Natuurlyke historie van Holland. Deel 3
(1772-1776)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 1024]
| |
Tiende hoofdstuk.
| |
[pagina 1025]
| |
Ga naar margenoot+behooren; vermits dezelve ten grooten deele bestaan, uit eene vermenging van allerleie Natien; die eene onnadenkelyke verscheidenheid, en eene menigte van geduurige veranderingen met zig sleept; vooral in onze groote en Volkryke Steden. Te gerusten zouden wy de melding hier van agterwegen laaten, om dat de schets, die wy gegeeven hebben, raakende de vermenging der Vreemdelingen met onze Landzaaten, in de voornaamste Steden, ten dien opzichte voor volledig genoeg gehouden mag worden. Edog voorziende, dat veelen , na dit alles, mogelyk nog al aangedrongen zouden hebben, op een bepaalder gewag van onze Stedelingen; uit hoofde dat 'er onder hen deeze en geene byzondere eigenschappen plaats hebben, waar door ze, bovenal, in hunne gemoedsneigingen, merkelyk verschillen van de geenen die op het Land huisvesten; zoo hebben wy ten laatste beslooten, den zoodanigen, in dit Hoofdstuk, nog eenigzins ten wille te zyn. Men zal egter, zoo ik vertrouw, van my niet vergen, dat ik de Inwoonders van ieder Stad afzonderlyk beschryve; maar zig in dit stuk voldaan agten met eene beschouwing van die onzer beroemdste Steden in Zuid-holland; als welken best geschikt zyn, om iemand een denkbeeld te geeven van het heerschende karakter onzer Hollandsche Stedelingen; zoo als het zelfe zig vertoont, in 't midden der menigvuldige vermengingen met Vreemdelingen; niettegenstaande | |
[pagina 1026]
| |
Ga naar margenoot+welken de Vaderlandsche aart zig by veelen nog bestendig ten duidelykste doet zien. Men merke evenwel bier omtrent vooraf nog aan, dat wy geen vryheid vinden, om in alles, van onze Stedelingen, zoo rond-borstig te spreeken, als wy van onze Inwoonders ten platten Lande, hoewel met alle bescheidenheid, gedaan hebben. Over 't geheel voed men ten platten Lande by-kans geen argwaan, over 't bescheiden voorstellen der eenvoudige waarheid; en men mag dus met deeze onze Landzaaten, onbeschroomd, vry rond gaan: dan zoo is 't gewoonlyk niet in onze Steden, althans niet in deeze Eeuw. 'Er heerscht onder de Stedelingen al vry sterk een geest van bedilzugt en berisping, waar door men by veelen hunner, hoe welmeenend en inschikkelyk men zig ook tragte uit te drukken, altoos gevaar loopt van zyne goede meening ten kwaadsten te hooren duiden. Dit zal in deezen wat meerder omzigtigheids vorderen; en daar benevens meen ik my geheel te onthouden van de Inwoonderen der verschillende Steden met elkanderen te vergelyken, en daar door de eene Stad boven de andere te verheffen. 't Is my altoos voorgekomen, dat wy in alle onze Steden nog veele welmeenende Hollanders ontmoeten; en dat de deugd en luister van deezen de vlekken der anderen zeer wel konnen dekken; waar door 'er aan ieder Stad iets voortreffelyks eigen is, dat tegen | |
[pagina 1027]
| |
Ga naar margenoot+de aldaar stand grypende gebreken overstaat. Na deeze behoedende aanmerking, zal ik my nu voorts verledigen, om de gewigtigste byzonderheden, raakende het karakter onzer Inwoonderen, in de aanzienlykste Steden, die natuurlyker wyze het oog van opmerkzaame Vaderlanders niet kunnen ontglippen, met zoo veele omzigtigheid en tevens ongeveinsdheid, als de tederheid van dit stuk vereischt, mede te deelen. Onze hooggeagte Stedelingen gelieven myne opmerkingen, met zulk eene welmeenendheid te ontvangen, als ik dezelve zal opgeeven: en ik verwagt van derzelver heusche inschikkelykheid verschooning, zoo ik ergens in misgetast, of, zonder genoegzaame reden, het eene iets breeder dan het andere voorgedraagen mogte hebben. Ga naar margenoot+Tot een aanvang deezer beschouwinge, zal 't niet oneigen zyn, in de eerste plaats het oog te slaan, op onze twee beroemdste Koopsteden, Amsterdam en Rotterdam; welker Inwoonders, zeer nayverig op elkander, uitmunten, in hunne naarstige handhaaving van den loflyken Koophandel. De Inwoonders dier beide Steden zyn, door den gestadigen arbeid, die hun de Koophandel verleent, veelal gezonde en kloeke Menschen. Men vind in hun, gelyk by het meerendeel onzer Landzaaten, eene voortreffelyke Gemoedsneiging tot eene vredelievende, inschikkelyke, burgerlyke samenleeving; waar door het genot van | |
[pagina 1028]
| |
Ga naar margenoot+eene wettige en eerlyke Vryheid, in haar weezenlyk zoet, gesmaakt word. Men kan niet bespeuren, ten minsten voor zoo verre ik zulks, wel byzonder geduurende myn verblyf in Amsterdam, bevonden heb; men kan, zeg ik, niet bespeuren, dat de mindere hier door den meerderen veragt of verdrukt word. De rykste Koopman kent het belang van den geringsten Kruier; en deeze betoont hem blymoedig ontzag en dienstvaardigheid, zonder de minste schaduw van slaaverny. Een Burgemeester is hier zoo wel te spreeken voor den geringsten, als voor den magtigsten; ook wedervaart hun beiden recht en gerechtigheid. En veelligt zyn 'er in Europa weinig Steden bekend, daar men de Schaale der Gerechtigheid naauwkeuriger wikt en weegt; en daar de goede Wetten meerder invloeds hebben op het hart van kleen en groot. Dit is geen vleiery; de bewyzen hier voor zyn sterk genoeg om proef te kunnen houden. In Londen, Parys, Madrid, Venetien, Romen, en de magtige Duitsche Steden, is 't wat zeldzaams, als men één of twee Maanden ziet voorbygaan, zonder dat 'er een deel Misdaadigers het leeven, door eene schandelyke dood, eindigt: en in deeze onze volkryke Steden verloopt 'er somwylen meer dan een en meer jaaren, eer de Galg-Raavens zig met het Vleesch der gevonnisden mogen verzadigen; zelfs staat, in de mindere straffen, de barmhartigheid aan de rechterhand der Rechters. Intusschen zal | |
[pagina 1029]
| |
Ga naar margenoot+men, niettegenstaande deeze zagtaartige en Christelyke Gemoedsneiging dier Vaderlandsche Overheden, nergens, geloof ik, meerder ontzags voor de Wetten ontmoeten; nademaal bykans elk Inwoonder, naar zynen rang, staat, of vernuft, medewerkt, om het zyne toe te brengen, ter aankweekinge van eene waare eerbied voor dezelven. Het bedillen en kleinagten van elkander, dat in mindere Steden dikwils gevonden word, heeft, onder de braave Burgers van deeze Steden, naauwlyks eenige plaats. Ieder hunner bykans bemoeit zig slegts met zyne byzondere zaak, en bekreunt zig zelden aan die zyner Gebuuren; waar door het wel eens gebeurt, dat Nabuuren, die een jaar en meerder naast of digt by een gewoond hebben, elkanders naam of persoon niet kennen: zoo onverschillig zyn zy in alles wat buiten hunne eigen zaak gaat. Uit dien hoofde vind men ook by eenezeer groote menigte hunner weinig, kennis van zaaken of weetenschappen, buiten hun Beroep of den Koophandel. Ondertusschen moet men nogtans erkennen, dat ze agting hebben voor alle nutte Weetenschappen, die op bondige bewyzen, en eene doorslaande ondervinding, steunen; waar omtrent zelfs veelen dier Inwoonderen, in deeze onze Eeuwe, uitmunten. Ondtyds konden zy al roemen op voortreffelyke Vernuften, en schrandere Geesten; dog de kennis en beoeffening der Geleerdheid | |
[pagina 1030]
| |
Ga naar margenoot+huisvestte meest by de aanzienlyksten, gelyk de eenvoudige yver en schranderheid in den handel, by die van den Burgerstaat. Dan heden begint de lust tot onderzoek, en de leesgierigheid, als ter uitspanninge, zig ook by den Burger-Koopman sterker te open-baaren. De proeskundige Gezelschappen, de Natuurkundige Waarneemingen, de Dicht- en Taalkundige oeffeningen, waarin die van Amsterdam en Rotterdam nooit de minsten onzer Vaderlanders geweest zyn, worden hier sterk voortgezet. En zoo de Drukpers ergens zweete, het is in deeze Steden; doch inzonderheid in Amsterdam. Jammer is het maar, dat dezelve te veel misbruikt word, tot het verspreiden van vreemde, al te vrye gemoedspynigende Schriften; die stilletjes de goede oude zeden bederven, en de vernieuwde oeffen-zugt deezer Eeuwe, met het vernis van Ongodsdienstigheid en spotterny, dekken; 't welk te wege brengt, dat veelen der voornaamste Inwoonders, vooral de Jongelingen van aanzien, wat al te losbandig in hunne uitspanningen zyn. Benevens die losbandigheid heerscht 'er by veelen deezer, steunende op hun vermogen, eene al te groote hooggevoeligheid van zig zelven; waar uit het ontstaat, dat een Rhyn- of Delflandsch Huisman, en een vernuftige eenvoudige Noord-hollander, dikwerf min gunstig denkt over de verdiensten deezer Stedelingen. Dit gebrek van zig, door trotschheid op zyn vermogen, | |
[pagina 1031]
| |
Ga naar margenoot+de kragt des Lands, als 't ware, alleen toe te eigenen, is te onverschoonelyker, om dat men natuurlyk kan begrypen, dat onze overige Landzaaten, schoon ze, zonder de Stedelingen, niet ryk, magtig, en uitgebreid van handel zouden zyn, egter verstandig, eerlyk en roemrugtig konden leeven: en dat de Stedelingen zig zelven, zonder den gemeenen stand onzer Landzaaten, niet kunnen handhaaven. Schrandere en opmerkzaame Stedelingen, welken hier aan niet onderhevig zyn, vind men zoo wel overtuigd van dit verkeerde, dat ik niet vreeze ondank te behaalen, met deeze aanmerking te maaken, onder het melden van de anders zoo voortreffelyke gemoedsneigingen hunner Medeburgeren. Ik wenschte dat ik, zonder de waarheid te krenken, hen over 't geheel van dit gebrek kon vry spreeken; gelyk ik geen zwaarigheid maak van hunne edelmoedigheid te pryzen; hoe zeer ook sommige Vreemden mogen smaalen, op de Gierigheid en Onerkentlykheid van onze Ingezetenen in 't algemeen, en van die onzer Koopsteden in 't byzonder; van welks tegendeel ieder des kundige ten vollen overtuigd is. Een Amsterdammer of Rotterdammer toch, verre van eene onredelyke zuinigheid aan te kweeken, durft van zyne overwinst wel ruim en ryklyk teeren; schroomende niet op zyn tyd een goed gebruik van dezelve te maaken. By den Vermogenden houd men een pragtigen, by den | |
[pagina 1032]
| |
Ga naar margenoot+Burger een deftigen, en by den Armen een voedzaamen Disch. Ieder goede bekende, ja een Vreemdeling, die zig behoorelyk voordoet, word 'er gulhartig ontvangen; zonder dat een gierig oog de beeten in den mond telt. 't Is zelfs in deeze Eeuw eene voornaame hoedanigheid dier Stedelingen, dat ze, daar onze Landbewoonders eene doorgaande schroomagtigheid voor Vreemden hebben, het 'er in tegendeel op toe leggen, om een Uitheemschen alle mogelyke vermaaken aan te doen; vooral zoo 't Mannen van verdiensten zyn. Dit heeft de beroemde Corsicaansche Generaal paoli rondborstig getuigd; en 't word, door alle weldenkende Vreemden, algemeen bevestigd. Voorts zyn ze meerendeels milddaadig en ruimschootig genoeg, jegens de nooddruftigen, om dezelven in hunne behoeftigheid te ondersteunen, of uit hunne verlegenheid te helpen; schoon ze hier in minder luidrugtig zyn dan andere Volkeren. Een Engelschman, by voorbeeld, zal eene Guiné geeven, dat het elk ziet, om edelmoedig te schynen; en een aanzienlyk Amsterdammer of Rotterdammer zal Ducaaten schenken, zonder dat het iemand merkt, om edelmoedig te zyn, en niet roekloos te schynen. Meermaals ben ik 'er ooggetuige van geweest, dat een Gezelschap van Kooplieden, geevende elk naar zyn vermogen, eene aanzienlyke somme byéén bragt, ter ondersteuninge van een ongelukkigen Vriend; zonder dat de | |
[pagina 1033]
| |
Ga naar margenoot+een wist wat de ander gaf, noch de be hoeftige van wien het kwam; terwyl zelfs de meesten van het gezelschap somtyds niet eens wisten voor wien het was. Ook weeten zy, die, met geoorlofde en openbaare Collecten, hier te Lande Penningen voor de behoeftigen inzamelen, zeer wel, hoe veel staat zy kunnen maaken op de edelmoedige Mededeelzaamheid van deeze onze Stedenburgeren. En een goed gedeelte onzer Luthersche Geloofsgenooten, in andere Landen en Streeken, ondervind, door deeze hunne Christenbroeders, wel ryklyk de edelmoedigheid onzer vermogende Kooplieden. Daar het dus met de zaak gelegen is, kunnen wy niet zonder verontwaardiging hooren, dat Uitheemschen deeze onze Vaderlanders van eene al te groote vasthoudendheid beschuldigen. Dan men merke hier omtrent aan, dat dit veelal geschied van zulken, die meerder begeeren dan ze waardig zyn, of beuzelingen voor eene zaak van verdienste willen doen doorgaan, en op eene groote belooning wagten. Een galante Jonker, die, door een deel beaux mots, eene deftige Dame tragt te hervormen tot eene welleevende Coquette, waant, dat hy recht heeft, om de Beurs van den Man als de zyne aan te spreeken; een Eventail, eene Aigret, eene Snuifdoos, of eene Amusement aan eene Dame present te doen, schatten zy op eene zeer hooge recompence. Een Taalmeester, of Pedagoog, die ruim | |
