Natuurlyke historie van Holland. Deel 3
(1772-1776)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 887]
| |
Ga naar margenoot+Negende hoofdstuk.
| |
[pagina 888]
| |
Ga naar margenoot+Westvriezen en Waterlanders; uit welker vereeniging en natuurlyke vermenging de Kennemers voornaamlyk ontstaan zyn; hebbende de Natuur de Vaderlandlievende harten alhier zeer sterk vereenigd. Onder dit Volk, dat wy thans, naar onze voorgestelde Orde, hebben te beschryven, betrekken wy, hoofdzaaklyk, de Inwoonders omstreeks Haarlem, in den Vogelenzang, te Overveen, te Bloemendaal, te Velzen, en daaromtrent, langs de hooge Zeeduinen, tot aan en boven Limmen en Castricum. Als mede onze Landzaaten, die voorts, langs het Spaarne, en het Wyker Meer woonagtig zyn, of aan den Waterlandschen kant grenzen. Ga naar margenoot+Wat hunne uiterlyke Gestalte, die tog eerst in 't oog loopt, betreft, hier omtrent meenen wy te mogen zeggen, dat zy daarin meerendeels met de Rhynlanders overeen komen: dog het is voor een oplettenden wel dra blykbaar, dat 'er veelen onder de Mannen, en nog meer onder de Vrouwen gevonden worden, die tot het lange en spigtige overhellen. Dan men bespeurt des aangaande ligtlyk een zigtbaar onderscheid, by deeze onze Landsgenooten. Dezulken, die aan den Duinkant en in het hooge deel van Kennemerland woonen, zyn veelal sterker, breeder, vaster, en wat gedrongener van Gestalte, dan die geenen, welken zig naar den kant van Waterland, of in 't zelve, uitbreiden. Ik heb althans, volgens myne opmerkingen, meer gedron- | |
[pagina 889]
| |
ge Ga naar margenoot+en middelmaatige Gestalten aan den Duinkant gevonden; en integendeel, onder die geenen, welken aan den Waterlandschen kant woonen, meer Menschen van eene lange en ryzige gestalte gezien. Ze zyn ten grootsten deele tenger, en bleekagtig van koleur. Men vind ze op verre na zoo algemeen niet met een bloozend, en naar het bloedryk hellende gelaat, als de hooge Zuid-hollanders. De meesten draagen een ligt bruin Hair, dat veelal eene losse krulling heeft. De Vrouwen behooren meerendeels tot de blonden, en pronken met zeer zagte blonde Hairlokken, daar ze veel werks van maaken. De Oogen zyn hier, gelyk elders, wel eens vermengd; dog vry algemeen donker blaauw; men ziet 'er egter ook veelen licht blaauw; dog de bruine Oogen zyn 'er niet zeer gemeen. Maar als men nu of dan eene bruinoogde Vrouw aantreft, is ze ook uitmuntend schoon; nademaal dezulken 'er doorgaans zeer blank by zyn. Eene rechte Brunette, met zwarte Hairlokken, is onder haar iets zeldzaams; vooral by de zoodanigen, die naar den kant van Waterland woonen. Over 't geheel zyn de Mannen en Vrouwen, in dit Gewest, welgevormd van Ledemaaten, en niet buitengemeen grof. Zy hebben geen by uitstek zwaare Handen of lompe Voeten, en zyn ook niet zwaar van Kuiten. Hunne beweeging is vlug en vaardig, vooral die der Mannen; want de Vrouwen zyn door den bank hierin wel wat | |
[pagina 890]
| |
Ga naar margenoot+loomer en traager. Men ziet de Mannen gemeenlyk zeer vaardig en lugtig in al hun doen; en dus vertoonen ze ook, in 't voortzetten hunner schreeden, geen loggen of styven stap, maar geeven, door een vluggen en vasten Manlyken tred, een onbetwistbaar getuigenis van de wakkerheid hunner Lichaamen. Raakende hunnen opslag, 't valt moeilyk, om 'er iets algemeens van te bepaalen; nadien hunne geneigdheden zeer verschillende zyn, naar de Streeken, aan welken zy het naaste grenzen. Die aan den kant van Rhynland, en omstreeks Haarlem, by voorbeeld, zyn gemeenlyk wat stoerder en fierder van opslag, dan zy die omstreeks Waterland huisvesten; welker laatsten eene soort van ernstiger en bezadigder, of liever, styver houding hebben. Ga naar margenoot+Doorgaans zyn de Kennemers, in het eerste voorkomen, meer ernstig, dan in neemend; zy schynen meer agterhoudend te weezen, om zig, zoo als men 't noemt, aanstonds te laaten zien; en men vind ze, (dat ook in 't weezen doorstraalt,) eerder geschikt, om den geenen, dien zy niet kennen, te doorgronden, dan om gelegenheid te geeven, van zig te doen kennen. Ter dier oorzaake zyn ze zeer stilzwygend, of ten minsten niet heel spraakzaam, in hunnen ommegang. Men ontmoet overal Praaters, die, vol en ryk van woorden, altoos het woord willen voeren; dog nergens minder dan hier. Ondertusschen zyn ze | |
[pagina 891]
| |
Ga naar margenoot+evenwel des te openhartiger, als zy den geenen, dien ze bejegenen, meenen te kennen. In zulk een geval zyn zy spraakzaam, en ze tragten dan, door een bezadigde vriendlykheid, de Vriendschap te bevestigen; ook heerscht 'er onder hen onderling eene vry losse en onbepaalde Vriendschap. Alles nagaande, dunkt my, dat men die geenen onder hen, welken men als rechte Kennemers moet aanmerken, ten voorbeelde, die omstreeks de Stede Beverwyk, en het Dorp Heemskerk, tot aan Castricum, of een weinig naar de Waterlandsche Streek, woonen, dat men die, zeg ik, te tellen heeft, onder de listigsten, en tevens ingewikkeldsten, of, hoe zal ik het zagter noemen? der olyksten onzer Hollanderen. Althans in 't stuk van den Vee- en Landbouw zyn ze niet wel door anderen te verrassen, en in Koop en Verkoop valt het niet ligt hen te bedotten. De voorzigtigheid scherpt hen tot het maaken van langzaame en weloverdagte besluiten; die hunnen oorsprong in de natuurlyke Getemperdheid van dit Volk hebben. Zy hellen toch natuurlyk alleszins over tot het Phlegmatike of Wateragtige; hunne Getemperdheid is hier en daar wel eens wat bloedryker, of vermengd; dog over 't geheel heeft 'er een wateragtig, benevens een Melancholick, in het droefgeestig vallende, of, laat ik liever zeggen, een langzaam gestel de overhand. Hier door gaan | |
[pagina 892]
| |
Ga naar margenoot+ze traaglyk voort in hunne besluiten; dog zyn verstandig en beredeneerd in het bepaalen, bestendig in het onderneemen, en onverzettelyk in het uitvoeren. Men vind hen niet opvliegende noch haastig, maar schriklyk in hunnen Toorn of Gramschap. Eene hun aangedaane belediging zien ze, als dezelve hen recht treft, niet ligt over 't hoofd. Onder den gemeenen Man, of dezulken, die in Herbergen en Gelagen, in twist geraaken, brand het wraakvuur hevig, wanneer het, na een lang geduld ontvonkt, uitbarst; en zoo de verschilhebbenden zelven niet tot eene verzoening komen, geld 'er bykans geen beredeneerde tusschenspraak. Het Recht is in hunne woede zelfs buiten gezag; en men heeft, ingevolge daar van, onder dit slag van Kennemers, al vry wat voorbeelden van deerlyke ongelukken en jammerlyke vegtpartyen. Zoodanige gevallen hebben wel onder de destigsten geen plaats; dog 'er straalt des niet te min, in hunne geschilzaaken, die zelfde vry onbeteugelbaare drift door: en 't geen de gemeene Man met de daad wreekt, bewerken de anderen door overleg of geding. Kortom, de Kennemers zyn in dit stuk onder de stoutsten onzer Hollanderen, die ik ontmoet heb, te houden. Be Gooilanders vertoonen zig wel opvliegend, kregel en manhaftig; maar onze Kennemers zyn langzaam, moedig en onverzettelyk. Zy zyn bekend voor niets minder dan | |
[pagina 893]
| |
Ga naar margenoot+vreesagtig, en egter zeer gevoelig getroffen, door droevige nootlottigheden: bovenal vind men ze ten sterkste vatbaar voor droefheid, over 't gemis hunner Naastbestaanden: en schoon ze juist niet te boek staan voor zeer mededeelzaam, als zynde al vry vasthoudend aan hunne middelen, gedraagen zy zig nogtans mededogend omtrent sommigen hunner behoeftigen. Een Vreemde is hun onverschillig, al is het zelfs een Zuid-hollander: zy behandelen denzèlven wel vriendlyk, dog niet altyd openhartig; ten zy het belang of eene byzondere vriendschap wat meerder op hen vermoge: en als dan zyn ze overbodig in plichtplegingen. Ik weet niet, of ik het nog aan een kleen overblyfsel van den ouden wrok tusschen de Kennemers en Hollanders, of aan eene hun byzonder eigene Volksliefde, moet toeschryven; dat zy zig nog heden, ten opzichte van een Zuid-hollander, met eene soort van agterhoudendheid, gedraagen. Men komt byna in geen Herberg, byzonder op kleene Dorpen, of men vraagt u, van waar gy zyt; antwoord men, van deeze of geen plaats in Zuid-holland, dan ontstaat 'er eene zekere stilte; komt men van hooger op, naar den Stichtsen kant, zoo dat de Tongval wat zwaar klinke, straks houd men u voor een Mof of Poep, zoo als ze zeggen; en dit neemt toe naar dat men dieper in Noord-holland voorttrekke. Maar is men uit Rhynland, of van omstreeks Haarlem en Am- | |
[pagina 894]
| |
sterdam Ga naar margenoot+afkomstig, dan zyn zy gemeenlyk gedienstiger, bovenal voor de Amsterdammers, welken zy zeer wel zetten mogen; en die, door hun groot vertier en ruime verteering, veel invloeds by hen hebben. Wegens hunne Liefdedriften kan ik niet bespeuren, dat zy, in hunne geneigdheden, zeer veel verschillen van hun, die in Zuid-holland woonen. 't Komt my, ondanks die algemeene koelheid, welken de Uitheemschen aan dit Volk, gelyk ook aan alle de Noord-hollanders, toeschryven, voor; dat de Vrouwen en Mannen zoo onverschillig in dit stuk niet zyn, als men wel voorgeeft. 't Valt niet gemaklyk, om hier over zoo maar eensklaps te oordeelen; dewyl de Liefdehandelingen, in ons Land, op eene eerbaarder en geheimer wyze geschieden, dan in andere Landen; en gevolglyk kan men niet tp omzigtig zyn, als men 'er beslissend over spreeken wil. Zy, die 't meest den mond vol hebben, over deeze koelheid en onverschilligheid, zyn veelal Vreemdelingen, welken zig verbeelden, dat onze Vrouwen zoo vatbaar behoorden te zyn, voor hunne fratsen en galanteriën, als de ligtvaardige Coquettes hunner Landen bevonden worden: het welk juist lynrecht strydig is met de natuur onzer Landzaaten; die, zoo ze beminnen, hevig en standvastig beminnen. En dit meen ik, ten aanzien der Kennemers, en vooral der Waterlanders, welken ik dadelyk ga bezoe- | |
[pagina 895]
| |
ken, Ga naar margenoot+met ruimte te mogen vaststellen. Ik heb althans, onder eenige my bekende jonge Dogters en gehuwde Vrouwen, naar 't my voorkomt, niet onduidelyk bespeurd, dat ze vry hevig en sterk in haare genegenheden, en zelfs in dit stuk veel opwekkender, dan hunne Vryers, waren. De Meisjes zyn 'er door en door schrander in 't punt van Vryery; en weeten de Jongelingen, naar onzen Hollandschen trant, op de aartigste en inneemendste wyze te bekooren; waarin zy ook als Vrouwen, ten aanzien hunner Mannen, volharden. Veel doet hier toe haar by uitneemendheid nette opschik en houding; haar aangenaame stem in 't kweelen van tedere Minnedeuntjes, en vooral haare bevallige bespraaktheid. De Vrouwen zyn hier gemeenlyk niet misgedeeld van eene leevendige spraakzaamheid, boven de Mannen; het welk in deeze Streek byzonder merkbaar is. Zelden komt men, in Kennemerland, by het eene of andere Huisgezin, of de Vrouw voert 'er het woord; zy vraagt, uit eene sterke nieuwsgierigheid, welke niets, dat onder haar bereik valt, onaangeroerd laat, met eene menigte van vraagen, naar allerleie onderwerpen. Dan hier door zyn ze ook, gelyk men de nieuwsgierige vraagers niet zelden ligtgeloovig vind, tamelyk vatbaar voor de vertelzeltjes van looze Menschen; die hun gemaklyk wat diets kunnen maaken, en de een of andere logen een geheel Dorp doen rondrollen. Dog zo ligt | |
[pagina 896]
| |
Ga naar margenoot+als ze diergelyke nieuwtjes aanneemen, zoo ligt vergeeten ze dezelven weder; vooral zoo dra 'er een ander nieuwtje, dat dikwerf spoedig gebeurt, op de baan komt; te meer, daar 't doorgaans zaaken van weinig belang betreft. Ten aanzien hunner geneigdheid tot den Godsdienst, betoonen ze zig noch voorbeeldig, noch sterk berispelyk; en ze zyn vooral niet haatdraagend tegens de eene of de andere Secte. Hier van ziet men een meer dan gemeen bewys, in de Stede Beverwyk; daar alle Weeskinderen, zonder verschil van Gezintheid, zoo Roomsch als Ga naar margenoot+Onroomsch, beneden de twaalf jaaren, in één Weeshuis ontvangen worden. Ook behoud eene Christelyke Verdraagzaamheid, over 't geheel, in gantsch Noordholland, op 't luisterrykste het veld: ieder is 'er vry in zynen Godsdienst, en kleeft zyne Godsdienstige denkbeelden eerbiedig aan: dan Ongodisten en veragters van God en Godsdienst zyn 'er vervloekt; ja hy, die maar eenigen schyn van de zoo zeer in zwang zynde Spotterny of Blasphemie vertoont, is hier by ryk en arm gehaat. Overeenkomstig daar mede vind men de Bewooners deezer Streeken nog al op den uiterlyken Godsdienst gesteld; en ze zullen meerendeels ten minsten eens in de week ter Kerke gaan. De Roomschgezinden, die 'er in grooten getale huisvesten, zyn by uitstek Godsdienstig, zeer gezet op het vieren hunner Heilige Dagen, en ten naauw- | |
[pagina 897]
| |
ste Ga naar margenoot+verknogt aan de leerstellingen der Kerke. Als zodanigen vind men ze hier en daar niet vry van verregaande Bygeloovigheden; dat voor weinig jaaren op het zoogenaamde Ga naar margenoot+ontspringen der Bronne te Heilo, nog duidelyk gebleeken is; en waar van 'er onder de Kennemers, ten opzichte van etlyke Roomsche overblyfzelen, van Kloosters, Abtdyen, enz., zoo te Heilo als te Egmond en elders, nog veele bewyzen voorhanden zyn; dan wy laaten dit liefst berusten. Ga naar margenoot+Wat den Omgang en de Huishouding van deee onze Landzaaten betreft; by de vermogenden is dezelve ryklyk deftig, en uitneemend zindelyk; by de middelmaatigen mede rein en net, dog eenvoudig; en by het gemeenste slag, ook nog al niet morssig, maar egter zeer onagtzaam, zelfs tot onverschilligheid toe; evenwel zyn ze in 't algemeen op hunne Spysbereiding hoog zindelyk en overvloedig. De gemeene Man en Arme valt hier zeer klaagagtig; zy beminnen veelal beklaagd te worden, en een anderen te beklaagen. Voor de Kinderen hebben ze alles over, en missen dezelven niet gaarne; ook verzenden zy een Zoon of eene Dogter noode buiten den omtrek hunner Streeken. Ondertusschen meen ik nogtans wel bemerkt te hebben, dat hunne Kinderen zig, als zy tot volwassenheid gekomen zyn, haasten, om buiten het Ouderlyke gezag te weezen: en zoo dra een Zoon dit bereikt heeft, ver- | |
[pagina 898]
| |
beeld Ga naar margenoot+hy zig niet minder verstandig te zyn, dan de Vader. Zoo veel vermag de algemeene neiging van dit Volk tot hooghartigheid; welke men voor geen gering doorslaand kenmerk van 't zelve mag houden. Zy betoonen zig wyders by uitstek naarstig, in 't stuk van den Vee- of Landbouw, en de Moezery; in welk laatste de Kennemers, myns oordeels, den palm stryken van de meeste onzer Hollanderen, buiten de Westlanders en Veeners. In de Teelkonst op zandige gronden winnen zy 't zekerlyk van allen; en 't is voor een Liefhebber der moeite dubbel waardig, om hunne wyze van bebouwen te zien. By de Landlieden aan den Duinkant heeft wel inzonderheid eene algemeene behandeling plaats, welke zeer dienstig is, om hunne Weiden, hunne Koorn-, Garst- en Teellanden, voor de Zee- en zoogenaamde Snywinden te behoeden. Zy stapelen, met dit oogmerk, overal, rondom de velden, steiloploopende heuveltjes, byna ter Mans hoogte, op een; vervolgens bezetten zy dezelven met Haagen en Heggen, en beklinken ze voorts met Graszooden. Deeze omheiningen dus vastgroeijende en de Landen omringende, verschaffen aan de tedere kruiden eene zagte luwte, en doen de doordringende winden op haare verheven haagen afsluiten. Wat het overige der Zeden van dit Volk betreft, men mag het zelve over 't geheel | |
[pagina 899]
| |
Ga naar margenoot+zeer bescheiden noemen. Eenige ligte gasten, brooddronken lieden, verkwisters, enz., vind men overal; dan ze zyn hier zeker zoo menigvuldig niet, dat men dusdanig een gedrag ten laste kunne leggen aan de braave Kennemers; die, door veeler deugdzaame en roemenswaardige zeden, voor geenen onzer Landsgenooten behoeven te zwigten. De kuischheid heerscht 'er onder de Echtgenooten en jonge Lieden; de naarstigheid onder de Arbeiders; en de deftigheid onder de Vermogenden. Men bespeurt 'er daar benevens niet weinig Leesgierigheid onder de Lieden van verschillende Gezintheden, die zig, in een vry genot van Godsdienst, zonder eenige de minste afgunst jegens elkanderen, oefenen. Ze zyn niet zeer gesteld op eene uitwendige pragt, maar de vermogenden hebben veel op met zaaken van eene kostbaare en inwendige waardy; en de minderen zyn zeer gesteld op eene zindelyke netheid. Ga naar margenoot+In 't stuk van Kleeding maaken onze Kennemers een blykbaaren overgang, van de eigentlyke Zuid-hollanders, tot de bepaaldlyk genoemde Noord-hollanders, of Westvriezen en Waterlanders. By de Inwoonders van Kennemerland, in het gedeelte, dat zig van den Vogelenzang tot digt aan de Beverwyk uitstrekt, is de gewoone kleeding der Rhynlanders, welken wy hier boven beschreeven hebben, de heerschende Mode; en zoo zal men ook de Kennemers, die aan de Amstellandsche en | |
[pagina 900]
| |
Ga naar margenoot+Rhynlandsche Veenen, omstreeks Kalslagen en Aalsmeer gevestigd zyn, genoegzaam volstrekt gelyk vinden, aan de Veeners en Ingelanden dier Streeken. Dan naauwlyks komt men in de Beverwyk of alles heeft een ander aanzien: en men kan voluit zeggen, dat ze zig hier half Zuiden half Noord-hollandsch vertoonen. Dit word men by uitstek gewaar, als men agt geeft op de Vrouwen, die meest allen een Noord-hollandsch Kapsel hebben, en een Keurslyf draagen, dat half Zuid- en half Noord-hollandsch is: zynde noch op de puntige enggereegen Zuid-hollandsche, noch op de oude ruime Noord-hollandsche wyze gemaakt. Even zoo zyn ook haare Rokken, niet zoo dik en dicht geplooid, als die der Waterlanders, maar ook niet zoo schaars gevouwen of ruim gespannen, als die der Zuid-hollandsche Vrouwen. Dan in den geheelen opschik helt haare kleeding meest naar den. Waterlandschen trant: waarom wy, dezelve liefst daar mede vergelykende, Ga naar margenoot+den Leezer slegts wyzen naar de Afbeelding, die wy vervolgens van eene egte Noord-hollandsche Vrouw zullen geeven: te meer daar ons toch, buiten dit, nog veele andere byzonderheden, welken deeze Kennemers betreffen, in 't beschouwen der Noord-hollanders, zullen ontmoeten. - 't Geen wy hier gezegd hebben, raakende deeze vermenging van de kleeding der Noord- en Zuid-hollanders onder de Kennemers, heeft ook min of meer | |
[pagina 901]
| |
Ga naar margenoot+plaats in de natuurlyke Spraak en den Tongval van dit Volk. Wel byzonder hoort men ze, maar even boven Haarlem, al aanstonds de woorden anders buigen; en zelfs hebben 'er de Haarlemmer Stedelingen iets van. Hunne Stem is doorgaans scherp en helderklinkende, valt gantsch niet zwaar op de a en o; en de e schynt veelal hunne geliefdste klinkletter te weezen. Wanneer we dit alles, wat wy van de Kennemers gezegd hebben, by elkander neemen, is 't blykbaar, dat deeze onze Landsgenooten de duidelykste kenmerken draagen, van eene natuurlyke en broederlyke vermenging der oude Westvriezen en Zuid-hollanders, waar door zy, schoon verschillendheid van inzigten, in vroeger Eeuwen, de grootste tweedragt onder hen veroorzaakte, nu, God dank, met den onverbreekelyksten band van trouw, en onafscheidelyke Broederliefde, voor eeuwig aan elkanderen verbonden zyn. Ga naar margenoot+Na deeze beschouwing der Ingezetenen van 't voorste gedeelte van Kennemerland, stond ons nu, volgens eene Aardrykskundige schikking, bepaaldlyk agt te geeven, op de bewoonders der verdere Baljuwschappen, die onder Kennemerland behooren. Maar in zoo verre wy als Natuurkundigen te werk gaan, en inzonderheid de natuurlyke vermenging onzer Landzaaten in 't oog houden, zullen wy hier wat meerder vryheids neemen, en liever het oog verder vestigen op die Noord-hollanders in 't alge- | |
[pagina 902]
| |
meen, Ga naar margenoot+welken, naar de laage en wateragtige Landen, waarop zy gehuisvest zyn, veelal den naam draagen van Waterlanders. Deeze benaaming is, in de gewoone Landsverdeeling, gelyk men weet, wel byzonder eigen aan de Inwoonderen eener zekere bepaalde Streeke van Noord-holland; dan het gewoone gebruik bezigt dezelve, als bekend is, ook in eene ruimer betekenis. In navolginge hier van, verstaan wy, naar ons bedoelde oogmerk, in een ruimschootschen zin, hier, onder de benaaming van Waterlanders, wel inzonderheid alle die Ingezetenen, welken zig aan en omtrent de Uitgeester-, Crommenier- en Assendelver Bannen onthouden; mitsgaders alle de zoodanigen die langs de Naauwernasche Vaart, en de wederzydsche Boorden der Zaane, als mede tot aan, in, en omtrent Purmerende of Monnikendam, en daar omstreeks woonagtig zyn. En nademaal onder alle deezen, die van Zaandam, Westzaanen, Crommenie, en Broek in Waterland, met hunne nabuurige Dorpelingen, ons de voornaamste blyken van de algemeene gestalte, den gewoonen aart, en de heerschende geneigdheden van dit Volk natuurlykst aan den dag leggen; zullen wy 'er ons voornaamlyk van bedienen, in 't opmaaken van deeze onze beschryving der Waterlanderen. Ik tree dan hier mede, waarde Leezers, ter beschouwinge van een der zuiverste Vaderlandlievende Volkeren, waarop ons Holland roemen mag; en 't | |
[pagina 903]
| |
Ga naar margenoot+welk ik altoos de uiterste hoogagting heb toegedraagen. Een Volk, van welks grootheid en natuurlyke vermogens, zoo wel veelen onzer Landsgenooten, als inzonderheid de Vreemdelingen, gemeenlyk weinig indruks hebben; ter oorzaake van deszelfs stille aangebooren nederigheid; 't welk my te sterker aanzet, om deeze onze Landzaaten wat uitvoeriger af te maalen; dat van te meerder dienst kan weezen, om dat zy genoegzaam ten voorbeelde der overige Noord-hollanders kunnen strekken. Ga naar margenoot+Laat ons, naar gewoonte, een aanvang maaken, met het beschouwen hunner uiterlyke gestalte. De Manspersoonen hebben doorgaans eene spigtige Spieragtige Gesteldheid; zynde verre de meesten schraal van Spieren, en gantsch niet vet, noch dik, of gedrongen van Ledematen. In dit opzicht zyn ze meestal het tegengestelde van de hooge Zuid-hollanders; waar onder men meer ongemeen zwaar en breedgeschouderde Mannen ontmoet. Men ziet dezulken hier zeldzaam; buiten een enkel bejaard zwaar Persoon, die door een zittend leeven, sterk eeten en drinken, of andere oorzaaken, verdikt is, komen 'er maar eenige weinigen voor; en men vind 'er veel meer lange ryzige Mannen onder. Zy zyn dus over 't geheel spigtig, en niet heel breed van Schouderen; waar van men egter hunne Schippersgasten en Moolenknegten moet uitzonderen; als onder welken nog al frissche Kaerels, dog ook veele | |
[pagina 904]
| |
Ga naar margenoot+Vreemdelingen, gevonden worden. Zy zyn voorts schraal van Kuiten, en niet groot van Voeten; die ze eenigzins platagtig hebben: ook vertoonden zy zig wel wat breed van Heupen; dan de dikke Onder- en Bovenbroeken, die ze veelal boven de Heupen toeknoopen, doen dit niet zelden zoo schynen. De Mannen hebben gantsch geen loome beweeging in hunnen gang; schoon dit by derzelver Vrouwen vry gemeen bespeurd worde. Egter gaan zy ook zeer bedaard en langzaam, als ze zig, buiten hunne zaaken, verlustigen. Maar in hunne bezigheden zyn ze altoos vlug en vaardig, gedraagende zig in hun Beroep ongemeen driftig: een aantal van Waterlandsche Kooplieden ziet men dus, ten minste twee a driemaal ter weeke, in Amsterdam, met de grootste vlugheid en vuurigsten yver, naar de Beurs en de Koopkantooren treeden. Over 't algemeen hebben ze, by hunnen driftigen gang, iets byzonders in hunne houding. Wanneer men 'er op let, ziet men de meeste Manspersoonen recht op met het Hoofd in den wind gaan; en de Voeten met korte zeer vaardige treedjes voortzetten; daar benevens laaten ze de Armen, houdende de Vuisten der Handen veelal toegekneepen, recht nederhangen, of mede slingeren; zoo dat deezen met de drift der Voeten als medewerken. Dit schynt hen, vooral de Zaanlanders, zoo eigen, dat zy, zelfs wanneer ze iets draagen, 't zy een Geld- of Monsterzakje, | |
