Natuurlyke historie van Holland. Deel 2
(1769-1771)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 666]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Elfde hoofdstuk.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 667]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+in geenen deele als Aarde aanmerkt, neemen wy hier ook die onderscheiding in agt; en beschouwen het Zand gelyk het waarlyk is, en zoo als wy by de Klai breedvoerig betoogd hebben, als eene tot Steen-korrels verwandelde Aarde, die eene steen-agtige eigenschap heeft; des het Zand, alhoewel het, gevormd zynde, geen weezenlyke Aarde meer zy, nogtans de voetstappen der Natuurlyke Aarde, in zyne gulle en stuivende Beddingen en Zandhoopen, zoodaanig aanduide, dat het ons, langs dat spoor, met een vasten tred en overgang, op de grootere van Aarde gevormde Steenen brengt. Wy aarselen derhalven niet, om deeze CLASSE aan te merken, als verbonden aan de voorgaande, en verknogt aan de volgende: terwyl het Zand ondertusschen van die beiden afgezonderd, door deszelfs eigenaartige gedaante, eigenschappen, en menigvuldige verscheiden heden van Geslagten en Soorten, eene byzondere CLASSE uitmaakt. Wat aangaat den oorsprong, het grond-beginsel, en de voornaamste scheikundige verschynsels, daar van is by het verhandelen Ga naar margenoot+der Klai, naar onze gedagten, zoo volledig gesproken, dat wy het hier voldoende mogen agten, en den Leezer derwaards wyzen. Daar ter plaatse is wel byzonder getoond, dat de grondslag (basis) van 't Zand in de Klai of Hoofdstoflyke aarddeelen ligt; dat de Zandkorrels, het zy door de fyne aarddeelen zelven, het zy door een Aardsmout, het zy door Zouten, of door | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 668]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+de beweeging der wateren, tot een steenagtig gruis en scheibaare korrels gegroeid zyn; als mede dat het Zand wyders aan die zelfde ontbinding en ontslooping onderworpen is, als de Klai, of de verbonden Klai-aarde, en zelfs de Steenen. Dit dan in agt neemende, valt hier, wegens de grond-oorzaak geen breedvoerige ontleeding, en zoo kunnen wy insgelyks volstaan, met onze reeds gegeeven beschryving der Zandbeddingen, raakende derzelver gelegenheid, diepte, uitgestrektheid en plaats: alle welke byzonderheden in het Ga naar margenoot+Tweede Hoofdstuk nauwkeurig opgegeeven zyn: des wy, dit voor afgehandeld houdende, ons nu voorts wenden, tot eene nadere bepaaling van de algemeene eigenschappen, die het Zand hier als eene tweede classe der Delfstoffen onderscheiden. Het Zand, in dit opzicht beschouwd, bestaat uit één gescheiden rondagtige, of ronde, gladde, steenachtige deeltjes, die men met recht Korrelig Gruis noemt. Het Zand is nooit aaneenverbonden door korrels alleen; elk deeltje, 't zy grof of fyn, is een Zandkorrel. Men kan geen Zand met water verbinden of samenkneeden; alle Zand laat het water doorsypelen, en 't word ter dier oorzaake gebruikt om het water te zuiveren. Op zig zelfe bezit het Zand geene vogtigheid, noch vettigheid. Het Zand, in water gelegd, zet zig niet uit, en 't verminderd of vermeerderd niet: dog word in Zeewater zwaarder. In de | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 669]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zonne droogt het Zand zoo sterk, dat het stuifbaar word. Als het Zand lang in de lugt en in de zonne ligt, word het kalk-agtig. Het meeste Zand is helder, en zeer veele Zanden zyn zelfs doorschynend. Meest alle Zandkorrels zyn niet dan kleene Keisteentjes. De Zanden zyn zeer aandoenlyk voor de Mineraalsappen, welker kleuren en fyne geesten zy ligtlyk aanneemen; en door deeze sappen, als mede andere aardsche vette Olyen of Stoffen, kan het Zand aaneenverbonden worden tot Steenen. Of de Zandkorrels uitdyen en grooter worden, durf ik niet bepaalen, schoon 'er waarschynlykheid voor eene omkorsting of aanzetting zy. In alle Zanden eindelyk, die in Holland voorkomen, bevinden zig Yzerstoffen, dog in meer of minder trap; en dezulken, die de meeste bezitten, behoort men van de anderen te onderscheiden, waar toe onze rangschikking ons dadelyk zal brengen. Ten dien einde is de volgende verdeeling deezer classe, in twee orden ingerigt, behelzende de eerste de Algemeene Zanden, en de tweede de Metaal of Mineraale Zanden. Dit onderscheid in agt neemende, staat ons dan hier in de eerste plaats het oog te vestigen op | ||||||||||||||||||||||||||||
De eerste orde dertweede classe.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 670]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+behooren, brengen wy allerleie Zanden van Holland, die, het zy ze grof of fyn, of gemengd voorkomen, of ook eengzins in koleur verschillen, nogtans hoofdzaaklyk uit zuivere gruizige korrels bestaan; en die men, in opzicht der vermenging, of met Aarde, Klai, Schelpen, Assche, Steenen, Mest, of dergelyke Stoffen vermengd vind, egter zuiver en eenslagtig aan deelbaare korrels, en beddingen aanleggen. Alle die Zanden worden eigenaartig en gemaklyk in drie rangen verdeeld, naamlyk (a) in Zuivere fyne Zanden, (b) in Zuivere grove Zanden, en (c) in Vermengde Zanden. | ||||||||||||||||||||||||||||
De eerste rang der eerste orde.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 671]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+eigenschap by trappen, evenwel vry kennelyk; en derzelver Geslagten zyn niet wel te onderscheiden, dan door die laatstopgenoemde Verschillendheden. | ||||||||||||||||||||||||||||
Het eerste Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 672]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+vind het niet in zwaare beddingen in den grond, maar oppervlakkig, en tusschen allerleie Steenen en grof Zand vermengd; dog verstooven zynde, word het door den wind op hoopen en heuvelen gejaagd. Wy tellen 'er de volgende Soorten van: | ||||||||||||||||||||||||||||
Eerste Soort.