[pagina 1034]
| |
Ga naar margenoot+en ryklyk beloond word, eigent zig schatten, en niet zelden aanzienlyke Ampten, toe. Een ingebeelde Planmaaker, of Finantiegeest, maakt zyne rekening op de onderneemzugt der Kooplieden; en zoo hem de een en ander voorzigtig van de hand wyst, dan noemt hy onze Kooplieden gierig. Zie daar dan stofs genoeg voor dezulken, tot het schetsen van het karakter der geheele Natie; dat wy, schoon wy 't voor de Landzaaten der voorige Eeuwe, in dit stuk, reeds verdeedigden, hier andermaal niet konnen Ga naar margenoot+nalaaten voor te spreeken; aangezien sommigen, nog heden in onze dagen, zig niet ontzien, op die wyze van de Hollanders te spreeken; waarin ze dan van eenige Schryvers nagevolgd worden. Dog dezulken toonen, dat ze onze Kooplieden nooit recht gekend, noch derzelver leevenswyze in eigen persoon beschouwd hebben. En 't is blykbaar, dat zy op de berigten van zulke misnoegden afgaan; of in hun Boekvertrek meer geraadpleegd hebben, met de beschryving van temple, en de oude Historien, dan met de hedendaagsche ondervinding. Nooit zekerlyk schreef iemant op deezen trant, die de eer gehad heeft, van ommegang te hebben, met onze Kooplieden op de Heere-, Keizers- en Princegragten te Amsterdam; met onze magtige Handeldryvers te Rotterdam, onder de Boompjes, en aan de breede Havens dier Stad; of met onze Negotianten, zelfs in de mindere Koopsteden. - Dan laat | |
[pagina 1035]
| |
Ga naar margenoot+ons weder ter zaake keeren. Niet tegenstaande de bovengemelde by veelen sterk in 't oog loopende losbandigheid, is egter de opvoeding en leevenswyze, in verscheidene opzichten, staande deeze Eeuw, merkelyk beschaafd geworden. Dit ziet men vooral in het sterk Wyn en Bier drinken; 't wel heden by Lieden van eenig fatsoen, schoon 'er al eens een goed glas Wyn rond ga, naauwlyks ooit overslaat tot zulke schandelyke drinkpartyen, als 'er eertyds gewoonlyk plaats hadden. Hier benevens word 'er ook de losse ongebonden Bordeel- en Kroeg-taal, als in vroeger dagen, voor geen snaakery meer opgenomen. Een tengnagel, focquenbroch, overbeek, en dergelyken, zouden thans in Amsterdam en Rotterdam eene slegte figuur maaken; de smaak verbeterd zynde, zou men hunne klugten en zoogenoemde snaakeryen, gelyk meer Schriften van dien aart, niet eens willen aanzien. Met dit alles zou 'er egter, op het stuk van een zoogenaamden welleevenden ommegang, de Galantery en dertele Wellust, nog al vry wat te zeggen vallen. En wy zouden veelen dier Inwoonderen niet geheel vry durven spreeken, van eene al te sterke neiging tot het volgen van uitheemsche zwieren en zeden; mitsgaders van eene te hooggaande Dobbel- en Speelzugt, met meer soortgelyke berispelyke gebreken, welken hier in zwang gaan; dan wy agten 't genoeg, om 'er slegts ter loops | |
[pagina 1036]
| |
Ga naar margenoot+van te reppen; te meer, daar het 'er nog zoo niet mede gesteld is, of de menigte der braave en deftige Burgeren overtreft verre het getal der zulken, die zig hier aan schuldig maaken. En men moet dit eenigermaate beschouwen, als doorgaans eigen aan Steden, daar de Voorspoed de Weelde voortbrengt. Uit dit oogpunt beschouwen wy ook de algemeene zugt veeler Kooplied den, om zig, des namiddags en des avonds, in hunne Gezelschappen te vermaaken; of zig, 't zy door een Zeiltogtje, 't zy door eene Draaf- of Ryparty, van den last der Koopzorge te verpoozen; 't welk ik, verre van berispelyk, als eene recht manlyke uitspanning aanmerke, indien 'er maar, gelyk in alle zaaken, het misbruik buiten blyve. Wat verder hunne Gemoedsneiging tot den Godsdienst betreft; in zoo volkryke Steden vind men eene te groote verscheidenheid van Menschen, om daar omtrent iets beslissends te bepaalen: alleenlyk zou men kunnen zeggen, dat men, over 't geheel, te Rotterdam wel zoo naauwgezet is op het waarneemen van den openbaaren Godsdienst, en het verdere uitwendige, als te Amsterdam. Egter vind men 'er, in de eene en andere Stad, nog maar al te veel, die de Zon- en Feestdagen tot hunne grootste vreugde- en speeldagen houden; en de algemeene klagte leert ons, dat 'er eene thans in de Mode zynde heerschende kleenagting voor den Godsdienst by niet weinigen veld gewonnen heeft. | |
[pagina 1037]
| |
Ga naar margenoot+Wat hier van zy, men ontmoet evenwel, in beide de Steden, nog al veele weldenkende Christenen, wier gemoedsneiging, alleszins tot de gezonde Leere der waarheid, die naar de Godzaligheid is, overhellende, niet vatbaar geoordeeld mag worden, voor eene geheel verwaarloozende kleinagting, of volstrekte dweepery: en dus mag en moet men, wil men deeze onze Landzaaten recht doen, hun, in 't algemeen, eene oprechte zugt tot den Godsdienst toeschryven. Eindelyk hebben wy, ten aanzien van Amsterdam, nog te melden, hoe 't ons zeer aanmerkelyk voorgekomen zy, dat 'er een al vry kenbaar onderscheid plaats grypt tusschen de Ingezetenen van de eene of andere Streek dier Stad. Een onderscheid, dat niet zoo zeer bestaat, in de Gestalte, als wel in de Kleeding, en vooral in den Tongval. In 't eerste opzicht word men gewaar; dat die van den Haarlemmerdyk en daar omtrent zig deftig burgerlyk kleeden; terwyl die van Kattenburg, en de overige Eilanden, veelal iets van het gewaad en de houding der Zeevaarenden hebben; en de Inwoonders van de Middelstad op het pragtigste gekleed gaan. Men vind hier alles met zulk een byzonderen zwier, dat men de bewoonders van ieder Streek genoegzaam op 't oog kunne onderkennen; ook worden ze, binnen Amsterlam, met naamen onderscheiden, in Haarlemmerdykers en Kattenburgers; welke laatsten, uit hoofde der | |
[pagina 1038]
| |
Ga naar margenoot+menigte van Scheepstimmerlieden, die 'er woonen, ook wel Byltjes genoemd worden; eene benaaming, die anders den Scheepstimmerlieden byzonder eigen is. Raakende het tweede, den Tongval; men heeft al van ouds opgemerkt, dat ze de woorden, een naalde met een blaauwen draad, zeer verschillend uitspreeken. De Haarlemmerdykers, en die daar omstreeks woonen, zeggen, ien neelde met ien bleeuwen dreed, en zoo ook Street voor Straat: van waar men hen schertzende wel eens toeduwt, slee de heek in de peel en heel neeje: waar tegen die van den Amstelkant, en voorts op Kattenburg, zeer zwaar op de a vallen, zeggende ten volmondigste, een naald met een blaauwen draad; of, slaa de haak in de paal en haal naa je; in onderscheidinge van welken die van de Binnenstad tot wat zagter Tongval overhellen; dog gemeenlyk vallen de Amsterdammers zoo geweldig in den harden klank van den a, dat ze 'er bykans van alle andere Stedelingen door te onderscheiden zyn. Even als men een Rotterdammer onderkent, aan het kortbuigen van de e; en vooral aan het naauwkeurig uitspreeken der letter y, en van den tweeklank ei; die een Amsterdammer niet zelden verwart, of eveneens doet klinken; als hy geen Haarlemmerdyker is. Een Rotterdammer zegt met een verschillenden klank, Men moet de Meiden myden; dit klinkt by de Amsterdammers veelal niet ornderscheiden; maar een Haarlemmerdyker zegt, Men moet de | |
[pagina 1039]
| |
Ga naar margenoot+Maiden meiden. Deeze en meer dergelyke byzopderheden laaten zig beter hooren, dan op het papier brengen; waarom wy, dit staaltje genoeg agtende, 'er niet langer op staan blyven; en liever overgaan, om nog iets te zeggen, van de Inwoonders onzer, door haare Fabrieken, niet minder beroemde Steden, Leiden en Haarlem. Beide die Steden, welker Inwoonders onderling al vry wat overeenkomst hebben, mogen, even als die van Amsterdam en Rotterdam, mede wel een weinig op elkander betrekkelyk behandeld worden; schoon elk hunner al iets byzonders eigen zy; 't welk wy, als ons door eene veeljaarige ondervinding bekend, wat breeder zullen voordraagen. Ga naar margenoot+De Leidenaars, vooral onder het gemeene Arbeidsvolk, zyn door de bank wel zoo kloek van gestalte als de Haarlemmers, en by de meesten deezer slaat 'er een vry doorgaande bruiner opslag door. Veelligt ontmoet men ook nergens in onze Hollandsche Steden meer zwartgehairde Kruinen, mitsgaders bruin, ja zwartoogige Persoonen, dan in deeze Stad; dat ik, als boven Ga naar margenoot+gemeld is, grootlyks toeschryf, aan de menigvuldige vermenging met de Waalen en Fransche vlugtelingen. Daar benevens valt de koleur van hun Vel over 't geheel niet weinig in 't bruine; en ze zyn gemeenlyk van eene taaie en sterke gesteldheid. Ondertusschen ziet men ook by veelen onzer Leidenaars, op eene natuurlyke blanke of | |
[pagina 1040]
| |
Ga naar margenoot+blonde Tronie, eene vriendelyke zuivere Hollandsche geaartheid doorstraalen; en men kan ruim genoeg zeggen, dat de beide Sexen, onder de deftige Burgers, zeer welgemaakte Menschen zyn. Het bewondert my des, dat de Wel Eerwaarde Heer martinet, Ga naar margenoot+in zyn Voorstel van Waarneemingen, raakende het gebrek van kundigheden in de Natuurlyke Historie van Holland, aan de Hollandsche Maatschappy, vraagt, wat de reden zy, dat een zeer groot getal onder de aanzienlykste Vrouwen, te Leiden, mank gaa? Want ik moet als Inboorling en Stadgenoot betuigen, dat ik, hoe zeer ik my de gestalte van alle mogelyk bekende aanzienlyke Vrouwen, van jaaren herwaards, heb getragt te herinneren, my niet kan voorstellen, zelfs in die dagen, toen gemelde zeer geleerde Heer zyne Studie op 's Lands Hooge Schoole volbragt, ooit een zoo algemeen gebrek in Leiden te hebben bespeurd. Ik weet wel dat eenige weinigen derzelven een trippelenden gang hadden; dog men vond ze 'er vooral niet meer dan elders. Ik vertrouw derhalven, dat men zyn Eerwaarden, dien ik altoos met agtinge noeme, omtrent dit stuk, een verkeerd berigt verleend heeft. Hoe 't ook zy, een ieder, dien 't geluste, hier op aandagtig te letten, zal wel dra overtuigd weezen, dat de meeste Vrouwen, zoo der aanzienlyksten, als van den Burgerstaat, zeer gezonde en wakkere | |
[pagina 1041]
| |
Ga naar margenoot+Ledemaaten hebben; als mede dat de aanzienlyksten zeer veel werks maaken, om haare jonge Dogters eene goede Lichaamsleest te doen erlangen. Komt 'er hier en daar eene Vrouw voor, die, 't zy door geboorte, of andere toevallige oorzaaken, een trippelenden of trekkenden gang heeft, derzelver getal is te Leiden niet grooter dan elders. En voor 't overige behoeven onze Leidsche Dames, als het op 't stuk van eene fiksche Talie en bevallige schoonheid aankomt, voor geene onzer Landzaaten onder te doen. Dit alles is, met betrekking tot de Aanzienlyken en die van den Burgerstand volstrekt waar; dog men kan tegenwoordig zoo gunstig niet spreeken van de gestalte der Arme Ingezetenen. Men ontmoet zekerlyk heden, uit hoofde van de deerniswaardige Armoede, die eene onagtzaame leevenswyze vergezelt, onder dezulken een groot aantal van ellendig kwaalyk gestelde voorwerpen; en inzonderheid veele magere, geluwe, teeringagtige Gestellen; die, door een beevenden en knikkenden gang, duidelyk toonen, dat het gebrek hier de natuur misvormt. Het eeten van raauwe onguure Spyzen, Aardappels, zonder zout of smout, Visgrom, daar ik, met het grievendste hartenwee, steelswyze op de Markten wel om heb zien bedelen, gebrek aan Turf, Hout, Deksel en Kleederen, het slaapen op Stroo, zoo ze 't nog hebben; zyn allen ongetwyffeld | |
[pagina 1042]
| |
Ga naar margenoot+samenloopende oorzaaken, van eene kwynende gesteldheid; welke een rechtgeaart Mensch niet zonder ontroering kan beschouwen. Ten opzichte van die thans berooide menigte heeft men, ter deezer gelegenheid, wyders nog aan te merken, dat dezelve, door alle tyden heen, zeer veel van den aart der Waalen in 't algemeen, en van derzelver brooddronkenheid in 't byzonder, heeft overgehouden; van waar 'er ook nog onder den gemeenen Man eene vry doorgaande morssigheid en luiheid heerscht, die thans vooral sterk in 't oog loopt. Dan, helaas! voorspoed verheft, en armoede maakt droeve: de werkeloosheid, de nood, het verval der Broodwinningen, maakt hen moedeloos. Zy zien zig, om zoo te spreeken, gekastyd, over de roekelooze baldaadigheden, waar mede zy de Voorspoed bejegenden, toen zy door het werk hunner handen ryklyk konden bestaan, en dikwerf niet wilden arbeiden. In die dagen konden ze, ten gevalle van 't vermaak, op een Boerenkermisdag, den Baazen wel een Maand voorspoeds weigeren, of dezelven noodzaaken, om van de anders bedoelde winst, door gebrek van arbeidzaame handen, te moeten afzien; dat deezen op hun beurt wel eens bewoog, om met derzulker zweet te gaan slaapen. Dit heeft in onze dagen eene doorslaande Liefdeloosheid, of een geest van gemelykheid, zoo als nergens in onze Hollandsche Steden bestaat, onder de | |