[pagina 905]
| |
Ga naar margenoot+meest altoos de eene of andere Hand, met eene toegekneepen Vuist, naar des Lichaams beweeging, laaten zwaaien. Daar benevens gewennen zig zeer veelen, terwyl zy kaarsrecht voortgaan, om het Hoofd te gelyk met het Lichaam styf te houden; waar door dan hun Hoofdhair, in 't voortgaan, als 't ware opwipt. Dit noemen veelen de styve houding der Noord-hollanders; Ga naar margenoot+en 't moet zeker denzulken, die, door de alerte Dansmeesters, in de konstige beweeging des Lichaams onderweezen zyn, wel eens zoo voorkomen. Dan ik voor my beschouw deeze Lichaamsbeweegingen, die ik, om 'er het rechte woord toe te gebruiken, liever kittig en driftig, dan styf, zou noemen, veel eer als een uitwerksel van de voortvaarende gemoedsneigingen, en de leevendige geestgesteldheid van dit Volk; dat zulks vry duidelyk in hunnen gantschen opslag gewaar doet worden. Dit straalt byzonder door in hunne leevendige scherpziende blaauwe Oogen; welken niet groot van opslag, en by de meesten, eeninige weinigen uitgezonderd, met geen zwaare wenkbraauwen voorzien zyn. Men vind ze meest allen schraal en niet heel bloozend van Wangen; zeer veelen hebben magere Tronien; en hier door is 't, dat men nog al eenige Langgeneusden onder hen ontmoet: ook zyn de Lachspieren by verscheiden lang en ernstig uitgedrukt; het welk de Wangen aan den Neus sterk te samen trekt. Verder zyn ze doorgaans niet | |
[pagina 906]
| |
Ga naar margenoot+groot van Mond; vry plat aan de Hoofdscheelen, en, zoo ik 't wel hebbe, zelfs hoog en eirond van Agterhoofd; dat grootlyks afhangt van het bewinden van het Hoofd der tedere Wichten, by derzelver geboorte. Wyders bezitten bykans alle de Waterlanders, een ernstig en bedaard gelaat, in 't welke een stille trek van vriendlykheid speelt, en somwylen ook iets dat eene voorzigtige agterhoudendheid te kennen geeft. Overeenkomstig met dit gelaat, zyn ze ook niet driftig noch voorbaarig in hunne redenen; maar aandagtig in het aanhooren, als mede oplettend en bescheiden in het antwoorden; geevende alleszins pryswaardige blyken van een doorzigtig Volk. Tot bykans in 't midden deezer Eeuwe, droeg ver het meerendeel der Bewoonderen van dit Gewest hun eigen natuurlyk Hoofdhair; men vond 'er slegts eenigen, die eene Paruik op het Hoofd hadden; genoegzaam alleen dezulken, die 'er zig door de noodzaaklykheid of den ouderdom toe gedrongen zagen. Dan dit is in de laatste jaaren merkelyk toegenomen, zynde het draagen van gesneeden Paruiken onder hen voor al reets vry gemeen geworden. Intusschen is de heerschende koleur der Hairlokken by de Mannen, die hun natuurlyk Hair blyven draagen, licht bruin; hebbende meestal eene lugtige krulvloeg; men vind hier ook nog vry veel kroeshairigen; en onder de Bejaarden verscheiden eer- | |
[pagina 907]
| |
waardige Ga naar margenoot+Gryzaards, met schoone witte Hairen; in welken zy met recht eene groote eer stellen. 't Geheugt my nog dat ik, in Noord-holland, Gryzaards met Baarden gezien heb; en onder anderen staat my voor, eens een Noord-hollandschen Mennoniten Prediker te Amsterdam ontmoet te hebben, die alle myne oplettendheid tot zig trok, door zyne eerwaardige gryze Hairen, en gantsch reinen witten Baard, welke hem tot over de Borst vlyde. Ik liep verscheiden Straaten om, ten einde dat deftige weezen naauwkeurig op te neemen, tot dat hy in zeker huis in de Warmoesstraat intrad, en de bescheidenheid my verbood, meer vrypostigheid te gebruiken. Het eerwaardige gelaat van dien Man bleef toen den gantschen dag voor mynen Geest, en blyft nog heden leevendig in myn Geheugen. Wyders ontmoet men hier en daar in Waterland nog wel een zwarthairigen, dog schaars. De licht bruine Hairlok, en somtyds eene roshairige Kuif, bedekt gemeenlyk de Kruin van dit Volk; waar onder zig weinige zoogenaamde ruighairige Mannen bevinden. De Waterlanders zyn gevolglyk, ten opzichte hunner natuurlyke Gestalte, niet van de gedrongensten noch sterksten, maar van de tengersten en vlugsten; en over 't geheel, onder de Hollanders, na genoeg de langsten; aangezien men onder de meeste lange Manspersoonen ontmoet. Maar heeft 'er dus een zigtbaar verschil | |
[pagina 908]
| |
Ga naar margenoot+plaats, tusschen de Zuid- en Noord-hollandsche Mannen; het doet zig nog ruim zoo kennelyk op, in de Gestalte der Vrouwen van deezen Oord. Toen wy de Zuidhollandsche Streeken bezogten, wierden wy bykans overal begroet, door bevallige Blonden of Bruinetten, en zagen alomme vaste Gestellen, met frissche bloozende Wangen. Dit heeft men in Waterland zoo algemeen niet te wagten; dan, in vergoeding daar van, vertoonen 'er zig aan ons de blankste Schoonheden, niet alleen van Holland, maar, zoo men het getuigenis der Uitheemschen gelooven moge, de fraaiste en netgevormdste blanke Tronien van geheel Europa. En inderdaad, de Waterlandsche Vrouwen hebben een Aangezigt en Wangen van eene uitneemende blankheid; en derzelver Tronien zyn ongemeen wel besneeden. Het Voorhoofd vertoont zig zeer glad, en meerendeels hooger, dan by onze Zuid-hollanders; 't welk inzonderheid veroorzaakt word, door het Kapsel, dat zy draagen. Dit doet haar zig van jongs af aan gewennen, om het Hair van vooren met een Stryklint styf op te stryken, en hier door tevens het Vel van 't Voorhoofd sterk te spannen: van kindsbeen af leggen de Moeders het daar op toe, en de jonge Dogters vervolgen het; om dus, gelyk zy spreeken, een groote gladde Pòòt te hebben; dat zy als eene byzondere schoonheid aanmerken. Het opgestreeken en gespannen Voorhoofd blyft te meer in dien staat; | |
[pagina 909]
| |
Ga naar margenoot+om dat het geheele Kapsel, met een stevig Boordsel, en door behulp der Tooken, die 't zelve vast doen sluiten, tot dat einde mede werkt. Dit heeft ook ten gevolge, dat zeer veele Vrouwen, wanneer de bolle Spieren van 't Gelaat met de jaaren inkrimpen, en de ouderdom de rimpels op het Voorhoofd begint te plooien, op het oog vry breed van Voorhoofd worden. In jonge Meisjes en Vrouwen, van middelbaare jaaren, bespeurt men deeze breedte zoo zigtbaar niet, maar derzelver gladheid en hoogheid van Voorhoofd loopt een ieder in 't oog. Ter dier oorzaake ziet men ook, onder de Noord-hollandsche Vrouwen, veel meer, (om de gewoone Tekentermen te gebruiken,) nette Eironde, dan wel bolle Appelronde Tronien. Aangaande derzelver besneedenheid van Neus, Mond en Oogen, alle deeze deelen zyn by uitstek evenredig. De Oogen zyn doorgaans niet kleen noch knipoogig, zoo als men 't noemt; maar van eene gemaatigde grootte, rond, en vol van Oogenleden; het wit der Oogappelen is zeer wit, of meest altoos helder blaauw, en heeft ook wel eens een bruin randje om den Oogstip. De Wenkbraauwen haarer Oogen zyn niet zwaar; en derzelver opslag is zagt en vriendlyk. Men vind hier meer dan elders de oudtyds beschreeven heldere hemelsblaauwe Oogen der oude Hollanders: en veelen deezer Vrouwen zyn mede natuurlyk versierd met de schoonste blinkende | |
[pagina 910]
| |
Ga naar margenoot+goudgeele Hairlokken, den blanken Schoonheden zoo algemeen eigen; zelfs loopen 'er nog al etlyke Roodhairigen onder. De Waterlandsche Vrouwen weeten van hunne voorste Hairlokken, byzonder aan die van de slagen van 't Hoofd, een aanminnig gebruik te maaken; door een aartig net gekruld Lokje, ter wederzyde aan 't Hoofd, los en derteltjes te laaten hangen; 't welk, tot op de blanke Koonen vlyende, eene zonderlinge natuurlyke bevalligheid aan haar netgevormde Tronie verleent. Een Hoofd, op die wyze gekapt, en versierd, heeft, by een schoon Gelaat, zoo veel bekoorlykheden, dat 'er geen ander Vrouwlyk Hulsel, of eenige vreemde zwierige Tooi, by haalen kan: de vooringenomen Vreemdeling staat 'er zelfs over verwonderd, en roemt het als een deftig, eerbaar, en tevens aanvallig Hoofdsieraad. Den Mond hebben zy gemeenlyk niet onmaatig groot, en zeer net gevormd; de Lippen zyn ongemeen glad, en van een gloeiend rood; zelfs meen ik wel te mogen zeggen, dat ze wat gloeiender zyn, dan die van onze hooge Zuid-hollanders; dog het schynt my toe, dat zy, inzonderheid de bejaarde Vrouwen, de Onderlip wel wat laaten hangen. Men ontmoet 'er weinigen, die eene zwaare Onderkin hebben; ze zyn meerendeels, om en aan de Kaaken, rondagtig, en zeer fyn besneeden. Het vel der Wangen heeft alleszins eene zagte poezelheid; en is, zoo ik een Schilders spreek- | |
[pagina 911]
| |
wyze Ga naar margenoot+mag gebruiken, met eene waschagtige doorschynendheid bekleed; waar door de tedere bloedadertjes eenige vermilioenagtige blosjes zagtjes doen doorstraalen. Dit brengt te wege, dat het blanke schoone deezer Vrouwen gepaard gaat, met die bekoorelyke gloeiendheid en blaauwagtigheid, welke men in eene volmaakte blanke vereischt. Dan met dit alles deelen zy in het vry algemeene lot, dat den Vrouwen van een blank gestel niet zelden eigen is: te weeten, dat zy niet heel sterk, maar log en loom, of liever slap van natuur zyn; en dat 'er daar en boven veele wateragtige bleeken onder dezelven gevonden worden. Deeze opmerking, ten aanzien der blanke Vrouwen, word mede door die van Waterland bevestigd. En wyders, hoe volmaakt zy ook van Tronie zyn, haar gestalte en houding evenaart nogtans, in wakkerheid en vlugheid, geenzins aan die onzer Zuid-hollanders; ten zy men zulks zoeke, by eenigen van haare Bouwboerinnen op het Land, welken men hier van moet uitzonderen. Dog dit gemis van gestalte en houding heeft men, naar 't my voorkomt, niet zoo zeer te zoeken in de Natuur zelve; maar men mag het, by veelen dier Vrouwen, welken de Natuur ten deezen opzichte niets geweigerd heeft, grootlyks toeschryven aan derzelver manier van kleeding en gewoonten. De vreeselyke zwaare Rokken, en wonderlyke Keurs- | |
[pagina 912]
| |
lyven, Ga naar margenoot+die veelen, welken de ouderwetsche Kleeding nog eenigermaate aankleeft, draagen, werkt althans zeer veel mede, tot het houden van een loomen sleependen gang, en 't voortbrengen van ronde Ruggen. Veel doet ook hier toe haare gewoonte van het Hoofd, in zwaare digtsluitende Kapers, voor over te buigen. Door deeze en diergelyke verkeerdheden kunnen zelfs dezulken, die zeer volmaakt en welgeschapen van Ledemaaten zyn, aan dezelven zoo bevallig eene beweeging niet geeven; dat haare houding even zoo sterk in 't oog loope, als de uitblinkende schoonheden van haar Gelaat. Het meerendeel deezer Vrouwen is wyders van eene middelmaatige kloekte; dog ze zyn veelal tenger, dun en fyn van Gebeente, en zeer net van Handen, die spigtige Vingers hebben: ook vind men de sterksten welgespierd van Armen; dog dit heeft men voornaamlyk te zoeken by haare Land- of Vee-Boerinnen, die gemeenlyk sterker, en over 't geheel wel wat korter en gedrongener voorkomen. Onder de Waterlandsche Schoonheden, zyn de Meisjes langs de Zaan geenen van de minsten; ze munten byzonder uit in het tengere en blanke; dog behooren ook veelal onder de zwaksten. De natuurlyke gestalte der Zaansche Vrouwen is dus op zig zelve zo volmaakt, als die van eenig ander gedeelte onzes Lands; maar 't is eenigermaate jammer, dat zy dezelve dikwerf zoo zeer benadee- | |
[pagina 913]
| |
len, Ga naar margenoot+door uiterlyke houdingen, die haar door de gewoonte als natuurlyk geworden zyn. Het komt my, en den meest onpartydigen, ten minsten dus voor, dat ze beter voor den dag zouden komen, wanneer zulks geen plaats had, en zy meer agt gaven op eene bevalliger houding. Men kan althans met geen reden goedkeuren, dat eene natuurlyke zeer schoone ed welgeschapen Vrouw zig gewenne, om de vlugge Voeten eerst in Schoenen te beklemmen, en dan nog onder die Schoenen een paar Muilen te draagen; waar door zy, in stede van een vryen natuurtyken tred, een sloffenden en sleependen gang aanneemen. Dit word nog ongevalliger, wanneer zy, gelyk dit by sommigen plaats heeft, schynen niet te kunnen gelooven, dat zy voortgaan; zoo ze het geklikklak der Muilen op de Straat niet hooren. By deezen verveelenden gang hebben zy dan voorts ook nog eene houding, welke niet weinig van die der Zuid-hollanderen verschilt. Zy gaan naamlyk meest allen met het Hoofd een weinig voorover gebukt; en, zonder eenige beweeging der Armen, met gevouwen Handen voor het lyf; de meesten zien, naar 't schynt, slegts voor zig neder, als 't ware met nedergeslaagen Oogen; dog zy weeten egter tevens zeer naauwkeurig kunstig op zyde te loeren. Die zig een defti gen gang aanmaatigen, doen gewoonlyk zulke korte sleepende schreeden, dat een Vreemdeling, die zoodanig eene korttreedende | |
[pagina 914]
| |
Ga naar margenoot+en sleepende Vrouw van verre zag aankomen, ligtlyk zou twyffelen of ze gong dan of ze voortschoof; te meer, doordien haare lange Rokken, welken aan de dragt der deftigen vooral eigen zyn, de Voeten byna gantsch en al bedekken. Zy schynen wyders veelal vry breed en eenigzins rond van Rug, en ingeboogen van Buik en Middel te zyn: dan dit is niet gelegen in haare natuurlyke Gestalte, maar ontstaat uit den vorm der Keurs- of Ryglyven, die zy, zoo ze niet van den allernieuwsten smaak zyn, met voordagt zoo laaten maaken, dat ze zig van vooren hol ingeboogen, en van agter breed, plat en rond vertoonen, naar welk bedwang zy dan ook het Lyf in 't gaan voorover moeten houden. Dan hier omtrent hebben zy in de laatste jaaren al eenige veranderingen beginnen te maaken; met de Keurslyven meer naar de Steedsche wyze te schikken; egter zoo niet, of het oude blyft 'er vry algemeen in doorstraalen. De Waterlandschen zyn dus hier door, en juist niet tot haar voordeel, ten sterkste van alle onze overige Hollandsche Vrouwen te onderscheiden. Dog indien wy haar niet al te streng, maar met een inschikkelyk oog, gelyk ons betaamt, willen aanzien, zullen wy wel dra reden vinden tot eene aanmerkelyke verschooning deezer Vrouwen, van wegens haare zoo sterk in 't oog loopende traage beweeging. De Natuur heeft haar, 't is zeker, alleszins welgeschapen, en zelfs zeer schoone | |
[pagina 915]
| |
Ga naar margenoot+Lichaamen geschonken; dan zy vinden zig intusschen beroofd van de gelegenheid, om haare vrye Ledemaaten aan een vluggen tred te gewennen. Want wie, die de Waterlandsche Dorpen bezogt heeft, kan loochenen, dat 'er inderdaad zeer weinig gelegenheid gevonden word, tot uitgestrekte wandelingen? Daar en boven zyn haare gemeene Gangpaden in de Dorpen, vooral den geheelen Zaankant langs, zoo net en vlak geplaveid, dat ze als op een effen Vloer binnens Huis gaan. Zy hebben des voor geen Wankelpaden, Kuilen, groote Keisteenen, of glipperige Klai te vreezen; en 'er word gevolglyk, voor de beweeging der Voeten, niet meer dan een effen schuivende voortgang vereischt. Het bestendig gaan op zulke wegen maakt eindelyk zoodanigen gang, tot eene algemeene gewoonte. Ook bespeurt men onder de Bouw-, Teel- en Vee-Boerinnen, die in 't Land, de Boomgaarden en Moestuinen, min effen wegen betreeden moeten, hier omstreeks een meerder vluggen gang; 't welk ons toont, hoe 't niet vreemd zy, eene voornaame oorzaak dier loome beweeginge in de gemaklykheid der gangpaden te zoeken. Hier by komt nog, ten opzichte van 't draagen der Muilen, dat medewerkt tot het vertraagen van haaren gang; dat zulks grootlyks toe te schryven is aan haare uitsteekende reinheid. Hier door is 't onder haar eene algemeene gewoonte, om met Muilen onder de Schoenen op de gemeene | |
[pagina 916]
| |
Ga naar margenoot+Straaten te gaan; welke Muilen, of ze ook min of meer bemorscht mogten zyn, (dat egter op de zindelyke Waterlandsche Straaten gemeenlyk niet veel plaats heeft,) uitgetrokken worden, als zy in Huis treeden; wanneer ze dezelven, op een daar toe geschikt Matje of Feiltje, agter de Deur zetten. Men voege eindelyk by dit alles nog eene vqortreffelyke reden, die zeer veel doet tot de traagheid haarer beweeginge. De Waterlandsche Vrouwen zyn naamlyk veelal voorbeeldige Huismoeders, die zeer bestendig in haare Huizen blyven; om het Huishouden gade te slaan, op de Kinderen te passen, en den Mannen te believen; die ze dermaaten weeten in te neemen, dat deezen van hunnen kant ook zeer veel voor haar doen willen; zoo dat zy zig zelfs niet Ga naar margenoot+zelden gewillig toonen, om het Kind op Straat voor de Vrouw te torschen; 't welk daar oudtyds algemeen, en nu nog, onder den gemeenen Man, niet geheel buiten zwang is. Deeze dus meerendeels t'huis zynde Vrouwen hebben weinig aanleiding tot een vluggen gang op Straat: want buiten een enkel Speelreisje, een Kerkgang, of een zeldzaam afgelegen Bezoek, gaan veelen dikwils niet verder van Huis, dan hier of daar in den omtrek van haare Buurt. Indien men 't een en 't ander van 't voorgestelde te samen neemt, zal men gewislyk genoegzaame redenen van verschooning voor de Waterlandsche Vrouwen, ten aan- | |
[pagina 917]
| |
zien Ga naar margenoot+van haaren loomen gang, als zy op Straat verschynen, vinden. Wat nu nog aangaat de kragten van haar natuurlyk gestel, staande haare Dragt, en in 't Kinderbaaren: men telt ze in 't eerste geval niet onder de sterksten; dog houd ze ook in 't laatste niet voor de ongemaklyksten. Geduurende den tyd van haare Dragt zyn ze zeer aan flaauwten en gemelykheid onderworpen: de witte Vloed en de Scheurbuik, welken hier sterker dan elders onder de Landkwaalen te tellen is, veroorzaakt 'er nog al vry dikwils Miskraamen en zwakke Kinderen. Dan in het Baaren zelve zyn ze, zoo ik wel onderrigt ben, en dat ook natuurlyk uit haar Gestel volgt, buiten de gemeene smerten, al vry voorspoedig. De Moeders, als 't maar eenigzins kan geschieden, zoogen zelven haare Kinderen; ze zyn hier doorgaans vry wel voorzien van voedend Zog; en haar Boezem is gemeenlyk ruim en vol: waartoe natuurlyk veel helpt de gemeenste vorm haarer Keurslyven, die eer de Heupen dan den Boezem drukken, en gevolglyk aan de Borsten haaren ruimen natuurlyken wasdom laaten. Volgens het my toegezonden berigt, hebben de Waterlandschen door de ondervinding geleerd, welke nadeelige gevolgen de hooge, platte en den Boezem drukkende Keurslyven hebben; 't welk haar in de laatste jaaren, met een goed gevolg, oplettender gemaakt heeft. De Boezem, min belemmerd, is daar door ook | |
[pagina 918]
| |
Ga naar margenoot+min onderhevig geweest aan verscheiden jammerlyke ongevallen; en men wil, dat de Waterlandsche Vrouwen, buiten dit, uit hoofde van haar natuurlyk gestel, minder gevaar loopen van zweerende Borsten te krygen, dan onze bloedryke hooge Zuid-hollanderen; ze ontstaan 'er althans niet veelvuldig. Ondertusschen is egter haar Kraamleger gemeenlyk zoo voorspoedig niet als dat der laatstgemelden; inzonderheid zyn ze zeer dikwerf aan langduurige Vloeden onderworpen. Men kan zeggen, dat dit al vry algemeen plaats heeft; dog zoo niet, of eenigen der sterkste Vrouwen zyn hier van uit te zonderen; en men ontmoet 'er voor 't overige al mede, gelyk elders, een zeer groot verschil tusschen de eene en de andere Gesteldheid; 't welk wy, in de Verhandeling der Landziekten, vervolgens nader in agt staan te neemen. Ga naar margenoot+Tot dus ver beschouwden wy onze Waterlanders, voornaamlyk in hun uitwendig gestel, met de daar aan verknogte gevolgen; dan dit is zekerlyk het minste; laat ons nu voorts beproeven, hoe ver wy gelukkig kunnen slaagen, in 't naspooren van hunnen inwendigen aart; door 't ontvouwen van hunne Getemperdheid en 't opneemen hunner Gemoedsneigingen. Als men zig daartoe verledigt, ontdekt men terstond, dat 'er, zoo by Mannen als Vrouwen, heerscht, een Phlegmatiek, Melancholiek, Temperament, of, 't geen men noemt, eene wateragtige droefgeestige Ge- | |
[pagina 919]
| |
steldheid; Ga naar margenoot+dat ik egter, met opzicht tot de uitwerkingen op de driften van dit Volk, liever zou noemen, een langzaam, bestendig Temperament. Deeze onze Landzaaten zyn zekerlyk wel wateragtig, ten aanzien van de samenmenging des bloeds en der leevensvogten; en 't is niet te ontkennen, dat eene traager beweeging in derzelver omloop vry geschikt is, om droefgeestigheid te veroorzaaken; dan met dit alles zyn ze nogtans niets minder dan droefgeestig; even zoo min als uitgelaaten driftig en opvliegend. En 't gaat voorzeker in dit opzicht by hen niet door, dat het, Phlegmatike Melancholike gestel altoos droefgeestig is. Veeleer oordeel ik, uit het geen men in dit. Volk gewaar word, dat de dunne Vogten zoo wel eene vlugge geestrykheid aan de Phlegmatiken kunnen mededeelen, als de geestryken dit doen aan de Bloedryken. Onze Waterlanders hebben des, uit hoofde hier van, zeer geregelde middelmaatige driften; zoo dat men ze niet geheel en al loom of droefgeestig, en ook niet uitneemend vlug of vrolyk kunne noemen. Ter oorzaake van deeze bezadigde gesteldheid des Gemoeds, bezitten zy ook een zeer beredeneerd, en bestendig arbeidzaam Vernuft. Dit tseffelyke kenmerk der Waterlanders, of der Noord-hollanders in 't algemeen, straalt zoo duidelyk door in alle hunne bedryven, dat zy daarin gewis voor geenen onzer Landzaaten behoeven te wyken. Waar | |
[pagina 920]
| |
Ga naar margenoot+toch kan men, niet alleen in Holland, maar zelfs in Nederland, ja in geheel Europa, een Gewest aantoonen, welks gelegenheid natuurlyk ongunstiger is voor uitgebreider zaaken, en wiens Inwoonders, zonder een uitwendig gelaat van opgeblaazen hoogheid, of van leevendige voortvaarendheid te vertoonen, zoo wyduitgestrekten handel dryven? Waar is 'er een Volk, in zulk een Gewest woonagtig, onder't welke zoo bloeiend een handel, dusdanig een aanwas van welvaart, zoo bestendig een yver, en zulk een ernstig voorstaan van Koopmanschappen en welvaartkoesterende Weetenschappen, met de schitterendste blyken van een diepzinnig vernuft, gevonden word? Men toone my elders Werktuigkundigen, die hen overtreffen in allerleie Moolenwerk. Men noeme my andere Streeken, daar men, in den omtrek van maar vier of vyf uuren, zestig duizend Rollen Zeildoek in een jaar konde maken; daar een Scheeps-Timmerbaas aannam, in twee- en twintig maanden, twintig groote Zeescheepen te vervaardigen; en een ander, in den tyd van vyf weeken, een Schip, van de Kiel af, voltooid voor de paalen van Amsterdam bragt. Weinig moeite ware het hier over breeder uit te weiden; dan 't is onnoodig; nademaal hunne daaden nog dagelyks spreeken, en getuigenis geeven van hunnen invloed op den Koophandel en de Zeevaart. Daar 't over bekend is, hoe de Waterlanders, vooral zy | |
[pagina 921]
| |
