van haar zog: alles wel bevonden zynde, neemt men haar aan, en draagt voor haar welzyn geen minder zorg, dan voor dat van de eigen Moeder. Sommige vermogenden hier te Lande, verzot op Uitheemsche gewoonten, neemen zulk eene Minnemoeder nog wel buiten noodzaaklykheid; maar recht oude Hollandsche Familiën, en 't meerendeel onzer gegoede Landzaaten, handhaaven, gelyk wy gezegd hebben, de echte Hollandsche zugt, om de Kinderen zelven te zoogen. Men neemt wel, tot meerder gemak, drooge Minnen en Kindermeiden te hulpe; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1254]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+doch de Moeders zoogen haare eigen Kinderen. Dit is den Hollandschen Vrouwen, mitsgaders dien onzer Nabuurige Provintiën, zoo zeer eigen, dat 'er vermoedelyk geen Land gevonden worde, daar zulks meerder plaats heeft. Hier benevens is de gulhartigheid, byzonder ten platten Lande, in dit opzicht, zo groot, dat eene gezonde zoogende Vrouw, die ryklyk van zog voorzien is, haare zwakke Buurvrouw of Vriendin, als zy haar dienst kan doen, bestendig bystaat; vergunnende dagelyks een gedeelte van haar zog aan derzelver zuigend Wicht. Wie zal zig na dit alles verwonderen, dat het zuivere Hollandsche bloed zoo aan elkander verbonden blyft; daar de natuurlyke Moedermelk de Kinderen veréénigt, en zy de onderlinge liefde aan Hollandsche Borsten, in de vroegste Jeugd, reeds inzuigen? Gaat voorts alles naar wensch, zoo zit de Vrouw nu en dan eens op; eet en drinkt dat haar best geagt word; komt eerlang over huis; voorts eens in de open lugt; doet vervolgens haar Kerkgang, en schikt zig op nieuw ter volbrenginge haarer Huwelykspligten. Intusschen zyn nog de Doopplegtigheden voorgevallen, die wy niet wel onaangemerkt kunnen laaten; waarom wy 'er thans het hoofdzaaklyke van zullen melden. Men bepaalt, in de eerste plaatse, met de Peters en Meters, Gevaders, Gemoeders of Cometers, bevoorens bescheiden, naar de omstandigheden, en de gelegenheid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+van den Kerkdag, ten tyd van 't doopen des Kinds. De Roomschgezinden verzorgen, naar hunne Kerkwetten, den Doop dadelyk na de geboorte; de Vader, met de Peetemoeie, of eenen anderen nabestaanden, gaat, ryd, of vaart tot den Pastoor. Ook word, in geval van stuipjes of flaauwten van 't Kind, en soortgelyke omstandigheden, die 't uitstel naar de Leer der Kerke gevaarlyk maaken, deeze plegtigheid wel door de Vroedvrouw, den Vader of een ander bescheiden Lidmaat verrigt. En wat de Doopsgezinden betreft, deezen doopen, gelyk men weet, hunne Kinderen niet, voor dat zy tot jaaren van onderscheid gekomen zyn, weeten wat zy gelooven, en waarom zy gedoopt worden. Het zyn dan de gemeene Gewoonten der overige Gezintheden, zoo der publieke Kerke, als der andere Gemeenten, die naast met dezelve overéénstemmen, welken, in dit geval, onze opmerking vorderen. Den Doopdag verscheenen zynde, word het Kind netjes gebakerd; en 't beste Speldekussen, dat tot nu toe met Naamen en Kroonen bestooken was, word van Bakerspelden ontbloot. Men schikt het Kind, met gestikte of Chitse Dekentjes, naar ieders vermogen, zwierig op. Kostbaare Kanten, genaaide Mutsjes, nette Strikjes ontbreeken 'er niet; en 'er is, in 't stuk van opschik, naauwlyks ergens grooter oplettendheid en pragt, dan in een zindelyk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1256]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Doopstel. Onze Voorvaders hadden 'er reeds zeer veel mede op. Men maakte een geheelen Kraag, Bef en bovenstel van Kantwerk, dat by wyze van een wade, het gebakerde Kind, van 't hoofd tot de voeten, besloeg. Ik heb zoodanig een toestel van zeker Adelyk Huis gezien, dat omtrent 25 ellen Kant uitleverde. Heden stelt men de pragt meer in het Doopkleed; dat by de Vermogenden van Wit Marseilje Borduursel, en somtyds ongemeen kostbaar is. De overige tooisels zyn de bekende Luiers, waar toe men op dien tyd de fynsten en de besten uitzoekt. Voorts neemt men het onderscheid der Sexe wel in agt, byzonder met opzicht tot de Mutsjes; bestaande die der Jongens uit zes, en die der Meisjes uit drie stukken of inlegsels. Als het Kind dus netjes opgebakerd is, verzoekt men somtyds eenige Buuren of goede bekenden, om het Kind te zien; welken dan op eenige verversching onthaald worden, en terstond weder vertrekken. Vervolgens gaat de Baker of Peetemoei, vergezeld van den Vader alleen, of benevens andere Doopgetuigen, met het Kind ten Doop. De gemeene Burger gaat te voet; de Vermogender ryden met eene Koets of of Koetsslede; en de Buitenlieden met een Chaize, Karre of Wagen, ter Kerke. De staatsie is altoos in 't zwart; in Amsterdam en Haarlem zyn de Mannen dan staatlyk gemanteld en gebeft; dog dit ook raakt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1257]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+thans, in Amsterdam ten minsten, geheel buiten gebruik. In de Kerk komende, zetten zig de Doopgetuigen gezamentlyk in het Doophek, of de daar toe vervaardigde afscheiding; welke afscheiding tevens dient tot zitplaatzen voor de Predikanten, Ouderlingen en Diakenen. Het middenvak deezer afscheidinge is bepaaldlyk voor de Doopelingen en Doopgetuigen geschikt: maar men vind het dikwils door vermogende of andere Vrouwen, die gaarne onder den Preekstoel zitten, zoo bezet, dat een arme Doopgemoeder en Vader meermaals agter af moeten staan, of 'er niet in mogen. Voorts staat 'er binnen in dit Doophek een meer of min sierlyk Koperen voetstuk, in 't welke het Doopbekken geplaatst wordGa naar voetnoot(*). Het zelve is met laauw water gevuld, en de Leeraar doopt 'er, na 't leezen van het Formulier, het Kind mede. Geduurende de plegtigheid, staat de Vader, of de Gevaders of Peters, met ontblooten hoofde over einde, en de Petemoeder houd het Kind, zoo men zegt, onder den Doop; dat heden ook wel door den Vader zelven verrigt word; dog voorheen nooit anders geschiedde, dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+door eene Vrouw, in 't byweezen van den Vader of Gevader. En dit is de eigentlyke plegtige betuiging van 't Vaderschap, of de opheffing, waar van wy hier boven gewag gemaakt hebben; ter oorzaake van welke men, zoo oudtyds, als ook nu nog spreekt van het Kind ten Doop te heffen. Hier by bezweeren Vader en Getuigen, (in stede van op de wyze der Afgodische Romeinen, voor de Godinne Levana,) hunnen Vaderlyken pligt of trouw voor het alziende Oog van den Waaren God, en in de tegenwoordigheid zyner Gemeente. Met het ontvangen van den Doop verkrygt het Kind ook zynen Doopnaam; dog 'er word geen toenaam bygevoegd; en het Kind neemt vervolgens gemeenlyk dien des Vaders aan. Onze oude Landzaaten, welken niet van Adel waren, hadden voorheen in 't geheel geene toenaamen; 't was alleen de Adel, die bynaamen ontleende, van hunne Goederen of Heerlykheden; van welken zy vervolgens, by verlei, verkoop, en anderzins, ook tot anderen overgegaan zyn; terwyl die Edelen nogthans te gelyk hunne voorige toenaamen behielden. Hier uit zyn veele verwarringen in de Familiën ontstaan; iemand van vermogen, schoon van geen Adel, nam, zo als billyk was, den naam zyner gekogte Heerlykheid aan; en hy, die ze verkogt had, wilde volstrekt zyn tytel behouden; 't welk zelfs tot de bastaarden oversloeg. Uit dien hoofde vind men onder onze Hollanders, en wel meest | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+onder den Boerenstand, zeer veele Adelyke toenaamen. Sommigen behouden dezelven, schoon hun Adelyk Huis in de omwentelingen der Graaflyke Regeeringe, en de Staatsveranderinge, ten tyde van willem den eersten, veelal verarmd, en van deszelfs Goederen verstoken zy, met recht nog als overblyfsels van hunnen ouden Adeldom; en ten opzichte van anderen, kunnen deeze toenaamen, schoon ze geen blyken van hunnen Adel zyn, ten minsten nog dienen, om hunne herkomst uit die Dorpen en Heerlykheden aan te duiden. Wyders houd men zich, by 't meerendeel onzer Hollandsche Landlieden, nog aan de oude gewoonte, om naamlyk geen toenaamen, buiten den eigen naam der Vaders, aan te neemen. De voorheen opgegeeven Geslagtlyst van cock levert ons verscheiden voorbeelden van het oude gebruik. Indien des Vaders Vader genoemd was Jan, en de Vader Dirck heette, dan wierd het Knegtje gedoopt Jan, en de toenaam was Jan Dirckze. Een Meisje, dat Maertje gedoopt wierd, heete Maertje Dircks. Had de Vader een dubbelen naam, by voorbeeld dien van Dirck Jan, dan was 't Jan of Maertje Dirck Jansz. Gebeurde het, by aanwas der Kinderen, dat 'er meer met dien zelfden voornaam benoemd wierden, dan deed men 'er by, oud of jong, by voorbeeld, Ouwe Jan en Jonge Jan Dirck Jansz., Ouwe Maertje en Jonge Maertje Dirck Jansz. Op deeze wyze kon men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+doorgaans de Geslagten onderscheiden; dat egter wel eens verwarring leed: dog vermits de eigen naam des Vaders altoos voor Van verstrekte, zoo versprongen die benaamingen nog al vry veel, en zy bleeven dus bekend genoeg, ten minste onder hunne Dorpelingen; die 'er dan ook wel Bentnaamen byvoegden; als by voorbeeld, Cornelis Lenaerts, oud Hongetje, en Pieter Lenaerts van Hoorn. Intusschen zyn evenwel de bynaamen allengskens sterker toegenomen, en ze begonden in dien tyd, toen de Geslagtboom van cock geschilderd is, al zeer in zwang te geraaken: dan des niettegenstaande houd deeze manier van benoeming, in de Veenen en 't hartje des Lands, onder de Boeren nog al stand. Dog laaten wy, na deeze tusschenloopende aanmerking, over de naamgeeving en den toenaam van 't Kind, den Doopeling, nu met een Vaderlandschen naam benoemd, t'huis brengen. Als de Doopstaatsie t'huis komt, zegent de Godsdienstige Vader zyn Kind, en begroet zyne Egade met het gedoopte Wicht. Men wenscht, dat het gezegend tot vreugde van de Familie moge opwassen, en de deugden van den benoemden Persoon navolgen. De Moeder kust haar gedoopte Kroost, en de Baker ontbakert het. Intusschen gaat de Bokaal met Rhynschen Wyn, waarin een Kaneelstok, met gestrikte Linten staat, lustig rond; men is vrolyk, en zet zig aan het toebereide Doop- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maal; Ga naar margenoot+men eet, drinkt; en hier mede loopt deeze plegtigheid ten einde. Veelen maakten die Doopmaalen oudtyds zoo pragtig en kostbaar, dat men 'er, even als ten opzichte der Bruiloftsmaalen, bepaalingen tegens maakte. Men mogt dus, volgens eene Keure der Stad Leyden, Ao. 1445. ‘geene Kraamvrouwen, die in hoer kinderbedde zitten, opdrincken, noch versameninge van werschap maken, tot genen tyden van den dage anders, dan die vader, die moeder, die zuster en de twee naaste bueren: op de verbeurte van drie pont, en 3000m. stiens te verwerken aan der Stede vesten’Ga naar voetnoot(*). - Deeze Doopmaalen noemde men oudtyds Kerstenmaalen, gelyk men het Doopen Kerstenen heette, naar het gebruik van 't woord Kersten voor Christen; om dat het Kind, door den Doop, gekerstend, gechristend, den Christelyken Godsdienst toegewyd wierd. Zulk een Doopmaal komt mede wel voor, onder den naam van Kinderbier; ter oorzaake, dat men gewoon was, den Gasten ryklyk te beschenken; waar toe men in vroegere dagen veelal zwaar Bier gebruikte. Hier mede gong verder gewoonlyk gepaard het geeven van 't Vaddergeld, dat nog eenigzins plaats heeft, in 't voorschreeven schenken van de fooi aan de Vroed- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrouw. Ga naar margenoot+Wyders hield men nog, buiten het reeds gemelde Geboortemaal, terstond op de verlossing der Vrouwe, tot eene dankbaare erkentenis aan de Gebuuren, voor haaren beweezen dienst, het Kindermanstikmaal; dat nu insgelyks nog stand houd, onder den naam van het Kindermaal, Kraammaal, of de Kraamvisite. By de Boeren heet dit het Kraamvetje, of op Suikerdenbol gaan. Tot deezen Maaltyd noodigt men de naaste Bloedverwanten, goede Bekenden, de Buuren, en de Vrouwen, die by de verlossing haare hulp gebooden hebben. De aanzienlyken geeven somwylen op dien tyd een ruimen Disch, alleen onder de Vrouwen; en een hoofdvereischte van denzelven is, dat 'er geen Suiker moet ontbreeken. In eenige Steden, byzonder te Amsterdam, heeft men zelfs hier toe geschikte Suiker, die men Jongetjes- en Meisjes-Suiker noemt: de eerste is gekarteld, de andere glad rond. Ten platten Lande heeft men meestal slegts Poedersuiker, die, op een dik gesmeerden Boterham, zoo hoog opgestapeld word, dat neus en oogen, by iemand, die geen braaven hap overgaapen kan, 'er mede bestooven worden. In de Steden heeft men eene soort van lugtige Gebakjes, die van binnen hol zyn, en welke holte met Suiker gevuld word: men noemt ze Krensjes of Kransjes. En deeze Kransjes, by de Boerenlieden de Suikerdebol, zyn eigentlyk het Kindermanstik, waarop men gewoon is de Buurkinde- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ren Ga naar margenoot+te noodigen. Deeze gaan het Kindje, hun nieuwgebooren Buurgezel, zien; na een kort verblyf, en een weinig kinderlyk