[pagina 1043]
| |
Ga naar margenoot+Ryken en Armen te Leiden verwekt. Dit is de bron, waaruit die versmaading van den noodruftigen Arbeidsman, en by deezen wederom die kleinagting jegens den gegoeden Burger, voortkomt: ja hier uit ontstaat ook, vergeeft het my, geliefde Broeders en Stadgenooten, zoo ik rond ga, hier uit ontstaat ook veeler gemelyke gemoedsneiging tot agterklap, omtrent den Medeburger, en derzelver oneerbiedigheid jegens de Overigheid. Hoe verschillende is dit gedrag van die oude uitmuntende Broederlyke gezelligheid en gemeenzaamheid, van dien minzaamen Burgerlyken ommegang, welke hier in vroeger tyd plaats had, en nergens zoo onderhouden is geweest! Hoe wenschelyk ware het, dat die oude gewoonte, welke nog eenigermaate, dog flaauw, stand houd, in haare vroegere gulhartigheid, herleefde! De Schryver van den Nederlandschen Spectator, heeft dit gebruik reeds als eene voortreffelyke Gemoedsneiging, tot gulle gemeenzaamheid, aangemerkt; en deszelfs byzonderheid eischt, dat wy 'er nog, met een kort woord, gewag van maaken. Ieder Buurt naamlyk, heeft, buiten haare gewoone Bonmeesters en Wykmeesters, haare Buurtheeren, of zoo zy zeggen, den Heer van de Buurt; en deeze weder heeft zyne Raaden en Secretaris, of Kashouder; die met elkander een Buurt raad uitmaaken. In deezen Raad worden allerleie kyvagien en huiskrakeelen, die niet te hoog loopen, | |
[pagina 1044]
| |
Ga naar margenoot+voor eene kleene boete afgedaan; by trouwen, sterven, verhuizen uit, of aankomen in de Buurt, geeft ieder Huisgezin, naar deszelfs vermogen, een vrywillig geschenk; en het dus byéén gebragte Geld word gedpaard, tot dat men eene genoegzaame somme verzameld heeft, om 'er eene vrolyke maaltyd van aan te leggen, en dus, gelyk men spreekt, Buurt te houden. Als men hier toe dag en uur beraamd heeft, komt ryk en arm by een, te weeten, de Man en Vrouw uit ieder Huisgezin: men vaart met Speeljagtjes naar buiten, en houd de Maaltyd ter bestemder plaatse; men danst en banketteert 'er, met de grootste en gulhartigste gemeenzaamheid der Waereld. De aanzienlyke Regenten en Kooplieden zitten niet als Heeren, maar als Medeburgers, naast den nederigen Arbeidsman; de Ouderdom alleen heeft 'er den voorrang; en verder is het woord Gebuur de tytel, zoo wel van den meerderen, als van den minderen: kortom, 'er heerschen in deeze byéénkomsten blyken van eene rechtmaatige vriendschap en openhartigheid. Dit is de natuurlyke gesteldheid van 't oude Buurthouden; dog thans is die gewoonte, gelyk we aangeduid hebben, zeer sterk verminderd, ja ten grootsten deele buiten gebruik geraakt. Want schoon de Buurtwetten nog dezelfden zyn, deelt men egter, uit hoofde der vervallen Gemeente, heden de Penningen der Buurtkasse veelal rond. In eenige der aanzien- | |
[pagina 1045]
| |
lykste Ga naar margenoot+Buurten valt 'er nu of dan nog wel eens zulk eene vriendlyke byeenkomst voor; dog in de geringere heeft zulks geen plaats meer. Alleenlyk heerscht 'er onder 't Gemeen nog eene zeer oude gewoonte van gezelligheid, op de Zomersche avonden: wanneer verscheiden Gebuuren, 's avonds, na den eeten, buiten de deur, veelal op Straat, op de Bank, of in 't Voorhuis, byéén komen, en elkander op een kop Koffy of Bier onthaalen, 't welk zy Banken noemen, en meestal tot elf uuren of laater duurt. Dan de werkeloosheid, en eenige andere redenen, doen dit gebruik mede al afneemen. Men kan ondertusschen uit al het gezegde afleiden, hoe 'er, ondanks eenige toeneemende uitwendige liefdeloosheid, nogtans eene inwendige natuurlyke gemoedsneiging in den aart der Leidenaaren ligt, die tot vriendschap en gulhartige gemeenzaamheid overhelt. Zy bezitten wyders eene onuitbluschbaare drift voor hunne Vaderstad, waar aan ze met zoo sterk eene liefde kleeven, als eenige onzer Hollanders aan hunne Geboorteplaatsen. Een Leidenaar mag, het zy door nood of ter zaake van voordeel, als anderzins, voor een tyd uit de Stad trekken, maar hy helt altyd weder naar zyne Geboorteplaats. De gemeene Man is nergens schroomagtiger, om naar Oost-Indiën te vaaren, of buiten 's Lands te gaan, dan hier: zy vreezen 'er voor als voor eene zwaare straf; en het scheiden valt hun | |
[pagina 1046]
| |
Ga naar margenoot+bitter. Eene geheele Buurt zal met aandoening een Jongen of Man, die ter Vaart moet, naar de Amsterdamsche Nagtschuit geleiden; daar ze in andere plaatsen slegts van de Naastbestaanden vergezeld worden. Eenige jaaren geleeden, had men, voor groot geld, een goed getal Weevers, Spinders, Droogscheerders, en ander Werkvolk, naar Spanjen gelokt, om de Laken-Fabriek aldaar te vestigen: dan zy keerden wel dra te rug. En als men de zulken vroeg, wat redenen hen bewoogen, om een Land te verlaaten, daar ze besten Spaanschen Wyn konden drinken, ruim teeren, en grof Geld winnen, ja als Heeren leeven? was het antwoord; wy missen onze Gebuuren, onze Leidsche Kaas en Boter, en ons oud Luiksch Bier; geevende dus te kennen, hoe zy liever, by hunne Vrienden en in hun Vaderland, van een geringer bestaan, en in gulle vryheid zig geneeren wilden, dan in Spanjen pragtig en in weelde leeven. Aan deeze geneigdheid tot hunne Geboorteplaats, is 't ook grootlyks toe te schryven, dat de meesten, onder de geringe Gemeente, de werkeloosheid, en de daar uit spruitende armoede, zoo hardnekkig draagen; dat ze liever lui en ledig daar heenen gaan, dan hun best doen, om zig buiten der Stads muuren door den arbeid te geneeren. Hier uit ontstaat 'er ook eene gantsche menigte van bedelaars en gering Volkje; die des Winters naar Amsterdam trekken, maar des Zomers weder in | |
[pagina 1047]
| |
Ga naar margenoot+hunne Stad komen. En ze zyn dus, hoe loflyk ook de zugt voor zyne Geboorteplaats zy, hierin zeer te mispryzen; dat ze dezelve zoo verre trekken, dat het tot ledigheid en nooddruft overslaat. Dit heeft dan wyders, (want ledigheid is de moeder van nieuwsgierigheid en agterklap,) ten gevolge, eene ongemeene toevloeijing van Volk op het minste voorval, of de verschyning van eene vreemde kleederdragt. Eene ledige Koets met zes Paarden is in staat om alle de Weefgetouwen en Spinnewielen te doen stil staan; en een langgebaarde getabberde Hoogduitsche Jood lokt alle de Buurvrouwen op den uitkyk. Niet minder verwekt ook, by zulke lediggangers, het minste geval, hoe onnoozel, ja somtyds belachelyk het zy, een haatelyken agterklap; dan dit is een zeer algemeen gebrek, vooral in onze Binnensteden. Men ontmoet voorts by de Leidenaars in 't gemeen, zoo by de Vermogenden, als de Onvermogenden, het doorslaande zwak van sterk te medicineeren, en veel te praaten over hunne Ziekten. Zulks gaat zoo verre, dat men dikwerf in de gezelschappen niet veel anders hoort, dan het verhaal van Ziekten, Kwaalen en Ongemakken, en de gezegden van den Doctor of den Chirurgyn over dezelven. Ook zal men 'er onder den gemeenen Man genoeg vinden, die gebrek aan Brood lyden zouden, om een Schelling aan den Doctor te geeven; en dat meermaals om eene inbeelding, of slegts wat | |
[pagina 1048]
| |
Ga naar margenoot+pyn in 't Hoofd. Zou de beoeffening der Medicynen aan de Hooge Schoole hier toe iets doen? Ik durf het niet wel bepaalen: maar dat het met de zaak zoo gelegen zy, is blykbaar in de verkeering; en de Medicynmeesters, schoon weldenkenden hen uit een beter oogpunt beschouwen, ondervinden maar al te veel, dat zy zig naar deeze zwakheid dienen te schikken, willen zy in de algemeene agting deelen. Dan deeze en dergelyke verkeerdheden worden niet weinig vergoed, door de overige treffelyke Gemoedsneigingen myner Stadgenooten. Want de aankleevendheid aan hunne Geboorteplaats, schoon ze in 't gemelde opzicht berispelyk zy, heeft standvastig by hen de loffyke werkzaamheid van een Vaderlandlievend hart; waar door ze de Vryheid, met de grootste kloekmoedigheid en wakkerheid, verdeedigen. Dit zag men, niet alleen geduurende die benaauwde belegering in den jaare 1574, toen zy de Pest, den Hongersnood, den Dood en den Vyand, op 't manmoedigste tegenstand booden; maar ook in het noodlottige jaar 1672, wanneer zelfs de Vrouwen en Jongens, met de grootste kloekheid, de Stads Vesten in weinig dagen hielpen versterken. Daar benevens is de Openhartigheid eene vry algemeene Deugd der Leidenaars; en hier door is het in deeze Stad niets zeldzaams, dat de een des anders Huishouden, inkomen, leevenswyze, enz. weet; waar uit dan wel voortspruit eene wat te verre- | |
[pagina 1049]
| |
gaande Ga naar margenoot+zugt, om over eens anders zaaken te praaten, maar ook tevens ontstaat eene gezellige behulpzaamheid onder elkander, dat ze bystaan noemen. En in dit geval zyn ze onderling buitengemeen gedienstig; een Gebuur in nood niet by te staan, oordeelt men den bittersten schemp en de hoogste veragting waardig: ook zyn ze van natuure zeer ontfermend en mededogend; schoon zy, door de bovengemelde omstandigheden, 'er vry wat in te kort schieten. In 't midden van den tegenspoed ziet men ze meermaals zeer vrolyk, waar door zy wel eens wat ruim teeren, zoo dra zy maar iets hebben: den aart der Waalen volgende, vergeeten zy ligtlyk hunnen nood, als ze eens helder vrolyk mogen zyn. Wyders heerscht 'er onder hen, en vooral onder de burgerlyke Arbeidslieden, eene zeer sterke hoogloflyke onderzoeklievendheid, en beoeffening van den Godsdienst; meerendeels bezitten zy eene genoegzaam onverzettelyke aankleeving aan de openbaare Leere der Kerke; en 't is gantsch niet ongemeen, te Leiden een eerlyken Arbeidsman te ontmoeten, die in de Godgeleerdheid dermaate geoeffend is, dat hy menig bekwaam Predikant kunne evenaaren. Dit strekt zig zoo verre uit, dat men 'er veele samenkomsten en gezelschappen vinde, waarin de eene of andere Godgeleerde Stelling, Oordeel- en Bybelkundig verhandeld word; en even zoo zyn ze ook zeer geneigd tot het Psalmzingen. In beide deeze | |
[pagina 1050]
| |
Ga naar margenoot+stukken mag men den Leidschen Burgerstand, op goeden grond, wel boven de meeste Inwoonders van onze andere Steden schatten. Verder heeft men deeze myne Stadgenooten mede voor zeer eergierig en eerlyk te houden. Het eerste, het zy men 't van de hooghartigheid der Waalen afleide, of als een uitsteekend kenmerk van hunnen ouden Hollandschen aart aanzie, brengen zy zelfs tot een uiterste. 'Er woonen in Leiden deftige Burgers, die, voor 't uiterlyke oog, welvaarende en gegoed schynen, dog stilzwygende in de bitterste nooddruft leeven; en 'er zyn gevallen van die natuur bekend, welken eene redelyke verwagting te boven gaan. 't Is onder anderen gebeurd, dat bejaarde eerlyke lieden, Man en Vrouw, die uiterlyk wel voor den dag kwamen, door nood geperst, na al het hunne verteerd te hebben, beslooten, om liever van honger te sterven, dan hunnen nood te klaagen. Hun Huis bleef op zekeren dag zoo lang geslooten, dat het den Buuren argwaan van eenig ongemak deed opvatten; deezen gaven zulks te kennen; men brak vervolgens de Deur open, en vond de beide Egtelingen in zwym op het Bedde liggen. Het noodige voedsel wierd hun wel dra gelangd; maar men bewoog hen niet, dan met groote moeite, onder 't aandringen van overtuigelyke redenen, om zulks uit handen van de Armenbezorgers aan te neemen; en zints heeft men dit Paar, op eene stille wyze, buiten den schyn van zoo- | |
[pagina 1051]
| |