Ga naar margenoot+die den Zaankant bewoonen, te Broek in Waterland, en elders in de voornaamste Dorpen huisvesten, nog steeds te tellen zyn, onder de voornaamste Steunpylaaren der Amsterdamsche Koopbeurzen: vooral daar men op hunnen Vaderlandlievenden yver, als mede op hunne zuinig bestierde en ryk gevulde Beurzen geruster aan kan, dan op de weiffelende inzichten van een vreemden Handel. Men kan, uit dit maar zeer flaauwe schetsje, terwyl men weet, dat 'er, tot het handhaaven van een geregelden Koophandel en eene bloeiende Zeevaart, een uitsteekend Vernuft behoort, genoeg opmaaken, dat wy overvloedige redenen hebben, om de Waterlanders, en vooral de Zaankanters, verre van als onnozel en droefgeestig, in tegendeel als yverig, voorzigtig en vernuftig te beschouwen; waar van ons de verdere overweeging hunner Gemoedsneigingen nog meerder blyken zal geeven. De Heerschende Gemoedsneiging deezer Ingezetenen, eenpaarig met die van alle de overige Noord-hollanders, strekt zig byzonder uit tot het aankweeken van 's Lands gemeene Welvaart, het behouden van onze Burgerlyke vrye Bezittingen, en het vermeerderen van hunnen wettig verkreegen Eigendom. Hier toe benaarstigen zy zig tot het leevendig houden van de Liefde voor 't Vaderland, en de zugt voor de Vryheid. Dit doet hen alles aanwenden om den Land en Veebouw, den Koophan- | |
[pagina 922]
| |
del Ga naar margenoot+en de Zeevaart, met de daar aan verknogte Konsten en Weetenschappen, ten yverigste te bevorderen. En hier aan heeft men toe te schryven hunne bestendige oude rechtaartige Hollandsche Zuinigheid; welke men ten onrechte Gierigheid noemt; Ga naar margenoot+waar omtrent wy onze Hollandsche Natie alvoorens reeds verdeedigd hebben. Genoeg zy 't derhalven nu omtrent onze Waterlanders nog te zeggen, dat ze zoo min karig als kwistagtig zyn: dan de waarde en het nut der Schatten kennende, houden ze het hegt hunner welvaart in handen; dit leid hen tot eene spaarzaame bestiering hunner middelen, en maakt hen omzigtig en wantrouwig voor misleidende Vreemde beloerders hunner Schaaten. Veelligt bragt men dit onder de Waterlanders oudtyds wat verre; dog een ieder, die hunne hedendaagsche leevenswyze recht kent, zal hen over 't algemeen des wegens niet beschuldigen; schoon ze al gewoonlyk spaarzaamer leeven, dan men veelal in Zuid-holland doet; waar omtrent ze zekerlyk niet te laaken zyn. Ook vind men hen, inderdaad ver van karig, wanneer zy weeten, dat eene welberedeneerde Milddaadigheid noodig is. Men ontmoet, uit dien hoofde, in de meeste hunner Dorpen, naar evenredigheid der Inwoonderen, minder Armen, dan ons wel op andere plaatsen voorkomen; en 't zyn meerendeels zulken, die zig zelven door ledigheid tot Armoede gebragt hebben; hoedanige Luibakken hier bovenal | |
[pagina 923]
| |
Ga naar margenoot+in de hoogste veragting zyn. Naarstige Armen lyden 'er geen gebrek: en is een hunner Ingezetenen, door rampen of ongelukken, tot een laagen staat vervallen, nergens vind zoodanig een spoediger liefdaadige Menschen, die hem gulhartig bystaan, ondersteunen, en zelfs somtyds in een vernieuwden staat stellen. In geen Streek van ons Vaderland worden eerlyke gebrekkige Persoonen, die geen arbeid oeffenen kunnen, burgerlyker onderhouden. Een deftig, door tegenspoed, verarmd oud Mensch is, onder de menschlievende Waterlanders, geen voorwerp van smaad of veragting, en word niet gelyk gesteld met een gemeen slag van lui en slegt Volk. Hy ontmoet 'er integendeel eene zoo hartlyke broederlyke liefde en agting, als of hy zig nog in den bloei zyner welvaart bevonde. De aanzienlykste en vermogendste Dorpelingen zelven zullen hem dikwerf zoo vriendlyk bejegenen, zoo gemeenzaam met hem verkeeren, zoo gul in hun Huis en aan hunnen Haard ontvangen, dat een Vreemdeling nooit zoude denken, dat zulk een Mensch uit de ondersteuning van anderen leefde: te minder, daar men een Waterlander zeer zelden zal hooren roemen op zyne milddaadigheden. Te Broek in Waterland, vind men zeer weinig openbaare Armen; en 'er zyn my, door een der aanzienlykste Ingezetenen, die ik op dit stuk vroeg, deftige Huizen aangeweezen, welken bewoond wierden van de zulken, die | |
[pagina 924]
| |
Ga naar margenoot+men door stille giften ondersteunt. Ook heeft men genoegzaame blyken van hunne edelmoedigheid, in 't onbekrompen schenken van ruime belooningen, voor gedaane diensten; 't welk de Amsterdamsche Doctooren, op hunne Waterlandsche Viziten, wel eens ondervinden. Voor 't overige getuigt, alomme in Waterland, een aantal, zoo van Geestlyke, als van gemeene Burgerlyke Gestigten, die, enkel uit de edelmoedige gaaven der Inwoonderen, of verbeterd, of vernieuwd zyn, ten overvloede, hoe zy, daar het te passe komt, geen inhaalige karigheid bezitten: 't welk ook de Landloopers, die zig van de milddaadigheid der Waterlanders zeer wel weeten te bedienen, eenpaarig bevestigen. Raakende hunne Geneigdheid in 't stuk van den Godsdienst; ze zyn al zeer algemeen yverig en beredeneerd Godsdienstig; kleevende die Godsdienstige Leer, welke zy omhelzen, getrouwlyk aan. Ook zyn veelen der vermogendsten hier meer beleezen en geoeffend in de Hoofdstukken van den Godsdienst, dan men dezulken, 't geen te beklaagen is, wel eens in andere Streeken ontmoet: en men vind zoo hier en daar in Waterland, gelyk ook hooger op in Noord-holland, en wel onder de Dorpelingen, by veelen eene weluitgezogte verzameling van Godgeleerde Boeken. Dog de gemeene Arbeider, die 'er ook geen tyd noch gelegenheid toe heeft, breekt zyn Hoofd niet met Godgeleerde verschil- | |
[pagina 925]
| |
len, Ga naar margenoot+en is te vreden, als hy zyn Catechismus kent; waarin ze veelal redelyk wel bedreeven zyn. Men verstaa dit egter zoo niet, als of wy alle de Waterlanders in 't gemeen voor min of meer geoeffend wilden opgeeven. Ver van daar! 'er loopt ook veel Kaf onder dit Koorn. Wy willen 'er alleen mede aanduiden, dat ze zig over 't geheel vry wel bevlytigen om den Godsdienst, dien ze belyden, te verstaan. Hier door zyn ze meerendeels niet zeer vatbaar voor dweeperyen; en, overeenkomstig met hunne natuurlyke zugt voor de Vryheid, byzonder afkeerig van eene gestrenge behandeling der Geestlyken; als waren zy nog steeds gedagtig aan derzelver overheersching, ten dage hunner Voorvaderen, en daar tegen op hunne hoede. Zy draagen hunne Leeraaren de hoogste agting toe, indien dezelven een vriendelyken en gemaatigden omgang, met hunne Christelyke vermaaningen, paaren: dan hunne genegenheid verflaauwt zigtbaar, zoo dra iemand hunner het Geestlyke gezag wat sterk begint te trekken. Wy zouden ons hier over zoo ruim niet durven uitlaaten, by aldien wy des aangaande, door zeer Eerwaardige Predikanten, niet genoegzaam onderrigt waren. Men getuigt ons zoo eenpaarig, hoe de Waterlanders, en meest alle de Noord-hollanders, die in de Dorpen woonen, zeer gezet zyn op een gemeenzaamen dagelykschen omgang met hunne Leeraaren; en dat zy voor | |
[pagina 926]
| |
Ga naar margenoot+zulk eenen, die zig ongedwongen hier naar weet te schikken, de hoogste eerbied hebben; waar door hy dan weerkeerig zeer veel invloeds op het hart en de zeden zyner Gemeente heeft. Mitsgaders hoe zy integendeel ongemeen kregel en onagtzaam zyn, omtrent een Predikant, die zig, door eene sterke zugt ter strenger overheerschinge, veel bemoeit met ontydige en scherpe berispingen, over hunne Burgerlyke en Huishoudelyke zaaken. Deeze byzondere zugt om met hunne Leeraaren, als met hunne Vaders en Broeders, om te gaan, vertoont zig by uitstek, in de plegtige gewoonte, die veele Noord-hollandsche Dorpelingen nog heden behouden; om naamlyk hunne beroepen Predikanten, niet slegts door eene byzondere bezending van den Kerkenraad, maar met een aanzienlyk gedeelte der Gemeente, zoo Mannen en Vrouwen, als Vrysters, Vryers en Kinderen, blymoedig in te haalen; en hem, na zyne inhuldiging, allen groot en klein, zoo gemeenzaam in zyn Huis met vreugde te begroeten, als of zy ter Bruiloft gongen. En een trotsche Geestelyke, hoe beroemd hy ook zy, van wegens zyne Geleerdheid of Gaaven, die zig aan deeze gemeenzaamheid onttrekt, of dezelve slegts met eenige soort van minagting behandelt, is onherstelbaar het hart zyner Leeken kwyt. Zoo vrolyk gaat hier de oprechte zugt voor den Godsdienst met de Burgerlyke beleefdheid, naar 's Lands wyze, gepaard. | |
[pagina 927]
| |
Ga naar margenoot+De pryswaardige welgeschiktheid van gemoed, in dit alles doorstraalende, heeft natuurlyk ook tamelyk wel eene gewenschte uitwerking op de Zeden van dit Volk; waar van hunne gewoone verhandelingen in het dagelyksche bedryf een vry goed getuigenis verleenen; vooral ten opzichte veeler anderszins zeer gemeene en schadelyke driften; als die van Haat, Gramschap, Toorn en Wraakzugt. Naar uitwyzen myner ondervindinge is 'er althans geen Volk onder onze Hollanders, dat zig hier in gemaatigder betoont. Zeldzaam zullen ze in onbedagte Gramschap ontstooken worden, of met schriklyke vloeken en bedreigingen in hevigen Toorn uitvaaren. Ze zyn zekerlyk met alle Menschen aan den invloed dier driften onderworpen; maar hunne aandoenlykheid deswegens brengt hen tot eene soort van zwygende gemelykheid; waar door zy hunne gevoeligheid meer tragten te verbergen, dan ze te doen uitspatten. Gaat men voort met hen te tergen, zy zullen 't nog al eenigen tyd doorstaen; maar eindelyk slaan zy over tot een volvoerenden yver; niet om zig te wreeken; dat is hun juist niet eigen; maar om het voorwerp van hunnen Toorn, zoo veel 't hun mogelyk is, te schuwen, of van zig te verwyderen, en dus alle verdere aanleiding hier toe weg te neemen. Zoo zal een Knegt of een Meid, die zig de gramschap of de veragting des Meesters op den hals gehaald heeft, denzelven niet ligt omzetten, als | |
[pagina 928]
| |
Ga naar margenoot+hem zyn afscheid gegeeven is; en zeer zelden komt zulk een ooit weder in denzelfden dienst. Hun Toorn is dus, mag men zeggen, niet zoo zeer driftig, als wel beredeneerd; en vandaar zyn ze bykans onverzettelyk, wanneer zy eenmaal tot een besluit komen, niet om zig te wreeken, maar om, gedwongen zynde, zorg te draagen voor 't handhaaven hunner goede zaake, zoo als zy 'er over oordeelen. De Waterlanders zyn dus eigentlyk niet wraakgierig in den aart; dog, als ik 't wel zal uitdrukken, zeer forsch in 't afweeren; om den geenen, die hen, hunnes oordeels, onrechtmaatig behandelt, te beteugelen. Als 't 'er op aankomt, houden zy hun stuk dermaate vast, dat zy, in navolging onzer oude egte Landzaaten, nog de voornaamsten zyn, welken ik kenne, die zig niet ligt, door dreigen, door dwang, of door gezag, van hun denkbeeld, dat zy 't recht hebben, laaten afleiden. Zy staan dan onwrikbaar vast op hun stuk; en men mag hen ten dien opzichte standvastig of hoofdig noemen; willende eerder alles verliezen, dan van hun Recht afstaan. Ook zullen ze, wanneer zy zig zwaar beledigd agten, hun recht eerder zoeken door een Pleitgeding, dan door zig in koelen moede te wreeken; en egter zullen ze de pleitgedingen zeer voorzigtig schuwen, waarin zy van sommige Kennemers al vry wat verschillen. Men zou hen uit dien hoofde veelligt haatdraagend agten; dan dit is nogtans hun zwak niet; | |
[pagina 929]
| |
Ga naar margenoot+want niets minder dan haat heeft invloed op hun gemoed. Indien de beledigende Party toeschiet, of als zy maar begrypen, dat de belediging niet opzetlyk gedaan is, heeft al het voorgevallen geen ander gevolg dan eene stilzwygendheid, of eene uitdrukkelyke broederlyke verzoening. Men verdenke hen egter, uit hoofde van die stilzwygendheid en bedaarde inschikkelykheid, niet van vreesagtigheid. Even zoo bedaard en gemaatigd als zy anders voorkomen, zyn zy ook ten opzichte der Vreeze, beschouwd als de oorzaak van ligtvertzaagtheid of slapmoedigheid. 'Er is misschien geen Volk onder onze Natie, dat meer bedugt is voor de gevolgen van gevaarlyke zaaken; dog dat tevens onvertzaagder is, om 'er zig uit te redden, wanneer zy 'er zig in bevinden. En hunne alles overtreffende drift, ter uitvoeringe van gewigtige onderneemingen in de Zeevaart, dat zekerlyk de zaak niet is van bloode vreesagtige gemoederen, spreekt hen van alle verdenking hier omtrent vry. Voor 't overige leeven zy onder elkander tamelyk gerust, zonder vreeze. Op het Land, en vooral hooger op in Noord-holland, slaapen zy, ten minste de gemeene Arbeidslieden, niet zelden met ongeslooten of ongegrendelde Deuren. Het onderlinge goed vertrouwen verbant hier alle Vrees voor ongevallen. De Droefheid schynt meer vat op hun Gemoed te hebben: zy vertoonen althans, gelyk my meermaals ge- | |
[pagina 930]
| |
bleeken Ga naar margenoot+is, voor 't uitwendige, eene al zeer sterke aandoening. Het verlies van eenige Vrienden, Nabestaanden, of Medeburgers, vervult eene geheele Buurt met rouwklagten. Onverwachte gevallen maaken hen ligt verslaagen; en zy geeven zig zelven veel toe in allerleie misbaar en uiterlyke betooningen van droefheid. Dog ze zyn niet te min zeer wel te troosten, als de oorzaak der droefheid wat slyt; dat een eigenaartig gevolg hunner natuurlyke bezadigdheid is. Nademaal zy egter zeer overhellen, om eene zaak, dikwils herdenkende, te overweegen, en in hunne dagelyksche vertellingen geduurig te herhaalen; zoo zyn zy ook zeer vatbaar, voor de herinnering van alles wat hun droefheid of vreugde heeft konnen geeven; waar door ze dan deeze hunne Hartstogten op nieuw gereedlyk gaande maaken: des het niet moeilyk valle, om beide die Gemoeds-driften, zeer kort op elkander, onder hen in beweeging te brengen. Dit geschied te ligter, om dat zy niet minder aandoenlyk zyn voor Vreugde dan voor Droefheid; zelfs vind men veelen hunner buitengemeen gesteld op vrolyke vreugdebedryven; waarin zy zig, naar hunnen trant, vry onbedwongen gedraagen; zelfs in zoo verre dat zy op hunne Bruiloften, Kermissen en diergelyken, al wat losjes van den band gaan. Evenwel zoo niet, of 'er heerscht nog altoos, by de meesten, eene zekere ingetogenheid; waar door zy eerder gul en | |
[pagina 931]
| |
Ga naar margenoot+gemeenzaam vrolyk, dan aanstootelyk dartel schynen. Dit min of meer ingetogene verdwynt zelfs zeldzaam; of de Wyn moet by de Mannen ten minsten eenige verhitting maaken. En hier omtrent had in vroegere dagen eene zeer schandelyke gewoonte maar al te algemeen onder hen plaats. Veelen, en zelfs van de aanzienlyksten, gaven zig over aan 't sterk Wynzuipen; men tragtte daarin boven anderen uit te steeken; lag het 'er op toe, om iemand als te noodzakken tot het overtollig gebruiken van Wyn; en bragt het bykans zoo verre, dat de Dronkenschap niet meer schandelyk gerekend wierd. Dan deeze verkeerdheid, hoe algemeen ook diestyds, is in de laatere dagen steeds afgenomen, en heeft tegenswoordig, zoo men my verzekert, volstrekt geen plaats meer, althans niet by deftige Lieden. Voorts vind men hen, in hunne vrolyke partyen, gelyk meerendeels in alle hunne handelingen, zeer gemeenzaam. Armen en Ryken zyn dikwerf in één gezelschap met elkander; en een Man van vermogen, ja, dieper in Noord-holland, zelfs een Burgemeester of ander aanzienlyk Persoon, viert de Kermisvreugde te gelyk, in ééne Herberg, met zyne minderen en bedienden. En, 't geen nog al byzondere opmerking verdient, de Nagt is, vooral op de Kermissen, de tyd hunner grootste vreugde. De Kermis-Kraamen blyven daarom tot diep in den Nagt open; en de Waterlanders geeven dan den ruimen toom aan | |
[pagina 932]
| |
Ga naar margenoot+hunnen trek, tot Koek, Banket en andere Snoeperyen. Dit schynt den Waterlanders, en vooral hun gemeene Volk, zeer eigen te weezen: ze zyn, over 't geheel, meer dan onze andere Landzaaten, op zoete Snoeperyen gesteld; waar door men 'er ook veelen vind, die 'er zig te sterk aan vergaapen. Wat wyders nu nog hunne Liefdedriften betreft; men houd de Waterlanders gemeenlyk voor zeer koel of onverschillig. En dit denkbeeld heeft ook nog al merkelyken schyn; wanneer men daar over oordeelt, naar derzelver uiterlyke leevendigheid en gebaarden. Dan zy, die 'er gemeenzaam mede verkeeren, beschryven ons dit Volk zoo onverschillig in dit stuk niet, als zy zig voor 't uiterlyke wel vertoonen. De Vreemdeling vergist zig hier in; ter oorzaake dat zy veelal gewoon zyn hunne Gemoedsneiging tot de Liefde te verbergen. Veele Vryeryen geschieden hier zeer omzigtig en geheim; en niet zeldzaam zullen Gelieven, die elkander hartlyk meenen, voor 't oog van 't Gemeen, en nog meer voor dat der Vreemdelingen, afkeerig van elkander schynen. Men vertelt overal in Zuid-holland, als een bewys van de ongevoeligheid der Noord-hollanderen, al vry veel byzonderheden van derzelver Vryeryen. Men heeft het inzonderheid zeer gelaaden op het zoogenoemde Kweesten, 't welk men wil, dat diep in Noord-holland, en byzonder op de Eilanden, plaats zou hebben. De Vryster, zegt | |
[pagina 933]
| |
Ga naar margenoot+men, gaat te bedde leggen; en de Vryer komt in den Voornagt, om haar het grootste gedeelte van den Nagt, zoo niet onder, ten minste op het Dek of Laken te vergezellen; en dus, als ongevoelig voor de drift der Natuure, zyn Liefdebezoek af te leggen. 't Kan zyn, dat 'er voormaals iets van die natuur, onder onze Eilanders, gevonden wierd, toen de goede trouw en de kuischheid bykans allen agterdogt in dit stuk verbande; maar ik ben op goeden grond verzekerd, dat het nooit een algemeen gebruik geweest is in Noord-holland, en dat het heden nergens plaats heeft. De Jeugd vryt hier gemeenlyk genoegzaam op de zelfde wyze, als in Zuid-holland ten platten Lande; alleenlyk met dit onderscheid, dat onze Waterlanders zig meer bepaalen, om den avond en den nagt ter Minnekoutinge af te zonderen. Het geheim, dat ze veelal van hunne Minnehandelingen maaken, heeft wel ligt aanleiding gegeeven tot dit gebruik; en de gewoonte doet het dan, zelfs wanneer 't geen geheim meer is, stand houden. By de bewoonders van den Zaankant heeft daar omtrent iets plaats, dat hun byzonder eigen is. De Jeugd heeft 'er gemeenlyk al vroeg eene onderlinge verkeering, die men Vryery noemt; dog in welke de Liefde als dan weinig of geen deel heeft. Een Jongman vervoegt zig in den laaten avond aan 't huis van een jonge Dogter; komt aan eene geslooten Deur; op zyne beweeging aan dezelve nadert de Dog- | |
[pagina 934]
| |
ter Ga naar margenoot+van 't Huis, en vraagt van binnen wat hy begeere. Hier op volgt eene min of meer geestige kouting tusschen dit jeugdig Paar; en 't slot van dezelve is, zoo 't gesprek van den Jongman eenigzins behaage, of het Meisje op gezelschap gesteld zy, dat hem de Deur geopend en hy ingelaaten worde. Ettelyke paaren, hun oogmerk dus bereikt hebbende, vervoegen zig dan by elkander, en brengen te samen den Nagt in een vrolyk gezelschap door; het gezelschap scheid ten laatste, ieder geleid zyn Meisje aan haare wooning, en gaat vervolgens t'huiswaards. Deeze aanvanglyke Vryery is van geen bepaalende verbindtenis; menig Jongman past dus nu het eene, dat het andere Meisje op; en de Jeugd ziet dit ter wederzyde meer aan als eene vrolyke verkeering, dan als eene Vryery, die een Huwelyk bedoelt. Gewoonlyk egter heeft die verkeering tot een gevolg, dat het eene en 't andere Paar, een byzonder behaagen in elkander scheppende, een gezetter Minnehandel aanvangt, en met 'er tyd om eene Egtverbintenis begint te denken. Van dien tyd af vermindert het gaan in gezelschappen, en de Gelieven zoeken meer de eenzaamheid; brengende te samen den nagt in aangenaame Minnekoutingen door. Dan beginnen ook de Ouders het stuk met meerder opmerkzaamheid te overweegen, en op derzelver goedkeuring wordt eindelyk het Huwelyk geslooten. Men duid het der Jeugd | |
[pagina 935]
| |
Ga naar margenoot+geenszins ten kwaade, dat zy, in de eerst-gemelde verkeering, dikwerf van wederportuur veranderen; maar wanneer de zaak ten laatste ernst begint te worden, wraakt men zeer sterk alle wispeltuurigheid. Men vind Volkeren, by welken het eener jonge huwbaare Dogter ter eere strekt, wanneer zy, in haar 's Vaders huis, door veele Minnaars openbaar bezogt en aangebeden word; zulks is ook in onze Steden, onder de Grooten, al merkelyk in zwang gekomen. Maar by den Burgerstaat, op het Land, en vooral by onze Waterlanders, is 't eene oneer, verscheiden Minnaars op den tuil te houden. Een Waterlandsch Meisje, huwensgezind zynde, en een gewenscht Minnaar hebbende, bepaalt zig getrouwlyk aan dat voorwerp haarer Liefde; en doet haaren goeden naam te kort, wanneer ze zig daar omtrent zeer veranderlyk gedraagt; of toont vermaak te scheppen in een Vryer, gelyk men spotswyze zegt, een blaauwen scheen te laaten loopen. En even zoo verliest een Jongman zyne agting, wanneer hy zyne Vryster balddaadig opschiet. De Vryery der Waterlanders is dus zo ongeregeld en koel niet, als men zig dezelve somtyds wel verbeeld; en schoon hunne Nagtvryeryen den Zuid-hollander wat vreemd mogen voorkomen, de Opvoeding en de heerschende Kuischheid maakt de Ouders desaangaande niet meer bekommerd, dan men in Zuid-holland is, wegens de vryheden, welken | |
[pagina 936]
| |
Ga naar margenoot+aan Gelieven verleend worden: en men ziet dat de verkeerde gevolgen, welken de hartstogt der Liefde overal kan hebben, onder de Waterlanders niet veelvuldiger zyn, dan by anderen, en elkander genoegzaam evenaaren. Wil men onze Waterlanders nog al koel noemen, om dat ze zig maar aan één voorwerp bepaalen, en oprecht beminnen; om dat de Sexe hier geen smaak heeft in ligtvleiende Minnewoorden, en dartele Venustaal; om dat zy niet bekoorelyk wil weezen aan wufte Jonkers; ik laat derzulker denkwyze over, aan 't oordeel van alle braave Lieden. Ik meen ondertusschen recht te hebben, om het hartlyke voortbrengen van welmeenende Minnewoorden, het vrolyke zingen van lieftalige en inneemende Liederen, het bevallige vertellen van zoete Sprookjes, het vuurige schieten van onvervalschte Lonkjes, en 't minzaame geeven van getrouwe Liefdekusjes, te mogen aanmerken, als onloochenbaare blyken van eene weezenlyke gevoeligheid voor de Liefde: en dit zoo zynde, is 't zeker, dat de Waterlanders wel verre van koel en onverschillig zyn; nadien dit alles in hunne Vryeryen ten sterkste doorstraalt. Tot een byzonder getuigen hier van strekt hunne ongemeene drift voor allerlei slag van eerbaare Liedjes en Minnedeuntjes; welken hier, en in geheel Noord-holland, onder de naam van 't Hoornsche Mopsje, en de Gulden Spiegel, om van het Zingende Leeuwrikje of Nagte- | |
[pagina 937]
| |
gaaltje, Ga naar margenoot+en honderd diergelyke Tytels, geen breeder gewag te maaken, menigvuldiger dan elders rond zwerven. Voor 't overige is 't ook onbetwistbaar, dat onze Waterlanders in hunne Liefdedriften zeer bestendig zyn; niet ligt bloot staan voor veranderlyke hartstogten; maar gemeenlyk zeer getrouw blyven aan 't voorwerp, dat zy uitverkooren hebben. Dit toonen ons ten klaarste hunne Huwelyksverbintenissen; die meerendeels ongeschonden bewaard worden; en in welken de Egtgenooten, tot in den hoogen ouderdom toe, zig alleszins bevlytigen, om elkanderen te believen. De Mannen zyn 'er by uitstek inschikkelyk voor hunne Vrouwen; en geeven zig, ten aanzien van het huishoudelyke bewind, geheel aan dezelven Ga naar margenoot+over. By aldien het gezegde van temple, raakende het gezag der Vrouwen in Holland, ergens in onze Gewesten bewaarheid word, zoo is het bovenal by de Waterlanders; nademaal de Mannen hier zeer naauwkeurig agt geeven, op het involgen van den zinnelyken smaak der Vrouwen. Ook weeten de Waterlandsche Vrouwen de gemoedsdriften haarer Mannen zeer wel te ondertasten; zig vervolgens naar den aart van derzelver humeuren te schikken, de Mannen zoodanig te koesteren, en hun zoo veel gemaks aan te brengen; dat deezen zig, zonder dat zy 't merken, door de Vrouwen genoegzaam laaten leiden. Dan dit egter gaat zoo verre | |
