Natuurlyke historie van Holland. Deel 2
(1769-1771)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 1252]
| |
[Narede]Ga naar margenoot+Zie hier dan, geachte Leezers, en waarde Vaderlanders, het slot der Verhandelingen wegens de Natuurlyke Delfstoffen van Holland; vergun my, dat ik ulieden, ter dier gelegenheid, nog deeze weinige Bladzyden, ter gunstige beschouwinge, aanbiede; strekkende om nog eenig Berigt te geeven, zoo ten opzichte van het reeds afgedrukte, als wel byzonder ten aanzien van het geen nog te volgen staat. Ik had my, gelyk ik in myn Esrste Deel te kennen gaf, voorgesteld, dat eene beschryving der Delfstoffen van Holland geen grooter Boekdeel, dan het eerste was, zou vereischen; dog, opgewekt door de gunstige aanmoediging veeler geagte Mannen, en tevens aangespoord door oplettende Leezers, die hun genoegen betuigden, wierd my het werk steeds aangenaamer, en ik getroostte 't my geen moeite te spaaren, om zoo veel voldoening te geeven, als my mogelyk ware. Dit bewoog my zelfs, om myn eerstgemaakte plan meer uit te breiden en dus te verbeteren: en dit voorneemen, ondanks veele zwaarigheden, werkstellig maakende, ontdekte ik wel dra veel meer weezenlyk noodige en nuttige zaaken, dan ik my in het eerste plan voor den geest gebragt had. Dit leidde my tot nieuwe onderzoekingen; noodzaakte my, om, ter meerdere zekerheid, naar deeze en geene plaatsen weder een | |
[pagina 1253]
| |
Ga naar margenoot+reisje te doen; en intusschen kwamen my ook oordeelkundige Berigten, van tot nog ongemelde byzonderheden, ter hand. Aan dit alles, geëerde Leezers, is het toe te schryven, dat men het Tweede Deel van de Natuurlyke Historie van Holland, tegen myne verwagting, tot twee Stukken heeft zien aangroeien. Dan dit, schoon in den aanvang niet bedoeld, zal niemand, zoo ik vertrouw, my kwaalyk neemen; en ik durf, onbeschroomd, het aan 't oordeel van ieder bescheiden Leezer overlaaten, of ik het weezenlyke nut van 't Vaderland, naar myn vermogen, niet in 't oog gehouden heb, met zulke zaaken, die dit Land volstrekt betreffen, of welker kennis het zelve van dienst kan zyn, omstandiger te verhandelen, dan zoodanige voorwerpen, die, naar myne gedagten, van minder belang waren. Ik heb ook te minder zwaarigheid, om hier en daar wat breedvoeriger te zyn; weetende dat myn schryven inzonderheid geschikt was voor onderzoeklievende Hollanders, die geen genoegen neemen in oppervlakkige Berigten; wier Wysgeeren en Natuuronderzoekers, boven den roem van voortreflyke uitvindingen gedaan te hebben, by alle Volkeren van Europa, gepreezen worden, uit hoofde hunner kunstrykste navolgingen en bezadigste onderzoekingen. Ik heb dan, als een Nederlander, liever wat breedvoerig dan te oppervlakkig willen weezen, voor myne onderzoeklievende Landsgenoo- | |
[pagina 1254]
| |
ten, Ga naar margenoot+te meer, daar ik my nog steeds herinner de les, die my de beroemde oplettende musschenbroek meermaals heeft ingeprent. ‘Wees’, was zyne taal, toen de avondstond zyner grysheid naderde, wanneer de dageraad myner jeugd my de veelverwige schoonheden der Natuure begon te vertoonen, ‘wees voorzigtig, en gaa vrymoedig voort. De Natuurlyke Historie is eene diepe Goudmyn, in welke men altoos meer voorraads van nieuwe naspooring ontmoet, dan de opmerkzaamste zig kan voorstellen. Zoek nooit het korte, daar een omstandig nut en noodig eene breedere voorstelling eischt, en vermyd altoos het lange, daar het zaaklyke zig zelve verklaart. Men moet langzaam en gestadig voortgaan. De Natuurkunde komt ons voor als een zeer hooge ongenaakbaare Berg, dien men, zoo men zagtjes opklimt, gestadig met nieuwe onbekende heuvelen bezet vind; welken niemand, in 't eerste opklimmen, verwagt zou hebben. Dog al voortgaande, wint men; men stygt allengskens hooger, en komt, zoo niet alle, ten minsten veele zwaarigheden te boven’. Deeze les, die ik my dikwerf herinner, heb ik bovenal in deeze Verhandelingen over de Delfstoffen bewaarheid gevonden. Vaak beklom ik onverwagte heuvelen, en trad op nieuwe my onbekende gronden; edog niet tegenstaande dat alles, heb ik egter, althans gedeeltlyk, myn doelwit bereikt: schoon ik zeker- | |