genoemde Ga naar margenoot+Alimentatie, ondersteund. Zulk eene edelmoedige handelwyze word ook van de Walsche Gemeente te Leiden, zoo ik wel meene te weeten, meermaals in agt genomen; met eerlyke noodlydende Lieden, zonder dat men het merke, Christelyk te ondersteunen, en tevens hun openbaar fatsoen te handhaaven. En schoon deeze waarlyk wat al te hooge trap van Eergierigheid meest gevonden worde by den Burgerstand, is 't egter zoo, dat men dit eigenste beginsel ook onder de geringer Gemeente bespeurt. Want onder deeze, het slegtste slag uitgezonderd zynde, is 'er, hoe sterk de Nooddruft ook dringe, naauwlyks eene grooter vreeze, dan die voor den naam van Armenbrood te eeten: de Eer heeft hier dikwils een sterken stryd met de Nooddruft. Aangaande het verder opgegeeven karakter van Eerlykheid; dit huisvest, onder myne Leidenaars, tot een vry aanzienlyken trap. Hoort men hier, gelyk elders, van eenige Faillissementen, die uit hoofde van 't verval der Neeringe wel eens moeten voorvallen, dezelven gaan niet vergezeld van die snoode en opzetlyke voorneemens van bedrog, waar over men hedendaags zoo dikwils in de Koopsteden hoort klaagen. Ik bedoel hier geenszins dezulken, schoon 'er veelligt ook eenigen hunner hier ter Stede gevonden wierden, welker goudlust, door een geraffineerden Windhandel, Ryken en Armen zogt te bedriegen; maar heb het oog op den mid- | |
[pagina 1052]
| |
delbaaren Ga naar margenoot+Burgerstand, en in 't algemeen op het hartje der Ingezetenen. By deezen heerscht eenpaarig de sterkste zugt tot woordhouden, en om, zoo zy gewoonlyk zeggen, elk het zyne te geeven: des men zig wel moge verzekeren, dat het onvermogen, door de werkeloosheid aangebragt, hen egter niet tot oneerlykheid doet overhellen; hunne eerzugt wederhoud hen van oneerlykheid; en doet hen alles aanwenden, om hun onvermogen te bedekken. Hier uit ontstaat zelfs by veelen nog al eene drift, om eenigzins grootspreekend te zyn; en men zal een gemeenen Lorren- of Pondegoedskooper, als mede een onnoozel Winkeliertje, dikwils, van zyne Koopmanschap hooren spreeken, als of hy een voornaam Fabrikeur of Handeldryver was; dog zy brengen dit egter niet hooger, dan 't ook wel by de Haarlemmers plaats heeft. Wyders durf ik myne Stedebroeders wel, met volle ruimte, onder de leevendigsten van geest onzer Hollanderen stellen. Men vind hen, in dit opzicht, vlug, en zeer geneigd tot zoogenoemde kwinkslagen; ook scheppen zy veel vermaaks in Spotternyen. Men word dit wel dra gewaar, als men slegts eens in hunne Wyn- en Bierhuizen gaat; daar de geest van schertsery dermaaten uit de Beekers waassemt, dat men bykans geen reden hoore, daar niet een kwinkslag of lachverwekkend woordje onder voorkomt. Hier door is de gemeene | |
[pagina 1053]
| |
Ga naar margenoot+Man ook zoo mild, met het geeven van Bynaamen, of Bentnaamen, dat 'er geen Bier-, Turf- of Waagdraager en dergelyke zy, welke geen Bentnaam heeft. Streeken van die natuur toonen, dat onze Leidenaars niet stomp of stroef van Vernuft zyn; en ze hebben meermaals doorslaande blyken van hunne bekwaamheid gegeeven, in het uitvinden van nuttige, konstige en voordeelige, Fabrieken, Verweryen, enz. waar in zy al van ouds her, zelfs voor de komst der Fransche Vlugtelingen, zeer beroemd waren. En even zoo behoeven zy, ten aanzien van allerleie vernuftige Weetenschappen, in het voortbrengen van Kunstenaars, geleerde en beroemde Mannen, tot heden voor geene Stad te zwigten. De gemeene Burgerman heeft voor 't overige zeer veel Liefhebbery, voor 't Vinken en Visschen, dat ze, met een ongeloovelyk geduld, by manier van uitspanning, oeffenen; byzonder het vinken naar Meezen en Pimpelmeesjes, daar ze uuren ver om loopen. Ook zyn de Jongens in geen Stad 'er beter op bedreeven; nog handiger, in de Vogeltjes, door middel van een langen garen draad, op de Kruk te leeren af en aan vliegen. Wat nu nog de Gemoedsdriften der Leidenaars betreft; zy hellen gemeenlyk over tot het stoute en opvliegende; schoon 'er ook vry veel onnoozele en bloode Lieden, vooral by de nooddruftigsten, onder hen gevonden worden. De Toorn en Gram- | |
[pagina 1054]
| |
schap Ga naar margenoot+overheerscht hier al dikwils het gemoed, en slaat wel eens tot wreeken over; dog hun wraak is byna nooit vergezeld, van een aanhoudenden wrok. Op eene vegtparty, en bittere wraakneeming, uit haastigheid gebooren, volgt meerendeels wel dra eene alles vergeetende verzoening. 'Er mogen hier en daar eens oorzaaken gevonden worden van eene lang verwyderde vriendschap; dan over 't geheel behoort de inschikkelyke verzoenbaarheid tot het egte karakter der Leidenaaren. Ze zyn, met één woord gezegd, in hunnen Toorn niet geveinsd, en in hunne Verzoening niet valsch; een Leidenaar gedraagt zig, in 't eene en andere geval, als een rechte Hollander, voor de vuist. Aangaande de uitwerking die de Leere der Wysheid, in Leidens Hooge Schoole voorgedraagen, op het gemoed der Inwoonderen heeft; hier van kan men zeggen, dat dezelve nog al veele onderzoeklievende Burgers maakt. En ten opzichte der orde, omtrent de Schooljeugd, mag men, tot lof der Overheid en der Schoolbestuurderen, wel getuigen, dat 'er, op geen Hooge School in ons Vaderland, beter wetten en voorzorgen plaats hebben, dan in Leiden. Ook is de verkeering der Studeerenden en die der Stedelingen onder elkander, (schoon niet gantsch vry van mispassen, dat niet te wagten is,) in deeze onze dagen over 't geheel te pryzen: leevende zy onderling in eene minzaame verkeering. De Aanzienlyken | |
[pagina 1055]
| |
Ga naar margenoot+ontvangen hen met alle beleefdheid; en de Burger behandelt dezelven met eene gemeenzaame vriendlykheid. In één woord, een Student, van wat rang of staat ook, indien zyn gedrag en ommegang heusch zy, mag volkomen staat maaken op het hart en den haart myner Leidenaaren. Wanneer men nu alle deeze ongeveinsde aanmerkingen, wegens de natuurlyke gemoedsneigingen der Leidenaaren, te samen neemt, kan men niet ontkennen, dat hunne algemeene lofwaardige inborst hunne byzondere gebreken verre overtreft. Men bespeurt hier eene eerlyke, eerzugtige, vriendelyke, vaderlandlievende en Godsdienstige Geneigdheid, gepaard met eene rechtschapen Hollandsche Openhartigheid, en manmoedige Lydzaamheid in tegenspoed. Geen geringe hoedanigheden zekerlyk, die aan deeze roemenswaardige en getrouwe Ingezetenen van ons geliefde Vaderland ter eere strekken. In 't midden hunner menschelyke misslagen straalt 'er steeds eene recht burgerlyke gemeenzaamheid, eene aankleevende standvastigheid, en eene gulhartige, vrolyke, genoeglyke, Zielsneiging in hunnen handel en wandel door; waar mede die van Haarlem insgelyks vry doorgaande bezield zyn. 'Er is ook tusschen de Inwoonders van Haarlem en Leiden nog al eene merkelyke overeenkomst; dog zo niet, of 'er zyn tevens etlyke byzonderheden, die den Haarlemmers by uitstek eigen schynen, dat in deezen | |
[pagina 1056]
| |
Ga naar margenoot+nog een kort woord van ons vordert. - De Haarlemmers zyn meerendeels niet alleen van een korter gestalte, dan de Leidenaars, gelyk reeds aangemerkt is, maar ook veelal kleener, dan de Inwoonders der overige Hollandsche Steden: dit loopt zoo sterk in 't oog, dat men, als men wil aanduiden, dat iemand niet kloek van gestalte is, gewoonlyk zegt, hy is van Haarlemmer maat. Ondertusschen zyn 'er nog al eenige kloeke Menschen; dog over 't geheel zyn ze, vooral die van den middelmaatigen Burgerstand, en de Arbeidslieden, welken in de Fabrieken werken, aan den korten kant; hebbende veelal de lengte van om en aan de vyf voeten. Daar benevens vind men ze doorgaans tenger van gebeente, en bleek van gelaat; ook zien 'er de Vrouwen meestal bleekagtig, ja veelen zelfs geluwagtig, uit: en zy hebben op verre na dien bruinen opslag, en zwarte Hairlok niet, welke veelen der Leidenaaren eigen is. Dan in de zugt tot uitgelaaten vreugde, en, als ik 't zeggen mag, brooddronkenheid, staat het Haarlemsche Gemeen gelyk met dat van Leiden. Houden die Leidenaars de Boeren-Kermissen voor hunne weelde-dagen; dit slag van Haarlemmers heeft ook zyne Vastenavonds vermaaken, zyne Hartjesdagen, zyne Paardemarkten, en vooral zyne Varkensmarkten met den Slagttyd. Zy gaan zig op zulke dagen, en 't is hun op andere tyden ook niet vreemd, niet zelden zeer te buiten in | |
[pagina 1057]
| |
Ga naar margenoot+'t drinken van Genever; dat, benevens het overtollige gebruiken van Koffy en Thee, naastdenkelyk zeer veel toebrengt tot hunne schraale gedaante. De Leidsche gemeene Man houd het daar en tegen meer met oud Luiksch of Loender Bier, waar van ten getuige strekt eene menigte van Bier-of Taphuizen, die de Leidenaars Vaantjes noemen; om dat ze, door het uithangen van een Vaantje of Houten Vlaggetje, veelal met Stads Wapen versierd, kenbaar zyn. Niettemin vind men de Geneverkroegen in de laatste jaaren te Leiden sterker toegenomen; en mogelyk verliezen deeze tegenwoordige Leidenaars, hier door, mede al vry zigtbaar, niet weinig van hunne oude wakkere gestalte. Hoe 't zy, dit althans is zeker, dat men, onder de Inwoonders van beide die Steden, een merkelyk onderscheid van gezond gestel bespeurt, tusschen de geenen die vaste Spyzen en sterke Bieren gebruiken; en dezulken die zig aan den Thee- en Koffy-Pot of de Geneverfles gewennen. Dan zoo het Leidsche Gemeen hier in iets voor heeft by 't Haarlemsche; het laatste wint het aan eene andere zyde zeer verre van het eerste: te weeten, in eene geschikter en zindelyker leevenswyze. Men ziet te Haarlem zoo veele morssige en slordige Menschen niet; de allerarmste is 'er gemeenlyk nog al knap, en naar zyn doen zindelyk. De verschillendheid der voornaamste Fabrieken brengt hier aan ongetwyffeld merkelyk | |
[pagina 1058]
| |
Ga naar margenoot+toe. De Haarlemmers behandelen meest rein Linnen Garen, zagte zyde, en drooge Wolle; waar tegen die van Leiden, vooral de Schrobbelaars, de Vetspinders, de Plooters, en soortgelyken, altoos zweeterige Wol en vette Oly moeten hanteeren; waarom zy, besmet wordende met het geene daar ze mede omgaan, hier in natuurlyk eenigzins te verschoonen zyn. Daar by komt ook, dat de nooddruft te Haarlem nog niet tot zoo hoogen trap geklommen is, dat men 'er dit slag van uitwerkselen zoo klaar kunne bespeuren. Hunne geneigdheden zyn voorts in verscheiden opzichten al zeer gelyk aan die der Leidenaaren. Eene broederlyke gemeenzaamheid in de Buurten, en eene onverzettelyke verknogtheid aan hunne Geboorteplaats, is hun niet minder eigen. Men vind de Haarlemmers, by aldien niet meer, ten minste zoo nieuwsgierig, en snapagtig over elkanders bedryven, als de Leidenaars. Daar benevens zyn ze insgelyks al vry vatbaar voor fantazien en gesprekken, raakende ziekten en kwaalen: en veelligt heeft het hier wel wat meerder gronds; dewyl de tengerheid der Vrouwen genoegzaame blyken verleent van Lichaamsgestellen, die aan veelerleie kwaalen onderhevig zyn. In 't stuk van Eergierigheid en Eerlykheid zyn de Haarlemmers mede hoog te agten. Ze zyn 'er, als oude getrouwe Batavieren, sterk gesteld op het houden van hun woord; bedrog en misleiding is hier vooral niet | |
[pagina 1059]
| |
Ga naar margenoot+minder dan elders gedoemd; en men mag in handel en wandel doorgaans gerust vertrouwen, op iemand die onder hen ter goeder naam en faam staat; dan ik twyffel sterk, of ze niet wat verregaande karig en knibbelagtig van aart geoordeeld mogen worden. Men kan ze ook wel van geene afkeerigheid voor Vreemden in hunnen ommegang beschuldigen; dog ze zyn my egter over het geheel zoo openhartig en rondborstig niet voorgekomen, als myne Leidenaars en de Amsterdammers. 'Er heerscht, omtrent dezulken, al zeer gemeen, by de Inwoonders deezer Stad, eene zekere stilzwygende agterhoudendheid, vergezeld van eene vry sterk doorstraalende omzigtigheid, in hunnen handel: mitsgaders eene regelmaatige zoogenaamde juistheid en langzaamheid in het spreeken; waar door ze hunne woorden schynen te wikken en te weegen, terwyl ze den Vreemden met het grootste geduld uithooren. Men zou dit veelligt als een wel beredeneerd gedrag mogen aanmerken; dan veelen trekken het wat te verre, en maaken hunnen ommegang hier door lastig voor eene openhartige gezelligheid, welke zulk een bedwang wraakt. Een Leidenaar, die, gelyk het meerendeel zyner Stadgenooten, tot eene losse vrolyke spotagtigheid overhelt, vereenigt zig niet gemaklyk met dat deftige der Haarlemmers; en staat verwonderd, als hy hoort, hoe ze zig, zelfs in zoogenoemde gemeenzaame gesprekken, | |
[pagina 1060]
| |