[pagina 938]
| |
Ga naar margenoot+niet, dat men ze daarom verwyfd zou mogen noemen; in geenen deele! Zy zyn volkomen Baas, daar ze 't behooren te weezen; naamlyk in hun Beroep, in hunne Burgerlyke zaaken, en in den Koophandel, waar mede zig de Vrouwen niet bemoeien. Ook zwygt de Vrouw gemeenlyk, zoo de Man volstrekt wil, dat zyne begeerte in de eene of andere zaak voldoening erlange. Dit geschied, zelfs in gemelyke humeuren, met zulk eene bescheidenheid, dat 'er zelden, ten zy by eenigen van de slegtste soort, een hamerslag gehoord worde, die ten Buurhuize klinkt. Hunne gemelykheden of huistwisten worden dikwerf zoo dra gesmoord, als zy gebooren zyn; de onderlinge Liefde is veelal de scheidsman, en brengt de verzoening mede, wanneer de twist zoekt door te dringen. De Ouders hebben daar benevens zoo sterk eene Liefde voor hunne Kinderen, dat zy daarin voor geen ander Volk behoeven te wyken. Uit dien hoofde houden zy dezelven ook, zoo lang 't maar mogelyk zy, onder de bescherming hunner Vleugelen; en draagen de uiterste zorg voor eene eerlyke Vaderlandsche Opvoeding der Jeugd, vooral in agt neemende, dat zy grondig onderweezen worden in den Godsdienst en den Koophandel. Veel werks maakende van den Koophandel, leggen zy het ongemeen toe op het leeren Leezen, Schryven en Rekenen; en in gevolge hier van vind men onder hen de bes- | |
[pagina 939]
| |
te Ga naar margenoot+School- en Reken-Meesters. Tot een uitmuntend staal deswegens strekken zekere Maandlyksche Stukjes, die bepaaldlyk over de Rekenkunst gaan; en in welke men de konstigste berekeningen, byzonder ook ten opzichte van den Koophandel, kan vinden; welk Werkje, te Purmerend gedrukt, meestal door Noord-hollandsche Meesters gaande gehouden word. Hier omtrent heerscht 'er onder hen eene soort van doorgaande Liefhebbery. Buiten het ontknoopen van geestige Raadsels, en 't scherpzinnige redeneeren over den Godsdienst en den Koophandel, de twee hoofdonderwerpen hunner gezellige gesprekken, houden zy zig in hunne Gezelschappen, zoo onder de vermogenden, als by die van een minderen rang, niet zelden bezig, met het oplossen van het eene of andere ingewikkeld Rekenstukje, die geestige krul- en schryftrekken met een stuk Kryts wisten te maaken; en onder anderen eenen te Zaandam, die met zeer veel vaardigheid, konstiglyk, lings, rechts, en 't onderste boven, als mede bovenshands onder aan de zoldering, kon schryven. Vermaak scheppende in deeze en soortgelykende kunstenaryen, munten ook veelen hunner voornaamste Kooplieden uit, in een netten Schryf- en juisten Rekentrant. Hunne Kinderen dus in den Handel, en 't geen daar toe betrekkelyk is, opkweekende, verzuimen zy niet om hunne uitmuntende en vernuftige Fabrie- | |
[pagina 940]
| |
ken Ga naar margenoot+ook onder het Nageslacht te doen stand houden. En dit maakt dat elk hunner, om zoo te spreeken, van den geringsten tot den grootsten, in zyn staat en handel zeer bedreeven is; maar zig voorts weinig kreunt aan alles, dat daar buiten om gaat. Ter dier oorzaake zyn de meeste Waterlanders, buiten dit stuk, in vergelyking met de overige Hollanders, eenvoudige Lieden te noemen: en ze komen in hunne gemeene houding ook veelal dus voor, te meer, daar ze gewoonlyk, en althans boven de Zuid-hollanders, een afkeer hebben van dartele en hovaardige pragt. Men kan egter inmiddels, niet tegenstaande die groote uitwendige nederigheid, eene innerlyke gemoedsneiging van hovaardy meermaals onder hen bespeuren; en dit gebrek heerscht hier en daar al vry wat onder de vermogendsten dier Inwoonderen. Veelen derzelven, die 'er hun werk van maaken, om zig uiterlyk gering en nederig te gedraagen, zullen niettemin gaarne de gelegenheid waarneemen, om hun vermogen ten klaarste te doen blyken. Een Man van middelen, by voorbeeld, zal, wanneer hy eene aanzienlyke somme Gelds te betaalen heeft, zig vermaaken, door den ontvanger in een kleen Zomerhuisje te geleiden; en hem, terwyl hy met een effen bruin Rokje gekleed is, en op afgesleeten muiltjes gaat, te vraagen, in welke Geldspecie hy zyne somme gelieft te hebben; dus te kennen geevende dat hy zeer vermogend | |
[pagina 941]
| |
Ga naar margenoot+is. Men verhaalt ons gevallen van die natuur, en ze komen zeer wel overeen met het karakter van dit Volk. In zodanig een gedrag is zekerlyk de hoovaardige neiging van 't hart al zeer zigtbaar; dog met dit alles is het veel verschoonelyker, dan het gedrag der zulken, die in een vergulde Koets rondryden, en den Uitheemschen Koopman in eene Vorstlyke Zaal ontvangen; maar zig tevens genoodzaakt zien, om, door het byéén schraapen van veelerleie Geldspecien, duidelyk genoeg te toonen, dat het schraaltjes by hen omkomt, en het dus al geen Goud is wat 'er blinkt. Ga naar margenoot+Na dit alles mogen wy niet wel in gebreke blyven, om van de uitsteekende zindelykheid der Waterlanderen nog iets te zeggen; nademaal dezelve den Vreemdeling te sterk in 't oog loopt, om haar onopgemerkt voorby te gaan. 'Er heerscht naamlyk by alle de Noord-hollanders, en inzonderheid by de Waterlanders, eene zindelykheid, die hen van de overige Hollanders genoegzaam onderscheiden maakt. Dezelve vertoont zig bykans alomme, maar bovenal by dezulken, die zig vry bestendig houden aan de Zeden hunner Voorouderen. Wy kunnen niet wel nalaaten, van ons hier omtrent zoo bepaaldlyk uit te drukken, dat 'er thans al veelen onder de Waterlanders gevonden worden, die zig hier omtrent wat meer naar de Zeden der Zuid-hollanders beginnen te schikken. Wat dan de in dit stuk nog | |
[pagina 942]
| |
Ga naar margenoot+egte Waterlanders betreft; dezelven bewoonen meestal Houten Huizen, of hebben ten minsten, het geheele Huis door, Houten Vloeren; die, niet minder dan het Huisraad, ten uiterste rein en zindelyk gehouden worden. Men gaat by dezulken bykans nooit door de Voordeur van 't Huis, die gemeenlyk te hoog van drempel is tot een dagelyks gebruik, naar binnen; en 't Voorhuis is by de meesten hunner een der beste Vertrekken, daar zelden iemand in komt, dan by gelegenheid van Huwelyksplegtigheden en Lykstatien; wordende de Bruiden ontvangen, en de Lyken uitgedraagen, door de opgemelde Voordeur; welker ingang, in zoodanige omstandigheden, door eene verhooging op Straat, gemaklyker gemaakt word. Buiten zulke gevallen gaan zy doorgaans, op zyde van het Huis, langs eene bestraaten Steeg, of een met Schelpen bestrooid Pad, of ook wel op zindelyke Planken, naar het Agterhuis, daar ze meest Huishouden. By de Deur van dit Agterhuis, staan gemeenlyk Muilen of Schoenen, die geschikt zyn om in Huis gebruikt te worden; laatende de Huisheer zyne Schoenen of Muilen, waar mede hy op Straat geweest is, veelal by deeze Deur blyven. Aan den Haard hebben zy meerendeels grove witte Linnen Dweiltjes, of ook wel Matjes; op welken de Mannen de Voeten zetten; om de gladgeschuurde en glimmende Plaat voor alle dingen rein te houden. De Vrouwen, die nog recht in | |
[pagina 943]
| |
Ga naar margenoot+den ouden smaak zyn, hebben buitengemeen zeer veel op met zindelyke Bedsteden, die gemeenlyk zeer hoog van den grond zyn, en waar van 'er altoos eene voor sieraad gehouden word. Deeze Pronk-Bestede is versierd met Chitzen, Katoenen, en andere Spreien; op dezelven liggen groote Hoofdkussens, die met breede Kanten bezet, en vooral by de Landlieden, met veelerleie Linten, op eene zeldzaame keurige wyze, gestrikt en gekwikt zyn. Dit geeft voor een Zuid-hollander, wanneer hy zulks voor de eerste maal ontmoet, eene zeer vreemde vertooning. Hy ziet eene hooge Bedstede met kleene Deurtjes; en als dezelven geopend worden, ontdekt hy iets dat ruim zoo wel naar een net opgetooid Altaar, als naar een Bed zweemt. Voorts zijn de Binnekamers meest overal met Houten Beschotten, Kassen, Schapraaien, Spinten, Kasjes en Bontjes, zoo zy 't noemen, betimmerd. By de Landlieden vind men veeltyds alles met eene vlammende, bruine, nooteboomagtige verwe beschilderd; en hier en daar pronken de Deuren der Kassen met Bybelsche Geschiedenissen, Bloemen, Vogeltjes, Scheepjes, Meulentjes en diergelyke sieraaden. Dezulken, die in Steenen Huizen woonen, laaten de Muuren gemeenlyk met witte of gekoleurde verglaasde Steentjes ophaalen. Voorts is alles, in de geheele Huishouding, zoo uitsteekend zindelyk, dat deeze egte Waterlanders hier boven alle onze Land- | |
[pagina 944]
| |
zaaten Ga naar margenoot+uitsteeken; houdende zy zelfs hunne gemeene Straaten zoo rein, als men elders de Huizen vind. Ga naar margenoot+Wat wyders nu nog de Kleeding der Waterlandsche Vrouwen betreft, vooral der zoodanigen, die de egte Waterlandsche Dragt eenigzins behouden, (want ook hier heeft de Mode haaren invloed;) deeze is zeer onderscheiden van die onzer Zuid-hollanderen. Zy munten by dezelven ten sterksten uyt, niet alleen door haare gladde Kapsels en styve Keurslyven, hier boven omschreeven; maar ook door haare Jakken, Rokken en verderen Tooi. De Jakken die zy draagen, en welken zy BorstjesofBortjesnoemen, staan glad en plat over 't Keurslyf gespannen, en hangen met weinig plooien, in de gedaante van een lange, gladde, ronde slip, tot byna op de helft van den Bovenrok. Het Gemeen heeft ze meestal van zwarte of bruine Saai, Grein, of Bombazyn; maar de vermogenden draagen ze van gekoleurde Zyde, of Gros du Tours, Taf, of dergelyke Stoffen, en hebben ze doorgaans wat korter van slippen. Onder deeze Jakken hangt een last van Rokken, welker dragt den Noord-hollanderen alleen eigen is. Zy draagen naamlyk, behalven een aantal van Wollen en Linnen Onderrokken, over dezelven een zeer zwaaren gemeenlyk Wollen geplooiden Bovenrok; dewelke overlangs, naar beneden, met eene menigte van ruime overeenliggende Plooien, nederhangt; en uit | |
[pagina 945]
| |
Ga naar margenoot+zoo veel stofs bestaat, dat 'er eene Zuid-hollandsche Vrouw wel twee Rokken van kunne maaken. Deeze Rokkendragt geeft haar eene geweldige zwaarte en drukking op de Heupen; en dit, inzonderheid van den Bovenrok, werkt alleszins mede, om deeze Vrouwen in eene styve uiterlyke gestalte te doen voorkomen: te meer, daar ze 'er niet weinig op gesteld zyn, om deeze Plooien van dien Bovenrok, of van haar Wagt, gelyk zy denzelven heeten, zeer styf, effen en net te houden. Men begint er egter tegenwoordig die menigte en zwaarte van Plooien al merkelyk te verminderen; mitsgaders de Bovenrokken van eene ligter stoffe te maaken; volgende veelal half de Noord- en half de Zuid-hollandsche Mode. Voorts zyn 'er ook zeer veelen, die deeze Rokken draagen over eene byzondere soort van Hoepelrokken, welken, schuins en rond afloopende, eene nog meerdere styfheid aan haare gestalte geeven. Zy pronken meest allen met zeer fyne Linnen Schortjes; byzonder met Oost-Indisch of Haarlemmer keurig gestreept: en by de Landlieden of Bouwboerinnen, mitsgaders by de Schippers Vrouwen, is het bont en blaauw in eene algmeene atging. Ook draagen dezulken, volgens haare zindelykheid, tot eene dagelyksche dragt, vooral wanneer zy arbeiden, niet zelden blaauwe en bonte Overmouwen; die zy over de Armen en over de Jaksmouwen | |
[pagina 946]
| |
Ga naar margenoot+heen stroopen. Buiten dit behooren, onder de algemeenste, haar byzonder eigen en by haare oorspronglyke Dragten, de Kapers of Kappen, die zy op 't Hoofd zetten. Dezelven zyn veelal van Saai, Sergie of Zyde; met Grein of Zyde gevoerd; men spant de hier toe geschikte Stoffe over een breeden Boog van styf Bordpapier, dat het Hoofddeksel uitmaakt, en zy hangen verder met de slippen voor over de Schouders op de Borst, en van agteren met een breeden Klep, tot ruim halverwege den Rug. Men wil dat de Waterlanders deeze Kappen, overbekend by den naam van Noordhollandsche Kapers, wel inzonderheid draagen, om haare blankheid te bewaaren; nadien zy 'er zig van bedienen, niet alleen des Winters, in de Koude, maar ook in den Zomer, wanneer die dragt natuurlyk lastig moet zyn. Weinig of geen smaak hebbende in de Zuid-hollandsche Stroo-hoeden, draagen zy deeze Kapers zelfs, terwyl ze haaren arbeid op het Land verrigten; en het komt eener Zuid-hollandsche Bouw-Boerinne zeer vreemd voor, als zy in Waterland, en voorts in geheel Noord-holland, de Boerinnen met eene ruime Kaper op het Melkblok ziet zitten: en misschien zou zy zig nog meer verwonderen, als zy die zindelyke Noord-hollandschen, in de Schaapenstallen, met eene groote ruime Broek, over haare Rokken heen, het Vee zag hanteeren: dan 's Lands wyze, 's Lands eer. | |
[pagina 947]
| |
Ga naar margenoot+En dus is ’t ook met de overige verkiezingen onzer Waterlanders, in onderscheidinge van onze Zuid-hollandsche Landlieden. De laatstgemelden, by voorbeeld, besteeken haare gladde Kappen met eene enkele Hairnaald, en eene smalle Gouden of Zilveren Took: maar de Noord-hollanders zyn zeer gesteld op een breed Gouden of Zilveren zoo genoemd Hoofdyzer; en draagen, ten minste de vermogenden, twee Hairnaalden; ook hebben ze niet weinig op met een aartig Krullokje, dat ze aan de zyden van 't Hoofd geestig uit haar Kapsel laaten zwieren. De Zuid-hollanders gebruiken verder haare gladde Kappen meestal by Hoogtyden, of andere plegtige gelegenheden, en dekken zig des werkendaags gemeenlyk met eene Mopmuts: daar en tegen ziet men de puntige Noord-hollandsche Vrouwen, bykans altoos, en zelfs van Kindsbeen af, in haare gladde Kappen gehuld. Hier uit volgt natuurlyk, dat 'er zich by veelen deezer Vrouwen, op die plaats, daar de Hairnaald het meest op het Voorhoofd drukt, een zekere Moet vertoont; welke door de langheid van tyd, ook in 't Gebeente kennelyk word; dat, zoo ik meen wel opgemerkt te hebben, in eenige Vrouwen-Bekkeneelen, even boven den slaap van ’t Hoofd, duidelyk te ontdekken is. Voor 't overige zyn de Kapsels deezer Vrouwen, naar de Streeken, in welken zy woonen, zoo zeer verschillende, dat wy 'er ons, zonder lastig te | |
[pagina 948]
| |
Ga naar margenoot+worden, niet mede kunnen ophouden; waarom wy, hier van afziende, den Leezer op Plaat VI, Fig. 10, nog maar alleen, tot een voorbeeld, onder 't oog brengen, de Afbeelding eener deftige Zaandammer Vrouwe; en voorts dit stuk van de Vrouwen-Kleeding besluiten zullen, met eene korte melding van den byzondersten opschik, daar zy 't meest mede op hebben. Hier onder behoort vooral hun Halssieraad, dat gemeenlyk uit schoone Koraalen bestaat; dog de voornaamsten draagen veelal eene soort van zwaare Gouden Ketenen; en zyn daar omtrent, in deeze Eeuw, tot eenen haar bykans alleen eigen smaak overgeslagen. Zy laaten naamlyk Halsketenen maaken van groote Gouden Doppen, of zoogenoemde Booten, welken aan elkanderen gehegt zyn, en waar van ieder een Kornalyn of ander Glasagtig Gesteente omvat. De Sluitdop, welke de twee einden deezer Keten vereenigt, pronkt doorgaans met een konstig Miniatuurstukje, verbeeldende zeilende of voor stroom liggende Scheepjes, ook wel het eene of andere Landschapje, of iets 't geen betrekking tot het beroep van 't Huisgezin heeft. Deeze Keten hangt dan op haare digt toegespelde fyne Halsdoeken; zynde zy, in het toedekken van den Boezem, zeer algemeen by uitstek eerbaar en deftig. De Borst is wyders veelal versierd met een afsteekend Lint, aan 't welke een Gouden of Diamanten Gesp gehegt is. Voorts ziet men aan de Armen geen | |
[pagina 949]
| |
Ga naar margenoot+zoo zeer lange dweilende Lobben, maar eene korter soort, die met een fyn kostlyk Kantje van den Elleboog afhangt; en de Armen zelven zyn gedekt met Fluweelen of Zyden Handmofjes, die met Gouden of Diamanten Knoopjes geslooten, en verder door Brazeletten, met dergelyke Gespjes, aan den Arm gehouden worden. Ook is het draagen van Zilveren Tuigjes, benevens een Zilveren Beugeltas, hier nog by veelen in zwang; dog men schikt zig in 't een en 't ander van deezen, en allen verderen opschik, allengskens meerder naar de Zuid-hollandsche Mode; vooral langs den Zaankant. Belangende het gewaad der Mannen, om Ga naar margenoot+ook hier van met een kort woord gewag te maaken; men bespeurt in 't zelve een kennelyk onderscheid, tusschen dezulken, die den Koophandel of de Fabrieken beoeffenen, en tusschen die van den gemeenen Burgerstaat. De eerstgenoemden, die men veelvuldig den geheelen Zaankant langs, te Broek in Waterland, en meer binnenwaards gelegen Dorpen, vind, zyn thans veelal min of meer in den Burgerlyken Steedschen trant gekleed, met langgepande Rokken. Over 't geheel egter is deeze hunne Kleeding niet zeer geschikt naar de nieuwste Mode; maar valt ten grooten deele nog in den smaak, welke in het midden deezer Eeuwe, onder onze Stedelingen, heerschte. Dan gelyk de nieuwe Mode van Manskleederen heden aan zeer verschillende smaaken, naar ieders verkiezing, | |
[pagina 950]
| |
Ga naar margenoot+onderworpen is, zoo sluipen 'er ook by de Waterlanders ongevoelig verscheiden veranderingen in: waar door hunne tegenwoordige dragt veelal bestaat, uit eene vermenging van de oude Waterlandsche Kleeding, met den Kleedertrant der Stedelingen, zoo ver dezelve niet naar den nieuwsten smaak is. De bejaarde Lieden houden zig meerendeels nog al aan het oude stemmige, draagende eene nette en deftige Kleeding. Maar veelen hunner jonge Gasten, dien eene leevendiger en zwieriger Kleedingswyze beter behaagt, volgen de nieuwer Mode der Stedelingen eenigzins van verre na. Nogtans valt de zwier van allerleie gekoleurde en gebloemde Kamizoolen niet zeer in hunnen smaak: het meerendeel draagt nog zwarte Onderkleederen, en veelal Lakensche, Greinen of Damasten Kamizoolen. Egter ziet men 'er ook al etlyken onder de Jeugd, die zig van veelerleie gekoleurde, gewaterde en dergelyke Onderkleederen bedienen. De zwierigsten onder hen schynen wel inzonderheid vry algemeen veel op te hebben, met het draagen van zwarte zyden Stroppen of Dassen, en soortgelyken opschik; die men onder den Burgerstaat als min deftig aanziet; waar door ze dan te meer uitsteeken by hunne deftige Landzaaten, die gemeenlyk zeer fyne witte Dassen om den Hals hebben; waar onder 'er ook nog veelen gevonden worden, welken, naar de ouderwetsche Mode, met Gouden Knoo- | |
[pagina 951]
| |
pen Ga naar margenoot+in 't Hemdsboordsel pronken. Daar benevens vertoont 'er zig ook nu en dan een over 't geheel recht ouderwetsche Waterlander, gekleed in een bruinen of zwarten Lakenschen Boeren-Rok, met eene ruime Broek en Koussen van dezelfde koleur; omtrent in dien smaak als de Afbeelding op Plaat IV, en byzonder op Plaat VI, Fig. 9. 't Gebeurt dikwerf, dat men zulk een eerwaardigen Gryzaard ziet gaan nevens zyn Zoon, opgeschikt met een nieuwmodischen hedendaagschen Rok, een gesneeden Paruikje, en een net opgetoomd Hoedje; dat ons het aanmerkelyke onderscheid der oude en nieuwe maniere, van zig in Waterland te kleeden, ten klaarste voor oogen stelt. Wyders is de dragt der Mannen van den gemeenen Burgerstaat hier nog al doorgaande Boersch, dog egter zoo niet, of ze schikt zig van tyd tot tyd meerder naar den Steedschen zwier. Dan by de Landlieden, en vooral onder de zulken, die aan de Dyken woonen, als mede by de Schippersgasten, heerscht 'er eene Kleederdragt, welke zeer na komt, aan die van onze Strandbewoonders; en voorts overeenkomstig is, met die der overige Noord-hollanders, of liever der eigentlyke West-Vriezen; waar mede zy natuurlyk zeer verwant zyn. Dit blykt, buiten de bewyzen, die onsGa naar margenoot+ hunne Gestalte, mitsgaders hunne Eigenschappen verleenen, ten vollen uyt den Tongval en de Spraak der Inwoonderen van het eene en andere Gewest, als die zeer | |
[pagina 952]
| |
Ga naar margenoot+veel overeenkomst met elkanderen heeft. Zy hebben gezamentlyk eene heldere, niet zeer doordringende, maar buigende stemme; zynde dezelve eerder scherp en eensklinkend, dan zwaar en mompelend. Zy byten sommige uitdrukkingen zeer kort af, en spreeken de Klinkletter e gemeenlyk gantsch sleepende uit. Ook schynt dezelve by hen eene geliefe Letter, waar tegen zy de a en de u niet zeer beminnen. Over 't geheel hebben zy in hunne manier van spreeken al vry wat overeenkomst met de Vriezen; van waar zo ook verscheiden Lettergreepen en Woorden volstrekt naar derzelver Tongval buigen. Het Zuid-hollandsche ons by voorbeeld, is hier algemeen naar het Vriesche uus, in uis verkeer: dus zeggen zy voor onze Krelis, uize Krelis; waarin ook de benaaming van Krelis voor Kornelis, of het verkorte Zuid-hollandsche Knelis, tot een blyk verstrekt van hunnen inkortende smaak. Ter dier oorzaake zeggen ze ook hy het, voor hy heeft; Zelschip of Zelschop voor Gezelschap, met meer dergelyken; welken, naar alle vermoeden, ontstaan zyn, uit de algemeene vermenging der Waterlanders, met de West-Vriezen, en door deezen ook met de eigentlyke Vriezen. De aart hunner Taale levert daar van overvloedige bewyzen uit; dan overmits buiten onze taak zouden gaan, zullen wy ons daar mede niet verder ophouden; en liever op de voor- | |
[pagina 953]
| |
gestelde Ga naar margenoot+beschouwing der Waterlanders, nog die van de West-vriezen, of gemeenlyk genoemde Noord-hollanders, laaten volgen. Overeenkomstig met ons Ontwerp, gelykGa naar margenoot+ wy reeds ten opzichte der Waterlanders gezegd hebben, meer agt geevende op de natuurlyke vermenging en 't verschil onzer Landzaaten, dan wel op de gebruikelyke verdeeling onzer Gewesten, maaken wy geen zwaarigheid om de overige Inwoonders van het Noorder-Kwartier, in onderscheid van de voorgestelde Waterlanders, onder den algemeenen naam van Noord-hollanders te betrekken; en dus, uit de opgenoemde Waterlandsche Streeken, over te stappen, in de Purmer, de Wormer, de Beemster, en de daar aan verbonden Landen. In 't algemeen heeft men omtrent deeze Inwoonders van Noord-holland aan te merken, dat ze meest allen van den zelfden aart zyn; in zoo verre dat men, zonder eene zeer naauwkeurige opmerkzaamheid, genoegzaam geen verschil van belang bespeure. Men vindt zig, als men de Waterlanders verlaat, geheel Noord-holland door, tot in het uiterste einde, (met uitzondering egter van de Bewoonders der Eilanders,) ten platten Lande, alomme onder een gelykslagtig Volk. Egter is 't zoo niet, of men bespeurt, wanneer men onderscheidenlyk agt geeft op de Bewoonders van verschillende Streeken, en hen onderling vergelykt, een byna ongevoeligen overgang, die ons eindelyk nog al | |
[pagina 954]
| |
Ga naar margenoot+eene merkelyke verscheidenheid van aart ontdekt. Dit word men bovenal gewaar tusschen die geenen, welke aan den Zuider-Zeekant, den geheelen Dyk langs, woonen; en tusschen die geenen, welken zig aan den hoogen Zandigen Noord-Zeekant, of in het midden des Lands onthouden. Het een en 't ander zal ons een verdere oplettende beschouwing genoegzaam doen bemerken. Ga naar margenoot+Natuurlykst maaken wy in deezen een aanvang met de binnenlandsche Noord-hollanders, of dezulken, die 't laagste gedeelte van dit Gewest bewoonen, en de meeste overeenkomst hebben met de zoo even gemelde Waterlanders. Hier onder hebben wy, overeenkomstig met het bovengezegde, alle dezulken, die tusschen de Steden, Monnikendam, Purmerende, en Edam, of daaromstreeks, mitsgaders verder tot beneden Alkmaar en Hoorn woonagtig zyn. Dog van deeze onze Landsgenooten hebben wy, aangaande hunne natuurlyke gestalte, en verder uiterlyke gedaante, niet veel byzonders te melden, buiten het geene reeds van de Waterlanders gezegd is. Over 't geheel zyn ze egter wat vaste van Spiergestel; en nog wel allersterkst die Inwoonders, welke zig naar den kant van Alkmaar uitbreiden. Hier tog vind men het Landvolk meestal van een forscher Gestalte; de Mannen zyn breed van Vuisten en Schouders; sterk van Gebeente; middelmaatig van Lengte, en vry stoer van | |