vermaak, worden ze elk met een Stuk met Suiker, of een gesuikerden Krens, beschonken, en gaan weder naar huis. Men schynt zelfs, tot meerder jaaren gekomen zynde, met vermaak aan deeze gewoonte te gedenken. Van hier hoort men meermaals in Holland, als iemand een oude kennis ontmoet, tot een der grootste blyken van oude kennis, zeggen: Ouwe kennis, ik heb by je nog een stik met Suiker gehad. Middelerwyl neemt de Vrouw, zoo 't anders wel gaa, steeds toe in kragten; des zy beginne te denken, en toebereidsels maake, om zig in 't openbaar te vertoonen, en haare openlyke dankzegging in de Kerk te laaten verrigten, of, gelyk men zegt, haar Kerkgang te doen. Men bepaalt zig hierin, (dan alleen by de Jooden, die onder ons huisvesten,) aan geen vastgestelden tyd, maar schikt zig doorgaans naar maate de kragten, het Huishouden, en de verdere omstandigheden zulks toelaaten. De Man, al is hy zelfs anders niet zeer gewoon ter Kerke te gaan, vergezelt egter, in dit geval, gewoonlyk zyne Huisvrouw, geleid haar ter Kerke, en brengt haar ook uit de Kerk weder t'huis. Intusschen heeft de Leeraar, volgens voorgesteld verzoek, eene openlyke dankzegging voor de gelukkige verlossing en her- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stelling Ga naar margenoot+der Kraamvrouwe gedaan; met eene nevensgaande afsmeeking van 's Hemels zegen, over den nieuwgebooren, en 't verdere Huisgezin; dat, naar 't aanzien der Persoonen, door de Leeraaren wel eens wat byzonderer, dan voor den gemeenen Man, verrigt word. De Roomsgezinde Vrouwen, althans in Rhynland en Delfland, houden deezen Kerkgang ten hoogste eerwaardig. Geen Boeren Vrouw deezer Gezintheid, ten minsten geen die haar Godsdienst behartigt, zou, al ware zy nog zoo voorspoedig en gezond, een voet uit haar Huis, zelfs niet op haar Werf, zetten, voor dat zy haare Kerkgelofte met Dankzegging volbragt heeft. Onze Voorzaaten beslooten deeze plegtigheid mede gewoonlyk met een Gastmaal, dat men Begangenismaal noemde. Zulks is ook heden by sommige aanzienlyken, onder den naam van het Kerkgangmaal, gebruik; dog het word meest alleenlyk onder het eigen Gezin, of de naaste Bloedverwanten gehouden; en by minvermogenden heeft het genoegzaam geen plaats. Alle deeze tot dus ver gemelde gebruiken vinden wy meerendeels overéénkomstig met die der oude Hollanderen; maar het Mannengezelschap, dat samenkomt om den Kaneelstok te roeren, is een gebruik van laater tyd, den Ouden onbekend. Men had in die omstandigheden wel Vrouwengezelschappen; dog de Gastmaalen, daar Mannen toe genoodigd wierden, waren ook voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+de Vrouwen, en men verzogt ze by elkander. Dan heden is 't, dog maar alleen by de Grooten en ryke Burgers, gebruikelyk, dat de Mannen of Vaders, eenige dagen na den Kerkgang der Vrouwe, hunne Vrienden en Kennissen, met welken zy gezelschap houden, op een Middag- of Avondmaal verzoeken. Als dan gaat 'er, over den Maaltyd, eene Bokaal met Rhynschen Wyn en Suiker rond; in denzelven staat, in stede van een Lepel, een lange Kaneelstok, met Linten gestrikt; waar mede men Suiker in den Wyn omroert. En gelyk, in 't gewoone omgaan der Bokaalen, het Deksel afgenomen word, door den geenen, dien men de teug aanbied; zo neemt deeze, in dit geval, den Kaneelstok aan; en als hy den Beker ontvangt, roert hy 'er op nieuw den Wyn mede. Geduurende deezen tyd gaat de Baker met den Jonggebooren, netjes in zyn Doopgewaad opgeschikt, by allen rond; en der Moeder, die haar dikwils vergezelt, word dan hartelyk geluk gewenscht. Men vergeet in die gelegenheid ook niet den Mannen, van welker Vrouwen de zwangerheid bekend is, of vermoed word, hun Hansje aan te bieden; en als deeze dien dronk aanneemt, sluit zulks eene belofte in, om het gezelschap, op zyne beurt, insgelyks den Kaneelstok te laaten roeren. 'Er word in deezen mede agt geslaagen op de Sexe; de Jongens Kaneelstok is doorgaans langer en van eene vaste pyp; maar die der Meisjes korter en van fyne gerolde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Kaneel: ook ligt 'er wel eens eene greep in de Strikjes, welke hier op zinspeelt. Ten platten Lande en by den gemeenen Man, blyft de Kom met Brandewyn, en een Kaneelstok met Suiker daar in, van 't zelfde gebruik; dog men weet 'er van geen feestlyke Mans-Maaltyden. Met het afloopen van alle deeze Kraamfeesten, nadert de tyd, om het Kind in de kleeren te steeken; dat vroeger of laater geschied, naar dat het Kind voorspoedig, en het Saisoen gunstig zy: doorgaans omtrent de agtste, of uiterlyk de twaalfde week. Dit verschaft der Moeder een nieuw vermaak. Al wat netjes, bevallig is, en wélstaat, word dan opgemerkt. De byzonderheden van den opschik zyn naar 't vermogen der Ouderen: de Grooten en Vermogenden zien op geen strik of kwik, noch een el Linnen minder of meer. Wit fyn Linnen of Neteldoek is de gemeene trant. De Buitenlieden neemen veeltyds Chits, Katoen, of Haarlemmer Streep. Die Linnen gebruiken neemen 't fyn en doorschynend; en laaten de slippen zeer lang nederhangen, over een roozerood of blaauw Zyden Onderrokje, welks verwe door 't Linnen heen schynt. De lengte der boven Tabbaerdjes is, in de Steden, gemeenlyk geschikt naar de lengte der Kindermeid, of der Moeder; zoo dat de sleep, als het Kind op den arm gedraagen word, byna tot aan den zoom van der Vrouwen Schortekleed nederhange. Doch hierin begint | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+men thans den Boerenstand te volgen, welke dien langen sleep niet bemint: en de lengte van eene elle, of vyf vierendeel, voor lang genoeg houd. In oude tyden maakten onze Grooten deeze Kinderkleedy veelal van kostbaare zyde; met eene nu roode dan witte bandeering. Ik geloof zelfs dat de Adel de hoofdkoleuren hunner Blazoenen in dezelve in agt nam; gelyk ik meen opgemerkt te hebben, in veele Adelyke Huizen, daar men nog Afbeeldingen van zulke jonge Kinderen ontmoet. De verdere opschik stemt overéén met de kleedy en den smaak der Vrouwen: en men maakt geen verschil in de Sexe, dan in de Muts, als boven gemeld is, en eenige byzondere strikken; ook steekt men thans den Jongens wel een Pluimpje aan de Muts. Als men het Kind dus in de kleeren steekt, schenken de Peters en Meters ook gewoonlyk hunne Pupillengiften, of, by verkorting, Pillegiften. Vermogende Lieden geeven dikwils wel, by den Doop, aanzienlyke Pillegiften, 't zy in Geld of Goederen; gelyk zulks by den Doop der Vorsten plaats heeft: dan over 't algemeen geeft men, in den Burgerstand, en ten platten Lande, meerendeels een geschenk by het in de kleeren steeken. Veelen bekostigen den geheelen opschik; dog de gewoone gifte is eene Zilveren Bel; welker gebruik zoo oud is, als die van eenig ander tooisel. Men vind deeze Bellen althans in de alleroudste Afbeeldingen; maar ze verschillen merkelyk van de hedendaagschen. Ik heb Bellen gezien, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+die een Kinderhoofdje, of een gebakerd Popje verbeeldden; anderen weder waren zotjes of zottebeeldjes; dog altoos wierden zy als een Fluitje gemaakt, waar aan dan gewoonlyk Zilveren Bellen hongen: egter heb ik 'er eene gezien, met ronde rinkelende Plaatjes, of Penningen, in stede van Bellen. Onze hedendaagschen zyn meerendeels langwerpige Zilveren Stiftjes, met ingesneeden Bloemwerk; en somtyds hebben zy van onderen een Glazen of Kristallen Steel. Het boveneinde is een Fluitje; en uit het midden van 't Stiftje, ryzen eenige uitsteekende Armpjes, ten getale van zes, agt tot twaalf, naar de grootte der Bel. Aan ieder deezes Armpjes is eene klinkende Bel, met een Ringetje of Ketentje gehegt, zoo dat de Bellen gezaamentlyk in een ronden kring hangen. Voorts is 'er een Ring aan het stiftje, om een Lint, of ook wel eene Zilveren Ketting, door te haalen, om dit speeltuig het Kind dus aan 't lyf te hangen. Vermogenden gebruiken ook wel Gouden Bellen; en de gemeene Man, die geen Zilveren Bellen bekostigt, bedient zig van Beenen Fluitjes, met Koperen Bellen. Het eerste oogmerk hier van is, het Kindje, dat gaarne iets blinkends ziet, daar mede te paaien, en 't zelve, door 't Fluitje, en 't rinkelen der Bellen, te vermaaken, waartoe men 't zeer natuurlyk uitgedagt heeft. 't Is een geliefd speeltuig der nog onkundige Wichtjes, die reeds eene proeve geeven van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+werking van het menschelyke hart; daar de Mensch toch, boven alle andere bekende Weezens, het oog- en oorstreelende bemint. Hoe greetig zyn niet alle jonge Kinderen naar een rinkelenden Sleutelring, een tikkend Horologie, of dergelyken; en hoe gaarne rammelen zy met Duiten, Theekopjes en Bakjes? Hoe vreesagtig zyn daar en tegen andere Schepselen, voor alles wat blinkt en klinkt? De Natuur toont hierin de kragt der menschlyke Zintuigen; en een jong vernuftig Kind doet ons, in deeze zyne onnoozele vermaaken, al vroeg zyn begeerte tot onderzoek bespeuren. Men geeve hun een Horologie, zy hooren het tikken, en zyn verrukt in gedagten. Zy zien het, kennen het voor geen leevend Weezen. Men doe de Horologiekas eens open, dat zy het nader zien: zy zullen niet rusten, of willen het een en anderwerf bezigtigen. Daar de Kinderen dus geaart zyn, is ook de Kinderbel haar natuurlyk vermaak; dan hier mede paart zig nog eene tweede te gelyk bedoelde nuttigheid. De keveltjes of kaakjes van binnen nog vleeschig, en aan 't zuigen gewoon, beginnen zig op te zetten; de tandjes stuwen zig voort uit de tedere kasjes; zy staan op 't uitkomen; het schaapje lurkt gestadig aan de Bel; het wauwelt 'er mede in den mond, die verhit is, en door de kouder Bel eenige verkoeling erlangt; het knaauwt en byt op de harde Bel; en alles strekt om den voortgang der Tandjes te bevorderen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Oudtyds, en 't heeft nog heden ook wel plaats, liet men de Kinderen zekere Kettingjes of gesneeden Kruisjes om den hals draagen, en men gaf hun Brazeletjes of Armringen, om den wasdom van de Tanden en het gebeente te bevorderen. Sints dat men de zoogenaamde Engelsche Ziekteleerde kennen, is dit gebruik niets minder dan afgenomen. Eenige Kwakzalvers maaken 'er geheimen van, en 't Bygeloof vermeerdert hun voordeel. Men gebruikt tot deeze Kettingjes veelal het Zaad der Pœonie-Plant, welker Bloemen men hier te Lande Stinkroozen noemt. Deeze Plant heeft een vunzen reuk; maar geeft eene uitmuntend schoone Bloem; die by rechtschapen Bloemschilders nooit vergeeten word; nademaal hy, die een Pœonie wel schildert, een baas is. Van het Zaad deezer Bloeme, dat als uit Roode en Zwarte Koraalen bestaat, verkiest men de zwarten, die men aan draadjes rygt, en den Kinderen om den hals doet. Deeze bygeloovige gewoonte heerschte reeds by de Ouden. De Romeinen hadden de Orchis of den Satyrion; en maakten van de wortels deezer Plante Hartjes, en halve Maantjes, in Goud gevat, die de Kinderen, ter bewaaringe van de gezondheid op de borst droegen; ook omwonden zy de armpjes wel met Ringen; of sneeden worteltjes tegen ziekten en betoveringen; Ga naar margenoot+die, gelyk plautus, hier op oogende, te kennen geeft,
Quasi puero in colla pendeant crepundia,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+aan den hals van het Kind, gelyk Speeltuigjes, hongen. Men noemde deeze Wortels, Ringen, en dergelyken ook wel Fascini, zoo veel als Tegentovermiddelen; daar benevens gebruikte men dit alles, om de Kinderen, in geval van verwydering, te kunnen onderkennen, waar toe zy ook zomtyds aan een Arm of Been gebrand wierden. Van 't eene en 't andere vind men hier en daar in onze Gewesten nog al eenige overblyfsels. Het draagen van Kruisjes op de Borst tegen eenig ongeval, onder de Roomschen, is 'er al vry een zigtbaar bewys van. En men is nog in onze dagen, onder eenige Buitenlieden, niet weinig ingenomen met de Orchis, in 't Duitsch Kullekenskruid geheeten, ter oorzaake van het zweemsel naar de Teeldeelen der Dieren. Men houd dit Kruid, hoewel nu tog minder dan in de voorige Eeuw, voor vermogend om den Nestelknoop te ontbinden, of de Kinderen bekwaamer ter Voortteelinge te maaken. Dan men word allengskens wyzer; verstandige Christenen en weldenkende Hollanders kreunen zig niet meer aan zulke grollen. Alleenlyk behoud eene Ketting van groote Barnsteenen Koraalen aan den Hals, of van eene kleiner soort aan de armpjes van het Kind, nog eene vry algemeene agting, als een dienstig middel in 't krygen van tandjes. Wyders zyn veele Moeders nog heden, gelyk eertyds, zeer oplettend, om eenig verborgen gebrek, een Moedervlekje, of iets van die natuur aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+het Kind te zoeken, waar door het duidelyk van andere Kinderen onderscheiden kan worden. Men hoore deswegens den Ridder cats, in zyn verhaal van 't Spaansche Heidinnetje. Mevrouw gaet zich in ernst met Pretiose strekken,
Gaet aen de jonge maegd haer boezem open trekken,
En ziet haer witten borst. Men vond een kleinen vrat,
Die zy ter slinkerhand omtrend haer boezem had.
