Natuurlyke historie van Holland. Deel 3
(1772-1776)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 1327]
| |
Ga naar margenoot+Naberigt.Na dat dit Hoofdstuk genoegsaam afgedrukt was, is ons toevallig, by het doorbladeren van idsinga's Staatsrecht der Vereenigde NederlandenGa naar voetnoot(*), eene aantekening van dien Heer voorgekomen, met betrekking tot het beveiligen der Kraamvrouwen, in onze Gewesten; welke eenigermaate dienen kan, ter nadere ophelderinge Ga naar margenoot+van 't geen we des aangaande gezegd hebben, by gelegenheid dat we gewag maakten van de Kraamkloppertjes en derzelver zogenoemde Voorrechten. Wy zullen het voornaamste dier aantekeninge, zoo ver ze tot ons onderwerp betrekkelyk is, daarom hier nog kortlyk mededeelen. Volgens het aldaar bygebragte, heeft men al van oudsher byzondere zorg gedraagen, voor de beveiliging der Kraamhuizen en Kraamvrouwen. In den Zoenbrief der Friezen, met Hertog jan van beieren, van den eersten September 1421, word wel uitdruklyk bepaald, dat men ter wederzyde alle dyeven - - craemschenderen, enz. sal vervolgen; en in den Verbondsbrief der Schieringers en Vetkoopers, van den eersten | |
[pagina 1328]
| |
Ga naar margenoot+February 1422, verbinden zy zig insgelysk onderling, om de craemschenders over te senden en te vervolgen. Men vind wyders meermaals gewag gemaakt van Duitsche Wetten, daar toe betrekkelyk; en 't blykt dat de Wet, ter beveiliginge der Kraamvrouwen en der Kraamhuizen, ook zelfs in tyden van openbaare tweespalt en kryg, over geheel Duitschland, in 't jaar 1442, algemeen gemaakt is. Uit dien hoofde waren de Kraamhuizen, gelyk de Kerken en Godshuizen, hier en daar, onschendbaare Azyla, of toevlugtplaatsen. Dit nagaande, bezeft men terstond, dat de gezegdens van verscheiden oude Schryvers, wanneer ze vernaalen, dat in den kryg, somtyds noch Kerk, noch Kraam, gespaard wierd, niet slegts te kennen geeven, eene verregaande wreedheid, maar tevens aanduiden, dat zulk een bedryf tegen de algemeene Wetten, of ten minste gewoonten, aanliep. De Heer idsinga tekent verder aan, hoe deeze voorzorg voor de Kraamvrouwen, ook in de laatere Landrechten, stand gehouden heeft; wel byzonder meld hy, dat, volgens de Landrechten, in de Provinciën en Landen over de Lauwers, geene Mans, welker Vrouwen in de Kraam liggen, op gerichtlyke daagingen, in de Gerichten behoeven te verschynen; en dat zulke Huizen, zo lang van recht en rechtsexecutien, en na dat van Wedde en Westwoldingerland, op halsstraffe, bevredigd en vry zyn. ‘Zoodanige Wetten en Gewoontens, zegt hy eindelyk, zyn, zoo in andere | |
[pagina 1329]
| |
Ga naar margenoot+nabuurige Landen, als in Holland, immers hier en daar, schoon 'er de oorsprong altyd zoo klaar niet van te ontdekken is, in gebruik. Waar van zeer vermoedelyk afkomstig is, de gewoonte, om de Kloppers van de deuren der huizen, waarin een Kraamvrouw is, met een linnen doeck, ofte met eenig ander teecken, te bewinden en te onderscheiden; als 't welcke niet slechts geschiedt, om de zulcke, die na den toestandt van Moeder en Kindt zouwden willen verneemen, ofte om andere reedenen, aan zulck een huis mogten koomen, bedachtzaam te doen zyn, om zachtjes aan te kloppen of te bellen, gelyk zommigen 't schynen te neemen, maar ook voor Gerichtsdienaars, om 'er in dien tyd geen exploicten te verrichten, gelyk oock, zoo ons bericht is, hier en daar in Holland, geen onderzoek op het broodt, of 't gewigt van 't zelve, in zulke backers huizen, daar de Vrouwen in de kraam liggen, gedaan wordt’. Overéénkomstig hier mede heeft men ons intusschen het volgende berigt ook nog uit Enkhuizen ter hand gesteld. ‘Den oorsprong van 't teken aan de Kloppers der Huizen, daar Kraamvrouwen zyn, weet men niet: 't is een gebruik van onheuchelyke tyden herkomstig. - In de voorige Eeuw werd het agtergelaaten by sommige Vrouwen, die van onegte Kinders bevielen, waarom de Regeering, | |
[pagina 1330]
| |
Ga naar margenoot+daarin willende voorzien, goedvond te statueren, dat de Vroedvrouwen zorg moesten draagen, dat het teken aan de Kloppers der zodanigen gesteld wierdt op eene geldboete. - Ten tyde der Pagteren mogt in een huis, daar men zulk een teken aan zag, geen onderzoek geschieden. - Thans worden aan die Huizen geen Exploicten, Dagvaardingen of Geldmaaningen gedaan; doch men vindt geen Keuren, die zulks verbieden. - En eindelyk zyn, volgens de Brandordonnantien, en die van den Burger-Krygsraad, de Mannen der Kraamvrouwen, geduurende den tyd van dat teken, vry van togt en wagt’. |
|