[pagina 955]
| |
Ga naar margenoot+Aanzien. De Vrouwen zyn voorts veelal spigtig; dog niettemin vleeschig van Spieren. Die in de omliggende Streeken van Purmerend en de Purmer woonen, zyn, meen ik 't wel te hebben, voor 't grootste gedeelte wat aan de korte gestalte; schoon 'er ook eenige anderen gevonden worden. Meerendeels hebben alle deezen, zoo in de koleur van 't bruine Hoofdhair, als in die der blaauwe Oogen, onderling iets gemeens; en de Vrouwen vallen veelal in het blonde en blanke. Die zig aan de Zeedykkant onthouden, zyn doorgaans, schoon ze al veel zorg draagen, om den invloed der lugt te beletten, wat sproetig van vel: men vind ze ook gemeenlyk geluwer, dog tevens sterker, dan de anderen. En de Mannen zyn, zoo door de Zeelugt, als door het bevaaren en bevisschen der Zuider-zee, al vry bruinagtig van vel. In 't stuk van Geneigdheden doet 'er zig meer verschils op tusschen de Noord-hollanders en de Waterlanders. Daar deezen, als gezegd is, niet zeer driftig, noch eigentlyk gesproken, uiterlyk woelig van natuur zyn, ontdekt men integendeel by die van de Beemster, de Purmer, en de Schermer, veelal een zeer voortvaarenden en gantsch woeligen aart. Men vind in hunne Gezelschappen, en byzonder op hunne Kermissen, een losser en wilder leevensmanier; in hunne handelingen eene meer driftige en verhaastende uitvoering; mitsgaders in alle hunne dagelyksche bedryven, | |
[pagina 956]
| |
Ga naar margenoot+eene vryer en veranderlyker werking van hunne Hartstogten, waarin zy zig somwylen al vry wat den lossen teugel vieren. Tot een byzonder bewys van deezen hunnen woelender aart, strekt hunne zoo sterk doorstraalende geneigdheid, tot het behandelen van Paarden, en het beoeffenen van de Harddraavery; dat ze zig tot om en boven Hoorn, dog vooral ook onder de Enkhuizers, uitstrekt; en waarin ze wel gezegd mogen worden boven alle onze Landzaaten uit te munten. Deeze Liefhebbery, hoe zeer ze ook berispt moge worden, door zulken, die 't oog gevestigd houden, op de wilde leevenswyze veeler Paardenhouders, op de niet zelden noodelooze verteering, en het onmaatige wynzuipen, dat 'er dikwils mede gepaard gaat; komt ons egter, terwyl wy de opgenoemde misbruiken ten hoogsten wraaken, op zig zelve zoo laakbaar niet voor. Het kunstige en welbestierde Paardryden is eene recht Manlyke oeffening; en beantwoord volkomen aan de neiging van onzen ouden Landaart; zynde onze vroege Voorvaders, van de alleroudste tyden af, altoos voor de beste Ruiters bekend geweest. Ook zyn de Paarden van natuure, boven alle andere Dieren, zeer geschikt, om den stouten en fieren Mannen ten dienste te staan, en hun tot eene vermaaklyke uitspanning te vertrekken. En men ziet alomme dat de aart van alle wakkere Jongelingen zeer greetig overhelt tot het beryden van een moedig | |
[pagina 957]
| |
Ga naar margenoot+Ros; wanneer men nagaat hoe zy eene algemeene drift voor de Paarden hebben, en in hunne kindsche jaaren, met het uiterste genoegen, Paardetje speelen. Maar buiten dit alles hangt deeze Manlyke Geneigdheid ook grootlyks af, van de gelegenheid des Lands, en de geschiktheid der Rywegen; waar door de Inwoonders hier toe, op de eene plaats nog sterker dan op de andere, geduurig aangespoord worden. 't Is dus zeer eigen, dat de Noord-hollanders deezer Streeken, meer dan anderen, hier toe overhellen; ter oorzaake van de aangenaame, vlakke, en breede Rywegen, die zy, in en rondsom de Beemster, de Purmer, en de Schermer, des Zomers met vermaak kunnen gebruiken; als daartoe by uitstek wel geschikt. Daarenboven bezitten zy hier omstreeks zeer grazige en vette Weiden, waar op zy de schoonste en vlugste Paarden voeden; des alles, om zoo te spreeken, medewerke, om die Liefhebbery alhier aan te kweeken. Dus verschillen zy in deeze hunne Geneigdheid zeer veel van de Waterlanders; die, naar de waterryke gesteldheid van hun Land opgevoed, meerder geneigd zyn, om de Stroomen en Meeren, onder 't geblaas van eene frissche kouw, in eene welbezeilde Schuit, te doorklieven. De Landeryen deezer Streeken zyn voorts ook uitneemend goed tot den Vee- en Landbouw; waar mede veele Ingezetenen zig insgelyks geneeren. En uit kragt hier van komen ze, zoo ten aanzien der gestal- | |
[pagina 958]
| |
te, Ga naar margenoot+als der Lichaamsbeweegingen mede natuurlyk eenigermaate vlugger voor, dan de Waterlanders. Hunne Kleeding valt ook na genoeg in den smaak van deeze hunne nabuurige Landlieden; alleenlyk ziet men 'er wat meer Boerscher pragt in doorstraalen, en verder eenige weinige veranderingen, die der moeite niet waardig zyn om gemeld te worden. De vermogendsten deezer Noord-hollanders egter, byzonder die der Steden, kleeden zig veelal min of meer naar den Zuid-hollandschen trant; dog de middelmaatige Burgerstaat komt, in 't stuk van kleeding, meerendeels met de Landlieden overeen; en dus ziet men den Burgerstaat, in de Steden Edam, Purmerend en Monnikkendam, veelal gekleed, gelyk de deftigste Inwoonders van de Purmer en de Beemster. 'Er heerscht wyders by deeze onze Landsgenooten in 't algemeen eene openhartige rondheid van omgang; men ontdekt 'er bykans geen agterhoudende geveinsdheid, in hunnen handel noch wandel. Egter hebben zy met dit alles een zekeren afkeer van Vreemdelingen; en behandelen de hooge Zuid-hollanders met eene soort van omzigtigheid, zoo dra hunne Spraak maar eenigzins zwaar op den Hoogduitschen klank slaat; niettegenstaande zy 'er genoeg aan gewoon zyn, dewyl zeer veele West-falinger Arbeiders gestadig onder hen verkeeren. Dan deezen moeten, gelyk veelal elders, den smaadnaam van Poep draagen; dien zy al vry gemeenzaam overbren- | |
[pagina 959]
| |
gen, Ga naar margenoot+op al wat geen Noord-hollander is. Wy hebben verder geen byzondere berigten van de Inwoonderen deezer Streeke erlangd; en keeren ons derhalven voorts tot onze Landzaaten, die het hoogere gedeelte van Noord-holland bewoonen; van welken wy meer uit eigen ondervinding kunnen spreeken. Ga naar margenoot+In dit gedeelte van Noord-holland ontmoeten wy de eigentlyke West-Vriezen; die, schoon ongevoelig met de laatstgemelde Noord-hollanders en Waterlanders vermengd, hier nogtans ten kragtigste de doorslaande blyken van hunnen ouden Volksaart vertoonen. Zonder ons bepaaldlyk op te houden met eenige byzondere Streeken van dit Gewest, bedoelen wy onder deeze benaaming, in 't algemeen, die geenen onzer Landzaaten, welken hunne woonplaats hebben boven Alkmaar, en vooral aan de Hoornsche zyde, tot om Enkhuizen, en voorby Medenblik; als mede die voorts in den kring van den Wieringer Waard en in de Zyp gevonden worden: Ga naar margenoot+met uitsluiting van die der Zeedorpen, van welken wy reeds gewag gemaakt hebben, toen wy onze Strandlieden bezogten. Ga naar margenoot+Wat de Gestalte deezer West-Vriezen betreft; de Mannen zyn doorgaans van eene middelmaatige kloekte; dog rustig van Ledemaaten; meer gedrongen dan spigtig; boutig en vast van Spieren; welgezet van Middel en Heupen; niet lomp van Voeten; meer rondagtig net, dan lang | |
[pagina 960]
| |
Ga naar margenoot+en plat van gedaante; ook hebben ze meestal eene vry gezonde koleur; alleen zyn die, welken zig aan de Zuider-zee onthouden, wat geluwer, of liever geelagtig van Huid. De algemeene Volksaart blykt hier zeer sterk in de Hairlokken, die by meest allen ligt bruin zyn; ook hebben hunne Oogappels gemeenlyk een helderen, of ook wel een donkerblaauwen glans. Men vind 'er veelen met fraaie gekrulde Lokken, en ook met gekroesd Hair; mitsgaders nog al etlyke eerwaardige Gryzaards, met schoonblinkend wit Hair. Hunnen Tronien schynt het langwerpige rond eigen te zyn; en veelen hebben den Neus van onderen vry dikjes. De Oogen zyn meerendeels groot, helder uitpuilende, en met zwaare Oogleden voorzien. Hier by komen dan nog zwaare Wenkbraauwen, en een breed en stoer Voorhoofd; dat hun over 't geheel een Manlyk opslag verleent: ook vertoonen zy zig ongemeen ernstig; en men zal 'er, onder de bejaarde en bezadigde Mannen, zelden een aantreffen, dien niet een trek van ernsthaftigheid en van een zeker ontzag uit de Oogen straak. Men bespeurt daar benevens in hunnen gang eene zekere wakkerheid: zy treeden recht op met het Hoofd in de Lugt; dog, op de manier onzer Strandelingen, eenigzins zwaaiagtig; ook steeken zy de Elleboogen wel wat uit, dewyl ze veelal met de Hand in de Zyzakken gaan. Ongemeen handig en nyver zyn zy in den Landbouw, dog vooral | |
[pagina 961]
| |
Ga naar margenoot+in de Zeevaart; en men vind onder hen, die zig daar mede geneeren, veelsterke vierkante Kaerels, kort en gedrongen van gestalte. De Vrouwen, uitgenomen die van de Zyp, zyn hier gemeenlyk zoo spigtig niet als in Waterland; ook bespeurt men klaar genoeg, dat ze niet zoo tenger, maar veel vaster en bloedryker zyn. Men vind haar meestal welbesneeden van Tronie; en schoon ze naar den blanken kant overhellen, schynen zy nogtans veel eer blonder te weezen, ten minsten onder het Landvolk. Gelyk onze Landlieden bykans overal, door het oefenen van een geregelden arbeid, het gebruiken van vaste en gezonde Spyzen, en het leiden van eene geschikte leevensmanier, als een natuurlyk gevolg, vaste en sterke Lichaamen, bekomen; zoo verkrygen ook hier door deeze West-Vriezen, by haare natuurlyke uitmuntende schoonheid van een blank en blond vel, de welgemaaktste gestalte van een recht gezond Lichaam. De meeste West-Vriesche Vrouwen hebben des sluksche talien; en haare jonge Dogters zyn de volmaaktste Deerns; ook getuigt men dat zy gemeenlyk al vroeg Vrysters worden. Alles nagaande, mag ik, naar 't my voorkomt, zonder de overige Noord-hollandschen te kort te doen, wel zeggen, dat de West-Vriesche Vrouwen het, in wakkerheid en frischheid van Gestel, van alle de anderen winnen. Hierin word ik ten vollen bevestigd, door verscheiden zoo | |
[pagina 962]
| |
Ga naar margenoot+mondlyke als schriftlyke berigten, die my eenpaarig melden, dat zy, in 't stuk der Voortteelinge en van 't Kinderbaaren, op verre na de zwaksten niet zyn. Zy staan bekend voor zeer vrugtbaar; en men hoort, ten zy by buitengewoone gevallen, niet dikwils onder haar van Vrouwen, die in de Kraam sterven. Ze zyn gewoonlyk voorspoedig in 't Kraambedde; zoogen bykans allen zelfs; en bereiken veelal, na dat de vermogens ter voortteelinge eindigen, een gezonden en vasten ouderdom. Alle deeze byzonderheden zyn zekerlyk gewisse tekens van een sterk, of, zoo ik 't eens dus mag uitdrukken, van een lenig Gestel. En inderdaad, die eene gezonde West-Vriesche Boerin eens oplettend beschouwt, kan niet ontveinzen, dat hy, by eene bekoorelyke schoonheid, een welgevormd Lichaam ziet, vooral als men zulk eene Vrouw in de kragt haares leevens, tusschen de twintig en dertig jaaren, ontmoet. Het geen wy tot dus ver van de West-Vriesche Vrouwen, ten platten Lande, gezegd hebben, kan men egter zoo algemeen niet overbrengen op de Vrouwen in de Steden. Deezen liggen vry sterk onder de beschuldiging van slaaperig en vadzig te zyn; uit welken hoofde zy dan ook zoo fluks niet bevonden worden. Men moet egter, ten aanzien van 't stuk der schoonheid, zeggen, dat 'er ook veele schoone Vrouwen onder dezelven te vinden zyn. Maar jammer is 't dat zy, eene schoone | |
[pagina 963]
| |
Ga naar margenoot+Gestalte, eene welbesneeden en blanke Tronie bezittende, zoo zeer deelen in het algemeene gebrek der blanke Schoonheden; naamlyk dat van Sproeten of geele stipjes op het Aangezicht te hebben. Dit gebrek is hier, en by de Blanken in geheel Noord-holland, zoo algemeen, dat men zelden eene blanke Vrouw ontmoet, welker Gelaat 'er niet meer of min mede bezet is; ja niet zelden vind men 'er Vrouwen, wier gantsche Weezen zig geel en taanig vertoont, ter oorzaake van de Sproeten; terwyl de Hals en de Boezem met een leevendig en schitterend blank Vel pronkt. De Noord-hollanders moeten des hierin zwigten voor onze Zuid-hollandschen; onder welken ook hier en daar nog wel een sproetige voorkomt, dog op verre na zoo algemeen niet. Ga naar margenoot+Vestigen wy, na deeze beschouwing van de uiterlyke gedaante der West-Vriezen, onze aandagt op hunne Gemoedsneigingen en Temperamenten, zoo zullen wy wel dra ontdekken, dat ze ten grooten deele, schoon eenigzints Phlegmatiek, zeer tot het Bloedryke overhellen. De zoo algemeene regel der Gestelkundigen, naamlyk, dat alle wateragtige Landen, aan de Zeeboezemen, wateragtige Gestellen voortbrengen, die meermaals elders ongegrond bevonden is, gaat des hier, gelyk ook aan onze Zeestranden, geenzins door. By aldien 'er iemand aan twyffele, hy bezoek deeze onze Landzaaten, en bezie eens van | |
[pagina 964]
| |
Ga naar margenoot+naby de wakkerheid dier Mannen en Vrouwen. Getroost men zig dier moeite, men zal, des houde ik my verzekerd, my gereedlyk toestaan, dat de Gezondheid zelve in dit Gewest woont; te weeten op het Land en aan de Zeedyken: in de Steden toch heeft de Genees-, Vroed- en Heelkunde haare Schouwspelen. Daar benevens verleenen de uitwerkselen hunner Gemoedsneigingen een overvloedig getuigenis, van hunne bloedrykheid en de vlugge beweeging hunner Vogten. Onder alle de Volkeren van ons Land, die ik meen te kennen, weet ik 'er inderdaad geenen, die ronder gaan in hunne meeningen voor te stellen; die stouter en vaardiger zyn in het uitvoeren hunner oogmerken; en zig kregeler toonen in het handhaaven hunner belangen en voorregten, dan onze West-Vriezen; des men ze zelfs Choleriek zou mogen noemen. Wanneer men, om dit met een kort woord te melden, het beloop onzer Vaderlandsche lotgevallen nagaat, ziet men door alle tyden, dat geen Westvriesche Noord-hollander een voetstap van zyne oude Regten en Vryheden is te rug getreeden, ten zy het algemeene nut zulks voederde. De Historie der Graavelyke Oorlogen, en het voorgevallen, staande de Beroerten van het stoute Kaas- en Broodspel, bewyzen genoegzaam hunnen opvliegenden en stouten aart. De Mannelyke Beschryving van Hoorn, door velius, is genoeg, om, ten aanzien der Hoorn- | |
[pagina 965]
| |
schen, Ga naar margenoot+hunne onverschrokken standvastigheid te toonen. En ziet men niet nog in onze dagen, hoe zelfs de kleensten hunner Steden, haare zitting in 's Lands Vergaderingen hebben blyven handhaaven? terwyl eenigen in Zuid-holland reeds van overlange daar van afzien. Een West-vriesch, (dit is zyn byzonder karakter,) kent, naast het algemeene welzyn, niets waardiger, dan 't handhaaven zyner wettige belangen. Dit bespeurt men zelfs in hunnen gemeenzaamen omgang; want ze zyn de vriendlykste Gebuuren, en de inschikkelykste medgezellen, als men hunne Rechten niet te na komt: maar zoo dra men hen verkort, of hunne Vriendschap beledigt, vind men in hun de kregelste Rechtzoekers, en de opvliegendste Wreekers. In gevallen van die natuur zyn zy ten uiterste kregel; als kunnende geen het minste ongelyk, of zelfs den schyn daar van, voor zig of hunne Kinderen, verdraagen: zy vliegen, gelyk men zegt, terstond op als Buskruid, en zyn 'er op gesteld om weinig te zeggen, maar veer te doen. Deeze hunne vuurige gesteldheid is wyders ook blykbaar in hunne zugt tot het aanvaarden van groote onderneemingen, vooral ter Zee; waar door zy der Zeevaart dikwerf wakkere Kapiteins, bedreeven Stuurlieden, en stuksche Matroozen leveren: die, voor zoo verre ik 'er eenigen van gekend hebbe, meestal stil van aart, dog wakker van beleid zyn. Mag Amster- | |
[pagina 966]
| |
dam Ga naar margenoot+en Rotterdam, met de overige Zuid-hollandsche Steden, roem draagen op wakkere Zeehelden; het West-Vriesche Alkmaar, byzonder Hoorn en Enkhuizen, ja zelfs de Dorpelingen, boogen niet minder op een beroemd aantal van braave Verdedigers der Hollandsche Vlag. En wy mogen nog steeds gerust van deeze onze West-Vriezen vertrouwen, dat zy, indien 'er een andere bossu, al had hy, gelyk voorheen, Amsterdam in zyn bezit, op de Zuider-zee kwam opdaagen, nog met dezelfde stoutheid, 's Vyands Schepen aanklampen, en hunne Landen en Stranden, met de Enterbyl in de vuist, verdeedigen zouden. In den gewoonen omgang heeft hier eene gemeenzaame verkeering plaats, tusschen de Edelen, de Regeerders, de vermogende Burgers, en die van den gemeenen Stand: zy leeven doorgaans, behoudende de minderen eene geregelde agting voor de meerderen, in eene vriendelyke samenleeving. Een Noord-hollandsch of West-Vriesch Edelman ziet den vermogenden Koopman ook niet aan, als een gemeen Burger; maar gedraagt zig, in gewoone omstandigheden, jegens denzelven, als ware hy hem gelyk in geboorte; en de andere eert hem, zonder eene te verregaande vernedering, of slaafsche onderdaanigheid, als zynen Edelen Vaderlandschen Vriend. De Burgemeester spreekt met den Burger, als met zyn Broeder; en deeze met hem als met | |
[pagina 967]
| |
Ga naar margenoot+zyn Vader. De Burger behandelt den gemeenen Man, als zyn Medeburger, toont zig een behulpzaam Medemensch; en deeze ontmoet hem, schoon erkentelyk in zyne geringheid, als iemand van gelyken staat. Dus is het geheele Volk, het slegtste slag uitgezonderd zynde, als met Burgerlyke Liefdeschakelen aan één verbonden. De Hoogmoedige is hier versmaad; de Gierigaart bespottelyk; de Menschenhaater vervloekt; de Verkwister belachelyk; de Spotter met God en Godsdienst gehaat; en de Vreemde versmaader, die anders door veinzery al vry ver in 't hart der Hollanderen indringt, maakt zig hier, door zyne eigen aangewende listen, het grootste voorwerp der algemeene veragtinge. De West-Vriezen zyn voorts leevendig van begrip, zaaklyk en sneedig in hunne antwoorden; ook vind men dezelven onder elkander zeer spraakzaam, maar tegens een Vreemden zyn ze gemeenlyk niet zeer woordenryk. De Landlieden vind men gemeenlyk in hunne vreugdebedryven wel onbedwongen vrolyk; maar niet zoo los en wild, als veelen der Stedelingen, welken nog al meer vatbaar zyn voor overdaad in drank; welk gebrek ten platten Lande meerendeels zyne paalen heeft; zynde een Dronkaart onder hen zeer versmaad. Op Bruiloften en Kermissen nogtans zetten zy den Kroes wel eens stout onder den Neus; en zyn zelfs dan, hoe stil ze zig anders gedraagen, uitgelaaten van | |
[pagina 968]
| |
Ga naar margenoot+vreugde. In zulke omstandigheden is 'er aan zingen en springen geen gebrek; men danst 'er van den Avond den Morgen te gemoet; men zingt 'er aartige Liedjes, vol zoete Minnekoozeryen, met recht Hollandsche dubbelzinnige dog eerlyke kneepjes; de Lachjes zyn 'er zoetlyk; de Lonkjes doortrapt; de Kusjes eerlyk; en de Liefdehandelingen niet aanstootelyk. Hunne Vryeryen gaan gemeenlyk zeer geheim om, en veelal op dezelfde manier, als wy reeds van de Waterlanders gemeld hebben. Egter heeft 'er, in sommige gelegenheden, een meer openbaare Minnehandel plaats; ten minsten op Kermis in eenigen hunner Dorpen; als onder anderen te Schagen. Hier is 't, gelyk ik gemerkt heb, een gewoon gebruik, dat de jonge Meisjes zig, op de Kermistyd, netjes opgeschikt naar eene bekende wandelplaats begeeven, veelal op en omtrent de ruime Kerkhoven. Hier vergaderd zynde, komen de Jongmans by haar; maaken een praatje met de eene en de andere; tot dat zy eene Vryster naar hunnen smaak hebben uitgekoozen; maar mede zy genegen zyn ter Kermisse te gaan. Deeze op eene heusche wyze gevraagd zynde, weigert ook zelden het verzoek in te willigen; als zy zig niet alvoorens aan den eenen of anderen Jongman verbonden heeft; of, (zoo zy zeggen,) met hem opgestemd is, om samen te kermissen. Deeze vergadering loopt bykans nooit af, of ieder Liefstentje | |
[pagina 969]
| |
Ga naar margenoot+heeft haar geriefstentje, of Vryer; die dan ook, zal hy der jonge Dogter geen gevoeligen hoon aandoen, en zig zelven de veragting zyner medeknaapen niet op den hals haalen, gehouden is, zyn uitgekoozen Meisje dien geheelen dag en nagt, ja den gantschen Kermistyd door, op te passen en te believen; waar toe ook zy, ten opzichte van den Vryer, aan haare zyde, niet minder verpligt is. Dit alles gaat hier zoo gemeenzaam en heusch toe, dat men, schoon een aantal van paaren bestendig onder elkander den geheelen Kermistyd door, een gezelschap uitmaake, bykans nooit eenige trekken van jaloezye onder hen ontmoete. Uit dit Kermis - houden met de jonge Dogters spruiten voorts de meeste Vryeryen, en ernstige Liefdehandelingen deezer Landlieden. En dit hebben zy met de Zuid-hollanders ten platten Lande, veelal gemeen; uitgezonderd dat de paaring van Vrysters en Vryers aldaar zoo openlyk niet geschied; gaande de Zuid-hollandsche Jongemaats gemeenlyk aan huis eene Kermisvryster, zoo zy 't noemen, opzoeken. Veelligt heeft deeze gewoonte, van dus openlyk eene Kermisvryster te verkiezen, aanleiding gegeeven tot alles wat men van de Schermerhornsche Vrystermarkt verhaald heeft; des men de vertellingen daar omtrent hier uit eenigermaate kunne ophelderen; waarom wy 'er ook te bepaalder gewag van gemaakt hebben. Men vind de West-Vriezen in hunne | |
[pagina 970]
| |
Ga naar margenoot+Huwelyken, zoo de eerste Huwelyksliefde niet wat verflaauwd zy, door eene ontydige. samenkomst, dat nog al somtyds voorvalt, zeer naauw aan elkanderen verbonden. Ook hebben de Vrouwen, gehuwd zynde, een algemeenen roem, van wegens haar kuisch en eerbaar gedrag; zelfs, schoon 'er, aan den kant van eenige Mannen, die ter Zee vaaren, en veel in Zeesteden, te Amsterdam, of dergelyke plaatsen, verkeeren, misschien wel wat te zeggen zoude zyn. Dog hier van zyn hunne Visschersgasten, en de zulken, die aan de Zeedyken woonen, genoegzaam geheel vry te spreeken. Onder deezen, die gemeenlyk uitmunten in een heusch, oprecht en eenvoudig gedrag, heerscht vooral eene kuische en bestendige Huwelyksliefde; haatende zy niet alleen de dartelheid, maar zelfs den schyn van alles wat naar onkuischheid zweemt. Dit straalt ook ten allerduidelykste door by de Inwoonders der Binnenlanden en Coggen. De Moeders voeden hier haare Dogters, tot aan de jaaren van onderscheid, in de gestrengste kuischheid op; en de Vaders neem en hunne Zoonen ten naauwkeurigste in agt: zoo dat men de dertele Venusreien, in deeze Streeken, en byzonder aan den kant van Wieringen, Schagen, Colhorn, en voorts tot in en om de Zyp, te vergeefsch zoude zoeken. Met dit alles heeft 'er egter de geoorloofde Liefdedrift wel degelyk haaren invloed; dog zy bepaalt zig alleenlyk tusschen twee | |
[pagina 971]
| |
Ga naar margenoot+voorwerpen; die gemeenlyk hunne aandoeningen een langen tyd zorgvuldig voor 't Gemeen als een geheim verbergen. Ook ziet men 'er de Meisjes op den minsten schyn van Liefde, of gesprekken over dit onderwerp, ligtlyk bloozen; doch om met cats te spreeken: De schaamte in de teere Jeugd,
Dat is een teken van de Deugd.