Ga naar margenoot+toeleggen, op het gebruiken van naauwkeurige, fyne en zaaklyke uitdrukkingen. Het heerschende van dit hun karakter is, vermoedelyk, nog eenigermaate een overblyfsel van den ouden natuurlyken aart der Kennemers, dien eene zekere naauwgezetheid en agterhoudendheid vry eigen was. En 't is niet vreemd te denken, dat dit natuurlyke nog al wat versterkt is, door den invloed der menigte van Doopsgezinden alhier ter Stede; die in vroegere dagen, meer dan wel heden, ten uiterste gesteld waren, op eene zekere juistheid in alles, waar door ze zelfs tot het tettige, gelyk men zegt, in netheid oversloegen. Als men dit oudeigen dier Gezindheid nagaat, en tevens opmerkt, dat deeze Doopsgezinden al vroeg, gelyk nog in onze dagen, onder de vermogendste Kooplieden en sterkste Steunpilaaren van Haarlem geteld wierden; zal men dat denkbeeld niet geheel ongegrond agten. Natuurlyker wyze heeft het gedrag dier vermogende Fabrikeurs, welker aantal vry groot was, en waar mede men gestaag verkeerde en handelde, geen geringen invloed op veeler ommegang gehad; te meer, daar zulks niet vreemd viel by de oude geaartheid van den Landzaat; en te ligter ingang vond by de Haarlemmers, die gemeenlyk eene doorzigtige en bedaarde gemoedsneiging bezitten. Uit hoofde deezer algemeene neiginge, die wel bestierd zeer loflyk is, zyn de | |
[pagina 1061]
| |
Ga naar margenoot+Haarlemmers by uitneemendheid geschikt, om alles met een stil en bedaard oordeel ten netste te behandelen; mitsgaders zig toe te leggen op weezenlyk nutte en geduld vorderende onderzoekingen. Van hier bespeurt men, zelfs tot in het kleenste Winkeltje of Handwerk, alomme eene juiste regelmaatige schikking, die den aart van een zindelyk en net Volk te kennen geeft. Wel byzonder is de geschiktheid der Haarlemmers tot eene aanhoudende oplettendheid by uitstek blykbaar, in hunne heerschende Lieshebbery tot Bloemen, byzonder tot Hyacinthen, Tulpen en Auriculâs. Een recht Liefhebber zal met een ongeloovelyk geduld tuuren, op de speelende veranderingen van koleuren, de gedaante der bladeren, de grootte of kleente, de enkelheid of volheid van bloem, en wat dies meer zy; vooral wanneer eene nieuwe Bloem, of een Conquest, zoo als zy 't noemen, zig in vollen luister vertoont. Hy zal 'er zoo veele byzonderheden in opmerken, dat zelfs een kruidkundige, hoe bedreeven hy anders zy, in vergelyking van zoodanig iemand, als een onkundige voorkome. Dit loopt by sommigen, die meer oplettendheid dan oordeel bezitten, wel eens tot eene verregaande teuteragtigheid; en men heeft deeze Liefhebbery, in de voorige Eeuw, ten aanzien van de Tulpen, en in den aanvang der tegenwoordige, ten opzichte van de Hyacinthen, tot zulk eene buitenspoorigheid gebragt, dat 'er verschei- | |
[pagina 1062]
| |
den Ga naar margenoot+Lieden, die 'er hunne welvaard aan opofferden, door verarmd wierden. Dit bespottelyke heeft aanleiding gegeeven tot het in Print brengen van den bekenden Zotskap van Flora; en men kan niet ontkennen dat de handelwyze der zoodanigen zulks verdiende; dan men moet tevens zeggen, dat deeze Bloemliefhebbery thans met gegronder kundigheden en gemaatigder behandeld word: schoon 'er nog al wat van het oude in doorstraale; ten bewyze van de bovengenoemde geschiktheid tot een aanhoudend keurig onderzoek. Buiten dit stuk van Liefhebbery, dat te Haarlem sterker dan elders anders plaats heeft, munten de Inwoonders deezer Stad ook uit, door hunnen goeden smaak voor alle beschaavende Oeffeningen. Men bespeurt hier, onder den deftigen Burgerstand, en by de Vermogenden, ten minsten eene algemeene kundigheid van verscheiden Weetenschappen, die het Vaderland of den Godsdienst betreffen: en veelen hunner verkiezen, ter uitspanninge, een bepaalder bestudeeren van die of deeze Weetenschap in 't byzonder; het zy dan de Proefondervindelyke Natuurkunde, of de Wis- en Sterrekunde, of de Historiekunde, en meer dergelyke nutte Oeffeningen. Men vind deezen pryzenswaardigen lust tot het vermeerderen zyner kundigheden, ook wel by sommigen onzer Landsgenooten te Leiden en elders; dog ze heeft, naar myne ondervinding, nergens in onze Steden met | |
[pagina 1063]
| |
Ga naar margenoot+zoo veel bepaaldheid plaats, als te Haarlem. Elders valt de smaak van oeffening sterker op het algemeene; dan hier zyn 'er meer, die zig bestendig op een byzonderen tak toeleggen, met oogmerk om 'er in uit te munten, en zig verder te volmaaken. Tot een doorslaand blyk van deeze hunne zugt, dient bovenal, de oprigting van de bekende Hollandsche Maatschappy der Weetenschappen aldaar; die, uit een aanzienlyk gezelschap deezer Stedelingen oorspronglyk, zoo door de Stadgenooten als andere Buitenleden, binnen korten tyd, zeer sterk is toegenomen: en zig heden tot dien stand gebragt vind, dat zy met recht onder de beroemde Europische Maatschappyen geteld moge worden. Een gelukkige uitslag, welke ook andere Steden in ons Vaderland, als Rotterdam en Vlissingen, aangespoqrd heeft, om het voorbeeld van Haarlem, met een loflyken yver, na te volgen. Men bespeurt dus alleszins by die van Haarlem een onderzoeklievenden geeft, dien ze bestendig met juistheid te werk stellen, om hunne kundigheden te beschaaven en te vermeerderen. Wyders vertoont zig die gezetheid der Haarlemmers, van welke wy boven gewag gemaakt hebben, ook vry sterk in hunne Kleeding en Houding. 'Er heerscht onder den gemeenen Man, by de eene en andere Sexe, meerendeels eene styfheid van houding; en, hoe gering ze zyn, eene zekere zindelykheid en netheid van kleeding. | |
[pagina 1064]
| |
Ga naar margenoot+Men vind dit slag van Inwoonders zoo vlug niet in hunne beweegingen, als den gemeenen Man te Leiden; niet te min zyn ze nogtans zeer wakker en stout in hunne bedryven. De deftige Burgerstand vertoont insgelyks veelal eene min of meer gedwongen houding, met een gemaakten ommegang; en eene staatige pragt in 't stuk van kleeding. Men kan ronduit zeggen, dat de oude Hollandsche deftigheid hier nog grootlyks plaats heeft. Men komt by geen gegoed Burger, of men bespeurt 'er, in de Kleederen en Huissieraaden, eene weezenlyke pragt, zynde alles zeer net en van eene inwendige waarde. De vreemde Modes, schoon ze by eenige aanzienlyken, die zig wat naar den Hoofschen smaak schikken, voorkomen, zyn hier egter gemeenlyk nogal dermaate besnoeid, dat 'er eene geregelde keurigheid in te bespeuren zy. De Dames verkiezen, gemeenlyk, geen losse opgemaakte vodden, maar inwendige goede Stoffen, en kostbaare Kanten, tot haaren opschik; ook is een verregaande dertele zwier, by de meesten deezer, veragtelyk: en misschien vind men geene Stad, in welke de aanzienlyke Lieden hunne pragt nog beter om en aan de paalen der destigheid houden. Ook moet men, tot lof deezer Ingezetenen, getuigen, dat veelen hunner meerder werks maaken, van zig te kleeden met de Stoffagien van hunne Haarlemsche en onze verdere Inlandsche Fabrieken, dan zulks wel plaats heeft in andere Steden; | |
[pagina 1065]
| |
Ga naar margenoot+waar in 't te wenschen ware dat alle onze Landsgenooten dezulken navolgden. Men ontmoet daar benevens te Haarlem, meer dan in eenige andere Stad, veele deftige Burgerlieden in de Japon op Straat. Deeze verkiezing, welke allen Vreemden in 't oog loopt, is een eigenaartig gevolg van de neiging en de omstandigheden dier Burgeren. Over 't geheel afkeerig zynde van ledig en onnut de Stad te doorkruissen, of, gelyk men zegt, Straatslypers te zyn, zoo houden zy zig meest in huis, by hun Beroep, of aan nutte bezigheden, dat geen verdere Kleeding van hun eischt. Voorts niet veel op hebbende met eene uitwendige pragt, zoo verveelt hun de dagelyksche opschik; en zy willen des liever onbedwongen in hun Huisgewaad blyven; te meer, daar hunne zindelyke Fabrieken zulks zeer wel toelaaten; des zy, met eene kostbaare en net gemaakte Japon, zeer geschikt voor den dag komen. Wat verder de uitspanningen der Haarlemmers betreft; gelyk ze in alles zeer geregeld leeven, zoo zyn ook hunne uitspanningen niet buitenspoorig. Ik spreek hier van den deftigen Burgerstand, en de braave Werklieden onder de minvermogenden; laatende het ruwe Gemeen, dat tog overal zyne ongeregeldheden heeft, aan zyn plaatse. 't Is onder hen zeer gebruikelyk, van den vroegen morgen tot in den laaten namiddag, naarstig aan zyne zaaken te zyn; de Winteravonden in gezelschap door te | |
[pagina 1066]
| |
Ga naar margenoot+brengen; en de Zomersche namiddagen in hunne om en aan de Stad gelegen Tuinen te slyten; het welk zy met veelen der beste Burgeren van Leiden gemeen hebben. Een Amsterdammer of Rotterdammer heeft gewoonlyk 's morgens zyn Koffyhuis, en 's avonds zyne Kreb, of Collegie, gelyk men 't noemt, in deeze of geene Herberg; waarin braave Burgers zig onopspraakelyk gedraagen. Te Haarlem en te Leiden heeft zulks ook nog al by sommigen plaats, dog niet zoo algemeen als te Amsterdam en te Rotterdam. Men houd de Gezelschappen hier meer aan den eigen Haart; en de meesten zoeken des Zomers hunne uitspanningen in hunne Tuinen of Tuintjes, die by menigte in den omtrek der Stad gevonden worden; hebbende ieder, welke maar eenigzins meê kan, eene grooter of kleiner plek gronds, die hem ten Tuinvermaak strekt. De Man, de Vrouw en de Kinderen, vermaaken zig hier eenvoudig, 't zy op zig zelven, of met een goed Gezelschap. Een kleen omtrek Lands, beplant met Vrugtboomen en Bloemen, en een kleen welgeschikt Speelhuisje, voldoet aan 't oogmerk; om naamlyk den arbeid en de zorg voor 't dagelyksche brood, door de genoegelykheid van 't buitenleeven, in een stil vermaak te verpoozen. De Poortklok luid, de Tuindeur word geslooten, en, onder den aangenaamen geur der bedauwde bladeren, 't zy van den Haarlemmer Hout of de Leidsche Buitencingels, gaat elk naar | |
[pagina 1067]
| |
Ga naar margenoot+huis; en begeeft zig, na 't houden van den Avondmaaltyd, ter ruste, om den arbeid met verfrischte kragten, na 't ontwaaken, vrolyk te hervatten. Wyders behooren de Haarlemmers, in 't stuk van Godsdienst, doorgaans niet onder de onagtzaamsten, maar veeleer onder de geregeldsten, en tevens ook onder de vryheidlievendsten. Het denkbeeld van Vryheid in Staat en Godsdienst word, by de meesten van den beschaafden Burgerstand, zeer wel in deszelfs weezenlyke kragt begreepen: men voed eene hartlyke eerbied voor, en eene zuivere zugt tot de handhaaving der goede Wetten; ter bewaaringe van de oude Rechten, zoo met betrekking tot de Burgerlyke Vryheid, als die van het Geweeten: 't welk men ook in genoegzaame ruimte op de deftigste Leidenaars kan overbrengen. En dus is het dat de weldenkenden, die nooit waanden, dat de Vryheid een onbeteugelden willekeurigen handel toestond, veelal de vlek uitwisschen, die men deezen Stedelingen somtyds aanwryft; als bezaten zy een misnoegden geest, welke ligtlyk tot muitzugt overslaat; om dat men 'er nu en dan de uitspattende driften van 't spoorlooze Gemeen gewaar is geworden; iets, dat men ook in andere Steden, niet minder dan te Haarlem en te Leiden, ondervonden heeft. Kortom, ik durf, zonder verdenking van vleiery, onze Leidenaars en Haarlemmers onbeschroomd rekenen, onder de weldenkendste, eerlykste, | |
[pagina 1068]
| |
Ga naar margenoot+getrouwde, en yverigste Ingezetenen van Holland, die ons Gemeenebest eere aan doen. Wat eindelyk nu nog den Tongval der Inwoonderen deezer Steden betreft; dezelve is, in verscheiden opzichten, vry aanmerkelyk; dog zulks laat zig beter hooren dan beschryven. Met een kort woord egter, konnen wy 'er nog van melden, dat de Leidenaars, in 't uitspreeken van de y en ei of ey, zoo hard in den klank van ai of ay vallen, dat ze 'er den toenaam van Laysche Waalen van gekreegen hebben. Aan deeze sterke uitspraak, die zeer ongevallig in 't oor van onze overige Hollanders klinkt, zyn de Leidenaars veelal te kennen: dan zulks heerscht, schoon 'er alle Ingezetenen iets van hebben, nogtans meest onder het Gemeen; dat, buiten deezen Layschen Tongval, verscheiden byzonderheden in de gewoone spraak heeft. 't Is, by voorbeeld, den meesten der geringe Werklieden zeer moeilyk, Haarlem te zeggen; en 't uitspreeken der h, voor eene klinkletter, schynt hun geheel bezwaarlyk te vallen. In stede van te zeggen, onze Hendrik, (of Henk) heeft te Haarlem een Hoed gekogt, is hunne taal, onze Endrik, (of Enk) ayt te Aarmel, (of te Haarlmel) een oet ekogt. By het Haarlemmer Gemeen is 'er ook iets van deeze natuur; dog het steekt minder door. De klank van ei of ey buigen zy meer op dien van y, dan op het Leidsche ay, en de ui valt 'er, schoon niet heel sterk, eenig- | |