[pagina 1255]
| |
lyk Ga naar margenoot+nog veele heuveltjes voorbygestapt zal weezen, die my ongemerkt gebleeven, of door my niet naauwkeurig beschouwd zyn, om dat ze te veel ter zyde van mynen weg lagen: want zoo ik ze allen oplettend had willen bezoeken en beschryven, dan zou myn werk nog veel uitvoeriger geworden zyn. Dit vermydende, en, zoo ik vertrouw, geene bypaden inslaande, heb ik bestendig het zaaklyke nut, zoo verre het my bekend was, in 't oog gehouden: laatende voorts een verder naauwkeurig onderzoek aan Natuurkundige Liefhebbers over. Wel verre van te denken, dat myn Werk in alles volmaakt zou zyn, belyde ik rondborstig niet te twyffelen, dat 'er nog veel meer aan ontbreekt, dan ik zelf wel gewaar zou kunnen worden. Indien 'er dan in de dus ver behandelde onderwerpen eenige zaaken, of overgeslagen, of te kort, of te beknopt, of ook anderen te breedvoerig mogten voorkomen; zoo is myn verzoek, dat men my dan ten minste die gunst betoone, van te erkennen, dat zulks grootlyks toegeschreeven moet worden, aan de schryfswyze, die ik, myns oordeels, op goeden grond, in deezen, best oordeelde; waar in ik my minder gehouden heb aan Zamenstelkundige bekortingen, waar mede zig veelen myner Landgenooten niet vermoeien; dan wel aan beschryvingen, die voor elken oplettenden en zelfs eenvoudigen Nederlander duidelyk verstaanbaar zyn. | |
[pagina 1256]
| |
Ga naar margenoot+By aldien ik deeze gunst van myne geächte Leezers ondervinden mag, zal ik rustig voortgaan; en my van de tot nog gebruik te vryheid bedienen, om in 't voorstellen van weezenlyk nuttige zaaken myner penne den vryen toom te geeven. My dit billyke regt, naar den Vaderlandschen trant, aanmaatigende, ben ik bereid, om, hoopende op de aanhoudendheid van den gunstigen bystand myner kundige Landsgenooten, met behulp der oplettendheid myner Boekverkoopers, het Derde Deel der Natuurlyke Historie van Holland, zoo zindelyk als de voorgaande, het licht te doen zien; waar van ik, buiten onvoorkomelyke toevallen, zoo God wil, nog in dit Jaar, een stuk hoop af te geeven. In 't zelve zal ik den Leezer het Ryk der Dieren tragten open te leggen; naar de eigenste manier van behandeling, welke ik tot hier toe gehouden heb. Dat is, ik zal de Dieren, welken volstrekt tot dit Land betrekking hebben, zoo naauwkeurig en onderscheiden als my doenlyk is, voorstellen; bovenal staan blyven op die oude sterke zenuw van ons Vaderland, den Veebouw; en niet zeer uitweiden over Dieren, welken tot een geringer tak van voordeel behooren, of van mindere bekende nuttigheid zyn. In verwagting, dat deeze keuze en manier van behandelen, mynen Vaderlanderen moge behaagen, zal ik op dien voet voortgaan; terwyl ik my vleie met het streelende denkbeeld, dat myne Landsgenooten het reeds uitgegee- | |
[pagina 1257]
| |
ven Ga naar margenoot+en het verdere gevolg met een goedgunstig oog zullen aanzien, als een blyk van myn standvastigen lust, om het myne aan te wenden ter vermeerderinge van nutte kundigheden, ten dienste van ons beminde Vaderland; en tevens iets toe te brengen, dat ter er van den nooit volpreezen Schepter en ontzachelyken Bestierder der Natuure kan strekken. |
|