En waarlyk, de aanvallige Liefdeblosjes dier jonge Dogteren geeven een voordeelig getuigenis van haare ingetoogenheid; en verstrekken, al wil men haar om die reden koel of onverschillig noemen, gewisselyk tot zeer kragtige tekenen, van het oude eenvoudige eerlyke hart der Noord-hollanderen; die zeker, ten aanzien van alles wat tot deeze drift te betrekken is, veele anderen te boven gaan. Geen ongebonden Vreemdelingen, waar door zig eenige ongelukkige Inwoonders onzer Zuid-hollandsche Steden, helaas! tot zeer haatelyke gebreken hebben laaten verleiden, vinden invloed by dit Volk; en 'er is tot heden by deeze onze West-Vriezen, ja in geheel Noord-holland, naauwlyks eenige schaduw van te ontmoeten. De natuurlyke Liefdedrift wandelt hier op de Roozenbladeren der tedere jeugd; en haare altoos groenende Myrthen slingeren eenvoudig, door de klimopbladeren des Huwelyks, om de Eikenstammen der eerwaardige Huisvaders en | |
[pagina 972]
| |
Ga naar margenoot+Huismoeders. Opregte Kusjes steelen het hart der Maagden en der Jongelingen; een heilig Ja verbind haar, al zyn de rechterhanden nog lange vry; Veinzery is 'er onbekend, Bedrog en valsche Min vervloekt. Kortom, de Liefdedriften blyven hier, schoon 'er somwylen eenige ontydige verbindtenissen voorvallen, inzonderheid by onze Zeelieden, meest altoos heilig; en worden gemeenlyk door een kuischen en welmeenenden Egt bevestigd. Wat verder hunne Hartstogten van Toorn, Gramschap en Haat betreft; hier voor zyn zy zekerlyk ten sterksten aandoenlyk; dewyl men onze West-Vriezen, als gezegd is, voor zeer opvliegend en stoer te houden heeft. Ook kan men hen in 't algemeen niet pryzen van wegens hun gedrag jegens de Vreemdelingen, of zulken die buiten hunnen Landaart zyn; dewyl ze dezelven, schoon ze onder elkander de gulhartige gastvryheid oeffenen, juist niet altyd inschikkelyk behandelen. Ze zyn derhalven in dit stuk beneden de Zuid-hollanders; die het zy uit een meerderen omgang met de Inwoonderen der nabuurige Gewesten, of uit een byzonderen aart, het hier in verre van hun winnen. Ondertusschen staat 'er egter, voor een bekenden, Hart en Haard open; en zy zullen met alle bereidvaardigheid meer dan gemeen doen, om denzulken te verpligten. Schoon ze wyders niet geheel vry te spreeken zyn, van eene al te naauwgezette Zuinigheid, | |
[pagina 973]
| |
Ga naar margenoot+gaat dezelve nogtans meerendeels zoo verre niet, of men heeft die Spaarzaamheid, gelyk wy hier voorens, ten opzichte der Ga naar margenoot+Waterlanders, getoond hebben, boven de Spilzugt veeler Zuid-hollanders te waardeeren; en hunne Zuinigheid is inderdaad eerder als eene wyze zorg, dan als eene gierige inhaaligheid te beschouwen: dat uit hunne mededeelzaamheid jegens noodlydenden, en ruimschootigheid in 't bevorderen van algemeene voordeelige onderneemingen, ten klaarste blykt. De voornaamsten hunner Kooplieden zullen, het zy in den Land- of Veebouw, het zy in andere takken van den Koophandel of Zeevaart, hunne Penningen zoo onbekommerd durven waagen, als zy dezelven met eene zeer zorgvuldige Zuinigheid verzameld hebben. Door naarstigheid overwinnen zy alles; de tegenspoed maakt hen niet neerslagtig, en in voorspoed worden zy niet roekeloos: dit is hun oud en nog hedendaagsch egt karakter. Geduld, Naarstigheid, Standvastigheid en Manhaftigheid, zyn de grondkanteelen, waarop zy begrypen, dat de Zuilen hunner Vryheid en Welvaart, gelyk die van ons geheel Holland, gevestigd zyn. Men weet 'er ook genoegzaam van geen uiterlyke pragt of hovaardy. De ryken en vermogenden ten platten Lande zyn dikwerf moeilyk te onderscheiden, van een minvermogenden. Op zyn Geld en Middelen te pochen, is by hen bespottelyk; het is hun genoeg te weeten, dat zy vermogend | |
[pagina 974]
| |
Ga naar margenoot+zyn, zonder een ander in 't oog te loopen; de Kluit te hebben, en die te bewaaren, is by hen een zaaklyk iets; 'er op zyn tyd een goed gebruik van te maaken, en dezelve wyders voor den Nazaat te bespaaren, is veeler eigentlyk doel. In hunne Wooningen dingt de Nederigheid en Zindelykheid om stryd naar den prys. De Wanden zyn, in stede van met keurige Tapyten, met verglaasde Steentjes opgehaald; men ziet 'er zuivere witte Kalkmuuren; of, gelyk zy meest Houten Huizen bewoonen, nette Houten beschilderde Beschotten. Men pronkt 'er weinig met Schilderyen, veelal met Aardewerksche Schotelen en Schoteltjes, die zy alomme aan den Wand ophangen: dog by eenigen vind men nog al eene mooie Prent, en een ouderwetsch Tafereeltje, of een Bordje (dus noemen zy de Schilderytjes,) hangen. By de aanzienlyken egter in de Steden, en elders, is 't nog niet geheel zeldzaam schoone Schilderyen te zien, en in Kamers te komen, die naar den ouden Hollandschen trant, met Kunststukken behangen zyn; gelyk de algemeene gewoonte was, toen men van geen vodden van Papieren, rottige Doeken, en elendig gebroddelde Kamerbehangselen wist. Deeze oude loflyke smaak heerscht nog al veel by de voornaame Noord-hollandsche Stedelingen; en de Zykamers of beste Vertrekken, der vermogende Burgeren, blinken meermaals, van de gladde gewreeven Lysten, waarin | |
[pagina 975]
| |
Ga naar margenoot+de treffendste Tafereelen der heerlyke Penceelkunste, meestal van braave Haarlemmer en Noord-hollandsche Meesters, (want hier op mogen deeze Ingezetenen ook roemen,) gevat zyn. Keurige Schilderyen trekken hier dikwils het oog van kundigen en onkundigen; dat ook zeer wel bekend is by de Kunstkoopers, die als Ravens in dit West-Vriesland heen en weder vliegen, om 'er de besten uit te pikken. De Westvriesche Zindelykheid, die hen alles, ook de Vloeringen der Huizen, ongemeen rein doet houden, straalt zelfs door in hunne Veestallen, die met schoongeschuurde Koereepen pronken, en wier Wanden en Vloeren blinken: ook zyn 'er de drekgroeven, by veelen, met gladde Steenen geplaveid; en meermaals heb ik de Muuren, waar tegen het Vee staat, ter plaatse daar ze gevoerd worden, met witte Steentjes aangezet gezien. Zy zetten naamlyk het Vee op eene andere wyze op Stal, dan in Zuid-holland gebruikelyk is; daar men de greppen gemeenlyk aan den muur houd. Hun Linnen en Beddegoed is mede uitsteekend rein; en de Bedsteden, die ze meestal met Deuren sluiten, vertoonen zig eenigzins als Kassen, of als Scapraaien, met Gaazen Deuren: wel byzonder zyn hunne Pronkbedden, in den Waterlandschen smaak, wonderlyk raar en net, met Chitsen, Katoenen, of andere gebloemde Stoffen, met Kanten, met ge- | |
[pagina 976]
| |
spelde Ga naar margenoot+of gestrikte naamen, en ik weet niet al welke keurige verkiezingen opgeschikt. Zy maaken daar benevens veel werks van hun Koper en Tin zoo schoon en blinkend geschuurd te hebben, dat de Vrouwen 'er, volgens eene by hen gebruikelyke spreekwyze, als in een Spiegel, de Kap in kunnen zetten. De Disch onzer Noord-hollanders, waarop zy ook zeer rein zyn, is ten platten Lande gemeenlyk gantsch Boersch en eenvoudig: ze zyn, inzonderheid voor een Zuid-hollander, niet vry van berisping, byzonder in sommige Spyzen. Over 't geheel houden zy veel van zoet, 't geen ze met de Waterlanders gemeen hebben. Ik heb by sommigen aangezeten, daar my geölyde en geäzynde Salade, met Siroop besaust, wierd voorgezet; en by anderen heb ik Salade met Kaas gegeeten: ook verstrekt 'er, dat by de Zuid-hollandsche Boeren mede nog al plaats heeft, eene Schotel met groene of graauwe Erwten en Pondekoek onder een gekookt, wel eens tot een Midagmaaltyd. Voor 't overige houden de West-Vriezen en Noord-hollanders meerendeels eene voedzaame Tafel; wel voorzien van goed Vleesch en Spek, schoon Brood, aangenaame Boter, Melk, Room en puik van Kaas; waar onder hunne Schapenkaas insgelyks uitmunt; en by dit alles vind men 'er een overvloed, zoo van Zee-als van Riviervisch, ter spyze. Men zet 'er den Disch met zulk eene zindelykheid en gulhartigheid voor; dat men, zoo iemand anders | |
[pagina 977]
| |
Ga naar margenoot+eene welgeschikte Maag heeft, niet konne nalaaten te watertanden; en dat een kiesche Lekkerbek zelfs 'er met den grootsten smaak eete. Betreffende hunne geheigdheden in 't stuk van den Godsdienst; hier omtrent zyn ze, onder alle de Hollanders, voor de inschikkelyksten en bezadigdsten te houden. Menschen van verschillende Gezintheden behandelen elkanderen hier niet veragtelyk; zy bekreunen zig onderling weinig aan elkanders byzondere gedagten, over de twisten der Godgeleerden. Die van de heerschende Kerke houden zig veelal eenvoudig en welmeenend aan de Belydenisse der Kerke; ook heeft men 'er gemeenlyk niet zeer te klaagen over hunne nalaatigheid in het Kerkgaan; eenige sloffe Kerkgangers, die toch overal zyn, uitgezonderd; komende sommige zelfs van zeer verre tot het bywoonen van den openbaaren Godsdienst. Volgens de berigten eeniger Leeraaren, zyn ze wel voor wat onverschillig te houden, omtrent het aankleeven van verschilstukken, en de byzondere leiding hunner Predikanten; waar uit dan hunne inschikkelykheid, in de samenleeving met andere Gezintheden ook grootlyks, zoo men agt, ontstaat. Dit heeft vooral plaats met en omtrent de Doopsgezinden, die gemeenlyk op het Land onder de defrigste Inwoonders te tellen zyn; en by welken men nog al vry eenige geoeffende en doorleezen Mannen ontmoet; | |
[pagina 978]
| |
Ga naar margenoot+zelfs zulken, die zig op natuurkundige en bespiegelende oeffeningen toeleggen; hoedanigen doorgaans ernstige Voorstanders zyn van eene bezadigde en voorbeeldige Christelyke verdraagzaamheid; dat zeer veel invloeds op deeze onze West-Vriezen heeft. 't Is niet vreemd, om onder dezulken, en ook die van de openbaare Kerk, op het Land, Lieden te vinden, die eene schoone en uitgezogte verzameling van Boeken bezitten: en 't is nog minder zeldzaam, Om 'er schrandere Vernuften te ontmoeten, die zeer bedreeven zyn in 't stuk der Werktuigkunde, en der Scheepvaart, mitsgaders, en wel vooral, in den Landbouw. Zy betoonen zig omtrent deeze stukken, en alles wat voorts tot heil en nut der Maatschappye kan strekken, voor zoo ver hunne omstandigheden aangaat, uitneemende vernuftig en weetgierig; als mede ten hoogsten onderneemend, om het beste te beproeven. Die met hun omgaat, ontdekt wel dra, dat deeze West-Vriezen, hoe eenvoudig zy ook aan sommigen mogen voorkomen, inderdaad een zeer weldenkend Volk zyn, dat vatbaar is voor eene gezonde redeneering, daar ze zig streng aan houden: als iemand hen overtuigt, vallen zy hem gereedlyk toe, zonder dwarsdryvery; en zyn verheugd, om dat ze de zaak wel begrypen: maar als men 't 'er op toelegt, om hen te overschreeuwen, dan zwygen zy dikwils, en lachen in hunnen geest den dwarsdryver | |
[pagina 979]
| |
Ga naar margenoot+uit. De Dweepery is hun meerendeels niet zeer eigen; en eene Nieuwkerker stuiptrekking of eene gemaakte bezetenheid, zou hen in deeze dagen doen lachen. Dog zy hebben veel op met eene gemoedlyke aandoening, en schatten zeer hoog eene Christelyke Liefde in handel en wandel, een eerlyk voorbeeldig gedrag in alles, en een betoon van eerbied voor de Godsdienstige en Burgerlyke Wetten. Dit maakt veelen onder hen, hoewel ze niet voorkomen als de grootste uiterlyke yveraars, nogtans zeer ernstige betragters van den Godsdienst, en goede Burgers voor den Staat. Uit hoofde dier Gemoedsgesteldheid zyn ze ook gemeenlyk afkeerig van Dobbelspelen, Dronkenschap, Godlooze Vloeken en ontydige Woorden. Men mag eenige Lootsen en norsche Bootsgezellen, de woestheid der Zeevaart gewoon, de onbezonnen Zeemans vloeken hooren uitbraaken; maar onder de Visschers en Landlieden is zulks afschuwelyk. Zy mogen ook, voor hun vermaak en tydverdryf, hier en daar een Kaartje speelen; dog het geschied bykans altoos zonder inhaaligheid of dobbelzugt; en by de meeste Burgerlieden vind men geen speelzugt; ten zy een Ganzebordje of een Damspel hen vermaaken kan. Dit is, in een goeden zin, eenigermaate na te gaan, uit zeker geestig hedendaagsch Liedje, dat ten deezen opzichte omtrent aldus luid: | |
[pagina 980]
| |
Ga naar margenoot+Het Gansje is hier de mode,
Het Dambord staat gereed;
Meer is 'er niet van nooden,
Dus word de tyd besteed.
De Kolfbaanen zyn hier schaars; men vind ze alleenlyk in eenige voornaame Dorpen; en daar zyn ze dikwils nog slegt, en met Gras begroeid; in, om, en aan de Steden zyn 'er egter, die door de Liefhebbers daaglyks bezogt worden. Het grootste vermaak der Ingezetenen, ten platten Lande, bestaat, in het vernaalen en aanhooren van Vertelseltjes, in het Tabak rooken, en zoetlyk kouten, over hun Veeof hunne Teellanden, en verder over het voorgevallene in de Buurt. Wanneer zy op dit laatste onderwerp komen, dat vry veel geschied, hoort men ze al wat sterk redeneeren en oordeelen, of, regt uit gezegd, kallen en bedillen. Dit heeft ook niet weinig plaats in de Steden; dog veelligt wat minder, omdat 'er de speelzugt, naar den hedendaagschen trant, sterker indringt. 'Er gaat in de aanzienlyke Gezelschappen der Stedelingen, zoo wel hier als elders, een Ombertje, een Quadrilje, en dergelyken, al vry gemeen rond; des zy hier omtrent in 't voorige Liedeken zingen: Nu is het al Quadrilje,
Of Ombren, kent gy 't niet?
Of Basta en Spadilje,
Zes in de Favoriet.
| |
[pagina 981]
| |
Ga naar margenoot+Intusschen heerscht 'er nogtans, onder veelen der deftigsten, bestendig een weetgierige yver; en men ontmoet te Hoorn, Enkhuizen, Alkmaar en elders, nog al etlyke onderzoek- en leeslievende Vernuften; ook leveren, de West-Vriesche Druk-perssen meerendeels goede Stukken, en althans weinig Prulschriften uit. De edele Dichtkunst vind mede in dit Gewest haare hoogagters; en men bespeurt, zelfs onder de Veldelingen, eenige bewyzen van hunne neiging tot dezelve, in veele eenvoudige, dog zinryke, Liedjes en Rympjes; maar in een minder trap, dan in Zuid-holland. Dit onderscheid had reeds oudtyds plaats; want men vond onder de West-Vriezen maar weinig voorbeelden van de Battementen, Rondeelen, enz., der oude Rederykers, die in Zuid-holland zoo veelvuldig voorkwamen. Ook hebben ze nog heden weinig smaak voor Toneelspelen; die ze somtyds te Amsterdam met de grootste verwondering beschouwen: waar tegen de Waterlanders 'er zeer veel mede op hebben; agtende, dat zy niet te Amsterdam geweest zyn, zoo ze, de gelegenheid zulks toelaatende, de Comedie niet bygewoond hebben. Ga naar margenoot+Voor 't overige ontdekt men hier, in de menigte van onderscheiden Dorpen en Streeken, al vry wat verschillendheid van aart, in den uiterlyken ommegang: 'er schynt aan de Inwoonders van ieder Streek bykans iets byzonders eigen te weezen; | |
[pagina 982]
| |
Ga naar margenoot+ten minsten is het my indiervoege voorgekomen. Dus meen ik, by voorbeeld, niet onduidelyk opgemerkt te hebben; dat zy, die aan den kant van Hoorn en Enkhuizen in de Ooster-, Zuider- en de Middel-Coggen woonen, de stoutsten en kregelsten zyn; zoo dat men ze voor eenigermaate hoofdiger en opvliegender dan anderen hebbe te houden. De Ingezetenen van Medenblik af, langs den Wieringerwaard, tot aan Wieringen, en benedenwaards, tot aan, om, en in den Heer Huigenwaard, zyn de ernstigsten en bedaardsten; die van het Eiland Wieringen, de Wieringerwaard, en daar omstreeks, de goedaartigsten en oprechtsten; terwyl die van de Zyp de lugthartigsten en beleefdsten geagt mogen worden. Dit laatste mag men van de Zypers wel in volle ruimte zeggen; zelden zal men langs hunne wegen iemand, tot de Kinderen ingeslooten, ontmoeten, die zelfs den Vreemden niet met eene heusche groet beiegent. Zoo is het niet met de eerstgemelde Bewoonders van dit Gewest; die zullen u integendeel dikwerf stoer en styf voorbygaan, en alleszins toonen dat zy geen beleefdheid bezitten voor Vreemden, zelfs niet voor de Zuid-hollanders; ja, wat meer is, voor de Kennemers en Waterlanders, hunne Gebuuren, zyn zy niet minder dan openhartig. Dit is al vry een doorgaand gebrek onder deeze West-Vriezen; 't welk men in de tegenwoordige Eeuw niet gemaklyk over 't hoofd kan zien; nu toch | |
[pagina 983]
| |
Ga naar margenoot+de oude wrok, tusschen de Zuid-hollanders, de Kennemers, en de West-Vriezen, door het lang verloop des tyds, in vergetelheid gebragt is; en een Zuid-hollander den West-Vries, met de hartlykste genegenheid, als zynen Broeder en Landsgenoot, omhelst. Dan, wat zal men zeggen? 't schynt dat ieder Volksaart iets heeft en behoud, van 't geen hun, door hunne oorspronglyke Vaderen, als in het bloed is medegedeeld; en overeenkomstig met die stelling zou men hier mogen denken, dat deeze Gemoedsneiging der kregele West-Vriezen nog een egt bewys is, van hunne afkomst, uit de oude onverzettelyke, dappere en onvertzaagde, ja voor hunne Vryheid ontembaare West-Vriesche bestryders der Zuid-hollanderen. Ga naar margenoot+Hier mede hebben wy al het byzondere voorgedraagen, van 't geen wy, raakende de Gemoedsneigingen en de geaartheid der loflyke West-Vriezen, hebben kunnen opspeuren; thans staat ons, ter verdere voltrekkinge van onze beschryving deezer Landzaaten, nog een woordje te melden van hunne Gestalte, ten aanzien der Kleedinge. Dezelve is meerendeels overeenkomstig met die der Waterlanderen; dog hier en daar ontdekt men nog al een merkelyk onderscheid, byzonder in het Hoofdstelsel van de Vrouwen. Derzelver Hulsel is, in deeze en geene Streeken, dermaate verschillend, dat ze hier door zeer kenbaar zyn; weshalven het voor een des kundi- | |
[pagina 984]
| |
gen Ga naar margenoot+niet moeilyk valle, eene Alkmaarsche, van eene Hoornsche en Enkhuizer Vrouwe of Dogter te onderkennen; op eene dergelyke wyze, als we zulks, wegens de oude Noord-hollanders, alrede beschreeven hebben. Men benoemt deeze Hulsels veelal met de benaamingen der verschillende Plaatsen, en spreekt dus van Durgerdammer, Zaandammer, Hoornsche en Zypsche Kappen; waar by ook nog wel komen de Blokzylinger Kappen of Phlebsen. Het onderscheid bestaat grootlyks in eene meer of mindere lengte in den Nek, ronder of platter gedaante op de Wangen, en hooger of dieper stand op het Voorhoofd, mitsgaders in eene schikkinge der Kanten, Inzetzels, enz.; waarin al ruim zoo veel verschillendheid van Vrouwlyke verkiezing plaats heeft, als in de Kuiven em Mutsen der Zuid-hollandsche Vrouwen. Dog, hoe onderscheiden ze ook zyn, hebben ze dit intusschen gemeen, dat zy allen met Gouden of Zilveren Tooken en Hoofdyzers, welken men hier, gelyk ook in Waterland, te recht Ooryzers noemt, op 't Hoofd vastgezet worden. De West-Vriesche Vrouwen maaken mede veel werks van het Voorhoofd glad te houden; en men vind 'er nog al etlyken, die een goudgeel of blond Hairkrulletje op zyde neder laaten hangen. Aan den kant van Wieringen, en op 't Eiland zelve, is 't vry algemeen, de Hairen op het Voorhoofd glad en blinkende op te trekken, ja zelfs gebleekt Hair | |
[pagina 985]
| |
Ga naar margenoot+over 't natuurlyke heen te stryken. Daar benevens heeft 'er, in sommigen deezer Streeken, een onderscheid in het Hoofd-stelsel der Vrysters en der Vrouwen plaats; draagende de eerstgemelden het Hoofdhair minder of meerder bloot: anderen pronken, onder het syne Kamerdoek of het Kantwerk haarer Kappen, boven op het Voorhoofd, met een rood Lint of zulk eene Zyden strook; welk sieraad zy veelal met haaren trouwdag afleggen. Veelen der gehuwde Vrouwen draagen op sommige plaatsen eene eenvoudiger Kap, die zy dan haare Hul noemen; elders weder, ziet men de Vrysters met eene Hul, en de getrouwde Vrouwen met eene Kap; dog hier van zullen wy dadelyk, by het beschouwen van de Eilanders, nog wel wat naders te melden hebben. Over deeze Kappen of Hullen dekken zy zig gemeenlyk met de boven beschreeven Waterlandsche Kapers; zynde de Stroo-hoeden hier geheel buiten agting. Wyders is by de West-Vriezen, zoo wel als in Waterland, en elders in Zuid-holland, het draagen van Bloedkoraalen en Garnaaten Ketenen om den Hals, zeer gemeen: vooral hebben zy veel op met de Bloedkoraalen; welken hier in grooter waarde gehouden worden, dan ze thans in Zuid-holland zyn; daar eene schoone Bloedkoraalen Keten, die in vroeger tyd wel honderd Guldens waardig was, nu schaars twintig gelden mag. Sommigen, en vooral de Eilanders, houden het Barnsteen | |
[pagina 986]
| |
Ga naar margenoot+mede nog in hoogagting; en 't Gemeen draagt geen Halssieraad, of pronkt met glazen Koraalen. Verder dekken zy den Ga naar margenoot+Hals, over den Boezem, met Kroplappen of ouderwetsche Beffen; en voorts met een fynen Neteldoekschen Doek, of eene Damasten Feitel; waartoe de Visschers Vrouwen zig gewoonlyk van Bonte Doeken bedienen. Dit deksel sluit, eerbaarheidshalve, zeer naauw om den Hals, is vry styf geplooid, hangt agter over den Rug met een gespelden Klap, en deszelfs voorslippen worden voor op de Borst, netjes, of glad, of gepoft, omgespeld. Over deeze slippen hebben zy, boven op de Borst, wanneer ze zig opschikken, ook nog wel een speurig Strikje, of Lintje, dat de vermogenden somtyds met een Goud Gespje versieren. Dit geheele Optooisel is meerendeels overeenkomstig met dat der Waterlanderen; en zoo vind men haare gantsche Kleeding, uitgezonderd de verschillende fatsoenen, welken in ieder Streek onderscheiden zyn, grootlyks in den Waterlandschen smaak; gaande zy veelal met Jakken, die lang of kort zyn naar den staat des ouderdoms, of het gebruik der plaatse. De Vrysters houden 't doorgaans met korte Jakjes, die zy, gelyk ook de Waterlanders, Kassekeintjes noemen; zynde by de Gemeenen veelal van Sergie of Katoen, maar by de Vermogender van Chits of Zyde. Dit is hier eenigermaate eene nieuwer dragt, die | |
[pagina 987]
| |