[pagina 1069]
| |
zins Ga naar margenoot+op de oi. Voorts komen de Haarlemmers meerendeels nader aan den Amsterdamschen, dan aan den Leidschen Tongval. Ondertusschen hebben ze veelal iets byzonders in 't uitspreeken van 't hulpwoord heeft, in den voorleeden tyd. Hy heeft gezien, drukken zy gemeenlyk uit, hy het, (of hy hebt) gezien; en zoo zeggen zy ook, wat het, (of hebt) hy gedaan? in plaatse van, wat heeft hy gedaan? Dit is den Inboorlingen zoo eigen, dat men 'er een rechten Haarlemmer genoegzaam aan onderkenne. Men merke by deeze gelegenheid nog aan, dat het oudtyds te Haarlem zeer gemeen was, eene Vrouw Buisken of Buisje te noemen; van waar men, schoon die benaaming aldaar bykans versleeten zy, nog heden wel hoort spreeken van een Haarlemmer Buisje; welk woord kiliaan Ga naar margenoot+verklaart, door Amicus, Sodalis, dat is, Vriend of Tafelgezel; dog van oudenhoven neemt het voor een Vrouwen naam. - Laat ons nu hier mede afscheid neemen van onze Haarlemmers en Leidenaars; om vervolgens, door het Vorstlyk Haagsche Bosch trekkende, onzen Hagenaars een vriendlyk bezoek te geeven. Ga naar margenoot+Den Haag intreedende, brengt ons de groote menigte en verscheidenheid van Vreemdelingen, die niet weinig invloeds op de Landzaaten hebben, met den eersten opslag eenigermaate in verwarring; dan eene oplettende beschouwing van 't kennelyke, dat den Hagenaaren eigen is, helpt ons | |
[pagina 1070]
| |
Ga naar margenoot+wel dra te rechte. Dezelve doet ons inzonderheid terstond opmerken, dat 'er een zigtbaar onderscheid plaats heeft, tusschen de Hooge Standspersoonen, mitsgaders de aanzienlyke Hovelingen, en tusschen den deftigen Burgerstand, en den gemeenen Man. Dit onderscheid geeft ons, ten minsten in de uiterlyke vertooning en den ommegang, zulk eene verschillendheid van karakter aan de hand, dat het wel der moeite waardig zy, op deeze Standen afzonderlyk het oog te vestigen. Wat de eersten betreft, daar omtrent moeten wy betuigen, dat de eerbied, die men aan het Hooge Gezag, en voor dezulken, die in hunne aanzienlyke posten daar toe betrekking hebben, verschuldigd is, ons geen vryheid geeft, om derzelver karakter ten naauwkeurigste na te gaan. Als gehoorzaame Kinderen voegt het ons, niet dan met eerbied, te spreeken van 's Lands Vaderen; en geen Hovelingen zynde, is 't onze zaak niet de geneigdheden van hun, die tot het Hofgezin behooren, te polsen, of daar over, in alle deelen, met eene Hollandsche rondborstigheid te oordeelen. Ondertusschen is 'er egter geen zwaarigheid, om, als, rechtschapen Hollanders, het heerschende karakter onzer Staats-Mannen en dat van 't Haagsche Hosfgezin, zoo als 't 'er in der daad mede gelegen is, op te geeven. Want met ter zyde stellinge van den invloed, dien de weelde en pragt van 't Hofleeven op derzelver ge- | |
[pagina 1071]
| |
moederen Ga naar margenoot+mogte hebben, mag, en moet men, in zuivere waarheid, zeggen, dat men, heden in deeze Eeuw, onder de aanzienlyke Persoonen van dien eersten rang, eene doorgaande Manlyke deftigheid ontmoet; en dat onze Hollandsche Edelen, met de voornaamste Hovelingen, gemeenlyk in eene frissche en gezonde gestalte bevallig voorkomen. Daar benevens munten onze Hooge Standspersoonen gemeenlyk uit in eene Burgerlievende bereidwilligheid; waar door zy den Burger openhartig te woord staan; en eenen ieder, die slegts de behoorlyke eerbied in agt neemt, den vryen toegang tot hunne tegenwoordigheid verleenen; iets dat aan andere Hoven dikwerf veel moeite in heeft, en somtyds niet, dan na een aanhoudend smeeken, gedoogd word. Heeft 'er immer iets van die natuur in 's Hage plaats; men heeft het zekerlyk meer te wyten aan de hoogmoedige behandeling van eenige Lakeien en Livreibedienden, dan aan onze Staatsmannen zelven; dien dit slag van onheuschheden zelden recht ter oore komt. Slaan we wyders agt op het algemeene onpartydige getuigenis der Uitheemschen, wy hooren dezulken altoos met lof spreeken, van de beleefde, voorzigtige en verstandige handelwyze onzer Staatsmannen; en zy, welken verder zien dan op de uitwendige pragt en de tooi der Kleederen, die toch den Hoven eigen is, ontdekken wel dra in hun eene innerlyke neiging tot eene waare destigheid. En | |
[pagina 1072]
| |
Ga naar margenoot+heeft de agterhoudendheid, de agterdogt en vleiery, die onafscheidelyk verknogt is, aan de voorzigtige behandeling van Staatszaaken, en den vereischten oplettenden ommegang met allerleie vreemde Gezanten en Heeren, ook hier een grooten invloed; de Vreemden getuigen egter, eenpaarig, dat zulks nergens minder huisvest, dan aan 't Haagsche Hof; en 'er althans niet meer plaats heeft, dan eene geoorlofde, ja noodzaaklyke, Staatkunde vordert. Deeze brengt te wege, dat de meeste onzer Aanzienlyksten van den Lande zeer weinig van zeggen zyn. Men ontdekt in hun, welken ingang ook voor 't overige de welleevenheid der Franschen, de leevendige spraakzaamheid der Engelschen, en de hooghartigheid der Duitschers, onder de Hovelingen hebben, een by uitstek standvastig blyk der oude Hollandsche geaartheid, in hunnen bedaardlyk oplettenden geest, die hen voorzigtig doet zyn, in het antwoorden van alle voorstellingen. Ook heeft eene lange nuttelooze aanspraak minder invloeds op hen, dan een kort en zaaklyk woord. Daar benevens mag men hunne beleefdheid jegens de minderen nog wel aanmerken, als een egt bewys van hun weezenlyk Hollandsch karaktter. Een Burgerman, die den Hoed afneemt, en een Edelman of Staatspersoon beleefdlyk groet, gaat den zulken zelden voorby, of hy word op zyne beurt met eene heusche groet beantwoord. Ja 't komt my voor, zoo verre ik, nu en dan 's Graa- | |
[pagina 1073]
| |
venhage Ga naar margenoot+bezoekende, op de uiterlyke handelwyze gelet hebbe, dat onze aanzienlyke Hovelingen, waar onder men genoegzaam den bloem van den Adel onzer verëenigde Provinciën te tellen heeft, thans veel werks maaken, van eene vriendlyke behandeling omtrent den minderen Burgerstand. En misschien is 'er geen Gewest in de Waeréld, daar de Landzaaten zoo vryen toegang tot hunne Hooge Staatspersoonen genieten, als hier te Lande: ook is 'er veelligt geen Volk bekend, dat 'er meerder op gesteld is. Men bespeurt toch overal, en byzonder in den Haag, ten overtuigelykste, eene onverzaadelyke geneigdheid der Inboorelingen, en der overige Landzaaten, om vooral zyne Doorlugtige Hoogheid, benevens deszelfs Koninglyke Gemalinne en Vorstlyke Spruiten, te beschouwen, te begroeten en te believen; aan welke minzaame neiging het Hof ook, met alle gulhartigheid, zoo veel 't geschieden kan, voldoet. Het is dus ten vollen blykbaar, dat de oude Hollandsche heuschheid hier nog heerscht; in 't midden van alle de Hoflyke gewoonten, met de daar aan verknogte gevolgen, en ondanks den invloed van allerleie Vreemden. Ook bespeurt men, hoe zeer het een en 't andere medegewerkt moge hebben, om de pragt in 't algemeen te doen steigeren, by onze voornaame Staatslieden, voor hun persoon, minder uitwendige pragt in de Kleeding, en den uiterlyken omslag, dan wel by die van minderen rang, en | |
[pagina 1074]
| |
Ga naar margenoot+niet zelden by de van hun afhangelyke Bedienden. Men mag zig gevolglyk, ten hunnen opzichte, wel houden, aan 't gezegde van mynen Stadgenoot, den keurigen Dichter Ga naar margenoot+snakenburg; die zig, in 't midden deezer Eeuwe leevende, over dit onderwerp aldus liet hooren: Nog vindt m' 'er, Klorimeen,
Die zich in al hun daden
Alleenig schikken naar het richtsnoer van de reen.
Men vindt nog (overal) oprechte Batavieren;
Die, in het hedendaags gewaad,
Zich echter houden aan de deftige manieren
Van dien alouden Staat.
Men vindt nog Vaders, die, tot lessen aan hun Zoonen,
't Volmaakte voorbeeld van hun eigen wandel toonen.
Men vindt noch Zonen, die, op 's Vaders tred,
Het weldoen achten voor hun eerste en grootste wet.
Wat nu verder den deftigen Haagschen Burgerstand betreft; men beschouwt denzelven, gelyk ook veelal dien van onze andere Steden, doorgaans wat al te oppervlakkig; daarover oordeelende uit dezulken die ons in 't voorbygaan meest voorkomen. Zulke beschouwers slaan in den Haag het oog gemeenlyk op de Hoofsche Bedienden, en vooral op die geenen, welken zy op Straat of in de Logementen ontmoeten; zonder eene gemeenzaame verkeering met de Bur- | |
[pagina 1075]
| |
gery Ga naar margenoot+zelve te hebben; waar uit dikwerf verkeerde beschryvingen van 't karakter der Hagenaars ontstaan. Wanneer men gemeenzaam onder hen verkeert, ontdekt men wel dra, dat het aanzienlyke Lichaam der Haagsche Burgerye, niet tegenstaande den invloed der Vreemdelingen en der Militairen, zoo onvervalscht in den ouden en echten stand blyft, als men elders eene Burgery vind; houdende de aanzienlykste, egte en rechte Hagenaars zig meestal eenigzins afgescheiden, zoo wel van de zeer hooge Persoonaadjen, als van de mindere Gemeente. Raakende hunne uiterlyke Gestalte, moet men zeggen, dat de Hagenaars in geenen deele onder de geringsten van ons Vaderland te tellen zyn. De jaarlyksche optogt of paradeering der Haagsche Burgerye vertoont ons althans een aantal van frissche, fluksche, welgemaakte Mannen. En de Vrouwlyke Sexe heeft hier meerendeels gantsch geen ongevallig voorkomen; alleenlyk zy 't my geoorlofd te zeggen, dat ze veelal wat bleek van verw en week van gestel zyn; 't welk men inzonderheid by de mindere Gemeente veelvuldig bespeurt. Ook ziet men in 't geheel, onder het Gemeen, op verre na zooveel gezonde Gestellen niet, als onder den middelbaaren en deftigen Burgerstand: ja 't schynt my toe, dat men hier, zoo men ergens agt wil slaan op gebreklyke persoonen, ten minsten onder het gemeene Volk, vry veel verminkte Menschen ontmoet. En | |
[pagina 1076]
| |
Ga naar margenoot+wy hebben ons hier over niet zeer te verwonderen, als we het groote aantal van verminkte Soldaaten, en oude Krygers, welken hier huisvesten, nagaan; en daar benevens in opmerking neemen, de sobere, ruwe en morssige leevenswyze der Soldaaten, die veelal in 's Hage gehuwd zyn; en niet zelden, door de ongebondenheid hunner driften met de Sexe, wanvormige Schepsels veroorzaaken. Dog vooral speelt hier het gebruik van sobere Spyzen, met een morsig leeven, en eene onagtzaame huishouding, in dit geval, eene groote rol; gelyk wy dit onder den gemeenen Man der Stad Leiden ook reeds opgemerkt hebben. De Ontleed- en Artzenykunde moge, op het stuk van misvorming, eenige gewigtige redenen aanvoeren, wy stemmen 'er volkomen in; dan gelooven tevens voor vast, dat het gebruik van onguure Spyzen door de Moeder, gevoegd by de onagtzaamheid op haare lichaamen, zeer veel doet tot het voortbrengen van ongezonde Kinderen. Hier by komen dan nog de aankleevende Ziekten der Ouderen, die haaren invloed hebben op het Gebeente, de Zenuwen en Aderen der Zuigelingen; welken de gevolgen van de Weedommen der Ouderen, in hunne geboorte, mede brengen: een gebrek, dat, naar alle waarschynlykheid, onder het mindere Gemeen, maar al te dikwils plaats heeft. Slaan we verder het oog op de natuurlyke geneigdheden der Hagenaars, dan ver- | |
[pagina 1077]
| |
toont Ga naar margenoot+'er zig voor ons een niet min merkelyk onderscheid, tusschen den deftigen Burgerstand en het gemeene Volk. Naar 't my voorkomt heeft men de eerstgenoemden volkomen vry te spreeken, van dien opvliegen den aart, welke by de laatsten veelal heerscht. Het Haagsche Gemeen is een zeer stout, en, als ik 't zeggen mag, weiffelend Volk. Hunne veelvuldige stoute, driftige handelingen en vegtpartyen, in een voortvaarenden toorn, en daadlyke wraakneeming, getuigen dit ten overvloede. En ik meen zeer wel te weeten, dat een Amsterdamsche of Rotterdamsche onderneemende Kaerel nergens, met meerder schroom, zyne anders stoute voorvegtingen durft onderneemen, dan hier; dewyl een Haagsche Knaap, die de Waereld, zoo als men zegt, gezien heeft, niemand vreest, en onbesuisd in het grootste gevaar loopt; dat voor eene natuurlyke uitwerking van den invloed der Soldaaten gehouden mag worden. Ook is 't over bekend, dat het Regiment Hollandsche Guardes, 't welk meest uit Hagenaars bestaat, de stoutste en wakkerste Soldaaten uitlevert. Aan deezen invloed is 't mede toe te schryven, dat de Kinderen van 't Gemeene Volk, van der jeugd af, eene zekere stoutmoedigheid en oorlogszugt bezitten. Gemaatigder geestgesteldheid vind men by den aanzienlyken, den middelbaaren en den deftigen Burgerstand: 'er heerscht onder dezulken wel eene neiging tot het hand- | |