En als men haer den voet ter aerde dede setten,
En met een vlytig oog daer op bestond te letten,
Zoo bleek het met 'er daet, dat twee van haere teên
Zyn als een zwanepoot gewassen tegen een.
Mevrouw is buiten haer. De teykens hier gevonden,
De vrat op haere borst, de teenen dus gebonden,
En 't gunt men uit het schrift met klare woorden las,
Verzekert haer genoeg wie Pretiose was.
Ter duidelyker onderkenninge van de Kinderen, was het verder in vroegere dagen zeer gebruikelyk, dat men hun, als zy in de kleeren gongen, of begonden te loopen, en nu en dan onder Vreemden geraakten, buiten de gemelde Ketentjes van gezondheid, een Ringetje of Halssieraad op de Borst hing, of om den Arm deed; ten einde dezelven, in geval van Kinderdievery, welke hier, en in Duitschland, toen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zeer gemeen was, te beter te kennen. Men liet hen meermaals een Zilveren Hartje, met gevlogten Letters, of iets anders, draagen: hoedanig een onderscheiden teken ik in myne Familie gekend heb; het welk myn Oom gedraagen had, en waar door hy, gestolen zynde, weder te recht kwam, by oplettendheid van den Zilversmid: want deezen, in die dagen hier van bewust, sloegen altoos op dergelyke dingen agt, als ze hun te koop voorgesteld wierden. Wyders is het een bestendig gebruik geweest, om de Kinderen, het zy dan uit het eene of andere inzigt, met eene Gouden of Zilveren Medaille, aan een Zyden Lint of Koord, te versieren. By den Adel miste het nooit, of 'er hing iets dergelyks aan Gouden of Zilveren Ketens; die, naar maate van 't vermogen, somtyds wel tot vyf of zes dik gedraagen wierden. Deeze Ketenen en Medaillen waren mede niet zeldzaam Pillegiften; van waar ik nog zoodanig een toestel bezit, het welk, van geslagt tot geslagt, op my is overgegaan; en dat ik, een Kind zynde, aan een Oranje snoer gedraagen heb; ter gedagtenisse van myn Oud-Over-Bet-Grootvader. Deeze had dit gedenkstuk, in 't Beleg der Stad Leyden, Ao. 1574, verworven; en 't is, benevens eene Zilveren Bel, aan my ter Pillegifte geschonken. By dit schenken der Pillegiften, en het in de kleeren steeken der Kinderen, hield men voorheen mede byzondere Maalty- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den, Ga naar margenoot+welken, even als de andere gemelde Maaltyden, aan verscheiden Keuren onderhevig waren, die de kostlyke uitvoering eenigzins beperkten; en zelfs de waarde der Pillegiften bepaalden. By die van Haarlem wierd Ao. 1390 geboden, ‘den Kinde niet meer te geven tot pillegave, dan twee schellingen’. In Zwol mogt men alleen schenken, ‘eyn toke wynsgeldes ende niet meer’. Te Groningen ‘niet meer dan vier olde Vlaemsche, of vyf Stad-Kromsterten’. De meeste der Ouden schynen Penningen, van eene zekere waarde, geschonken te hebben; dewyl men de bepaaling van een Zilveren Penning, ten deezen opzichte, meermaals gemeld vind. In laatere dagen gaf men meerder vryheid; en vooral wierd eene ruimer gift aan eerlyke nooddruftige Burgers wel eens toegestaan. Onze Voorouders, naamlyk, telden het onder de goede werken, dikwerf Peters en Meters van behoeftigen te zyn; en men begreep, gelyk men 't ook nu gemeenlyk verstaat, dat die giften, schoon den Pupillen gegeeven, den Ouderen toekwamen; ten zy 'er een uitdruklyk beding tusschen de Ouders en Peters plaats hebbe, dat zelden voorkomtGa naar voetnoot(*). Men vreest meerendeels niet meer voor de vervreemding der Pillegiften; dewyl de rechte Hol- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
landers, Ga naar margenoot+buiten den hoogsten nood, liever alles opofferen, dan de Pillegiften of Bellen en dergelyke Potstukken hunner Kinderen aan te tasten; waar door zy den Peter of Meter de grootste schande zouden aandoen. Voorts maakt men, zoo veel ik weet, thans geen byzonder werk van eenige Kleeder- of Pillegiftmaalen. Somtyds word 'er nog, by den aanzienlyken stand, wel eens een partytje op aangeleid; wanneer het jonggekleedde Kindje in het Salet rond gebragt word. Dan dit is geen heerschend gebruik; algemeener is 't, dat deftige Burgerlieden 'er in de Buurt mede omwandelen, of 'er al trippelende op de Stoep mede pronken, om dus het Lievelingetje aan de goede Kennissen te vertoonen: en die dan in Moeders gunst wil staan, heeft wel in agt te neemen, dat hy tog alles pryze, en zig over 't mooije Bekje-verwondere. Als het Kind verder voorspoedig in wasdom toeneemt, begint men eerlang te denken om de kleederen op te korten, en 't Kind, gelyk men zegt, in de korte kleeren te steeken, ten einde het vervolgens te leeren loopen. Dan moet Peetoom en Peetemoei op nieuw gekend worden, ter bezorginge van een Valhoed met een Leiband, benevens Gouden of Zilveren Haaken en Ringen aan dezelve. Voorts hebben hier omtrent geene Feestlyke Maaltyden plaats, buiten het geen de gemeenzaame kennis en ommegang vordert. De Valhoe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den Ga naar margenoot+der oude Hollanders verschilden niet weinig van de onzen, en waren, gelyk ook heden, onderscheiden naar den stand der Persoonen. De gemeene Man en braave Burgers zetten den Kinderen een geweldig dikken Trypten of zwart Fluweelen Valhoed op, die, in de gedaante van een opgevulden Beuling of Krans, om 't Hoofd sloot: somtyds was deeze zoogenaamde Beuling ook overdwars met ribben ingestikt. De Kinderen van Adel droegen insgelyks zulke Valhoeden; dog dezelve was dan keurig bedekt met Fluweel of Zyde, Ga naar margenoot+in den vorm van een ouderwetschen Kaproen; daarenboven met Pluimen en Linten versierd, en verder zoo gemaakt, dat het scheene als of het Kind een lugtig Mutsje op had. Heden zyn de Valhoeden nog wel in den eerstgenoemden smaak, schoon nu sierlyker, en dan eenvoudiger, met overslagen uitgehoekt; dog zy zyn veel platter en minder opgevuld dan die der Ouden. Men heeft de Valhoeden zoo plat en netjes gemaakt, dat ze naauwlyks van eenigen dienst zyn; en het neusje of voorhoofd van het Kind, indien het valt, voor geen uitsteekenden Steen, kunnen bevryden. De ondervinding heeft de dwaasheid van dien netten opschik reeds gade geslaagen; men begint thans weder te keeren tot het oude gebruik; men maakt groote stevige Valhoeden, welken naar ieders staat minder of meerder zwierig zyn; en die der aanzienlyken beginnen al eenigzins te zweemen, naar de oude Adelyke Mode. Men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+hegt den Valhoed, op 't hoofd gezet zynde, vast met een Lint, dat, om de kin loopende, met eene Gouden of Zilveren Haak of Gesp, een weinig beneden den slaap van 't Hoofd geslooten word: dit Lint heet een Keeleband. Benevens de Valhoeden, ter bescherminge van 't vallende Kind, als 't eerst begint te loopen, heeft men ook Leibanden en Loopwagens uitgedagt, om het Kind des te vroeger te leeren loopen. De Leibanden, aan welken het Kind als hangt, zyn stevige Linten of platte geweeven Koorden; die, by den gemeenen Man, door Ringen, welken agter aan het Keurslyf vast zyn, loopen. Behalven deeze soort, zyn nu ook genoegzaam gemeen de Leibanden, die gehegt zyn aan een Gordel van platte Koorden, welke om het Lyf, over het Keurslyf sluit. En voorts gebruikt men thans niet zelden lederen. Keurslyfjes of Lyfjes, die met een Veter of Riemen met Gespen, over het Keurslyf heen geslooten worden. Het laatste slag van Leibanden is zekerlyk boven eenige andere soort aan te pryzen; nademaal dezelve het geheele Lichaam te gelyk sluiten, en niet zoo zeer naar boven schuiven, als de andere Leibandgordels; dan ondertusschen doen egter de Leibanden, die aan het Keurslyf zelve gehegt zyn, het eigenste uitwerksel. De Hoogleeraar camper merkt aan, dat de Sleutelbeenen alleen, in dien stand, het geheele gewigt des lichaams draagen; dog | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1278]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+wy meenen, onder verbetering, dat het Borstbeen en de Oxelen 'er mede al vry wat deel in hebben; byzonder als de Leibanden, zoo als by agtelooze Minnen en Moeders gebeurt, wat te los en te veel gerekt zyn; 't welk, onzes oordeels, in de Keurslyven en Engelsche Lyfjes zoo sterk geen plaats heeft. Met dit alles ligt 'er evenwel een groot gevaar in derzelver gebruik, als men 'er onagtzaam mede omgaat; dog tevens steekt 'er, aan de andere zyde, geen kwaad in, zoo ze met omzigtigheid gebruikt worden. 't Zou, ik erken het, vermoedelyk beter zyn, dat men, zoo veel men kon, de natuur volgende, de Kinderen wat ouder liet worden, eer men ze leerde loopen. 't Is natuurlyk te denken, dat de Mensch van zelven zou leeren loopen, zonder eenig Werktuig; dan zulks kan men, naar 't schynt, onzen Landslieden tot nog niet beduiden: en 't is zeker dat de leevenswyze, nu de kunsthulpmiddelen ingevoerd zyn, den Leiband zoo noodzaaklyk maakt, als de Luuren, de Wieg, de Bakermat, en de tegenwoordig zoo verheven kunst van Vroedemeesteren; welke allen, indien men de Natuur liet begaan, zoo hoognoodig niet zouden zyn; dewyl Adam en Eva, mitsgaders hun eerste Nageslagt, denkelyk van dit alles niets geweeten hebben. Voorts mag men met den Hoogleeraar wel zeggen, dat de Leibanden onbetwistbaar zeer nuttig zyn, om de Kinderen op hunne stoelen te verzekeren; en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1279]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+'er byvoegen, dat wy 'er niet sterk voor hebben te schrikken; nademaal onze grootste Mannen waarschynlyk aan een Leiband, of in een Loopwagen, geloopen zullen hebben. Deeze zoo evengenoemde Loopwagens, waar van wy by den schranderen camper geene melding vinden, mogen wy hier nogthans niet geheel vergeeten; dewyl ze van oudsher by de Hollanders algemeen bekend waren, en nog heden in gebruik zyn. Men vind ze van tweeërleie soort; de eene is plaatsveranderende, en de andere is plaatshoudende. De eerste bestaat uit gedraaide Sporten, welken indiervoegen verbonden zyn, dat de opstaande Schenkels, van onderen en boven, in dwarsliggende Sporten sluitende, bovenwaards schuins toeloopen, en, om zoo te spreeken, de gedaante van een geknot kegelagtig of schuinstoeloopend Vierkant uitmaaken; waar door de zwaarte van het Kind, of deszelfs beweeging, den Loopstoel niet kan omwerpen. Het kleene bovenste Vierkantje bestaat uit vier dwarssportjes, welks eene geopend en geslooten kan worden, om het Kind in en uit te laaten of vast te zetten. Dit vierkantje is maar weinig ruimer, dan de omtrek van des Kinds bovenlyf; of, zoo 't merkelyk ruimer zy, dan maakt men 'er twee uitgehoolde plankjes in, die om 't bovenlyf sluiten; zoo dat het Lichaam zig kunne omdraaien, en geen gevaar hebbe van door te zygen. Van dit vierkantje loo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1280]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pen Ga naar margenoot+vier schuinsstaande schenkels, die onder aan verknogt zyn, met vier dwarsstaande sporten, die een vry groot vierkant uitmaaken. En aan deszelfs vier hoeken zyn rollen met beweegbaare schenkeltjes gehegt, waar door de Loopwagen zig op allerleie wyze kan keeren en wenden, naar de begeerte en loopstreek van het Kind. Met zoodanig een Kunstwerktuig loopt het Kind het gantsche Vertrek over naar alle zyden; en 't weet 'er zig zeer wel van te bedienen, als 't wat sterkte bezit, en den slag weg heeft, om 'er het vereischte gebruik van te maaken. Buiten deeze is 'er nog een tweede soort van Loopwagens, welke uit een langwerpig samenstel van dunne Ribbetjes of stevig Latwerk bestaat, en de gedaante van een doorlugtigen voet eener langwerpige Tafel heeft. De twee bovenlatten hebben eene doorloopende groeve, en strekken tot geleiders van twee uitgehoolde plankjes, die om het bovenlyf van het Kind sluiten, als 't in deezen Loopwagen geplaatst word; en welken, langs deeze groeve, van het eene naar het andere einde van den Loopwagen verschooven kunnen worden. Het geheele stelzel, dat niet, gelyk het voorige beweeglyke, van plaats verandert; maar stil staat, rust op vier pootjes, en is van die hoogte, dat het Kind op zyne voetjes kunne staan; en tevens met het bovenlyf op de plankjes rusten; om, als het kragts genoeg hebbe, al trappelende met die plankjes langs de ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1281]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leiders Ga naar margenoot+voort te schuiven. Aan ieder einde van zulk een Loopwagen, of, gelyk men ook wel zegt, Loopbank, is een bakje, geschikt om 'er speelgoed in te leggen; waar door het Kind van 't eene naar 't andere einde gelokt word; en 't weet zig, door dat middel, heen en wederkeerende, daar 't zig tusschen de uitgehoolde plankjes, even als in den voorgemelden Loopwagen, kan wenden, zeer wel te vermaaken. Beide deeze Loopwagens beschermen het Kind voor vallen en soortgelyke rampen: ook hebben ze, boven de Leibanden, nog dit voordeel, dat de Borst minder gedrukt word. In 't eerste begin, 't is waar, hangt het Kind al wat sterk op de