Ga naar margenoot+steeds meer doordringt, ook by de getrouwde Vrouwen; anders draagen ze nog lange Jakken, op de Waterlandsche wyze gemaakt; dog ze zyn veelal ruimer en langer van Mouwen. Veelen, vooral de Bouw-Boerinnen, die zig met de Moezery geneeren, hebben over hunne Ryglyven, of Bovenjakken, eene soort van Zieltje, zonder of ten minste met zeer korte Mouwen; dat zy als een Overjak aanschieten, en van dun bruin Linnen of Sergie is; waar by ze dan meestal blaauwe of bonte Linnen, of Morsmouwen, gelyk zy spreeken, aantrekken. De thans aldaar nieuwmodische Keurslyven zyn zeer verschillende, van die der oude en gemeene Burger Vrouwen. Die der laatstgemelden zyn vry breed en rond, dog zoo groot niet als by eenige ouderwetsche Waterlanders. Maar het jonger slag, en dat verder de nieuwer Mode involgt, draagt de Keurslyven zeer eng om de Middel: niet, gelyk de Zuid-hollanders, om en aan de Heup, maar zeer drukkende tegens de Bovenbuik, en de Maag. Hier mede hebben zy zoo veel op, dat de jonge Meisjes 'er gemeenlyk in moeten slaapen, om toch, naar hunne Taal, een dun Middeltje te behouden: dog deeze Mode zou, indien zy 'er de schadelykheid recht van kenden, vermoedelyk wel dra een einde onder haar neemen. Ik kan ter deezer gelegenheid niet wel nalaaten, van een kort woord hier over te ber- | |
[pagina 988]
| |
de Ga naar margenoot+te brengen; en te zeggen, dat die soort van Keurslyven ten minsten eene zeer voornaame oorzaak is, van de gemeene slapheid in de Lenden, daar veele West-Vriesche Vrouwen over klaagen; als mede van den daar uit spruitende loomen en styven voorover gang; gelyk ook van de ronde Ruggen, die men als een weezenlyk gebrek van meest alle de Noord-hollandsche Vrouwen mag aanmerken. Dat een naauwgemiddeld Keurslyf de Lenden zou sterken, is een volstrekt wanbegrip. In plaats van de jonge Meisjes hier door te versterken, maakt men ze zwakker; men dringt de Onder-Ribben te geweldig; en de Boezem word dus wel hoog opgezet, dan daarom niet ruim, vleeschig en vol; men maakt hier door de Onderborst plat; en de Buikspieren worden, ter plaatse daar ze kragtig, breed en sterk moesten zyn, saamgeperst; daar benevens dringen dan de Ingewanden, die anders natuurlyk bol en vry moesten liggen, tegen de Maag aan. En wat is 't gevolg hier van? wat anders, dan benaauwdheden, bezettingen van winden, ja flaauwten; en, zoo men slegts een enkelen dag zonder Keurslyf is, van opstygingen, met een geweldig gerommel in de Ingewanden? 't Is waar, de Natie valt thans in den smaak van zeer tedere Middeltjes; men verbeeld zig, dat zulks mooi staat; maar is dat denkbeeld gegrond? Is zulk een engmiddelde Gestalte wel natuurlyk? Vertoont dezelve eene bekoorelyke evenredigheid, | |
[pagina 989]
| |
Ga naar margenoot+die men waarlyk schoon kan noemen? Die een recht denkbeeld van natuurlyk schoon en bevallig heeft, moet dit zekerlyk wraaken. En zagen onze Voorzaaten, die liefhebbers van 't natuurlyke schoon waren, uu eens op, zy zouden ongetyfeld verbaasd staan, op het hooren en zien van zulk een denkbeeld en opschik. Wat is dan, zal men my hier op ligtlyk vraagen, wat is dan schoon in eene Hollandsche Vrouw? Ik antwoord: een welgeschaapen Lichaam, natuurlyk onbedwongen van leest, fier van gelaat, wakker van tred, welgevoed van Boezem, vast van Middel, mitsgaders sterk en rond van Heup. Dit is het weezenlyke schoone van eene fiksche Talie; en dit bezitten onze Noord- en Zuid-hollandsche Vrouwen van natuure, maar zy bederven 't dikwils door kunst. Eene West-Vriesche Vrouw, naar 's Lands wyze, wel gekleed zynde, heeft in dat haar gewaad, byzonder uit hoofde van het Kapsel, een welgemaakt en bevallig voorkomen; dog de Keurslyven maaken 'er een wanstal in; zoo door de al te tengere Middellyven, als door de ronde Ruggen, die 'er gemeenlyk mede vergezeld gaan. Dit mogen wy met te meerder gronds zeggen, daar we zien dat onze hooge Zuid-hollandsche Vrouwen, die dikwerf alleen een lenig Corchet of een gereegen Borstrok draagen, Ga naar margenoot+meerendeels zeer welgemaakt van Leden zyn: deeze natuurlyke bewaaring van 't Lichaam werkt grootlyks mede tot | |
[pagina 990]
| |
Ga naar margenoot+de verwonderlyke schoone Gestalte der Engelsche Vrouwen; veelen onzer Jufferschap vertoonen zig ongelyk frisscher dan voorheen, nu zy deezen regel in agt neemen. 't Is te hoopen, en ik wensch het met goeden harte, dat onze geliefde Noord-hollanders eens opmerkzaam zullen worden, om de natuurlyke Gestalte haarer jonge Dogters, die uit eigen aart tenger genoeg van Middel zyn, gade te slaan, en derzelver gezondheid te gelyk met de schoonheid te bewaaren. Zy zouden, dit doende, zien, dat haare Kinderen, even als onze hooge Zuid-hollanders, de garven en zaadschooven, zonder Keurslyf, onverhinderd van 't veld konden torschen; en dat dezelven minder gevaar lopen van zulke slappe Lenden te krygen, als zy nu, door die styve en vooral enge Keurslyven veelal hebben. Kunnen zy zig egter van deeze gewoonte niet zoo terstond ontslaan, 't is evenwel te hoopen, dat ze zig zullen laaten raaden, van die Keurslyven toch zoo min drukkende op de Maag te vormen en te schikken, als mogelyk zy; want hier in legt de voornaame oorzaak van de zoo algemeene Maagpynen onder de West-Vriesche Vrouwen. Dan wy stappen 'er van af, oordeelende genoeg gezegd te hebben, voor de geenen die geraaden willen weezen. Naast de Keurslyven hebben wy nu nog eenig byzonder gewag te makken, van de Schorten en Boezelaars der West-Vriesche Vrouwen; die een kort woord vereischen, | |
[pagina 991]
| |
Ga naar margenoot+al was het maar, om het onze toe te brengen, ter voorkominge van een onderwerp van taalvittery voor de Nakomelingen. Het klinkt veelen vreemd, als zy hooren, dat men oudtyds, in Zuid-holland, een Ga naar margenoot+zwarten of besten Mansrok, eene Kap, en een Vrouwen Rok, een Bouwen noemde: maar wie onzer Zuid-hollanders, die geen verkeering met de Noord-hollanders heeft, verstaat de West-Vriezen recht, wanneer zy van haare Schorten en Boezelaars spreeken? Wie zou vermoeden, dat een Vrouwen Rok aldaar een Schort genaamd word? En wat is dan nog wel bepaaldlyk een Schort? Het is een breed Linnen of Katoenen Kleed, dat voor het Lichaam, van onder het Keurslyf, over den Rok of het Wagt, gelyk zy spreeken, heen hangt, en eigentlyk een Voorschoot heet, als hangende voor de Schoot. Dog als men nagaat dat onze Vrouwen in Zuid-holland haare Voorschooten ook noemen Schortekleed, als een Kleed dat oudtyds over de Schort hong; dan bemerkt men, dat deeze West-Vriezen nog den egten naam van Schort voor een Rok behouden hebben; des men het woord opschorten, dat is, opligten, ophouden, van deeze benaaming van Schort hebbe af te leiden; zynde men oudtyds veelal gewoon, in verscheiden omstandigheden, met Ga naar margenoot+opgeschorte of van onderen omgeslaagen Bouwen of Schorten te gaan. En wat verder den Boezel of Boezelaar betreft; men gebruikt dit woord in Zuid-holland, en by- | |
[pagina 992]
| |
zonder Ga naar margenoot+te Amsterdam, gewoonlyk in de algemeene betekenis van een Schortelkleed; dan by de Noord-hollanders, en ook hier en daar by de Zuid-hollandsche Boerinnen, is een Boezelaar bepaaldlyk eene soort van Schortelkleed van blaauwe Leidsche Sergie of Haarlemmer Bont; draagende de eerstgenoemde stoffe veelal den naam van Leidsch Boezel, of Boezelblaauw. En die bepaalde benaaming is niet oneigen; want deeze Boezels of Schortelkleeden verkreegen, mag men denken, oudtyds dien naam, om dat de Vrouwen dezelven, met eene daar aan gehegte Slabbe, voor den Boezem, vast maakten; ten einde dus haare Jakken en Rokken tevens voor alle morsigheid te beschermen: des Boezel of Boezelaar natuurlyk zoo veel zegge als BoezemdekkerGa naar voetnoot(*). Misschien speelt 'er ook wel de betekenis in van boezen of roezeboezen; gelyk men zoo in Holland spreekt van roezeboezig, dat is, buijig of morsig Weer; en de Vrouwen haar schrobben, wasschen en plassen, dat met morsen vergezeld gaat, niet zelden ook roezeboezen noemen. Daar nu zulke Schortekleeden byzonder in dit slag van werk gebruikt worden, om de zindelyker kleeding in het roezeboezig morsen te beschermen, mogen ze met het hoogste recht, ook in dien zin, Boezels of Boezelaars, dat | |
[pagina 993]
| |
Ga naar margenoot+is, Schortelkleeden, die geschikt zyn, om 'er mede te roezeboezen, genoemd worden. Men mag hier uit, in 't voorbygaan, aanmerken, hoe eene en dezelfde zaak, onder het eigenste Volk, verschillende benaamingen kan hebben, en hoe dezelfde benaaming ook onder dat Volk verschillende onderwerpen kan aanduiden; waar door eenige byzonderheden, in laatere tyden, bykans onverstaanbaar kunnen worden. Dog om nader ter zaake te keeren, deeze Boezelaars, die men in Noord-holland ook veelal van eene zekere soort van zoogenaamd bruin Vriesch Boezel maakt, behooren tot de algemeene dagelyksche dragt der West-Vriesche Land- en Visschers Vrouwen. Deezen hebben gemeenlyk haare grove Boezels, om mede te roezeboezen; maar buiten die ook Schortelkleeden, van eene fyner of beter Boezelstof; welken zy van boven met een Rand, of, in haare Taal, een endje, Haarlemmer rood of blaauw Streep, versieren; waar toe de deftigsten en zindelyksten ook wel gebloemd Katoen gebruiken. Gewoonlyk maaken zy de Boezels agter met een Bandje, met eene Haak en een Oog, om de Schort of Rok vast: zelfs zyn die grove Werk-Boezels meerendeels zoo breed en ruim, dat ze van agteren gehaakt kunnen worden; zoo dat zy de geheele Onderkleeding tegen alle morsigheid beschermen. Haare Rokken en Wagten zyn wyders, hoewel zeer ruim en lang, egter op verre na zoo dik en digt niet ge- | |
[pagina 994]
| |
plooid, Ga naar margenoot+noch zoo zwaar, als die der Waterlanders. Evenwel belaaden zy de Heupen nog zwaar genoeg met lange Wollen Onderrokken, 't welk haar zeker geen vryen en lugtigen gang geeft; dien men bykans alleen aantreft by de Bouw-Boerinnen, en eenigen die in de klaiagtige Streeken woonen: dezulken die haare Onderkleeding wat lugtiger draagen, zyn vlugger ter been; dog zy gaan, door haar in 't geheel styve kleeding, nogtans in lange zoo flink niet als onze Zuid-hollandsche Boerinnen. Omtrent het schoeien haarer Voeten zyn ze verder al vry keurig; de welgevormde Enkelen en Voeten sluiten in zeer netgemaakte Schoentjes; ook zyn de zoogenaamde dunne Schoentjes, met de Sloffen onder dezelven, naar de Waterlandsche wyze, hier omstreeks, in gebruik; vooral by de Visschers Vrouwen en in de Dorpen. Het overige haarer kleedinge is in alles wonderlyk net en zindelyk: men ziet weinig of genoegzaam geene Westvriesche Vrouwen, met morsige of slordige gelapte Kleederen; zelfs zorgen de Armen, schoon haare Kleederen gelapt of gestopt zyn, 'er zeer voor, dat het toch knap staa. Dit is een uitwerksel van haare zindelykheid en tevens van haare eerzugt; want, onder de armen en behoeftigen onzer Landsgenooten, ken ik 'er geenen, die minder arm willen schynen, en meer begeeren beklaagd te worden: zoo stryd hier de Eer met de Nooddruft. | |
[pagina 995]
| |
Ga naar margenoot+Wat nu voorts nog de dragt der Mannen betreft; dezelve is alleszins gerigt naar hunne gewoone deftigheid, en loopt dus niet sterk in 't oog. By de Landlieden is een bruin Lakens of Saaien Wambais, 't welk ruim, dog net, gemaakt word, de algemeene Bovenkleeding. Onder dit Wambais hebben zy wel eens een Chitsen of Damasten Hemdrok, die overvloedig met Zilveren Knoopen bezet is, dog minder dan by de Zuid-hollanders. Zelfs ziet men ryke en welgegoede Veldelingen, vooral de bejaarden, meermaals Hemdrokken draagen, met gewerkte Garen, en ook wel met Ivooren of Beenen Knoopen; dat zy deftiger oordeelen. Derzulker grootste pragt bestaat in een, veelal rooden of blaauwen, fynen Kalaminken Borstrok; benevens eene fyne Neteldoeksche Das; die ze wonderlyk netjes vouwen, effen vlak om den Hals slaan, en tusschen de Oxelen insteeken. De Mannen zyn over 't geheel niet zeer gesteld, op het pronken met Zilver of Goud. Egter vind men 'er nog al onder, die 'er zig weidsch mede versieren; dog dezulken worden van de West-Vriezen als hoovaardigen beschouwd; en men noemt ze, gelyk ook in Zuid-holland, als 't wat sterk uitsteekt, Zilveren of Gouden Jantjes. Ondertusschen draagen ze evenwel nog al vry veel, even als de Zuid-hollanders, op de samenknooping van de Das, aan den Hals, Gouden of Zilveren Knoopen; als mede Zilveren Schoen- en Broekgespen. De laatsten zyn by de zulken, die by uitstek | |
[pagina 996]
| |
Ga naar margenoot+pronken, onder de Vermogenden, ook wel van Goud: des men een Noord-hollander, met Gouden Kniegespen ontmoetende, na genoeg staat mag maaken, dat men hem, zoo als de Zuid-hollanders zeggen, voor een Noord-hollandschen Peperboer, dat is, voor een Ryken Man, heeft te houden. Van de overige Kleeding valt verder niet veel byzonders te zeggen; dan dat dezelve meestal op den Waterlandschen trant is, en voorts met de kleederwyze van den Rhynlandschen Boerenstand overeenkomt. En even zoo is de dragt hunner Visschersknaapen, als mede derzulken, die aan de Zeedyken woonen, meerendeels dezelfde met de Kleederdragt onzer Strandlieden; uitgezonderd dat zy, zoo wel in hun Zondagsch, als Werkendagsch Pak, de Visscherskleeding beminnen. Men ontmoet hier nog eenige Inwoonders, welken de ouderwetsche Hollandsche dragt, Ga naar margenoot+zoo als wy die boven beschreeven hebben, bestendig blyven navolgen. Veele bejaarde Mannen draagen, over hunne Onderbroeken, nog de eertyds gewoone wyde Broeken, welker Pypen tot op de Kuiten hangen; en hunne Schoenen zyn veelal met lederen Riempjes vastgestrikt, of hebben zeer kleene Zilveren Gespen. De Schippersgasten, benevens de Visschers, dekken het Hoofdhair zeer algemeen met de bekende Schippers-Mutsen; eenigen, byzonder aan den kant van Wieringen en daaromstreeks, bedienen zig, en dit begint | |
[pagina 997]
| |
Ga naar margenoot+thans weder gemeen te worden, ook van Vriesche Bonte Mutsen, van Lammerenvagt of Zeehondenvel bereid: ook zyn de lange Slobbroeken, mitsgaders de Overjakken, Schansloopers en Wagtrokken, of Levantsche Rokken, alhier veelvuldig in gebruik. De eerwaarde Gryzaarts, wier Schedels in een eerlyken ouderdom kaal geworden zyn, draagen mede hier en daar korte Paruiken, van bereide Lammerenvagten. Slaat men, na deeze beschouwing der Landlieden en vaarende Gezellen, ten dien opzichte het oog op de Stedelingen, zoo ontdekt men wel dra, dat zy onder elkander zeer veel verschillen in hunne kleederwyze. Want de Stedelingen, (en dit is eene byzonderheid in Noord-holland en West-vriesland,) die tot den gemeenen Burgerstand behooren, en ook nog al eenigen die men hooger zou mogen schatten, verkiezen veelal min of meer de dragt der Landlieden. Maar de Vermogenden, en die wat willen uitmunten, schikken zig al meer en meer naar de Mode van de bewoonders der Zuid-hollandsche Steden; waar door 'er veelen onder hen gevonden worden, die genoegzaam half Noord- en half Zuid-hollands gekleed zyn. Dog in welken smaak zy mogen vallen, 'er heerscht in 't algemeen, in hunne kleeding, eene algemeene netheid en zindelykheid; en, by die der Visschers en Landlieden byzonderlyk, eene ongemaakte nederigheid, die den eenen en den anderen deezer Inwoonderen eene deftige Gestalte | |
[pagina 998]
| |
Ga naar margenoot+byzet; dat zeer wel beantwoord, aan het ernstige van den deugdryken inborst, waar mede de West-Vriezen vooral niet minder bedeeld zyn, dan veelen onzer Landzaaten, in andere Streeken van ons Gewest. Ga naar margenoot+Wy kunnen na dit alles onze West-Vriezen nog niet verlaaten, zonder een kort woord te melden van hunne Spraak en Tongval. Zy hebben meest allen eene heldere gladde stem, vooral de Vrouwen; maar de Mannen zyn dikwils wel een weinig dreunende van geluid. Zy spreeken doorgaans op éénen toon, zeer bezadigd en langzaam, zonder buitengewoone verheffing of daaling van de stem. Edog, schoon ze langzaam spreeken, en men dus weinig stamerenden onder hen ontmoete, hoort men hen menigmaal de woorden kort afbyten, en voorts al vry veel op zyn Vriesch praaten. Zoo vallen ze by voorbeeld sterk op de letter S; in plaats van Zomerhuis, met eene zagte Z, zeggen zy met een scherpe S, Somerhuis, of eigentlyk, Seumerhuus; gebruikende in veelen gevallen de klinkletter u, daar wy den tweeklank ui bezigen, als t'uus voor t'huis. Ook hebben zy dit met de Waterlanders gemeen, dat zy de e gewoonlyk boven de a schynen te beminnen, zeggende Peerd voor Paard, Heerd voor Haard; en dus is hier mede uis voor ons, heur voor haar, Gezelschup en Heerschup, of Gezelschip en Heerschip, voor Gezelschap en Heerschap, zeer gebruikelyk. Deeze en meer dergelyke byzonderheden toonen eenigzins eene ze- | |
[pagina 999]
| |
kere Ga naar margenoot+soort van gemeenzaamheid met de Over-Vriezen en Waterlanders; zoo ze niet, daar ik gantsch niet vreemd van ben, voortspruiten uit eene bestendige aankleeving aan de oude Hollandsche of wel Noord-hollandsche Spraake. Dan wy kunnen ons, voor als nog, met zulke spraakkundige bespiegelingen niet bepaaldlyk ophouden. Ons bestek roept ons ook daar en boven, om, van de vaste Noord-hollandsche Kust, naar de Eilanden over te steeken. En dit doet ons, een heusch afscheid neemende van de Noord-hollanders, met een hartelyken wensch, dat zy, onder den gezegenden bloei van hunnen recht Vaderlandschen Handel, hunne echte en rechte wakkerheid, en naarstigheid tot in de laatste Eeuwen mogen handhaven; in een dobberend Vaartuig treeden, om aan onze roemenswaardige Eilanders nog een bezoek te geeven. Ga naar margenoot+Met een bezeild windje van den Helder afgestooken zynde, zetten wy de voeten wel dra weder op het Land, en zien ons, door de wakkere Texelaars, heusch ontvangen. De Inwoonders van dit Eiland komen ons, ten aanzien van hunne kloekte en gestalte, meerendeels voor, als overeenkomstig met de West-Vriezen, zoo terstond beschreeven; des men dezelven over 't algemeen best by dat Volk vergelyke. En als we deeze onze Landzaaten verder nog wat nader beschouwen, worden wy, ten aanzien van de Mannen, gewaar, dat zy, | |
[pagina 1000]
| |
Ga naar margenoot+buiten eene vaste, en al vry ryzige gedrongen gestalte, gemeenlyk, even als de meeste hooge West-Vriezen, van een zeer ernstigen opslag zyn; hebbende doorgaans donkere graauwe blaauwe Oogappelen, en stoere Wenkbraauwen. Hun Hoofdhair is meestal donker bruin; hoewel by den eenen van wat zwaarder koleur dan by den anderen; ook hebben zy deswegens niet zelden losse en leevendig gekrulde Lokken, dat den donker Bruinhairigen gemeenlyk eigen is. Men vind 'er egter mede nog al veel Kroeshairigen; die, gelyk het meerendeel der Gekroesden, met een ligter gekoleurd Hair gedekt zyn, dat min of meer naar het geele helt. By eenigen der zwierigsten is de korte Paruikendragt alrede vry gemeen geworden. Voorts zyn ze, in alles van eene zeer forsche, wakkere en welgemaakte Gestalte; en, schoon natuurlyk zeer blank, al vry bruinagtig van vel; dat waarschynlyk door de Zeelugt toekomt. De Vrouwen zyn, gelyk die der West-Vriezen, welker kleederwyze en Hulsel zy meerendeels navolgen, over 't algemeen, zeer blank van vel, en niet weinig met sproeten bezet; dat by sommigen ten sterkste in 't oog loopt. Zy hebben dus ook meest geelagtig of rood Hair; dan de Hairlok der Blonden, die men 'er nog ontmoet, is hier, gelyk elders, zeer verschillende; dog men vind 'er maar zeer weinigen, by welken dezelve naar het zwarte helt. Ook staan de zwarthairige Meisjes hier niet voor de | |
[pagina 1001]
| |
Ga naar margenoot+schoonsten te boek, om dat ze gemeenlyk bruine Oogen hebben, en de blanksten niet zyn; 't welk by de Texelaars voor 't beste natuurlyk schoon gehouden word. Als een gevolg dier keuze, beminnen zy ook de heldere blaauwe Oogen, die 'er veel zyn; waar onder men 'er ook etlyken vind, die naar het graauwe trekken. De Texelsche Vrouwen zyn gemeenlyk aan den spigtigen kant; schoon 'er hier of daar een van een vast middelmaatig gestel voorkome: men zegt, dat zy 't 'er zelfs byzonder op toe leggen, om spigtig te worden, door middel van haare Keurslyven, daar zy, met dat oogmerk, des nagts in slaapen. Wat wyders de Getemperdheid, en de Gemoedsneiging deezer Ingezetenen betreft, zy komen hier in genoegzaam overeen met de West-Vriezen. Wanneer men aan de Rede op het Schild te land komt, verkrygt men in den eersten opslag geen gunstig denkbeeld van de Inwoonders; men moet ze dan voor wat ruw in hunnen ommegang houden; althans ik voor my heb ze aan dien kant juist niet beleefd gevonden; dog men heeft zulks veelligt grootlyks toe te schryven aan hunne dagelyksche verkeering met het stoute en woeste Zeevolk; dat zig hier ter plaatse veelvuldig ophoud. Als men het Eiland wat dieper intreed, vind men verre de meeste Lieden vry heusch; en, zoo men 'er recht by bekend is, betoonen zy eene algemeene gulhartigheid en gastvryheid; dog buiten dit heerscht 'er onder hen al mede, | |
[pagina 1002]
| |
Ga naar margenoot+eene soort van minagting of agterhoudendheid, voor een ieder, die maar de schaduwe heeft van een Vreemdeling te zyn. Men zou ze wel een weinig doorsleepen op het winstzoeken, mitsgaders wat wantrouwig, mogen noemen, en inderdaad, de goede trouw is 'er flaauwtjes'; dan 't eene en 't andere is hun, door de dagelyksche ondervinding, in den Handel met misleidende vreemde Volkeren, geleerd, en word bykans noodwendig in hun vereischt. Verder heeft men deeze onze Landzaaten voor een zeer eerlyk en deugdzaam Volk te houden. Onder de deftige Burgers is de Dronkenschap ten uiterste veragtelyk; maar de Lootsen en dergelyke Gasten, welker aantal vry groot is, neem en voor de Zeelugt nog al dikwerf een frisschen slok, en gaan 'er zig wel eens in te buiten. De Speelzugt is 'er, vooral in 't hartje van 't Eiland, weinig of niet bekend; ten minsten hunne geneigdheid strekt 'er zig niet zeer toe uit. Gemeenlyk heeft dit Volk een vergenoegden en vrolyken aart; op hunne Bruiloften, Kermissen, en dergelyken, vermaaken zy zig, onder het zingen van allerleie deuntjes, zeer met een huppelenden dans; waarin zy, minder door de kunst, dan door de natuur, geoeffend zyn. Men ziet 'er des de ouderwetsche Rondedansjes, benevens de reien, hand aan hand, en hoort de Bruiloftsgasten, wanneer ze een Govertje dansen, het oude Hollandsche Liedje, | |
[pagina 1003]
| |
Ga naar margenoot+Is 'er niet een Govert in deezen dans. enz.