[pagina 1078]
| |
haaven Ga naar margenoot+van hun recht, en de voorrechten van hun Burgerschap, (mogelyk alzoo rondborstig als elders;) dan een gemeenzaame ommegang, en de eerbied voor 't geen billyk is, ziet men 'er steeds mede verknogt. Zy bezitten meerendeels eene zekere leevendigheid van geest, gepaard met eene vlugge lichaamsbeweeging, die hunne voortvaarende neiging ten kragtigste te kennen geeft. Voor 't overige gaan de gulhartigheid en de gastvryheid, schoon ze met wat veele pligtpleegingen vergezeld zyn, hier hand aan hand; en ik ken geen Hollanders, die iemand in Huis en aan Tafel beleefder onthaalen. Een Haagsch Burger is boven al erkentelyk: zoo men hem vriendlyk ontvangen, of hem eenigen dienst gedaan heeft, kan men volkomen staat maaken op de gulhartigste wedervergelding. Hy zal zoodanig eenen, die hem bezoekt overal geleiden, hem alles doen zien, van alles de vereischte opheldering geeven, ja bykans den geheelen Haag onder 't wandelen beschryven; en, zoo veel 't geschieden kan, zyn eigen zaaken en zyn tyd opofferen, om den zulken, en zelfs een Uitheemschen, plaizier te doen. Ook staan de Haagsche Burgers bekend voor openhartig, zynde de vleiery onder hen niet gemeen; en daar boven voor eerlyk in hunnen handel: waar mede gepaard gaat eene algemeene eergierigheid, welke een ieder bykans aanzet, om het in zynen stand, buiten de hulp van anderen, rond te schieten, zoo | |
[pagina 1079]
| |
Ga naar margenoot+lang 't maar mogelyk is. De gemeene Man brengt dit hier, even als wy van de Leidenaars gezegd hebben, wel eens tot het uiterste; en men zal eer de slordigheid dan de openbaare armoede onder de mindere Gemeente ontmoeten. Wyders hebben de dagelyksche nieuwigheden van 't Hof, en de woeligheid der plaatse, een groot vermogen op den geest der Ingezetenen: hier door bezitten veelen eene verregaande nieuwsgierigheid; welke al dikwils tot eene soort van vermeende of voorgewende kundigheid in zaaken overslaat; willende ieder hunner byna de eerste zyn, die eenig gewigtig nieuws, betreffende de zaaken van het Hof, verhaalt. Dan deeze geneigdheid word men 't meest gewaar onder hen, die eenigen toegang of betrekking tot de Huizen van Hooge Personaadjen hebben. Uit dien hoofde schynt ieder derzulken, in de openbaare Koffyhuizen of Gezelschappen, een schrander Staatsman, of ervaren Staatkundige te zyn. Elk hunner wikt en weegt de plans van allerleie onderneemingen, het zy van oorlog of vrede, in Europa; drukt 'er zig met ernst en vuur over uit, en brengt, naar zyne wyze van denken, nog al eene gegronde redeneering ter staavinge van zyn gevoelen te berde. Met dit alles zyn ze nogtans zeer omzigtig in 't spreeken over zaaken van belang; hoewel vrymoedig en Vaderlandlievend, over alles wat het welweezen van 't Vaderland raakt. Men bespeurt ook | |
[pagina 1080]
| |
Ga naar margenoot+ten deezen opzichte in hun nog bestendig, 't geen temple in zynen tyd reeds aanmerkte, eene zeer sterke aankleevendheid aan 't Huis van Oranje. Die zugt, welke der geheele Natie, in de dankbaare erkentenis voor de menigvuldige diensten, door dat Vorstlyke Geslagt den Lande beweezen, eigen is, heeft hier by uitstek plaats. De welvaart van zyne Doorlugtige Hoogheid, deszelfs Koninglyke Gemalinne, en Vorstlyke Kinderen, is een hoofdonderwerp hunner dagelyksche nieuwsgierigheid. Voorts maaken zy, een ieder naar zyne betrekking, mede veel werks van de overige Hooge Staatspersoonen, en vooral van der Stede Overheid, de Colonels, Kapiteins, en verdere Officieren der Burgerye: en mogelyk zyn 'er weinig Steden in ons Land, daar de wederzydiche betrekking, tusschen de Burger Officieren en de Burgery, met zoo veel eensgezindheid en liefde in agt genomen word. Wyders heerscht hier, buiten de zugt voor het Staatkundige, daar de omstandigheden der plaatse alleszins aanleiding toe geeven, eene sterke Leesgierigheid, en eene uitgebreide Onderzoeklievendheid, met betrekking tot alle beschaavende Weetenschappen. Dit getuigen de Leesbibliotheeken, welken eerst in 's Graavenhage opgerigt zyn, ter onkostelyke voldoeninge van veeler leeslust; en bevestigen de aanzienlyke Boekwinkels, welken ter deezer Stede gevonden worden. Men vind hier | |
[pagina 1081]
| |
Ga naar margenoot+een aantal beminnaars van verscheiden Weetenschappen; en vooral van de Natuurlyke Historie; waarin 's Hage op zynen grooten lyonet, met het hoogste recht, mag roemen. Ook doet men hier, op het spoor der Leidenaaren, de oude zugt tot de streelende Dichtkunde, in meer dan één Genootschap, herleeven. Onder dit voorstaan en aankweeken der Weetenschappen, word verder de Godsdienst, ter deezer Stede, in geenen deele veronagtzaamd. Ondanks de losbandigheid en dartelheid van den Soldaat en 't Gemeen, straalt 'er onder de Aanzienlyken, en by de deftige Burgery, eene bestendige en bedaarde geneigdheid tot den Godsdienst door. De Leeraars worden 'er bemind, met rechtmaatige hoogagting en eerbied behandeld, en de Leeken zyn over 't geheel in 't Godsdienstige vry wel bedreeven; zelfs zyn 'er zeer veelen onder, die ten sterksten tot de ernstigste betragtingen overhellen. En 't verdient zekerlyk zyne opmerking, dat 'er, in eene Plaats van zoo veel afleiding, zulk eene regelmaatige geneigdheid tot den Godsdienst gevonden word. Overeenkomstig hier mede ontdekt men by hen, als een kenmerk deezer deftige Burgerye, ook eene doorgaande beschaafdheid van Zeden. Men ontmoet 'er, 't is waar, gemeenlyk wel wat veel zwiers, die by veelen zelfs maar in 't oppervlakkige bestaat; want het is juist altyd geen Goud wat 'er blinkt. Dog die schitterendste pragt word meest gevon- | |
[pagina 1082]
| |
den Ga naar margenoot+by de geburgerde Vreemden; een deel Fortuinzoekers, die de rol van kaal en knap speelen; en dezulken die aan de Hoflyke Huizen verkeeren; daar zoodanig een zwier, als aan 't Hofleeven eigen, eenigermaate vereischt word. Wanneer men derzulker opschik gadeslaat, en te gelyk de kleeding der deftige Burgeren beschouwt, zal men wel dra bevinden, dat 'er over 't geheel een merkelyk onderscheid, tusschen deeze Pronkers en de laatstgemelden, plaats heeft. En voorts zal eene gemeenzaame verkeering genoegzaam toonen, dat hy dezulken onder hen, die nog al voor wat uiterlyken zwier zyn, het hart egter gemeenlyk niet hoogmoedig is; schoon dit anders aan de zugt voor uiterlyke pragt zeer eigen zy. Men kan wyders onze Hagenaars niet beschuldigen van buitenspoorigheid in drank; schoon 'er hier en daar onder den gemeenen Man gevonden worden, die 'er niet van vry te spreeken zyn: min gunstig zou men wel ligt van veelen moeten denken, ten aanzien der Minnesluikeryen; die in 's Hage al vry sterk in zwang gaan. Dog hier tegen word by de deftige Burgers des te naauwer agt geslaagen, op de opvoeding hunner Dogteren en Zoonen. Gelyk het misbruik gelegenheid geeft tot goede Wetten, zoo heeft de verregaande Galanterie ook hier weldenkende Menschen tot te meerdere omzigtigheid gebragt, waar door de zorg van deftige Ouderen, mitsgaders de eerbied en deugd van braave Kinderen, te | |
[pagina 1083]
| |
Ga naar margenoot+sterker opgewekt is. Uit dien hoofde is eene eerlyke Haagsche Burger - Dogter dikwerf minder vatbaar voor gemaakte galante pligtpleegingen, dan een welopgevoed Meisje, in verscheiden andere Steden: men ontdekt hier eerder, dat 'er eene Slang, onder 't gras verborgen, te vermyden is, dan in eenvoudiger plaatsen, daar men ligter verlokt word door de bloemen, waar onder zy schuilt. Onze Hagenaars komen dus in dit, gelyk in andere opzichten, over 't geheel voor als loflyke Landsgenooten; die, in 't midden van alle de verleidingen eener Hofplaatse, zig tegen grove buitenspoorigheden weeten te bewaaren; en zig geagt te maaken by de Natie. Wat nu eindelyk nog hunnen Tongval betreft; dezelve klinkt gantsch niet onaangenaam; en zy zouden, indien zy hun kik voor kyk, en hun ae met eenige weinige lispingen wat agterwegen lieten, veelligt den zagtsten en helderklinkendsten Tongval der Hollanderen hebben. Veele Taalkundigen althans, hier op lettende, willen nog al daar heenen, dat men in den Haag en te Rotterdam het beste Hollandsch spreekt. Dan wy laaten dit, als tot onze zaak niet doende, voor de Taalminnaaren over; en keeren ons verder ter beschouwinge van de Delfsche Ingezetenen. Ga naar margenoot+De Inwoonders deezer Stad, die, in hunnen aart en hunne gestalte, zeer veel overeenkomst hebben, met de voorheen beschreeven Binnen-Maaslanders, en de | |
[pagina 1084]
| |
Ga naar margenoot+West- of Delflanders, zyn zekerlyk te tellen, onder de bezadigsten, burgerlyksten, en in Zeden minst verbasterden onzer voornaamste Zuid-hollandsche Stedelingen: en ieder die hen heeft leeren kennen, word bykans bewoogen, om hun den voorrang boven allen te geeven; althans ik voor my ken, in onze dagen, geen bezadigder Stedelingen. De zagte en stille Burgerlykheid, benevens de onbesprokenheid van den aanzienlyken Burgerstand, in eene geregelde leevenswyze, is hier doorslaande te bespeuren. Men ontdekt 'er een nog steeds aanhoudenden yver, tot het handhaaven hunner Fabrieken of Platteelbakkeryen, met welker tegenspoed zy, door den invoer, zoo van Engelsche en Fransche, als andere vreemde Porceleinen, even als de Leidenaars met hunne Manufactuuren, te worstelen hebben. Hun bescheiden en geduldig gedrag, in deezen, is een onwraakbaar bewys van hunne lydzaame Gemoedsneiging. Dit heeft, ondanks dien tegenspoed, by den gemeenen Man, geene de minste moedelooze uitwerking van uitspatting; waarin de Delvenaars hunnen ouden roem, van stille, eerlyke en getrouwe Vaderlanders te zyn, nog heden ongeschonden bewaaren. Ook munten zy grootlyks uit in eene ongeveinsde hoogagting, niet alleen voor de vermogende Lieden, welker getal aldaar vry aanzienlyk is, maar tevens wel byzonder voor de Overheid der Stede; waar van ze altoos met de grootste | |
[pagina 1085]
| |
Ga naar margenoot+eerbied, agting en liefde spreeken; dat in veele andere Steden zoo algemeen niet is. En deeze neiging der Burgerye ziet zig volkomen beantwoord, door 't verpligtende gedrag der zoodanigen. Ik heb ten dien opzichte, onder anderen, eenpaarig uit den mond der Delvenaaren, hooren getuigen, dat de Inwoonders der Stad meest altoos den voorrang hebben, boven Vreemdelingen of Uitheemsche Livreibedienden, in het bekleeden der Ampten: hoedanig eene heusche Burgerlievende behandeling, natuurlyk, eene erkentelyke Overheidsliefde te wege brengt. In hunne uitspanningen, zelfs die van den gemeenen Man, vind men eene zeer vriendlyke en gemeenzaame samenleeving; veelal gelyk aan de oude gewoonte der Leidenaaren. En nademaal zig eertyds, hier, mede veele Fransche Vlugtelingen ter neder gezet hebben, zoo behouden de Delvenaars 'er ook nog iets van; dog veel minder dan die van Leiden. Wyders bezitten de Delvenaars in 't gemeen, en vooral die van den deftigen Burgerstand, eene zeer groote oplettendheid van geest, met een bestendig geduld. Dit heeft by uitstek doorgestraald in alle hunne Beoeffenaars van geleerde Weetenschappen; welken, een ieder in zyne zaak naar de volmaaktheid streevende, met een bezadigd oordeel, en een aanhoudenden yver, tot een zeer hoogen trap gevorderd zyn. En met dit alles weet ik 'er nogtans weinigen, die schroomagtiger, | |
[pagina 1086]
| |