plankjes; dog het voelt wel dra het ongemak van dat leunen; hier door leert het staan, en 't vermaak van zig naar zyne begeerte te kunnen beweegen, leert het, zoo 't anders welgesteld zy, spoedig loopen. Wyders heeft men nog in deeze Eeuw, byzonder voor zulke Kinderen, die, zoo men vermoed, de Engelsche Ziekte hebben, een Loopstok of Slingertouw uitgedagt. Men hegt een lat, of ook wel eene Yzeren roede, met eene loopschyf, aan 't zolder; met zoo veel tusschenruimte, dat de schyf een vryën loop op de lat of roede hebbe. Aan 't blokje dier schyve knoopt men een touw, dat ten Leiband verstrekt; waar aan 't Kind vervolgens op eene soortgelyke wyze als aan den Leiband hangt; zoo dat de tedere voetjes naauwlyks den grond raa- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1282]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken, Ga naar margenoot+en 't Kind meer slingere dan loope; zoo lang de voetjes te zwak zyn. Deeze manier is uit Engeland overgewaaid; dog dezelve neemt reeds af; als zynde om meer dan ééne reden schadelyk; voor al is het gestadig hangen, slingeren, draaien en zwaaien niet zonder gevaar. Dan 't is hier onze zaak niet, om geneeskundig te handelen; egter mag 'er eene kleene aanmerking in 't voorbygaan wel eens doorsluipen: waar toe ook de zoogenaamde Kakstoel, dien wy, om onze beschryving van 's Lands gewoonten te agtervolgen, niet wel kunnen overslaan, veelligt aanleiding zal geeven. Deeze Kinderstoel, meermaals ook Tonnestoel geheeten, is veelal een zeshoekig stelzel van houten planken, waar van het agterstuk, by wyze van eene Leuning, wat hooger uitsteekende, van vooren door zyne vleugels vervangen word; om het Kind voor togt te bewaaren, en het tevens ter aanleuninge te dienen. Het onderste gedeelte van den Stoel verstrekt tot eene Stoof, ter verwarminge van het Kind, dat dus veeltyds met eene wel, of te sterk gewarmde Stoof zit. In 't midden van den Stoel is eene plank met een rond gat, en dezelve is met een naar die opening gemaakt Kussentje bedekt; op dat het Kind zagt zitte, en, als 't noodig is, onverhinderd zyn gevoeg doe. Wyders is 'er voor aan eene plank, met een opstaanden rand, die het Kind voor eene Speeltafel gebruikt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1283]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+en gemeenlyk met een stevig Koperdraad, waar aan een Schelletje en veele Ringen hangen, tot tydverdryf van 't Kind, voorzien is. De voorzyde heeft daar benevens een deurtje ter ingang; dat men sluit, als het Kind 'er in zit: men legt 'er dan ook de Speelplank, die wat uitgehoold is, naar 't Lichaam van 't Kind, op, en steekt dezelve met een pennetje vast. Voorts slaat men den Leiband, die aan des Kinds lyf is, om de agterleuning; op dat het Kind, het deurtje en de plank los maakende, niet uit den Stoel valle; dat anders al dikwils geschieden zou; nademaal het kleene goedje al vry handig de pen weet los te krygen, en het deurtje te openen. Men bedient zig van deeze Stoelen, om de Kinderen aan reinigheid te gewennen, en hen op 't sekreet te leeren gaan. Ze zyn ook ten dien einde ten platten Lande in gebruik; dog de meeste onzer Landlieden, die zulk een Stoel niet bekostigen kunnen, of 't gebruik niet willen volgen, hebben slegts kleene Matte Leuningstoeltjes, welker zetel in 't midden open is; of slegts een houten zeteltje, van vyf plankjes, met eene dergelyke opening, waarop zy de Kinderen hier aan gewennen. Dit is vermoedelyk nog de oude gewoonte onzer Landzaaten; en men mag dezelve inderdaad wel boven het algemeen opgemelde gebruik stellen. Zy toch beneemt den Moeders en Minnen de gelegenheid, om hunne Voedsterlingen te lang in een geslooten Stoel te laaten zitten, waar uit groote on- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1284]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gemakken Ga naar margenoot+ontstaan kunnen. Ik meen zelfs op goeden grond te mogen beweeren, dat het misbruik deezer Stoelen eene hoofdreden is, waarom men te Amsterdam, en elders in de groote Steden, onder veele Kinderen eene verlamming, aan de eene of andere zyde, bespeurt.. Wy durven het des aan 't Genootschap, dat eene premie op de beste beantwoording der hier omtrent gedaane vraage gesteld heeft; wel in bedenking geeven, of te Amsterdam, waar toe de vraag betreklyk is, de oorzaak niet ten minste grootlyks ligge, in de enge bewooning van 't gemeene Volk, en 't daar mede gepaard gaande misbruik dier Stoelen? Zy bevinden zig in een zeer kleen bestek, op eene Kamer, of in een Kelder; en hebben dus weinig gelegenheid, om hunne Kinderen te laaten loopen, dan op straat, daar 't niet zelden gevaarlyk is, door 't gewoel van Volk, Paarden, en Sleeden. Dit doet hen, inzonderheid als de broodwinning der Moeders daar toe medewerkt, de Kinderen dikwils, jaar in, jaar uit, meerendeels in die Stoelen laaten zitten. De tedere Schepseltjes gewennen hier door meer aan 't zitten, dan aan 't loopen; ze hangen veeltyds over de eene of andere zyde, vooral wanneer men ze, gelyk meermaals gebeurt, dat ten uiterste nadeelig is, dus hangende laat slaapen. Wanneer men dit nagaat, zal men geen reden vinden, om 'er zig over te verwonderen, dat de Heupspieren van zulke Kinderen, aan de eene of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1285]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+andere zyde verstyfd of verlamd worden. 't Zou my geen moeite kosten, om verscheiden gevallen des aangaande aan te roeren; dan het stuk zelve is den Amsterdamschen ervaaren Genees- en Heelkundigen bekend genoeg: maar 'er zullen overtuigelyker gevallen, dan ons tot nog bekend zyn, noodig weezen, om de oorzaak dier verlammingen in de Kinderziekte te vinden: mogelyk zullen schranderer herssenen aan 't zeer loflyke Genootschap hier omtrent meer voldoening geeven. Eindelyk hebben wy, ten deezen opzichte, nog te melden, dat aanzienlyke Lieden eene soort van Kinderstoelen hebben, die Leuningstoelen zyn, aan welker Leuningen eene speelplank gehegt wordt: men hangt wyders aan 't onderste gedeelte een Stoofje, voor 's Kinds voeten; en somtyds word dat onderste gedeelte in 't geheel als een beslooten Kasje gemaakt; wanneer deeze Kinderstoelen, hoewel wat zwieriger, na genoeg overéénkomen met de zoogenaamde Tonnestoelen. Dog wy zullen hier mede alle die soorten van Loopwagens en Zitstoelen laaten staan; om nu voorts met ons Hollandertje wat te gaan drentelen, en 't zelve te speenen. Het Kindje loopt van de hand; het dribbelt af en aan; Moeder en Vader vermaaken 'er zig mee, en Zusje speelt, Kindje kan me niet krygen. Midlerwyl bevind zig de vrugtbaare Moeder eerlang weder in een gezegenden staat, en is bedagt om het Kind, dat men trapswyze gewent al- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1286]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lerleien Ga naar margenoot+kost te eeten, te speenen. Voortyds rigtte men ook Speenmaaltyden aan; als blykt uit de oude Keuren tegens derzelver misbruik; dan heden zyn zy gantsch onbekend; ten zy men eene byzondere huislyke uitspanning hier voor wille houden. Onze Hollandsche Moeders zoogen vry lang, indien 't onverhinderd kan geschieden. De Franschen, Duitschen en Engelschen bepaalen zig hier omtrent nog al aan eenigen tyd; maar onze Hollandschen zoogen gemeenlyk zo lang ze maar kunnen. De Stedelingen speenen dikwils op het jaar, of als het Kind alleen begint te loopen; dog de Vrouwen der Landlieden zien op geen vierendeel jaars langer. Ik heb 'er gekend, en ken 'er nog, die de Jongens, tot schaamens toe, laaten zuigen; ja ik heb eene Moeder gezien, welke een Jongen had loopen van elf jaaren oud, die nog dagelyks, na wel gegeeten en gedronken te hebben, om een tet kwam; maar zulke buitenspoorigheden bespotten alle verstandige Vrouwen. Op het speenen van 't Kind volgt eerlang de verdere bepaalde of verstandiger opvoeding, naar 's Lands wyze. Zoo dra het Kind in staat is om wel te kunnen loopen, en somtyds eerder, zend men het zelve, op zekere uuren, naar een der Kinderschoolen; die veeltyds bestierd worden door bejaarde Vrysters of Weduwen; als zynde de Vrouwlyke Sexe natuurlyk geschikt tot behulp der jonge Kinderen. Deezen, on- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1287]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der Ga naar margenoot+den naam van Maitressen of Matressen bekend, verrigten thans hier te Lande, 't geen oudtyds de Bagynen, Nonnen, of andere Geestlyke Dogters, als een werk van weldaadigheid deeden, en nog heden doen in de Roomsche Landen, daar men de opvoeding der Kinderen meest aan de Geestlyken toevertrouwd. In deeze Schoolen leeren de Kinderen het A, B, C. Men geeft hun hier toe zekere houten plankjes, op welken een gedrukt papier, behelzende de letters van 't Alphabeth in de gewoone orde, gehegt, en met hoornglas bedekt is. Op deeze A, B bordjes, gelyk ze genoemd worden, staat het Alphabeth, met Duitsche en Latynsche Letters, in verschillende grootte; voortyds hadden ze ook het nu bykans vergeeten oud Hollandsch loopend, en rondloopend Alphabeth. De Kinderen draagen zulk een Bordje aan een bandje op zyde, om 't zelve niet te verliezen. Men geeft hun zoodanig een bordje in den aanvang, om 't veelvuldig scheuren der A, B, C Boeken voor te komen; dog zoo dra ze eenige vordering maaken, krygen zy een A, B, C Boek; wanneer het prentje met Haanepik, en dat met den Schoolmeester, gewoonlyk nog al vry wat van dat kleene goedje te lyden hebben. Op verscheiden dier Kinderschoolen raaken de A, B bordjes in onze dagen geheel buiten zwang; men geeft den Kinderen terstond een A, B, C Boek, dat op grof zwaar papier gedrukt is, en wel wat mishandeling kan doorstaan. Wan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1288]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
neer Ga naar margenoot+nu het Kind, met behulp van dit bordje of boek, de Letters heeft leeren kennen, vervolgt de Leermeesteres haar onderwys, met het zelve te leeren spellen, en somtyds ook leezen; welk laatste egter dikwils voor een grooter School uitgesteld word. Intusschen leert zy de Kinderen daar beneven het Onzen Vader, de Formulieren van Morgen-, Middag- en Avond-gebeden, het Geloof, de Tien Geboden, de kleene Vraagjes, behelzende een kort begrip der Bybelsche Historie, mitsgaders den eenen of anderen Psalm, en dit of dat gedeelte der Heilige Schriften; zy herhaalt dit alles zoo menigmaal met deeze Kinderen, dat dezelven het ten laatste van buiten kunnen opzeggen, of bidden, gelyk zy spreeken, om dat de Matressen hen meermaals alles in een biddende gestalte doen opzeggen; eer zy nog in staat zyn, om een woord te leezen. Voorts leert men de Meisjes hier mede breien; dat anders ook wel in afzonderlyke Breischoolen geschied. Onder dit Schoolgaan worden de Kinderen reeds opgeleid, tot de eigenaartige uitspanning der Natie, in 't houden van gulhartige Vrienden-maaltydjes; dat den naam draagt van Oorlof bidden. De Ouders, naamlyk, geeven, als zy een nieuwlingetje ter Schoole bestellen, een Steekpenningje, om de medescholiertjes te onthaalen: dit heest insgelyks plaats, wanneer het Kind afscheid van 't School neemt; en somtyds | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1289]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ook wel by het betaalen van 't Schoolgeld, op ieder vierendeel jaars. Men bid dan oorlof, dat is, men verzoekt aan de Leermeesteresse vryheid te hebben om te speelen; dat nu eens wat ruimer, dan eens wat bepaalder toegestaan wordt. Somtyds liggen alle de Kinderen iets toe, en de Schoolhoudster voegt 'er iets by, om het kleine gezelschap, op deszelfs oorlof bidden, te vermaaken. Ook verkrygt de Maitres, buiten het gewoone Schoolgeld, en de betaaling der dagelyksche snoeperyen, nu en dan eenige vereeringen. Wel byzonder heerscht 'er, ten dien opzichte, in deeze Schoolen, in verscheiden Steden, een aanmerkelyk overblyfsel van de oude Roomsche gewoonte, om op Paaschen, of na Palmzondag, Paaschgeschenken te geeven. Het Paaschfeest toch heeft by alle Volkeren, die de Mozaïsche en Christen Wetten eerbiedigen, den sterksten invloed. Terwyl de Jooden het vieren als het gedenkfeest van hunnen optogt uit Egypten, zonderen de Christenen het zelve af, ter plegtiger gedagtenisse aan de vervulling van Gods aloude beloften, door het Lyden en de Opstanding van den Messias: en het is onder veelen der laatsten zeer gebruikelyk, elkander op Paaschen Eieren te vereerenGa naar voetnoot(*); en Paascheieren, gelyk men zegt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1290]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+te eeten. Mogelyk is dit gebruik, zoo men naar deszelfs oorsprong raaden mag, ontstaan uit den verloopen vastentyd, geduurende welken het eeten van Eieren verbooden is; dat juist op Paaschen weder toegelaaten wordGa naar voetnoot(*). Hoe 't zy, 't is zeker, dat deeze Paaschgeschenken by onze