lugtig opneurien. In 't midden dier gulle en eenvoudige vrolykheid brengt de Liefde, onder de blyde Jeugd, de zoete kozeryen van oprechte ongeveinsde Minnewoordjes op de baan. Men mag hen elders aanzien, als bykans ongevoelig in dit stuk; dog men kent dan de Texelaars niet recht. Hunne Liefdedrift staat ten minste gelyk met die der West-Vriezen, en is in haare uitwerkingen wel van zoo sterken invloed, als die der Waterlanders; des zy gezegd mogen worden, vuurig genoeg te zyn in hunne Vryeryen; waar mede wy ons in deezen niet verder zullen ophouden; nadien Ga naar margenoot+wy het gezegde wegens de Vryeryen der Waterlanderen, en het diestyds bygebragte, daar omtrent voldoende oordeelen. De Vrouwen zyn 'er vruchtbaar, en hebben 't zelden moeilyk in 't Kinderhaalen; zy vieren het Kraambedde niet met zulk eene kieschheid, als wel elders plaats heeft: ontziende in geen en deele het gebruik haarer dagelyksche Spyze, zoo van Vleesch, als van Visch. Byaldien het geschieden kan, zoogen zy zelven haare Kinderen; die 'er bykans allen frisch en gezond uit zien. 't Is een lust om derzelver aankomende Knaapjes, en vooral de Meisjes, te beschouwen. Als deezen, gelyk ook de Meisjes der West-Vriezen, nog niet sproetig of wat hard van Vel geworden zyn, dat | |
[pagina 1004]
| |
Ga naar margenoot+met het toeneemen der jaaren wel plaats heeft, door den invloed der Lugt, onder het hanteeren van 't Veldwerk; dan vertoonen zy, te meer daar ze zeer leevendige Oogen hebben, en netjes gekleed gaan, alle die jeugdige en aanminnige bekoorlykheden, welken de Noord-hollandsche Vrouwen zeer algemeen met de poezelste en blankste schoonheden der Duitsche Gewesten, naar den prys doen dingen. Haare kleeding eindelyk komt vry na aan die der Waterlandsche en West-Vriesche Vrouwen; ook schynt 'er, tusschen een getrouwde Vrouw en eene Vryster, eenig onderscheid, vooral ten aanzien van het Hoofdstelsel, in zwang te weezen. De eerstgemelden draagen bestendig eenen Kap, en de laatstgenoemden eene sierlyke Hul; of wel een glad doorschynend Kalotje, met een rood of ander gekoleurd Lint; het Hoofd is wat minder gedekt, en men ziet het Voorhoofd, meer ontbloot, met gladder opgestreeken Hairen versierd. Ga naar margenoot+Naast de Inwoonders van Texel komen vervolgens die van Vlieland, ter Schelling en Ameland, nog in aanmerking; welke Eilanders veel meer verschillen van onze Noord-hollandsche Landzaaten; zelfs zoo verre, dat zy, in gestalte en geneigdheid, een gantsch byzonderen Volksaart schynen te bezitten. Gaarne had ik hen eens persoonlyk bezogt, om, gelyk ik ten opzichte van de meest alle tot dus ver verhandelde Inwoonders gedaan heb, grootlyks op ei- | |
[pagina 1005]
| |
gen Ga naar margenoot+ondervinding af te gaan; te meer, daar ik my vlei, met het denkbeeld, dat 'er mede nog al spooren van een onverbasterden Volksaart, en andere merkwaardige byzonderheden, aan te treffen zyn. Dan verscheiden omstandigheden hebben my hier in belemmerd; en thans zou het de uitgave van dit Stuk te veel vertraagen; des ik een togtje derwaards moet uitstellen; zonder 'er egter geheel van af te zien; zoo dra my de tyd zulks zal toelaaten. Ondertusschen zal ik nogtans den Leezer, die dit bescheiden gelieve op te neemen, voor tegenwoordig nog mededeelen, het geen ik heb kunnen opspeuren, uit eenigen ommegang met sommige deezer Lieden binnen Amsterdam; en 't geen my verder, door des kundige wel oordeelende Vrienden, aangaande deeze onze Landsgenooten, is berigt geworden. Deeze Eilanders zyn, zoo veel ik bemerkt heb, over 't geheel minder vast en sterk van Gestel dan de West-Vriezen. De Mannen zyn veelal wel kloek, en op 't uiterlyke aanzien vry houtig; dog zy hebben geen rechte frissche koleur; egter zyn 'er nog etlyke stoere en wakkere Visschersgasten onder. Door de bank is hun Voorhoofd, zoo ik 't wel hebbe, wat kreukig; men ziet ten minste, zelfs by jonge Kaerels, veeltyds eenige kreukjes, om of aan de Oogen, en aan de slaapen van 't Hoofd; ook schynen ze, volgens het algemeene getuigenis, zig al vroeg oud te vertoonen. Hunne dragt verschilt zeer veel | |
[pagina 1006]
| |
Ga naar margenoot+van die hunner voorgemelde Nabuuren. Meestal Visschers of Schippersgasten zynde, draagen zy, op de ligtbruine veeltyds kortgekrulde Hairen, (want deeze koleur en lok heerscht hier,) een Schippers Mutsje, iets breeder van rand, dan die onzer Zeelieden. Voorts is hunne gebruikelyke kleeding een kort bruin of meest zwart Wambais; dat voor op de Borst, en op het einde der Mouwen, ongemeen digt met kleene Knoopjes, en Knoopsgaten bezet is; waar mede ook de openstaande agterpanden van 't Wambais versierd zyn; en even zoo pronken hunne Hemdrokken, onder dat Wambais, met een soortgelyk sieraad; zynde de Knoopjes by de vermogendsten van Zilver. Dit Wambais en Hemdrok sluit hen zeer eng om de Middel, of ten minste het schynt zoo; om dat zy ongemeen ruime Onder- en Bovenbroeken draagen; die dermaate ruim van stof en digt geplooid zyn, dat ze, om en boven de Heup opgeschort, Ga naar margenoot+zelfs als door een wrong opgepoft worden: staande voorts ieder Broekspyp als een uitgezetten Aalkorf; op eene dergelyke wyze, en nog wel zoo ruim, als wy dit slag van Broeken, by 't beschryven van den ouden Hollandschen dragt, op Plaat III, Fig. 3, afgebeeld hebben. Door deeze Broekendragt vertoonen zy zig eng van Middel, even als de Vriesche Schippers; naar welker Gestalte zy in 't geheel zeer wel zweemen. Zy hebben allen welge-evenredigde Beenen, vleeschige Kuitspie- | |
[pagina 1007]
| |
ren, Ga naar margenoot+dunne Enkelen, en doorgaans zeer nette Voeten. Men ziet hen met een flukschen gang voorttreeden, en de Kniën, by elken tred, los en onbedwongen knikken; zy gaan ook veel met beide de handen in de Zyzakken; en zyn over 't geheel zoo rank en fluks in hunne beweeging, als men eenig Manvolk kan ontmoeten. Hun voor komen is alleszins stemmig; ze zyn zeer net op hunne Kleeding, en houden ongemeen veel van rein Linnen; hebbende gewoonlyk eene zindelyk gevouwen Das of een zuiver Bont Doekje om den Hals. Met Goud of Zilver pronken zy niet sterk, hebbende alleen, gelyk onze meeste Zeelieden, een paar Gouden Knoopen in den Halsboord van 't Hemd, en een paar Zilveren Plaaten voor in den Broeksband; waar by dan eenigen nog, als gezegd is, Zilveren Hemdroksknoopen draagen. In hun Visschers of dagetyksch Pak, loopen zy, gelyk het meerendee] onzer Strandbewoonders, met ronde, ruime Zeildoeksche Rokjes, Overjakken, met halve Mouwen, en lange Hansop-broeken. Van der Vrouwen Tooi valt niet veel byzonders te zeggen, buiten het geene reeds van de Texelaars of West-Vriezen bygebragt is; en ik heb slegts opgemerkt, dat het draagen van Hullen hier wat gemeener voorkomt. Wyders ziet men ook, in deeze en geene Streeken, een sterker zweem naar de Vriesche Mode; en by die van ter Schelling en Ameland leeft de | |
[pagina 1008]
| |
Ga naar margenoot+rechte oude Hollandsche en Vriesche Kleederwyze; welke alrede bekend is, uit het geene wy te voor en des wegens gemeld hebben. Verders vind men hier de Vrouwen meerendeels zeer tenger, aan den spigtigen kant, en blank, dog zeer sproetig van Vel. Ze zyn smal van Schouders, en niet zwaar van Boezem; dien ze als eerbaaren, met een rood bonten doek, gantsch digt bedekken; byzonder de jonge Dogters en de Vrouwen, die in den smaak der Amelandsche en Hinlooper dragte vallen. De meesten deezer draagen ook geen stevige Keurslyven, maar leenige Zieltjes of Corchetten; die ze, gelyk ook de Bovenkleederen, zoo netjes toerygen, dat het gestel van het Boyenlyf en den Hals zig glad en natuurlyk, door de Zieltjes en Kassekeintjes heen, vertoone. Jammer is het dat deeze Vrouwen, daar ze de natuurlyke beweeging van het Bovenlyf in zulk een goeden welstand houden, met zig door geen zwaare Keurslyven te prangen, tevens ondertusschen haare Lendenen en Heupen, in derzelver beweeging, zoo zeer belemmeren en verzwakken, door het torschen van een ongemeenen last van zwaard en lange Rokken; welken zy tod op de Voeten toe draagen. Hier door maaken zy de Voeten en Kniën onbekwaam voor een vluggen tred; en men heeft, zoo 't my voorkomt, het grootlyks hier aan toe te schryven, dat men veele manke en kreeple Vrouwen, onder die van ter Schelling, en | |
[pagina 1009]
| |
Ga naar margenoot+vooral onder die van Ameland, vinde. Ik verbeeld my niet te sterk te spreeken, wanneer ik zeg opgemerkt te hebben, dat 'er my, onder de tien deezer Vrouwen, welken in Amsterdam verkeeren, ten minsten ééne mankgaande ontmoet is; 't geen ook den Hinlooper Vrouwen zeer gemeen schynt. En dit gebrek bestaat niet, zoo ik wel gezien hebbe, in eenige scheefheid van de Kniën of het Lichaam; maar is volstrekt in de gewrigten der Heupen, op welken die zwaare lange Rokken drukken, gelegen: des wy, daar wy elders het misbruik van al te enge Keurslyven gadesloegen, hier deeze al te groote onagtzaamheid, op het slot en de drukking der Heupen, niet onopgemerkt konden laaten. Wat de overige byzonderheden deezer Ingezetenen, ten opzichte van den ommegang, de gemoedsneigingen en driften, betreft, hier van heb ik geene gezette berigten, en kan alleenlyk melden, dat ze den naam hebben van zeer oprechte, eenvoudige en eerlyke Menschen te weezen; in welk licht ze my ook meermaal voorgekomen zyn; leevende wyders veelal op zyn oud Hollandsch of Vriesch; waat mede de gewoone spraake deezer onzer Landzaaten ook eenigzins overeenstemt, als slaande nog sterk op den ouden Tongval. Behalven deeze Eilanders, die onze buitenste Kust aan de Noord-zee bewoonen, vinden wy ook nog Landsgenooten, die huisvesten op de Eilanden, welken meer bin- | |
[pagina 1010]
| |
nenwaards Ga naar margenoot+in de Zuider-zee liggen; en bekend staan, onder den naam van Urkers, Schoklanders en Markers. Van deezen, en inzonderheid van de Markers, zullen wy wat naauwkeuriger kunnen spreeken, dan van de laatstgemelde Buiten-Eilanders; nadien wy, zoo door ons eigen bezoek, als door de gunstig medegedeelde berigten van nen Wel Eerwaarden Heer martinet, en deszelfs Medebroeders, raakende deeze Ingezetenen, meerder byzonderheden magtig zyn geworden; dat ons in staat gesteld heeft, om 'er het volgende nog kortlyk van te kunnen voordraagen. Ga naar margenoot+De Urkers, (om daar mede een aanvang te maaken,) hebben meerendeels een vast en sterk Lichaamsgestel; zyn niet zeer tenger noch spigtig, en meestal middelmaatig van lengte; ook komen 'er nog al eenigen onder hen voor, die de gemeene lengte te boven gaan. De Mannen hebben wel een eenvoudig, dog tevens ernstigen, opslag, met een trek van stoutheid; ze zyn gemeenlyk zwaar van Tronie, en dik van Wenkbraauwen. Steeds aan de Zeelugt bloot gesteld, is hunne Huid geluwagtig. Sommigen hebben het Hoofd gedekt met kort geschooren krullend ligt bruin Hair; by eenigen is 't zwartagtig; en 'er loopen al vry veel kroeshairigen onder. Men vind ze veelal van eene gezonde en sterke natuur; des in en hier veele hoogbejaarde Lieden ontmoete. De Vrouwen zyn blank, dog mede zeer sproetig, en doorgaans blaauw- | |
[pagina 1011]
| |
oogig, Ga naar margenoot+met fyne Wenkbraauwen. Zy behooren gantsch niet onder de zwaksten haarer Sexe; zyn zeer vrugtbaar, voorspoedig in het draagen, mitsgaders gemeenlyk gelukkig in het baaren: en schoon eenigen het al eens wat moeilyk hebben, ryzen zy nogtans spoedig uit het Kraambedde; te meer, doordien zy 'er zeer op gesteld zyn, om haaren Kerkgang binnen korten tyd te doen. Zelfs de Kinderen te zoogen is haar grootste vergenoegen; en men maakt 'er hier veel werks van, om dezelven, van de eerste jeugd af, tegens de ongestadigheid der Lugt, wel te harden. Uit dien hoofde zyn ze ook al vroeg huwbaar, en treeden dus vry jong in den Egten staat. De Geneigdheden van dit Volk bepaalen zig bykans geheel en al aan hun Beroep van te visschen, als anderzins; zoeken hunne uitspanning zelfs in het boeten of breien van Netten. Edog, men meld my, dat de jonge Maats aldaar tegenwoordig smaak beginnen te krygen, in 't Kolven en Balslaan; dat anders zeldzaame Spelen op deeze Eilanden zyn. De bejaarden egter, aan hunne oude leevenswyze gewoon, beminnen geenerleie Spelen: hun vermaak, buiten het geen hun Handwerk betreft, bestaat in vriendelyk te kouten, en een pypje Tabak te rooken; als mede op hunne Kermissen, in het Koekzwikken, of het Hakken en Kneppelen van Koek. De Vrouwen zyn 'er wel wat log van beweeging; doende slegts, voor een uitspanningje, nu en dan | |
[pagina 1012]
| |
Ga naar margenoot+eene kleene wandeling om het Klift; waar in ook de Vrysters haar vergezellen. Deezen vermaaken zig wyders met Nooten te rollen, eens helder uit de borst te neuriën, of, al zingende, om den Vuurtooren een wipdans, gelyk zy zeggen, te doen. Kortom, de uitspanningen van deeze onze Landsgenooten zyn gemeenlyk zeer eenvoudig; en de Menschen zyn my in den ommegang zoo heusch voorgekomen, als men van de zulken, in hunne omstandigheden, kan verwagten. 't Is waar, men berigt my, dat ze veel van hunne oude oprechtheid verlooren hebben, en dat 'er de gulhartigheid, benevens de goede trouw, van tyd tot tyd afneemt. Dan, deeze berigten komen van Mannen, wier zaak het niet is, de Zeden der Menschen op de zagtste wyze voor te draagen; des ik oordeele vryheids genoeg te hebben, om hun verslag niet in den sterksten zin op te neermen; maar hier omtrent eenige inschikkelykheid te gebruiken. Ik kan niet anders zeggen, of ik heb deeze onze Landsgenootten zeer gulhartig gevonden, in alles wat ik met reden van hun kon eischen; zy waren ten uiterste gedienstig en beleefd, met my, zoo over hunne Visscheryen, als over 't geen het Eiland mogt betreffen, een heusch verslag te geeven. In 't eerste voorkomen zyn ze wel wat agterhoudend, of schuwagtig en stilzwygend; dog eene vriendlyke aanspraak ontsluit wel dra het hart, en opent den mond; wanneer zy zig, in | |
[pagina 1013]
| |
Ga naar margenoot+ongeveinsde welmeenendheid, gantsch bescheiden uitlaaten. De Kleeding der Mannen is, naar den Visscherstrant, op zyn Vriesch; na genoeg zoo, als wy van de Vlielanders gemeld hebben; en die der Vrouwen schoeit al mede op deeze leest. Men bespeurt hier insgelyks eenig onderscheid tusschen gehuwde Vrouwen en Vrysters, of ten minste tusschen bejaarder en jonger Persoonen deezer Kunne. Sommigen der eersten scheppen behaagen in eene soort van Hullen; veelen van dezelven draagen Blokzylinger Mutsen, met Langetten, Strooken, of breede Kanten bezet, en een weinig in den Vrieschen smaak geschikt. De Vrysters of jonge Vrouwen daarentegen houden 't veelal met de Waterlandsche of Durgerdammer Kappen van fyn Kamerdoek; hebbende van vooren eene gladde Langetten Strook, of een net Kantje, dat de Kap volmaakt op het Voorhoofd doet sluiten; waar uit dan, op het jeugdige gladde Vaarhoofd, en langs de slaapen, eenige aartige Lokjes en Krulletjes zwieren. Voorts bestaat de Kleeding, zoo der Vrouwen als der Vrysters, in sterke Wollen welsluitende Borstrokken, of Jakjes met slippen, naar de wyze der Blokzylingers; die zy, draagende weinig Keurslyven, zeer netjes digt weeten toe te rygen. Het bovenlyf en den Boezem, dien ze met een Bonten Doek bedekken, houden zy, in deeze dragt, ruim en vry. Hier by komen ver- | |
[pagina 1014]
| |
der Ga naar margenoot+de Wollen Onderrokken, en lange Sergien Bovenrokken, met een blaauw of een bont Boezel. En eindelyk hebben zy aan de Voeten meest laage Sloffen; sommigen draagen ook Schoenen, of beiden te gelyk. Ga naar margenoot+Deeze dragt der Urkers is ook die der Emmeleroorders en Enzers, welken op Schokland huisvesten, en insgelyks in Gestalte en Gemoedsneigingen, ja bykans in alles, met dezelven overeenstemmen. Ondertusschen heeft 'er, niet tegenstaande deeze overeenkomstigheid, by de Inwoonders van Schokland, naar men my berigt, iets byzonders plaats, dat een nader onderzoek verdient; dog waar toe ik nu geen tyd en gelegenheid heb. Men heeft my naamlyk gemeld, dat de Schoklandsche Vrouwen, die tenger, en ongemeen blank, maar ook zeer sproetig zyn, meest allen rood of ros Hair hebben. Op dit berigt zou het der moeite wel waardig weezen, eens te onderzoeken, of de Vrouwen ter dier plaatse, eene byzondere schoonheid in dit roode of rosse Hair stellende, daar mede natuurlyk gedekt zyn, dan of ze niet wel eene geheime konstgreep bezitten, om het Hair die koleur te doen bekomen. Men weet toch dat eenige Vrouwen hier omstreeks, in Noord-holland, het Hair kunstig weeten te bleeken tot eene blonde of witte koleur; en dat de Markers zig ook van dit Hair bedienen, als dadelyk staat gemeld te worden. Ik val te eerder in 't ver- | |
[pagina 1015]
| |
moeden, Ga naar margenoot+dat men, indien dit Hair onder de Schoklandsche Vrouwen zoo algemeen zy, om eenige gepleegde kunstenaary heeft te denken, ter oorzaake, dat het alleen dit kleene gedeelte onzer Eilanders is, 't welk hier voor by uitstek bekend staat. In West-Vriesland, en deszelfs Zeedyken, als mede in de andere Eilanden der Zuider-zee, ziet men wel eene blonde, ja goudgeele, Hairlok het Hoofd der Vrouwen streelen; dog dezelve is op verre na zoo hoog ros of rood niet. Evenwel houd ik het voor vry vast, dat die andere Inwoonders even zoo min een verbasterd Volk zyn, als de Schoklanders; althans de Vlielanders, de ter Schellingers, de Amelanders, de Urkers, en de Markers, behooren, zoo als 't my tot nog voorkomt, onder de zuiverste en onvermengdste Ingezetenen onzer Landen, aan dien kant. Dit zoo zynde, dan zou men dat roode Hair, indien 't aan de Landstreeke, en 't Volk aldaar woonagtig, natuurlyk eigen ware, (dus dunkt my mag ik denken,) ook by de gemelde Landzaaten, indien al niet zoo algemeen, ten minste zeer veel moeten vinden. En aangezien zulks geen plaats heeft, zoo heb ik, myns agtens, gewigtige reden, om te twyfelen, of dat roode Hair den Schoklandsche Vrouwen wel natuurlyk eigen zy. Ik moet het nader onderzoek hier van tegenwoordig laaten berusten, maar hoop 'er door den tyd meerder zekerheid van te erlangen; wel byzonder, om dat ik my | |
[pagina 1016]
| |
Ga naar margenoot+vlei met het denkbeeld, dat men hier door veelligt nog eenigermaate zou konnen ophelderen, het geen men zoo dikwerf gemeld vind van het rosse en goudgeele Hair Ga naar margenoot+der oude Batavieren; dat deeze Schoklanders dan, het zy hoe 't zy, of van natuure, of door de konst nog heden bezitten. Andere byzonderheden, die wegens de Schoklanders nog in aanmerking mogten komen, slaan wy te ligter over; om dat ze veelal van denzelfden aart zyn, als 't geen wy van de Urkers gezegd hebben; en uit hoofde dat wy deeze onze Landsgenooten, in 't stuk der Kleedinge en der vlegtinge van 't Hair, zeer overeenkomstig vinden, met de Markers; raakende welken wy het beste en naauwkeurigste berigt, dat ons van alle de Eilanders gegeeven is, bekomen hebben: waarom wy het hier ook, met byvoeging van eenige byzonderheden, die wy zelven, door eigen ondervinding, opgemerkt hebben, zullen plaatsen, zoo als het ons, in Antwoord op onze Vraagen, gunstiglyk is medegedeeld. Ga naar margenoot+De Markers, byzonder de Vrouwen, zyn wel blank in den aart, dog, door den invloed der Zeelugt, uitwendig geluw en graauwagtig van Vel. Eenige weinigen draagen geel Hair; dog de meesten hebben 't bruin en ook zwartagtig. Het Hair der Manspersoonen is gemeenlyk bruin, en heeft korte Krullokken; men vind 'er weinig gekroesden onder. De Oogappels zyn, | |
[pagina 1017]
| |
Ga naar margenoot+by de eene en andere Sexe, veelal blaauw. De Mannen hebben een sterk en vry vast gestel: ook zyn 'er de Vrouwen doorgaans tamelyk grof van gebeente, en gedrongen van Lichaam; dan de jonge Dogters vallen 'er wel wat spigtiger. Men vind niet veele hoogbejaarden op dit Eiland. Zy trouwen gemeenlyk tusschen de een- en vier- en twintig jaaren; zyn zeer kuisch, en gantsch niet driftig in 't stuk der Liefde; misschien wel de koelsten onzer Landsgenooten. De Vrouwen zyn niet meer dan middelmaatig in vrugtbaarheid: zy brengen haare Kinderen nogtans niet moeilyk ter waereld; niettegenstaande de Jonggeboorenen al vry groot zyn; vertoonende gemeenlyk, als 't ware, eene wasdom van wel drie Maanden; waarin zy die van 't vaste Land dus overtreffen. Zy kraamen meerendeels voorspoedig, en 't gebeurt zelden, dat 'er eenigen onder de smerten bezwyken of sterven. De Kraamvrouwen zoogen genoegzaam allen zelven hunne Kinderen, en weeten weinig van zweerende Borsten. Veelen der Inwoonders zyn al vroeg tandeloos; dat een gemeen gebrek by alle onze Eilanders is. Wat verder de Gemoedsneigingen deezer onzer Landzaaten betreft; ze zyn zeer bedaard; eene opvliegende drift, de dolle gramschap, en de woedende wraak-zugt, zyn hier niet bekend. Men meld my dat ze, ten aanzien van hunne oprechtheid, niet veel roems boven anderen hebben, dan by Vreemdelingen, en dezulken die hen, | |
[pagina 1018]
| |
Ga naar margenoot+als in 't voorbygaan, eens bezoeken; welken verrukt worden, door de eenvoudigheid van hun voorkomen, en leevenswyze, met betrekking tot het Burgerlyke. Ik laat dit verslag eenigermaate aan zyne plaats: iemand die 'er woont, of dagelyks met deeze Lieden omgaat, kan derzelver gulhartigheid zekerlyk beter beproeven, dan hy, die slegts eens op het Eiland komt, om zyne nieuwsgierigheid te voldoen. Dan het is tevens ook waar, dat iemand wel eens goede reden kan hebben, om een Volk niet uit dat gunstigste oogpunt te beschouwen, in 't welke zy aan anderen voorkomen. Dog wat hier van ook weezen moge; ik voor my althans heb deeze onze Lands-genooten met veel genoegen gezien; wanneer ik hen, by manier van een Speelreisje, bezogt. Ik vond de Inwoonders van dit Eiland, in eene diepe eenvoudigheid leevende, uitermaate beleefd en vriendlyk. Wy kwamen 'er met een vry sterk Gezelschap, dat diestyds zeer vrolyk was, en waar onder zig eenige dertele jonge Lieden bevonden. Op onze intreede in verscheiden Huizen, zagen ons de Huisgenooten, met eene zekere stilzwygendheid, aan; dog toen ze, zoo uit de spraak als uit andere omstandigheden bemerkten, dat het een vrolyk heusch Gezelschap was, betoonden zy zig ongemeen gedienstig. Zy zetten terstond Stoelen, en booden ons Melk en Bier aan, om te drinken; waren voorts ongemeen vriendlyk, spraakzaam en gulhartig. Zy | |
[pagina 1019]
| |
Ga naar margenoot+begeerden ook geen geld, voor den drank, daar ze ons mede beschonken hadden; dog scheenen ten uiterste vereerd met een geschenkje, en een vriendlyk woord, voor de Kinderen. Een aantal van dezelven volgden ons ook, op ons vertrek; des eenigen uit het Gezelschap Stuivertjes en Duiten byéén verzamelden, en die onder de Jongens te grabbel wierpen; daar zy, gelyk ook de bejaarden, zeer wel mede in hun schik waren. Zy gedroegen zig in alles zeer vriendlyk; zelfs ondanks eenige wat te laage spotternyen, onzer byhebbende Jeugd, die deeze Inwoonders al vry onnoozel beschouwde; dog uit zeker geval wel dra hunne schranderheid bemerkte. Naderhand heb ik hen nogmaals bezogt; en kan getuigen, dat ze my zoo veele bewyzen van de eerlykste, de ongeveinsdste, en gulhartigste Gemoedsneigingen verleenden, als ik by eenige onzer Landzaaten ontmoet heb; waar mede ook overeenstemt, het algemeene goede getuigenis van de zulken, die, zoo in Amsterdam als elders, met hun omgaan. In 't stuk van Kleeding komt verder, ten aanzien der Vrouwen, bovenal in aanmerking derzelver Hulsel, en nog wel byzonder het vlegten van 't Hair. Van dit laatste, dat ook by de voorgemelde Eilanders min of meer plaats heeft, hadden we tot nog geen recht verslag; maar 't berigt, ons, raakende de Markers, verleend, heeft ons gelegenheid gegeeven, om den Leezer daar | |
[pagina 1020]
| |
Ga naar margenoot+omtrent het volgende te konnen melden. De Marker Vrouwen deelen het Hair, van 't Voorhoofd tot het Agterhoofd, in twee deelen; dus gescheiden zynde, word het aan ieder zyde van het Hoofd te saam gebonden; en, elk gedeelte van dit saamgebonden Hair hegten zy aan 't Hoofd, met een haakje, en twee banden, ter dikte van een vinger, vast; om welke banden het Hair vervolgens gestrengeld word. Aan 't einde van dit eigen natuurlyk Hair hebben zy een witagtig gebleekt Hair, 't zy van haare eigen Lokken, of van die van een ander. Dit gebleekte Hair weeten zy met het natuurlyke te verbinden, tot die lengte, welke zy oordeelen, dat haare Vlegten behooren te hebben. Dan werken zy daar voorts in geslaagen roode koord, ter lengte van eenige Ellen. Deeze dus gebonden Hairvlegten worden, van het Voorhoofd tot de Kruin, rondsom de Kruin, tegen elkander gevlyd; waarop dan eindelyk die gestrengelde Hairvlegten, by wyze van eene Tuit, midden op de Kruin, nevens elkander gedraaid worden; zoo dat het witagtige Hair in den Nek kome; mitsgaders aan de zyden of slaapen des Hoofds. Ter deezer plaatse hegten zy 'er voorts, ter wederzyde, nog aan, eene loshangende gekrulde Lok van haar eigen Hair, die tot op de Wangen afrolt. Daar benevens krullen zy het Voorhoofdhair losjes en aartig; zoo dat het zig vertoone, als of het eene zoogenaamde Toepet ware. Deeze wyze van | |
[pagina 1021]
| |
Ga naar margenoot+Hairvlegten is weezenlyk de egte trant, die by de oude West-Vriezen, nog geene Eeuw geleeden, plaats gehad heeft; gelyk op Plaat IV, Fig. 8, te zien is. De Markers bewyzen derhalven hier door bestendig hun' ouden Volksaart; en wel, met zulk eene aankleevendheid, dat zy deeze Vlegten, ondanks den heeten Zomer of den kouden Winter, veeltyds bloot draagen. Egter heeft men hier omtrent nog aan te merken, dat dit alleenlyk plaats heeft in den ongehuwden staat; want de jonge Maagd is zoo draa niet in den Egt verbonden, of zy dekt haar Hoofd, daags na den Trouwdag, met eene Hul of Kap; welke zy, na dien tyd, nooit afleggen; zelfs dan niet, wanneer zy, ten einde van haaren Weduwlyken staat, op eenen anderen Trouwdag, in de Bruilofts vreugde zullen deelen. En eene soortgelyke verandering van Hulsel heeft, gelyk wy reeds aangeduid hebben, ook min of meer plaats by de hooge West-Vriezen, by de Wieringers, Texelaars, Vlielanders, ter Schellingers, Amelanders, Urkers, Schoklanders, en verder, by onze meeste Landzaaten, aan den oever der Zuider-zee. Over deeze bloote Hulsels draagen de ongehuwden dikwils eene soort van losse Doekjes; dan de getrouwden hebben meer sluitende Hoofddeksels, die ze veelal Phlebsen, of ook Kappen, noemen. Wyders kleeden de getrouwden zig gemeenlyk in korte Keurslyven; en veele jonge Dogters in buigzaame net toegereegen Lyfjes. | |
[pagina 1022]
| |
Ga naar margenoot+Beiden hebben zy hier over zeer nette korte Jakjes, met vry lange enge Mouwen, die zy Katjes of Buisjes noemen; en meerendeels van bruin Linnen, Saai, of Sergie, gemaakt zyn; voor met een gebloemde Borstlap, en agter rood Laken. De Boezem en Hals is eng en digt gedekt; zelfs vind men aan die Katjes en Buisjes, of Jakken, gekoleurde Kraagjes, die zeer naauw om den Hals sluiten. Ook zyn de Mouwen veelal, op zyn Hindeloopers, zeer lang, staande gespannen over de Armen. Dermaaten dat deeze Kleedy, zoo door de wonderlyke verkiezing van koleuren, als ouderwetsche Hulsel, volstrekt het vertoon maakt van de eigentlyke oude Hollandsche dragt, welke niet onbevallig by deeze Lieden zyn zoude, indien zy door de Zeelugt niet merkelyk bruin, en door de Zon verschroeid, voorkwamen. Betreffende de Kleeding der Mannen; deeze is mede nog in alle deelen op den ouden Visscherstrant; byzonder in hun dagelyksch Gewaad, wanneer ze ruime Zeildoeksche Visschersbroeken en laarzen draagen; hebbende veeltyds ook maar grove Koussen en Schoenen, met lederen Riemen. Hun Bovenkleed is gemeenlyk een dik pyen Wambais; welks mouwen vry eng tot op de hand sluiten: en hier over trekken zy, als zy visschen zullen, een toegeregen pyen zeildoeksch, of meest lederen, Halflyf, met slippen; dienende om het koude | |
[pagina 1023]
| |
Ga naar margenoot+en natte Water van het Lichaam af te keeren, en de Netten te gereeder over boord te schuiven. Verder hebben zy een Bont Dasje om den Hals; en op 't Hoofd een gemeene Schippers Muts; of, gelyk dit by veelen nog in gebruik is, eene ouderwetsche Bonte Muts, van Schaapen vagt en Zeehonden Vel. In hun Zondagspak zyn ze genoegzaam eveneens als alle onze andere Zeelieden gekleed. Ook ontdekt men gezamentlyk, by alle onze Zee- en Visscherslieden, van Zeeland af, langs onze Zeekusten, tot aan en in Vriesland, eene nabykomende gelykvormigheid; behoudende de hedendaagsche Visscherskleeding nog steeds zeer veel overeenkomst met de oude Hollandsche dragt; des wy onze Leezers ten dien opzichte, naar de Afbeeldingen, op Plaat III, Fig. 5 en 6, en Plaat IV, Fig. 7, 8, enz., gegeeven, en de aldaar voorgestelde beschryving, verder heenen wyzen: oordeelende voorts hier mede genoeg gezegd te hebben, van onze braave, eenvoudige, oprechte Markers, en de overige Eilanders. |
|