Ga naar margenoot+of, om zoo te spreeken, minder hooggevoelend zyn, om zig met volle kragt in hunne zaak te doen gelden: welks tegendeel anders den Beoeffenaaren der Weetenschappen al vry gemeen is. Of deeze byzonderheid voortspruite uit de gesteldheid der Stad; of uit de geregelde leevenswyze, en voortreffelyke opvoeding der Kinderen; dan of men dezelve hebbe te houden voor een overblyffel van de oude Hollandsche om-en voorzigtigheid, durf ik zoo zeker niet bepaalen, als ik het gezegde wel voor waarheid opgeeve. Veelligt zou ik dit, buiten het bewys, dat my de beroemde Delvenaars, de onvergelykelyke huig de groot en leeuwenhoek, aan de hand geeven, kunnen versterken, door my te beroepen op verscheiden thans nog leevende Stadgenooten; dog zulke persoonlykheden vermydende, laaten wy 't liever hier by berusten. Nadien deeze Stedelingen voor 't overige grootlyks gelyk zyn aan de reeds beschreeven Delflanders en Binnen Maaslanders, zoo staat ons, buiten het geene wy van deezen gezegd hebben, van de Delvenaars niets meer byzonders te melden. Even zoo is 't gelegen met de Inwoonders van Schiedam, Vlaardingen, Maaslandsluis en Delftshaven. En dit heeft ook plaats ten opzichte van de kleene Zuid-hollandsche Steden, Leerdam, Asperen, Heukelom, Woudrichem, Gorcum, Vianen, Ysselstein, Kuilenburg, Woerden, Montsoort en Oudewater. Het aanmerkelykste, | |
[pagina 1087]
| |
Ga naar margenoot+raakende de Gestalte en Gemoedsneigingen dier Ingezetenen, hebben wy, onder de voorige beschryving der hooge Zuid-hollanders, al betrokken; te meer, om dat Ga naar margenoot+de meeste dier Stedelingen uit de Landlieden zelven bestaan, of daar van oorspronglyk zyn. Op eene dergelyke wyze hebben wy, onder de Gooilanders, de Inwoonders van Naarden, Muiden en Weesp genoegzaam beschreeven, des 't niet noodig zy hier op afzondertyk staan te blyven. Ga naar margenoot+Om dezelfde reden eischt ook Gouda geen breedvoerig verslag; nadien wy deszelfs Inwoonders, onder die van 't omliggende Gewest, alrede beschouwd hebben; wanneer ze ons voorgekomen zyn, als een moedig en arbeidzaam Volk; waarvan wy egter nog eenige weinige byzonderheden hebben te melden. Ze zyn over 't geheel, in de uitmuntende Burgerlykheid, gelyk te stellen aan de Delvenaars; dog komen wel wat hooghartiger voor: ook hebben zy in hunne neigingen, buiten eenige geringe eigenschappen, al vry veel overeenkomst met de Rotterdammers. Men vind deeze Stedelingen zeer gastvry, en Menschen voor de vuist; Geveinsdheid of Femelaary is 'er bykans niet te bespeuren; en eene geoorlofde vrypostigheid maakt hen ongemeen spraakzaam, waarin zy verre boven hunne Landslieden uitmunten. Onze wakkere Goudenaars schynen zeer onverschillig, omtrent alles, dat geen betrekking heeft tot hunne gewoone zaaken, en eene vaste aankleeving aan hunne Wetten en | |
[pagina 1088]
| |
Ga naar margenoot+Vryheids Voorrechten; waarop ze dermaate gesteld zyn, dat het by 't gemeene Volk wel eens tot onbesuisdheid overslaa; van welke al te groote driftigheid het Pypemaakers Volkje zekerlyk niet geheel vry te spreeken is. Meerendeels zyn ze lugtig of vrolyk van geest, en niet ligt vatbaar voor kwynende droefheid: zelfs is 'er onder den aanzienlyken en deftigen Burgerstand gemeenlyk een welgesteld en vrolyk gelaat kennelyk te zien. By den minderen Burger heerscht 'er, als te Haarlem, Leiden en Delft, eene zeer gemeenzaame vriendschap en oprechtheid: ook beminnen zy, even als deezen, zeer de eenvoudige en genoegelykste uitspanningen, die de gelegenheid der omliggende Streeken hun aanbied; in welke uitspanningen het Gemeen nogtans dikwerf al vry brooddronken is. Buiten het speelen in de Kolfbaanen, welken hier juist zoo veel niet zyn als te Rotterdam en elders, is hunne grootste liefhebbery, het Visschen met de Hengelroede, dat ze meesterlyk verstaan. Roemt men wyders Haarlem en Delft als zeer zindelyk en net; Gouda, zeker, behoeft 'er niet voor onder te doen; waarvan de ongemeen reine Straatten een genoegzaam getuigenis verleenen. Ook bespeurt men in de Huizen alomme eene blinkende netheid; en de gemeene Man, zelfs de geringer Gemeente, is 'er over 't geheel gantsch niet slordig, maar al vry knap en helder over 't lyf. Voorts zyn de Goudenaars, als gezegd is, onder de wakkerste, moedigste, en tevens ge- | |
[pagina 1089]
| |
trouwste Ga naar margenoot+Inwoonders van de Hollandsche Steden te tellen, waarin wy ze, wat ons betreft, gerust den voorrang geeven. Ga naar margenoot+Eindelyk staat ons, na dit alles, nog een kort woord te melden, raakende de Ingezetenen van het oude, beroemde en voortreffelyke Dordregt, die veelal oveereenkomen, met de reeds beschreeven hooge Zuid-hollanders; van welker Gewest zy de egte en rechte Hoofdburgers zyn. Uit het beloop van eenige omstandigheden, uit den invloed der Scheepsvaart, en dien der Inwoonderen langs de Boven Maaze en Merwe, mitsgaders uit eenige weinige Dortenaars, die ik gekend heb, meen ik deeze Stedelingen te mogen rekenen, onder de stoutste en onderneemendste Bewoonders van Zuid-holland, die gantsch niet vertzaagd noch bloode zyn. In 't eerste voorkomen vind men de Dortenaars niet zeer inneemende; dog by een naderen ommegang bespeurt men wel dra hunne gulhartigheid, edelmoedigheid en milddaadigheid. Althans eenigen der Aanzienlyken, en van den deftigen Burgerstand, die ik van naby gekend heb, zyn my ten minste niet karig, noch inhaalig, maar veel eer wat al te ruimschootig voorgekomen. Hunne Kooplieden schynen zeer veel op te hebben met hunne Handelplaats; en zyn, zoo veel ik weete, gantsch niet hovaardig of overboodig in pragt. Men bespeurt 'er alleszins eene groote deftigheid, en oud Hollandschen weezenlyken zwier. De afkomst der egte oude Zuid-hollandsche Volkeren is 'er, hoe | |
[pagina 1090]
| |
Ga naar margenoot+oud de Stad ook zy, tot heden toe niet verbasterd; en misschien zyn de Inwoonders van Dordregt mede al onder de minst vermengde Hollanders te tellen. De oude Hollanders, uit die Streek, en vooral dezulken, die langs de Merwe en de Maaze woonen, hebben hier bestendig den meesten invloed; en schoon eenige Fransche Vlugtelingen zig onder hen vermengd hebben, is zulks in Dordregt nogtans op verre na van zoo sterk eene uitwerking niet geweest, als in andere Steden. Verder mag men, uit de gelegenheid der Stad, die als op een Eilandje ligt, eenigermaate gissen, dat derzelver Burgers ook vry zuiver, zoo in Gestalte als Zeden, blyven. De meesten, die ik als rechte Dortenaars gekend heb, waren aan den kloeken kant; en naar 't my, nu en dan aldaar geweest zynde, voorstaat, had dit zeer algemeen plaats: ook stonden zy oudtyds al bekend voor by uitstek wakkere en kloeke Mannen; welken naam zy nog heden niet verlooren hebben. Wanneer men hunne Schippersgasten, die dagelyks te Rotterdam aan- en afvaaren, met aandagt beschouwt, ziet men, dat het frissche, kloeke, gezonde Menschen, en, om zoo te spreeken, recht oude Hollandsche Hagjes zyn; dien de moed en de wakkerheid uit de oogen straalt. De meesten vertoonen het beeld der Gezondheid zelve; en de Dortenaars zyn, volgens de eenstemmige berigten der Geneeskundigen, een gezond bloedryk Volk. Dit getuigenis komt zeer wel over- | |
[pagina 1091]
| |
een, Ga naar margenoot+met de fiere gemoedsneiging die zy bezitten; uit kragt van welke men hen voor wat opvliegende en gramsteurig houd; hunne Schippersgasten en andere Arbeidslieden zyn althans by de Nabuuren vry gevreesd. Voor 't overige zyn ze bescheiden en vrolyk, ten minsten niet droefgeestig; mogelyk is de mindere Gemeente al wat dartel en onagtzaam; dog vooral niet lui of traag, en eerder sterk voortvaarende, dan aarselende. Dit zyn de voornaamste byzonderheden, welke men ten aanzien der Dortenaars in opmerking heeft te neemen: en met het bybrengen van dezelven zullen wy onze beschouwing van de Zuid-hollandsche Stedelingen besluiten: agtende hier mede genoegzaam voldaan te hebben, aan 't geen ons Ontwerp deswegens nog scheen te vereischen. Wat verder de Noord-hollandsche Stedelingen te Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen, Edam, Monnikendam, Medenblik en Purmerende woonagtig, aangaat, hier omtrent hebben wy, ten deezen opzichte, geene byzonderheden mede te deelen; dewyl het ons, in de beschryving der Noord-hollanders, in hunne verschillende Streeken, onmogelyk geweest is, buiten de Muurkringen dier Steden te blyven. Derzelver Inwoonders toch zyn over 't geheel niet zoo duidelyk van de Landlieden te onderscheiden; hunne Gestalte, Kleeding, Zeden en Gemoedsneigingen, loopen na genoeg onafscheidbaar in één. Uit dien hoofde hebben wy de Veld- en Stedelingen van Noord-holland veelal byna gelyklyk beschouwd; en | |
[pagina 1092]
| |
Ga naar margenoot+wy zouden hier althans van de laatsten niets kunnen zeggen, dat niet alrede min of meer bygebragt is; of wy moesten staan blyven op byzonderheden, welken bepaaldlyk betrekking hebben, op eenigen hunner, die zig boven anderen naar den Zuid-hollandschen trant schikken; dat meestal de Kleeding, of het Staatkundige zou raaken: dog het eerste is van te weinig aanbelang, en 't laatste is zekerlyk buiten onze taak. Wanneer men 't algemeene hoofdkarakter dier Stedelingen nog wilde schetsen, zou men veelligt niet geheel mis hebben, wanneer men 't zelve in deezervoege voorstelde. De Alkmaarders zyn de doorzigtigsten en bescheidensten; die van Hoorn de onderneemendsten en stoutsten; die van Enkhuizen de leevendigsten en rondborstigsten; die van Edam en Monnikendam de naarstigsten en vergenoegdsten, die van Medenblik de eenvoudigsten en oprechtsten; en eindelyk die van Purmerende de weeldrigsten, en boven de eerstgemelden geschikt naar den Landsmaak. Dan, naar 't ons voorkomt, en zoo als wy 't liefst uitdrukken, munten zy allen meerder uit in pryselyke, dan in laakbaare eigenschappen; en men heeft hen, in 't algemeen, aan te zien, als weinig verbasterde, met egte en oprechte oude Hollandsche hoedanigheden bezielde, Vaderlanders.
* * *
Dus zien myne Leezers, die de goedheid gehad hebben, van my, in het door- | |
[pagina 1093]
| |
kruissen Ga naar margenoot+onzer Vaderlandsche Streeken, te vergezellen, ons tochtje ten einde; en ieder mag, t'huis gekeerd zynde, op zyn gemak alles overweegen, en zien wat hy nog verder kan opspeuren, dat der moeite waardig is, om aan het Gemeen medegedeeld te worden. Dit Reisje, schoon 't wat langer geduurd hebbe, dan wy in den beginne staat maakten, is egter, zoo wy vertrouwen, niet verveelend geweest: te minder, daar we nog al dikwerf gelegenheid gehad hebben, om het dorre onderhoud, over 't geen we somtyds zagen, te vervrolyken, door bykomende bevalliger voorwerpen. Myne Landkaart inziende, en onzen afgeleiden weg tekenende, komt het my voor, dat wy alle de verschillende Inwoonders dier Streeken, zoo in Zuid- als Noord-holland en West-Vriesland, genoegzaam beschouwd hebben. Verder nagaande het geen ik deswegens op het papier gebragt heb, vlei ik my met het denkbeeld, dat de Leezers, die myne aantekeningen gelieven te doorbladeren, onze Natie, in derzelver treffendste verscheidenheden, hier onpartydig afgeschetst zullen vinden; en dat zy nog al een aangenaam uur zullen konnen slyten, met deeze beschouwinge onzer Landsgenooten. Het onderwerp is, zoo ver ik weete, door niemand op deeze wyze verhandeld; de uitvoering is des in die betrekking nieuw; weinigen hebben hier over bepaaldlyk gedagt; en 't ontbrak ons dienvolgens wel eens aan alleszins voldoende berigten, of eene genoegzaame kundig- | |
[pagina 1094]
| |
heid Ga naar margenoot+van sommige byzonderheden. Zyn 'er hier door eenige misslagen ingesloopen, wy verzoeken deswegens verschooning, en hoopen, gelyk wy meermaals gezegd hebben, dat wy, zoo deeze onze Verhandeling van eenig nut en belang geagt mogte worden, niet verstooken zullen blyven van de gunstige verbeteringen en nadere ophelderingen, welken ervaaren Lieden daar omtrent te berde kunnen brengen. Vermoedelyk hebben wy ons, naar den smaak van sommigen, wat al te breed opgehouden, met het stuk der Kleedinge en eenige byzondere Eigenschappen onzer Landzaaten; dan in 't slot van dit Deel hoopen wy, van 't een en 't ander, voldoende reden voor te draagen. Genoeg zy het voor tegenwoordig alleen te zeggen, hoe wy grootlyks steunen op het gezag, dat de bekende loflyke Antwoorden van de Heeren nozeman en martinet, aan de Hollandsche Maatschappye, aan deeze wyze van verhandelen geeven; en voorts gevolgd hebben de vroegere voorbeelden, die wy des aangaande by de Franschen, en andere Genootschappen vinden. Dit nu hier mede laatende berusten, zullen wy ons verder verledigen, tot het in orde schikken onzer aanmerkingen, over de leevenswyze en natuurlyke gesteldheid onzer Landsgenooten; ten einde eene Verhandeling mede te deelen, raakende de natuurlyke gezonde gesteldheid onzer Hollanders, en de Ziekten, waar aan men in ons Vaderland byzonder onderhevig is. |
|