Hollanders plaats hebben; en dat de Ouders, op dien tyd, een geschenk van Eieren, Koek, en dergelyken, aan de Kindermeesteressen zenden. De Kinderen gaan hierop ter Feest, en worden, ter aandenkinge van Palmzondag, met Palm en Bloemen opgeschikt. Zy speelen dan wel inzonderheid Bruid en Bruidegom; en men geeft hun hier veelligt de eerste denkbeelden van het Huwelyk. Elk Vryertje heeft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1291]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zyn Vrystertje; en Matres schikt de Paartjes naar de vermogens, en de overéénkomst der Ouderen, die 'er somtyds wel naauw op letten, welk een Vryer of Vrystertje hunne Kinderen krygen. Verder heeft men voor de Kinderen Paaschpalmen, of lange stokjes, met Palm versierd, waar aan Krentebrooden, Appels, Haanepikken, Goude Vlaggetjes, Goudpapieren Bloemen, enz. gestoken zyn. Men weet ook de Eieren, blaauw, rood, groen, of geel geverwd, en hard gekookt, aan zulke Stokjes te steeken. Zelfs zyn de markten voor bejaarden vervuld met dergelyke Eieren, en de Bakkers bakken Paaschbrooden, waarop de Burgers elkander onthaalen. Het is ook, om dit ter deezer gelegenheid nog te melden, een vry algemeen gebruik, vooral ten platten Lande, dat men zyne nieuwe beste Kleederen tegen Paaschen laat maaken en zich op Paaschen opschikt; dat aanleiding gegeeven heeft tot het woord Paaschpronk. Men neemt dit wel byzonder in agt, omtrent de Kinderen; en de Jongens werden veelal, omtrent dien tyd, in de Broek gestoken; om dat de zoete tyd, zoo als men zegt, aankomt. Dog laat ons wederkeeren tot het Schoolonderwys. Tegen dat de Kinderen de dus ver beschouwde Kinderschooltjes ontwassen zyn, denkt men aan Schoolen van verdere oefening, die door Meesters bestierd worden. Op deeze Schoolen leert men de Jeugd leezen, schryven en rekenen; dog de Meis- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1292]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jes Ga naar margenoot+blyven 'er zelden lang; het uitvoerig onderwys in de Rekenkunde, dat tyd vereischt, bepaalt zig gemeenlyk tot de Jongens. De Meisjes, tot huislyk werk geschikt, worden, zoo ze maar behoorelyk leezen, schryven en wat rekenen kunnen, op het Naaiwerk besteld; het zy op 't Linnen- of Wollen-Naaien, naar de onderscheiden keuze der Moeders. Op deeze Naaischoolen gaan de Wellekomst- en Afscheids-maalen mede in zwang; en de Naaivrouwen houden, buiten andere inrigtingen, haare Meisjes grootlyks in orde, door 't stellen van Geldboeten, op deeze en geene verkeerdheden. De langs dien weg inkomende Penningen worden, benevens het Verval, (want iemand, die iets nieuws laat maaken, geeft, op het thuis brengen, den Naaimeiden een Steekpenning, dien men Verval noemt,) byéén vergaderd, om 'er een Pot van te maaken; dien men 's jaarlyks op een vrolyken Dag verteert. Deeze Potverteering schikt zig naar de Penningen, of ieder ligt 'er wat by; men ryd, men vaart, of houd den pret op de plaats zelve. Hierin munten de Amsterdamsche Naaischoolen byzonder uit, en 'er is geen andere plaats in Holland, daar deeze Potverteeringen zoo openlyk geschieden, als in Amsterdam; alwaar het aan geen de minste opspraak onderhevig is, dat eene party jonge Meisjes, reeds tot jaaren van onderscheid gekomen, paar aan paar, met één of twee Speellieden voor op, ende Naai- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1293]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrouw Ga naar margenoot+agter aan, al dansende en zingende langs straat laveien. Evenwel heeft dit meest plaats onder den middelbaaren Burgerstand; anderen vinden hier in, en niet zonder reden, zwaarigheid voor de Meisjes; die dus, in het gevaarlykste hunner jeugd, openlyk aan dartelheid overgegeeven worden. Het stryd ook zeker wat sterk tegen de oude Hollandsche eerbaare deftigheid; schoon men 't anders mogelyk, met een inschiklyk oog beschouwd, eene geoorlofde vrolykheid zoude mogen noemen; dog dan wilde ik de Speellieden, welken gewoonlyk weelderige Gasten zyn, thuis laaten. De Meisjes toch weeten onder zig aartige Liedjes en kneepjes genoeg; en dan blyft het, volgens het Hollandsche Spreekwoord, onder haar Meisjes. Dit begrypen ook de meesten van onze andere Stedelingen en Landlieden zeer wel; die 't voor genoeg houden, dat hunne Kinderen zig in die tedere jaaren met een ouden Hollandschen Rondendans, van een Govertje, of 't was in de Mey zeer bly, en dergelyken vermaaken. Wat verder de Jongens, of Schoolkinderen onder den Meester, betreft, de Schoolmeesters hebben zeldzaam eenige byzondere feesteryen voor hun. De verbeurde boetens zyn gemeenlyk voor de Armen der plaatse; en de aart der Jongens eischt veelal gevoeliger straffen. De Plak en Roede moet 'er by; zy moeten in 't School blyven, eene taak schryven, een Psalm of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1294]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Kapittel leeren, en wat dies meer is. Egter hebben zy, op Kermis, Paaschen, Pinksteren en Kerstyd hunne vacantie, of laveidagen; mitsgaders eens of tweemaal ter week een halven vryen dag. Men bedient zig, in 't Leesonderwys, nog meestal van Boeken met de oude Spelling; die veele Schoolmeesters, 't geen jammer is, niet dan gebreklyk verstaan en onderwyzen. De Jeugd leert genoegzaam niets van de gronden der Spelkunst; en ’t is ten platten Lande al vry wel, zoo ze een Catechismus, de Spreuken Salomons, en de Historie Davids kunnen leezen. Met de Schryf- en Rekenkunde is het dikwils niet beter gesteld. Ondertusschen ligt de schuld van dit gebrek, dat zeer algmeen is, op verre na niet geheel aan de zyde der Leermeesteren; om dat de meeste Ouders van den Boerenstand, gelyk ook de geringe Burgers, hunne Jongens al vroeg tot eenig beroep, handwerk, of den Landbouw schikken; waar door zy ontydig aan de zorg der Meesters ontnomen worden. En nademaal dit in een Land, vol van onderscheiden takken van Konsten en Handwerken, natuurlyk stand grypt; zoo moet men zulks, naar onze gedagten, niet al te sterk met een berispend oog beschouwen. Indien men van alle onze Landzaaten eene keurige Taal-, Schryf- en Rekenkunst eischte, zou men wel dra de kunde in, en den iever voor den Landbouw, in een heerschenden Letterkundigen smaak veranderen willen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1295]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+De Hollandsche Waereld zou geleerder worden in stukken van bespiegeling; maar dommer in zoodanige werkzaamheden, die ter instandhoudinge van de Maatschappy volstrekt noodig zyn. Uit dien hoofde kan men het Gemeen en den Landlieden niet wel kwaalyk neemen, dat ze zig voldaan agten, als kunne Kinderen het leezen, het schryven, en een weinigje rekenen, maar tamelyk verstaan. De overigen, die 't zoo ver niet kunnen brengen, tekenen een kruisje, als zy hun naam zouden moeten schryven; en leeren voorts van de Ouders, zich met een Boeren Almanach, en een Boeren krytje behelpen. Veelen hunner zyn ook, ten aanzien van dit laatste, zoo byzonder gaauw, dat ze, door het vaardig verdubbelen en halveeren, waarin hunne meeste rekening bestaat, groote Rekenaars wel eens beschaamen. Wyders maakt men op onze voornaame Dorpen, en in de Steden, meer werks van 't onderwyzen der Kinderen van destige Burgerlieden; en ik durf wel zeggen, dat der zulker Kinderen in geen Land, op de openbaare Schoolen, een beter onderwys in 't leezen, schryven en rekenen, erlangen. Ook mogen onze Hollanders, zonder grootspraak, op de grootste baazen in 't trekenen en schryven roemen. Als daar zyn geweest een van den broek, bartjes, en van lintsz, in 't rekenen; als mede van vianen, schorel, met heemskerk, en anderen, in 't schryven. Ook zal ik niemand | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1296]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+te kort doen, wanneer ik in deezen nog gedenke, aan mynen ouden Leermeester, den Katwykschen Feniksschryver, jan dekker; wiens pen by allen, die zyne kunst gekend hebben, beroemd is, en dien men onder de eerste Schryfmeesters deezer Eeuwe rekent. Voegt hier by dat 'er, zelfs onder onze Jufferschap, geweest zyn, die met lof de Schryfpen gevoerd hebben. Bekend staan deswegens, boven anderen, des Drossaards Vriendinne tesselschaede, de Leydsche Mejuffrouw crama, en de vindingryke anna koerten, van welker papieren Snykunst een gantsch Boekdeel van Lofdichten voorhanden is. Men had dus al van ouds veel op met deeze kunst; en onze tegenwoordige Schoolmeesters leggen 'er zig nog heden op toe; waar door ook onze Jongelingen by uitstek hierin geoeffend worden; dat zyne nuttigheid in onzen uitgebreiden Handel heeft, en aan onze Koopmansboeken geen gering sieraad byzet. Ter aanmoediginge hier van, is 't op de meesten onzer Schoolen gebruikelyk, dat de Kinderen op Nieuwejaar, Paaschen, Pinksteren, of Kerstyd, Kermissen, en ook wel by verjaaring der Ouders, Oomen, Moeien, Peetoomen, enz. deezen en geenen van de Familie, met fraaie, of ten minste op hun best geschreeven, Prysgedichten, begroeten, en hun zoodanige Schriften, met trekken van den Meester versierd, overgeeven; wanneer 'er gewoonlyk, naar maate van de vordering, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1297]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+eene aanspoorende vereering op volgt. Men heeft hiertoe zelfs gedrukte en afgezette Krans- of Lyst-Printen, in welker midden, of opengelaaten gedeelte, de Kinderen die Prysschriften schryven. Deeze soort van Printen is my nog nooit onder de Fransche of Engelsche, maar wel onder de Duitsche en Brabantsche Printkunst voorgekomen: waarom ik denk dat dit aan onze Natie, boven andere Vreemden, eigen is. Eenige onzer Schoolmeesters moedigen hunne Leerlingen daar en boven ook nog wel aan, door hun Prysprinten of Boekjes te schenken; in navolging van 't geen op onze Latynsche Schoolen loflyk plaats heeft. Voorts staat hier, ten opzichte der Schryfkunste, nog aan te merken, dat de gewoone schryftrant onzer Hollanders, daar ieder Natie zekere trekken heeft, waar aan derzelver hand als te kennen is, zig grootlyks onderscheid, door deszelfs leevendige losheid, en vallende Letters, met vlugge Trekletreren. De Engelschen schryven net, dog veel rechter op dan wy, hebben eene vette Letter, met weinig trekken. De Franschen schryven insgelyks zeer net, maar ruimer, en vry gelyksneedig. Dan hunne Geleerden, en dit is overal bykans zoo, schryven ongemeen broddig. De Duitschers schryven zeer fyn; dog hunne Schryfletters zyn hun byzonder eigen; en het Italiaansche Schrift, dat by ons, en de meeste Europische Volken, in zwang is, word onder hen niet gebruikt. Zy bedie- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1298]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nen Ga naar margenoot+zig van Schryfletters, die veel overéénkomst hebben met ons oud loopend Schrift; dat, gelyk het meerendeel der Natie, vermoedelyk van Duitsche afkomst is; ons Hollands loopend volgt 'er althans het naaste op. 't Was te wenschen, dat men dit Schrift niet geheel uit onze Schoolen verbande; daar 't van zoo veel dienst is, ter rechter kennisse van 's Lands oude Archiven, en Brieven, die allen in loopend Schrift geschreeven zyn: en 't is te dugten, dat men dezelven, de beoeffening deezer Letteren verwaarloozende, eene halve Eeuw laater niet meer zal kunnen leezen. Dit Schoolonderwys houd gemeenlyk met de Jongens, (want met de Meisjes loopt het, als gezegd is, reeds vroeger af,) aan, tot den ouderdom van tien, twaalf, of veertien jaaren; wanneer ze van 't School afgenomen, en tot het eene of andere beroep geschikt worden; waar toe ze dan ook het verdere noodige onderwys ontvangen. Dog eer ik hier van bepaalder spreeke, heb ik nog te melden, dat welgeschikte Ouders, staande dien tyd, welke met het onderwys in de gemeene Schoolen verloopen is, niet nalaatig zyn, om het hart hunner Kinderen te vormen; dat ze ook vervolgens daar mede aanhouden. Men boezemt hun doorgaans, een ieder naar zyne denkwyze over den Godsdienst, Godsdienstige denkbeelden in; en maakt veelal gebruik van Vraagboekjes, die de Godgeleerden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1299]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+gepoogd hebben naar de vatbaarheid der Kinderen te schikken. Men legt het 'er op toe, om hun een indruk te geeven van hunne pligten, mitsgaders om hunne zeden te beschaaven, en verzuimt niets, om hen geschikt te maaken, tot eene heusche en vriendlyke samenleeving; die hun, welk een beroep zy ook mogen aanvaarden, altoos ten uiterste nuttig kan weezen. Daarenboven zyn onze Hollandsche Moeders, wanneer de Meisjes tot den staat der Vrysterschap naderen, zeer zorgvuldig, om haare Dogters in de Vrouwlyke geheimen te onderwyzen, en de noodige onderrigtingen, ter bescherminge haarer eerbaarheid, mede te deelen. De Vaders letten ook over 't algemeen naauwkeurig op alle uitspattingen der Jongelingen in dartelheid en ongebondenheid, die ze ten scherpste bestraffen. Maar het schynt voorts der Natie eigen te zyn, de Zoonen onkundig te houden, of ten minste hun weinig of niets te melden, nopens het stuk der natuurlyke driften, en de gevaarlyke gevolgen van derzelver misbruik. Men houd het zelfs voor zeer verstandig, hen niet te waarschuwen, tegen de natuurlyke Wellust; 't geen ik egter oordeele, dat onze Hollandsche Vaders wel in agt mogten neemen. Veele Jongelingen, hier omtrent onkundig en onnoozel, worden dus onvoorzigtig bloot gesteld, aan de Godlooze schoffeering van eervergeeten Vreemdelingen; welken dergelyke misdaaden, by onze Voorzaaten on- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1300]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bekend, Ga naar margenoot+met de beklaaglykste gevolgen, ten koste van de bloem onzer Jongelingen, invoeren: zonder dat de begrippen der Jeugd voor het haatlyke hier van vatbaar zyn, of zy eens weeten, welk eene bitterheid zulks na zig sleept. Dan dit in 't voorbygaan. Men verleent dan voorts der Jeugd, nu van 't School afgenomen zynde, als boven gezegd is, het noodige onderwys in 't Ambagt, Handwerk, of eenig ander Beroep, waar toe men dezelve geschikt heeft; waarin verstandige Ouders, zoo veel 't gevoeglyk geschieden kan, de neigingen hunner Kinderen, en hunne omstandigheden, gadeslaan. 'Er worden dan, in gevallen daar zulks noodig is, byzondere Leermeesters voor hun opgezogt; die de Wis- Bouw- en Tekenkunde, het geen tot de Zeevaart en den Koophandel behoort, of tot andere verhevener Kunsten betrekking heeft, onderwyzen. En onze Natie behoeft, in bekwaamheid van onderwys, in dit slag van Weetenschappen, wat ook anders de vittende Taalkundigen, of de Franschen met hunne beaux mots, en de Engelschen, met hunne radiculs, onze Landzaaten somtyds mogen toeduwen, voor geene anderen te wyken. Wel byzonder mag men onze Hollandsche Classicaale en Hooge Schoolen wel houden voor de Zaalen der Wysheid van Europa; en beweeren, dat de oude Grieksche, Latynsche en Oostersche Spraaken, benevens andere Taalen, en allerleie Wee- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1301]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tenschappen, Ga naar margenoot+hier zoo zuiver geleerd worden, als elders. Ook vreezen we niet geleugenstraft te zullen worden, wanneer we zeggen, dat onze Hollanders, die van eenig vermogen zyn, en hunne Kinderen boven de gemeene beroepen verheffen kunnen, niet verzuimen, alles aan te wenden, wat dienen kan, ter bevorderinge van alle zoodanige Weetenschappen, welken een volstrekten invloed op ’s Lands algemeene welvaart hebben. Dit houd ieder rechtschapen Hollander, naar zyne omstandigheden, bestendig in 't oog. Een Koopman laat zyn Zoon alles leeren, wat den bedoelden Handel, dezelve zy dan min of meer uitgebreid, betreffen mag; en de Kinderen onzer aanzienlyke Kooplieden, schoon zy niet veel werks maaken van bespiegelende Weetenschappen, zyn egter door en door kundig in de zetten ('k zal 't zoo eens noemen) van den Handel. Zy weeten zeer wel, hoe andere Natien deswegens denken; en houden, hoe slim ook de nayver zy, tot nog toe, God dank! de Beurs van Europa vol. Schikken de Kinderen zig beter tot het beoeffenen der Weetenschappen, het bestier der Ouderen, ten hunnen opzichte, is niet minder ingerigt, tot nut der Maatschappye. 't Ontbreekt ons in Holland aan geen goeffende Christen Leeraars, schrandere Rechtsgeleerden, welonderleide Geneesheeren, en doorzigtige Wis- en Werktuigkundigen; allen Weeten- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1302]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schappen, Ga naar margenoot+welke eene geregelde Maatschappy niet ontbeeren kan. Hy, die zig naar de zulken wilde schikken, welken voor 't vermogen der Uitheemschen boven onze Landzaaten vooringenomen zyn, zou zig zelven zekerlyk geweld aandoen; indien hy toestaan wilde, dat de Hollanders nalaatig zyn, om aan hunne Kinderen de behulpzaame hand te bieden, als ze genegen zyn, om zig op de Weetenschappen toe te leggen. Men weet toch dat verstandige Ouders, wier vermogen en staat zulks gehengt, meerendeels bereid zyn, om den Kinderen hier omtrent te gemoet te komen, zoo dra zy zulks in hun bespeuren: en mogelyk is 'er geen Natie die daar in sterker uitmunt. By andere Volken dwingt men de opvoeding, naar de hooge denkbeelden van Adel, Geboorte, of Rykdom: maar in Holland moeten deeze denkbeelden buigen voor 't nut der Maatschappye, door de uitvoering van weezenlyke zaaken. De Schilders van der werf, en de Leydsche de moor waren Edellieden. De Rechtsgeleerde hugo de groot; de Geneeskundige boerhaave en van zwieten; de Hemelmeeter huigens; de Natuuronderzoeker musschenbroek; de Wiskundige 's gravesande, en veele anderen, waren uit aanzienlyke Ouderen voortgesprooten. Men verwyt onze Hollanders, dat ze hunne Kunstenaars, of liever aankweekers van Kunsten, niet ryklyk genoeg beloo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1303]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nen. Ga naar margenoot+Dan dit is eene algemeene klagte over de geheele Waereld; die veelligt, zoo alles wel gadegeslaagen wierd, niet gegronder in Holland, dan elders, bevonden zou worden. Waare verdiensten geld in Holland zoo veel, als by eenige andere Natie; Indien de Maatschappy 'er een weezenlyk belang in heeftGa naar voetnoot(*). En zoo men al eens bondige reden mogte hebben, om hier over te klaagen, zou het misschien grootlyks daar aan toe te schryven zyn; dat de Hollanders het misbruiken hunner belooningen, door Windmaakers op Ledige- en Lekkeblaazen, ten koste hunner beurze, maar al te veel ondervonden hebben. Zy zien wel, inzonderheid in onze dagen, hoe alle die fraaie, uitvoerige, zintuigregeerende, weldenkende en welleevende opvoedingen, met alle die Wiskundige nieuwe uitheemsche regelen, slegts erbarmelyke middels zyn, om een goeden Hollander te maaken. Dit worden zy ten duidelykste gewaar in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1304]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+den aanwas der menigvuldige Fransche Kostschoolen, die men thans op alle plaatsen ontmoet. Een ryk Koopman, een welbemiddeld Burger, zend zyn Zoon ter Schoole, om de Fransche Taal, het Schryven, het Rekenen, en goede manieren te leeren: het oogmerk is waarlyk nuttig, en ik weet dat de uitslag 'er by veelen aan beantwoord. Maar ik weet ook tevens, dat verscheiden zulke Kostschoolen doolhoven voor de Jeugd worden. Een Fransch Kostschoolhouder leert het Fransch, Engelsch, Hoogduitsch, Latyn, en de Hollandsche Taal, (let wel!) in den grond; verder het Dansen, het Schermen, de Muziek, het Schryven, Rekenen, Boekhouden, de Wiskunst, de Aardrykskunde, de Geslagtrekenen de Geschiedkunde, enz. enz. Kortom, zoodanig een Fransch Kostschool is eene Academie, daar men de tout quelque chose, & rien en effet, van elks wat en niets zaaklyks onderwyst. Men leert 'er vyf Ambagten, en heeft dertien ongelukken. Als de Kinderen thuis komen, weeten zy naauwlyks wat geradbraakt Fransch, gemeen Latyn, slegt Hollandsch, en op zyn best goed schryven, met een bon compliment d’entrée. De Ouders zien zig dan genoodzaakt, om hunne Zoonen nog door byzondere Meesters aan Huis te laaten leeren; en dit is, wat men 'er ook van zegge, waarlyk schande. Dog zulks raakt alleenlyk eenige Windmaakers, die ik bedoel, en welken ook al gedaan krygen; om dat de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1305]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+uitkomst het armhartige geleerd heeft. In tegenoverstelling van dezulken mogen wy tevens gewag maaken van veele aanzienlyke Schoolen, in onze Steden, alwaar de Kinderen onder het oog der Ouderen opgevoed worden; des oplettende Ouders, van dag tot dag, de waarde van het gegeeven onderwys kunnen nagaan. 'Er zyn ook, boven dien, op eenigen onzer Hollandsche Dorpen, byzonder die van Noortwyk, Warmond, Voorburg, Nieuwendam, en elders, ongemeen wel ingerigte Schoolen, daar de Kinderen eene geregelde opvoeding genieten, en zeer wel onderweezen worden. Men zou het bovengezegde gantsch misduiden, indien men 't op de zodanigen toepaste. Het dient veel meer, om derzelver waarde te doen gelden; en onze Vaderlandsche Ouders, die genegen zyn om goede Hollanders te maaken, tot te meerder omzigtigheid op te wekken: gedagtig, dat wy Hollanders niet geschikt zyn, om van alles wat te weeten; maar om eene gegronde onderrigting te verkrygen, van 't geen weezenlyk tot ieders zaak behoort. Dit is ook, eenige ontaarte weelderige Familiën uitgezonderd zynde, het hoofddoel wit onzer voornaamste en gegoede Ingezetenen: die hunne Kinderen al vroeg den Handel leeren oeffenen; of dezelven, na het doorloopen der laagere Schoolen, in hunne jonge jaaren, ter hoogere Schoole schikken, om tot verhevener Weetenschappen opgeleid te worden; waar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1306]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+toe ze hier te Lande de gunstigste gelegenheid hebben. Men mag van onze Classicale Schoolen, daar de Jeugd in de Latynsche en Grieksche Taalen, en eenige voorbereidende Weetenschappen onderweezen word, met nadruk betuigen, dat zy boven veele anderen te roemen zyn; 't is ook even zoo gesteld met alle onze Provinciaale Hooge Schoolen; en Hollands Hooge School te Leyden, ('t zy zonder wangunst gezegd!) heeft een aanmerkelyk deel in deezen roem. Dezelve heeft toch, zoo ten aanzien der gelegenheid, als ten opzichte der aldaar gehouden Leerwyze, nimmer voor eenige andere Hooge Schoole onder gedaan; en behoeft 'er althans in deeze Eeuw nog niet voor te zwigten. Wat verder de manier aangaat, volgens welke onze Hollandsche Jeugd, en zelfs de Uitheemsche, met alle mogelyke zorg en iever, op deeze Hooge Schoole onderweezen word; 't zal niet noodig zyn my daar mede op te houden; de manieren, wetten en voorrechten der Hooge Schoole staan geboekt, en zyn gereedlyk te vinden; des ik my billyk van eene breede voordragt ontslaagen houde. 't Zy genoeg deswegens in 't voorbygaan te zeggen, dat schoon onze Academie, door het stigten van byzondere Provinciaale Hooge Schoolen, en andere Seminariums, tegenwoordig zoo talryk niet zy, als voor deezen, dat egter de goede zorg voor de zeden der Jongelingschap, de vrye en tevens regelmaa- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1307]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tige Ga naar margenoot+wyze van leeren, het ontvouwen van nuttige Weetenschappen, en 't voordraagen van dezelven, met een manlyk, weldenkend, en voortreffelyk Verstand, in deeze Hooge Schoole heden zoo luisterryk plaats heeft als ooit; en dat dit alles, volgens een gegrond vooruitzigt, nog bestendig staat toe te neemen. Zelfs kunnen vermogende Lieden, die hunne Kinderen voor Leydens Hooge Schoole schikken, dezelven nu, in hunne eerste jeugd, al derwaards zenden; om, onder het opzigt van eerlyke en braave Rectoren, Meesters, of Bestierders, in allerleie voorbereidende Weetenschappen, en Europische Taalen, zoo wel onderweezen te worden, als denkelyk in eenige byzondere Kostschoolen kan geschieden. En hieraan heeft men 't, zoo ik vermoede, toe te eigenen, dat veele verstandige Ouders hunne Zoonen, al vroeg, aan Leydens Hooge Schoole brengen: 't welk, indien men ze van trap tot trap, by eene wel ingerigte opklimming, ter aanhoudende oeffening, opleid, niet ontkend kan worden zeer geschikt te zyn, om verstandige en geleerde Mannen aan te kweeken. Men verwagt natuurlyk van zulke Jongelingen grootere voortgangen, dan van de zoodanigen, die eerst in ryper, of manlyke, jaaren derwaards gezonden worden. Wanneer ze ouder tot de Academie komen, verlaaten zy dezelve ook bejaarder; en dan werken de inzigten van beroepen of Huwe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1308]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lyken Ga naar margenoot+meermaals zoo sterk, dat hun de gelegenheid benomen worde, om naar andere Academiën te reizen, of meerder voorraad van Geleerdheid op te doen. Een Jongeling, die met den ouderdom van twintig of twee- en twintig jaaren op de Academie komt, en ten minste zes jaaren noodig heeft tot een welgeleerde Promotie, (ik zwyg nu nog van de verhaasting, die men 'er dan somtyds mede maakt,) heeft geen lust, om, na derzelver voltrekking, nog een jaar twee of drie te reizen, of zig, tot zyn agt- en twintigste à dertigste jaar, op eene uitgebreider oeffening toe te leggen. In jonger jaaren heeft men meerder tyds overig, om zig dus te volmaaken. Ook ben ik van gedagten, dat Jongelingen van agttien jaaren, of daar omtrent, veel gedweeër zyn, om zig, ten aanzien hunner zeden en oeffeningen, naar den wyzen raad der Ouderen en Hoogleeraaren te schikken: Heeren, die verder in jaaren gevorderd zyn, toonen zig, volgens den natuurlyken aart der Mannen, veelal hooggevoeliger. Ik zeg dit te vrymoediger, nademaal ik het dienstig oordeel; om de vooringenomenheid, die men somwylen den Ouderen inboezemt, ware 't mogelyk, weg te neemen; en te gelyk tegen te gaan, de geringagting, die ouder Studenten somtyds voor jongere Leerlingen betoonen, met te zeggen, dat men Kinderen school stuurt. Dit immers is meer schempen op hunne mindere stoutheid, in zekere Studentenpartyen, dan wel op hun- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1309]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ne Ga naar margenoot+ongeschiktheid tot de Studie. Egter beschouwen de bejaardere Heeren Studenten, in onze dagen, deeze jongere Nieuwelingen met meerder bescheidenheid, dan misschien wel voorheen. De naam van Groentje, daar men zo veel Ouders en Nieuwelingen eertyds voor deed vreezen, is nu in eene gulhartige welkomst, bescheiden onderrigting, en broederlyke heusheid veranderd, die veel eer strekt om Nieuwelingen te helpen, dan te veragten; ten zy de ingebeeldheid der Jeugd wel eens een weinigje onderwys vereischt, dat onder Jongelingen, die zelfs met de plak niet zitten, natuurlyk, door een geoorloofd schertzerytje, wel eens door den beugel mag. De Heeren Studenten verschoonen myne vryheid, die ik hier niet gebruik om te schertzen; maar om de eere van myn Leydsche Hooge Schoole voor te staan. Intusschen, hoe men hier over ook moge denken, 't is althans zeker, dat het den Hollanderen van ouds eigen geweest is, hunne Zoonen zeer vroeg naar de Hooge School te zenden; en dezelven, naar maate van hunne vorderingen of inzigten, langer aldaar te laaten blyven. 't Zou my aan geen Inlandsche voorbeelden ontbreeken, indien ik een aantal van Jongelingen wilde optellen, die met hun agttiende a twintigste jaar blyken gaven van Manlyke Vernuften te zyn: het noemen van een huig de groot alleen strekt voor duizenden; hy was naauwlyks elf jaaren, toen hy op Leydens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1310]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Hooge School kwam, had op zyn vyftiende jaar zyne Studien aldaar voltrokken, en wierd te Orleans tot Doctor in de Rechten gepromoveerd. Voor 't overige, om van deeze Eeuw te gewaagen, en in zoo verre ik rondborstig, zonder vooringenomenheid voor myn Leyden, spreeken mag, beleeven wy tans een tyd, waar in, (ik neem alle Hoogleeraaren tot getuigen,) de leergierigheid der Jongelingen, en de nayver, om uit te munten, zoo sterk bloeit, als ze immermeer, in myne dagen, gedaan heeft. Die vroegere wilde ongebondenheid der Jeugd, daar zoo veele Ouders voor beefden, is, door de verbetering der zeden, onder goede Wetten, thans niet meer te vinden. 'Er heerscht tegenwoordig eene vriendlyke gemeenzaamheid, in onderzoek-lievende Genootschappen; daar men 'er op toelegt, om elkander, door bondiger redekavelingen te scherpen; 't welk de Leydsche Hooge School alleszins roemwaardig maakt. En 't is uit dien hoofde, dat wy dezelve aan alle oplettende Ouderen aanbeveelen, als eene by uitstek wel ingerigte Academie, die 't Vaderlandlievendste en getrouwste Leyden ter eere strekt. Wyders kan ik niet afzyn van nog een kort woord te melden, wegens den smaak onzer Aanzienlyke Lieden, om hunne Zoonen, als zy dezelven jong ter Hooge Schoole zenden, onder 't opzicht van een bejaarden Pedagoog, Gouverneur, of Bestierder te stellen. Deeze hoogloflyke han- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1311]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
delwyze Ga naar margenoot+is, inderdaad, van een onwaardeerlyk nut: dog jammer is het, dat bykans aller keuze van zoodanige Leidslieden der Jeugd op Uitheemschen valt. Sproot zulks voort uit een gebrek van braave en onbesproken Mannen, of bedaarde Jongelingen, hier te Lande, zoo viel 'er niets op te zeggen; dan 't tegendeel is waar. Daar zyn 'er nog genoeg in ons Land te vinden, die deezen post met lof zouden kunnen waarneemen; en zekerlyk, met eene Hollandsche leerwyze, een Hollandsch Hart zouden vormen: waar tegen onze tedere Jeugd nu maar al te dikwils door Uitheemschen, eene veragting voor al wat Vaderlandsch is, word ingeboezemd. Men neemt dit waarlyk te weinig ter harte; en veele Ouders bezeffen niet, hoe zulke vreemde Gouverneurs niet zelden op hunne beurs studeeren, en de Jongelingen verzuimen. Ik zou 't zoo ronduit niet zeggen, wanneer ik niet wist, dat het maar al te waar zy. Egter zonder ik hier van uit verscheiden braave Heeren, die ik gekend heb, en nog ken; welken, den edelmoedigen aart der Natie doorgrondende, zig bevlytigen, om onze Jeugd, door hunne ondervinding en kennis van 't Menschlyke hart, ook het voortreffelyke van andere Volkeren in te boezemen, en onze Jongelingen tot uitmuntende weldenkende Hollanders te maaken. Ik zou my schaamen, indien ik zoo dom goed Hollandsch ware, dat ik het nut en de waardye van zulke Vreemdelingen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1312]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+over 't hoofd zage, en hen allen met eene zwarte kool van vooroordeel afschetste. Een wyze en geleerde Vreemde vordert, buiten tegenspraak, de liefde van ons Vreemdelingkoesterend Land. Maar deeze kunnen wy, als we wel beraaden zyn, niet over hebben voor de galanterie en den ondraagelyken hoogmoed, van eene party blaaskaaken, die meer de parfums der Saletten, dan den wierook van Pallas kennen; die de Jongelingen meer in de Comedien van voltaire, dan in de Rechtsgeleerde Schriften van de groot; in de Histoires Galantes, dan in de Historie der Volkeren, benevens die van 't Vaderland, onderwyzen; en die eindelyk de verstandige Lessen van alle onze schrandere Hoogleeraaren, als un peu de chose, leeren geringagten. Wanneer ik dezulken boven onze braave, hoewel min galante, Hollanders moest stellen, zou ik my zelven geweld moeten aandoen; en als ik 'er van zweege, zou ik te kort doen aan de oprechtheid en trouwe myner Natuurlyke Historie. Hoe wenschelyk ware 't, dat myne aanmerking maar eenigen invloed op onze vermogende Hollanders mogte hebben! Wilden zy dezelven ernstig ter harte neemen, 't zou hun maar weinig moeite kosten, mynen raad op te volgen. 'Er zyn in ons Vaderland genoeg gepromoveerde Persoonen, in veelerleie takken van Weetenschappen, die hun van grooten dienst zouden kunnen zyn. Men heeft zig, ter zekerder onderrigtinge, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1313]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+slegts te vervoegen, by de Bestierders onzer Schoolen, in de Steden, of by de Hoogleeraars onzer Academiën, en men zal de gunstigste getuigenissen ontvangen, raakende heusche, braave, eerlyke, doorgeoeffende, en in 't Vaderland bekende Persoonen; die ruim zoo wel in staat zyn, om onze Jongelingen op de Academie van nut te weezen, als Vreemden, die van verre komen, en hun hart met hun klatergoud bedekken. En dit zy genoeg, betreffende de Jongelingen, die men ter Hooger Schoole schikt. Anders is 't gesteld met onze Hollandsche. Jongelingen, die tot den Koophandel opgeleid worden. Deezen, tot de vereischte jaaren gekomen zynde, en de Schooltaak afgedaan hebbende, blyven onder het oog van hunne Ouders of Voogden, of onder dat van deftige Kooplieden, op welke Kantooren zy besteld worden. Zoo 'er ergens aanhoudende spooren tot nyvere werkzaamheid, en gegronde kundigheden in gebruik zyn, 't is by onze Kooplieden. Van den vroegen morgen tot den laaten avond, is 'er, naar den verschillenden tak van Negotie, steeds te arbeiden, 't zy met het hoofd, het zy met de handen, in 't Kantoor, op de Beurs, aan de Haven, in 't Pakhuis, by de Werklieden, en wat dies meer zy. Een Jongeling, ten zy men 'er wat mal mede is, dat zekerlyk nog al hier en daar plaats heeft, krygt zelden ander lavei, dan in zulke uuren, die geschikt zyn, om hem kundig te maaken in eenige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1314]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Weetenschappen, welken betrekking tot den Handel hebben. Men vergunt hun, nu en dan, als de omstandigheden het gehengen, nog wel eene uitspanning; en staat hun toe, dat zy zig op eene geoorlofde wyze vermaaken, of hunne Liefhebbery voor byzondere Kunsten en Weetenschappen opvolgen; dog men draagt wel zorg, dat het hoofdoogmerk niet verlooren gaat. Langs dien weg worden onze Jongelingen het geen zy moeten weezen; arbeidzaame en verstandige Kooplieden; en dit maakt in ons Land die Kooplieden, by welken de Handeldryvers van andere Natiën ter Schoole komen. De Uitlanders zeggen, dat onze Kooplieden hunne Zoonen te weinig buiten 's Lands doen reizen. 'Er is mogelyk iets aan; dog 't is ook tevens egter zeker, dat onze groote Kantooren hier zeer wel voor zorgen; en dat de Aanzienlyksten hunne Zoonen, daar 't noodig is, wel degelyk de Koopbeurzen van Europa laaten bezoeken. Voorts zou men hier veelligt niet ongegrond mogen aanmerken, dat dit buiten 's Lands reizen, voor andere Natiën, in 't algemeen van meer gewigt is, dan voor onze Landzaaten. Het weezenlyk belang onzer Koopkantooren toch, moet niet by Vreemden gezogt worden; en 't is by byzondere Natiën niet te vinden; dan alleen voor zoo verre het vertier van Goederen uit en naar die Landen daarop betrekking heeft: en de kennis van de welgesteldheid der Uitheem- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1315]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sche Ga naar margenoot+Kantooren ons noodig is. Want wat den Handel zelven betreft, deeze word meerendeels hier te Lande gedreeven; de kundigheden, daar toe betrekkelyk, zyn meer by ons, dan by de Uitheemschen, te zoeken; daar zy zelven ons Land tot eene stapelplaats van hunnen Handel maaken. Gevolglyk kunnen de Kinderen onzer Kooplieden den Handel, in 't algemeen, in hun eigen Land zeer wel leeren; en 'er zelfs somtyds onderrigtingen in ontvangen van zoodanige byzonderheden, daar de Uitheemschen, in hunne eigen Gewesten, naauwlyks iets van weeten. Uit dien hoofde is des het sterk reizen hunner Kinderen niet zeer noodig; en 't zou, wanneer de jonge Lieden niet voorzigtig genoeg zyn, wel eens nadeelig kunnen weezen, en meer strekken, om andere Natiën kundiger te maaken, dan onze weezenlyke kundigheden te vermeerderen. Ook trekken de Uitheemschen niet altoos het voordeel, dat zy van hun reizen verwagten. De Kinderen van andere Natiën, welken herwaards reizen, met stapels van recommandatiebrieven tot ons komen, en zig somwylen één, twee a meer jaaren by ons ophouden, om onzen Handel te doorsnuffelen, neemen dikwils niet meer mede, dan de overtuiging van het beleefde en gulhartige onthaal onzer Kooplieden. Zy bedriegen zig, zoo zy meenen, dat ze volleerd thuis komen; onze Kooplieden houden, en zy hebben gelyk, wel omzigtig, zoo veel zulks doenlyk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1316]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+is, de Kaart voor zig en voor hunne Kinderen; zonder die aan reizende of vreemde Kantooren over te geeven, dan als men hen noodig heeft, en zy genoegzaam zoo slim geworden zyn als hunne Leermeesters. Voorts gaat het in den Handel, gelyk in alle andere zaaken; het ontbreekt hem, die slim en oplettend is, aan geene gelegenheid, om, zoo als de Hollanders zeggen, te steelen, en ieder het zyne te laaten; dat is, den Baazen af te zien, 't geen ze, gevraagd zynde, niet zeggen zouden. Terwyl onze Hollanders hunne Zoonen dus tot den Handel opleiden, weeten zy tevens zulk een nuttig gebruik van hunne uitspanningen te maaken, en hunne Kinderen zodanig eene opvoeding te geeven, dat zy zeer wel in staat zyn, om in de Waereld te verkeeren. Van daar komen de Kinderen onzer aanzienlykste Kooplieden zoo welgevormd in 't Salet, op een Bal en Dansparty, of in de Manege, als de best gefatsoeneerde Edelman; en ze behoeven voor den vermogenden Burgerstand, in Burgerlyke welleevendheid, niet onder te doen. Maar 't geen hun nog meer ter eere strekt, is, dat zy den ledigen tyd, die hun van hunne noeste bezigheden overschiet, niet zeldzaam vlytig besteeden, ter aankweekinge van nutte Letteroefeningen. Dit heeft vooral plaats, in deeze Eeuw; Taal- en Dichtlievende uitspanningen gaan sterk in zwang; men schept veel vermaak in het Tooneelkundige, en in de Teken- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1317]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en Ga naar margenoot+Schilderkunst; leest met gretigheid Spectatoriaale bedenkingen; en verledigt zig meermaals tot het onderzoeken der Natuurkunde, en 't navorschen der Natuurlyke Historie. Alle deeze en soortgelyke oeffeningen bloeien, onder de Zoonen der Kooplieden, thans zoo sterk, als zy misschien ooit gedaan hebben: men weet dus wyslyk nuttige uitspanningen met de zorg voor den Handel te paaren; steeds gedagtig aan het Versje van zeker beroemd Amsterdamsch Dichter: Alles heeft zyn tyd en uur,
Dan de Dichtkunst, dan Mercuur.
Na ons dus lang opgehouden te hebben met de Jongelingen, en derzelver opvoeding, 't zy ze ter Studie, of tot den Handel geschikt zyn; zal het tyd worden, om der Hollandsche Jufferschap te gedenken. Daar ik onze jonge Heeren vergezelde, tot hunnen Manlyken ouderdom, en openbaare verkeering in de Waereld; zouden onze jonge Dogters gewis reden hebben, om op my verstoord te zyn, zoo ik haar in het Naaischool liet zitten, en haar, met myne Hollandsche welmeenendheid, niet in den kring onzer loflyke Jufferschap geleidde. Dog om hier van, zoo veel myn bestek vordert, het noodige te melden, moet ik een wel degelyk onderscheid maaken, tusschen die geenen, welken tot de allerhoflykste manieren der Fransche Waereld, en die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1318]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+geenen, welken tot onze deftige Hollandsche Waereld, om zoo te spreeken, behooren. Wat de eersten betreft, deezen, geheel en al afgezonderd van den eigenlyken Hollandschen deftigen trant, houden zig in geenen deele aan eene bestendige, maar aan eene a la modische opvoeding, die met de Mode aan veelvuldige veranderingen onderhevig is. De Hollandsche Schooten voor derzulker opvoeding niet goedgekeurd zynde, worden zy aan eene Uitheemsche Gouvernante aanbevolen; welker behandeling zoo veranderlyk is, en welker grillige denkbeelden dermaate onderééngehaspeld zyn, dat geen geregelde penne het weezenlyke dier wyze van opvoeding kunne beschryven. Men mag 'er met een kort woord in 't algemeen van zeggen; dat dezelve maar al te dikwils veel eerder strekt, om der Jufferschap de denkbeelden van galante liefdehandelingen, veragting voor haare, schoon dikwerf aanzienlyker, mede jonge Juffers; benevens hoogmoedigheid op adel, geboorte en rang, met meer dergelyken, in te boezemen, dan om haar weezenlyke verdiensten te leeren kennen, of haar op te leiden tot eene vriendelyke gemeenzaamheid, Vaderlandliefde, agting voor eene braave Hollandsche Vrouwe, en alle onze heusche zeden. 't Is 'er even zoo mede gelegen, als met dat bovengenoemde slag van Gouverneurs der jonge Heeren: 't moeten ook Françaises zyn; schoon men hier te Lande genoeg eerlyke Weduwen, welden- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1319]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kende, Ga naar margenoot+onopspreeklyke bejaarde Vrysters, zoo onder de oorspronglyke Hollanders, als onze genaturalizeerde Hollandsche Franschen, vinde; aan welken men de opvoeding onzer Dogters zeer wel zou mogen vertrouwen. Men ziet ook dat onze deftige Burgers en vermogende Kooplieden, hunne Dogters, met een gewenschten uitslag, onder 't opzigt van zulke braave Juffers, die veelal Hollandsche Franschen zyn, geeven. 'Er zyn hier toe in meest alle onze Steden, en op veelen onzer Dorpen, zeer goede Kostschoolen; in welken de jonge Juffrouwen ruim zoo wel onderweezen worden, als de Jongelingen in de hunnen. 't Schynt als of de Vrouwlyke Sexe, door de natuur ter opvoedinge geschikt, zig steeds genoopt gevoele, om ook hierin uit te munten. Men geeft den jongen Jufferen, in deeze Schoolen, gemeenlyk eene goede onderrigting in alle Vrouwlyke bezigheden en kundigheden; terwyl men haar tevens de Fransche welleevendheid in een goeden smaak zoo leert beoeffenen, dat ze te gelyk de eerlyke denkbeelden van een zuiver Hollandsch hart, en ongeveinsde Godsvrugt, bestendig koesteren. En ik schroom niet, na alles wat ik deswegens opgemerkt heb, te zeggen, dat 'er zelden, (slegte Schoolen en weerbarstige Leerlingen reken ik niet,) eene jonge Juffer onkundig en ongemanierd uit onze Juffer-Kostschoolen komt. Men begrypt uit dit alles zeer wel, dat ik geene partydig- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1320]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heid Ga naar margenoot+hebbe, tegen eene welleevende opvoeding; en aan onze deftige Juffrouwen het Toilet geenzins ontzegge: dit ware der bevalligheid haare bloempjes, en der aanminnigheid haare bekoorlykheden ontneemen. Maar ik kan niet goedkeuren, dat onze geestige Jufferschap voornaamlyk opgeleid zou worden, om voor den Spiegel te zitten, Jonkers aan 't Toilet op te wagten, en zig van een welgemaakten Poeder-Baron te laaten krullen. Indien ik zodanig eene handelwyze toestemde, zouden de hedendaagsche verstandige Hollanders, en derzelver Nakomelingen, deeze myne Schriften rechtmaatig tot papillotes of krulpapiertjes veroordeelen. Zulks mag nu, daar ik my dus rondborstig verklaare, hier of daar eens door eene kwaadaartige hand geschieden; maar over 't geheel vlei ik my met een beter lot deezer bladeren, en hoop nog te mogen zien, dat ze aan deezen en geenen van onze Hollandsche Moeders, en haare beminnelyke Dogters, ten spoore mogen strekken, van eene rechtgeaarte Hollandsche, vrye, verstandige, deftige en Godvrugtige opvoeding. Verder is de opvoeding van den Burgerstaat ingerigt naar de omstandigheden van 't Huisgezin. De Moeders houden haare Dogters, na dat zy in ’t Brei- en Naaischool volleerd zyn, gemeenlyk by zig; om haar ten dienste te staan, of behulpzaam te weezen, naar dat het Huishouden zwaar zy. De Meisjes van gemeene Lieden zien naar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1321]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+een Dienst om; dog dit heeft meest betrekking tot zulke huishoudingen, welker gewin het niet anders toelaat: want buiten dit vermyd eene Burgervrouw de dienstbaarheid haarer Dogteren, meerendeels, zoo lang het mogelyk is. Intusschen haaten onze Hollandsche Vrouwen egter eene laffe en schaadelyke ledigheid. Het is ter dier oorzaake geen schande; maar men rekent het alleszins lofwaardig, dat eene jonge Dogter, zelfs van tamelyke gegoede Ouders, zig toelegt op het maaken van Mutsen, Tabbaarden, Japonnen, en dergelyken; op het Borduuren, en andere Vrouwlyke Handwerken, of het verkoopen van eenige Winkelwaaren, en wat meer van die natuur zy. Men tragt haar, terwyl zy, door dit middel, een goeden Spaarpot maaken, dus in staat te stellen tot het aanhouden van eene eerlyke kostwinning; ten einde zy, in gevallen van tegenspoed, ongehuwden staat, of weduwschap, in haare eigen kundigheid en bekwaamheden een bestaan mogen vinden; 't geen de dartele hoogmoed, en weelderige opvoeding, aan den vervallen Adel, en den verloopen Rykdom, ontzegt. 't Zal, is de taal der wyze Burgermoeder, myne Dogter nooit schaaden, en 't kan haar somtyds te pas komen, een Ambagt of Hanteering geleerd te hebben: een Hollander schaamt zig geen eerlyke winst; hy noemt het loflyk, ieverig te zyn om te winnen, en het gewonnen door eene welbestierde spaarzaamheid te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1322]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+bewaaren. Anderen bestellen haare Dogters, in den eenen of anderen Koopwinkel, of eenig Vrouwlyk Beroep, als Winkel- of Kantoor-Dogter; ten einde haar, langs deezen weg, bekwaam te maaken, om vervolgens, op dien voet, insgelyks voor haar en haar Huisgezin te kunnen zorgen. Hier door vind men in Holland zoo veele deftige Burger-Huizen, daar Man en Vrouw byzondere takken van Koopmanschap hanteeren; ja ook wel, daar de Vrouw voornaamlyk de winst aan brengt. Dit hebben onze Hollanders met de Inwooners der nabuurige Gewesten gemeen; en zulks heeft bovenal plaats by de Brabanders en Vlaamingen; alwaar de Vrouw meermaals den Handel dryft, en de Man Boekhouder is. Kortom, de opvoeding by onzen Burgerstand is gemeenlyk van dien aart, dat de jonge Dogters bekwaam gemaakt worden, om, ongehuwd zynde, of, na 't aangaan van een Huwelyk, Weduwe wordende, zig zelven te kunnen geneeren. Ze kunnen langs dien weg, zoo wel als de Mannen, dikwils Kooplieden zyn, en de plaats der Vaderen, omtrent de Kinderen, vervullen: uit welken hoofde alles, ook in deezen zin, gelyk tacitus van de oude Batavieren zeide, by Man en Vrouw gemeen is. Eindelyk staat ons nog, ten besluite van dit onderwerp, met een kort woord gewag te maaken, van de opvoeding in 't stuk van Godsdienst. Het is hier omtrent alge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1323]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meen Ga naar margenoot+ gebruikelyk, dat men de Jongelingenen jonge Dogters, beiden al vroeg in den Godsdienst onderwyst, of laat onderwyzen. Ieder schikt dit onderwys naar de gronden dier Gezintheid, tot welke hy behoort, of de leiding, die hy voor de beste houd. In onze Hervormde Kerk bedient men zig meestal van daar toe geschikte Catechizeermeesters; dog onder de zogenaamde Ernstigen worden de Meisjes veeltyds onderweezen door Vrouwen, welken zig hiertoe verledigen. Oudtyds maakten de Leeraars zelven, in de Steden, zeer veel werks van dit Catechizeeren der aankomelingen, en 't heeft ook nog nu en dan plaats: dan men laat zulks meerendeels voor de Catechizeermeesters over; en de Leeraars neemen de onderweezene vervolgens, na een voorafgaand onderzoek, aan. Ten platten Lande ontmoet men dit gebruik van Catechizeermeesters minder; en op veele Dorpen zou een Predikant ergernis geeven, indien hy dit Catechetische Onderwys niet zelf behartigde. De jonge Dogters geeven zig al vry bestendig eerder aan, en worden jonger tot het Lidmaatschap aangenomen, dan de Jongelingen. Dit spruit, naastdenkelyk, hier uit voort, dat de Meisjes zulks aanzien als iets, dat betrekking heeft tot den staat van huwbaarheid; en haar eenigermaate nader in den Vrouwlyken rang brengt. Zy worden dan door de Ouders in deftiger gewaad gestoken; men begiftigt haar met zwarte Zyden Kleederen, of eene voor den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1324]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+openbaaren Godsdienst geschikte nette Japon; daar by komt een zet van Pronkjuweelen, waar mede min of meer vermogende Hollandsche Vrouwen, zelfs dezulken, die anders geen Juweelen draagen, zig versieren, wanneer zy aan 's Heeren Tafel zullen gaan. Dus schikt zig de jonge Juffrouw, om, het Kinderlyke en jeugdig Optooisel afgeleid hebbende, met eene Vrouwlyke staatigheid, in 't openbaar te verschynen. De Jongelingen, minder belang stellende in zoodanig eene onderscheiding, en veelligt meerder tot eene uitgestrekter oeffening genegen, wagten veeltyds langer met Leden der Kerke te worden. Intusschen houden zy ook egter deeze plegtigheid, als eene Manlyke intrede in de beschaafde Christlyke samenleeving, onder hunne Medeburgers. Wat nu nog het gemeene Volk betreft, dit maakt, (als men 'er de Roomschen, die in 't stuk van Godsdienstige Plegtigheden nooit zuinig zyn, van uitzondert,) in deeze Eeuw, zoo weinig werks van 't openbaare Lidmaatschap der Kerke, dat men weezenlyk rede hebbe, om 'er over te klaagen. De schikkingen onzer Godshuizen, om de Kinderen niet te laaten vertrekken, of geen uitzet te geeven, voor dat ze Ledemaaten geworden zyn, en de onderscheiden manieren van de armen te onderhouden, wanneer ze al of niet Ledemaaten der Kerke zyn; hebben nog al eenigen invloed op het geringe Gemeen; maar met dit alles slaat een groot getal der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1325]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zulken 'er geen agt op. Zy houden zig veelal wel vergenoegd, met wat te kunnen leezen en schryven, met te arbeiden, om voor hun tydelyk bestaan te zorgen, en van hunne overwinst te teeren. Dog dit betreft meest de groote Zuid-hollandsche Steden en Vlekken. In Noord-holland maakt men 'er, tot nog toe, meer werk van, gelyk ook in 't Overmaassche. Voor 't overige zyn zy egter, in de gewoone omstandigheden, niet balstuurig; maar hebben gemeenlyk eene ingewikkelde eerbied voor den Godsdienst, de Wetten en het Vaderland. Dus hebben wy schetswyze, (want uitvoerigheid zou hier verveelend zyn,) de Hollanders in hun Huwelyk en tyd van paaring, beschouwd; mitsgaders hun Kroost, van de Wieg en Bakermat af, tot dien zelfden trap van ouderdom nagegaan. Hier aan zouden wy nu nog kunnen hegten, eene overweeging hunner byzondere Zeden, met betrekking tot de Wetten, den Handel en den Godsdienst: dan wy oordeelen zulks onnoodig, om dat wy de voornaamste byzonderheden, welken daar omtrent aanmerking verdienen, reeds voorgedraagen hebben; toen wy gewag maakten van den toestand en de leevenswyze onzer Ingezetenen, in verschillende Streeken van ons Vaderland, en, by den aanvang van dit Stuk, de redenen hier van hebben opgegeeven. Dit derhalven tegenwoordig daar laatende, schiet 'er, volgens ons voorge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1326]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stelde Ga naar margenoot+Plan, in deezen niet meer overig, dan dat wy, in 't volgende Hoofdstuk, 't oog nog vestigen op eenige natuureigen gewoonten der Hollanderen, met opzicht tot hunne Spellen, en den gemeenzaamen ommegang der Natie, onder elkander; als mede op hunne staatlyke gewoonten van Begraaven; ten einde dus onze Hollanders, na hen van de Wieg af vergezeld te hebben, deftig ten grave te geleiden. |
|