| ||||||||||||||||||||||||||||
Tweede Soort.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 673]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Derde Soort.
| ||||||||||||||||||||||||||||
Tweede Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 674]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+onzen Aardbol, en beweeren dat het uit water gebooren word, om dat men, 'er overgaande, doorzinkt. Met het nagaan en wederleggen zulker gevoelens zullen wy ons niet ophouden; maar, dewyl het Wel-zand, in ons Vaderland, byzondere eigenschappen schyne te hebben, naar uitwyzen der uitwerkselen, die men 'er van ziet, en een kort onderzoek deswegens nuttig en noodig zy, zoo zullen wy ons bepaaldlyk houden aan het zaaklykste, dat ons hier omtrent voorgekomen is, en overweeging verdient. 't Is niemand onzer Landsgenooten, die in onze Aardbeddingen graaft, of langs onze Stranden verkeert, onbekend, dat 'er in den grond Zandbeddingen gevonden worden, die, als 't ware, driftig en vloeibaar zyn; in zoo verre, dat men 'er met een stok kan doorsteeken, als Ga naar margenoot+door een Moeras; en dat men, 'er instappende, door heenen zinkt, zonder, naar geraade der diepte, grond te peilen; dat dikwils met gevaar van 't leeven geschied, waar van boven reeds melding gemaakt is, by het verhandelen der Wellen, Quellen en Bronnen. By die gelegenheid staan ons hier wel voornaamlyk twee dingen, betreffende de oorzaak deezer Welzanden te onderzoeken, te weeten, of het Zand zelve zulk eene ligte vloeibaarheid bezitte, dat het, met water vermengd zynde, vloeibaar zy; dan of het opwellende water in de Aarde die verschynsels veroorzaakt. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 675]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Wat het eerste betreft, de volgende redenen zyn, zoo ik vertrouw, genoeg in staat, om een ieder te overtuigen, dat Ga naar margenoot+men dit in het Zand zelve niet heeft te stellen. De korrels van het Welzand tog komen, in gedaante en eigenschap, met de voorige en andere Zanden overeen, en bezitten geene zigtbaare porien, of eenige andere sponsagtigheid. Daarenboven vind men Welzand van allerleie fynheid en grofheid; het Welzand in onze Boezemlanden is gemeenlyk fyner, dan dat onder de Duinen; en dat aan de Stranden is het fynste Strand-zand zelve. Als men wyders het Welzand met het Welwater opgeschept in een pot, of fles giet, dan bezinkt het even als alle andere Zanden, schoon wel wat langzaamer: en wanneer men een pot met Welzand gevuld heeft, en het Zand bezonken schynt, zal het zelve, als het water 'er afgegooten word, na lang staan, nog sterker bezinken, en op nieuw water opgeeven: dan dit doen insgelyks alle Zanden, die lang in 't water gelegen hebben. 't Is, naamlyk, gelyk wy in de omschryving deezer CLASSE reeds aanmerkten, zeker, dat het Zand de Mineraalsappen indrinkt, en dus niet geheel buiten vermoeden, dat het ook door water kan doordrongen worden. Misschien zuivert het water het Zand tot een trap van helderheid, die de Zandkorrels doorschynend maakt; mogelyk heeft hier ook het zelfde plaats, omtrent het Zand, dat men van het kristal | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 676]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+vermoed; te weeten, dat het eene door water allergezuiverdste Aardstoffe is, die de helderheid van water aanneemt. Men versterkt deeze gedagten door waarneemingen, volgens welken men Kristallen en doorschynende Keien gevonden heeft, waar in vloeibaare Waterdruppen ingeslooten en vastgegroeid waren. Dan wegens alle deeze gedagten, schoon 'er eenige waarschynlykheid in zy, bepaalen wy niets, en belyden gaarne, dat het ons hier aan voldoende kennis ontbreekt. Op vry wat vaster grond durven wy, wat onze Hollandsche Welzanden betreft, derzelver voornaamste oorzaak in de Waterwellen zelven stellen; want indien het eene eigenschap van het Zand zelve was, dan zouden die Zandwellen, of, om klaar te zyn, die Zanden zelven, altoos deeze eigenschap moeten behouden; waar van het tegendeel, door de ondervinding aan onze Stranden, ten klaarsten bevestigd word. Ga naar margenoot+Een ieder, die onze Stranden met eenige oplettendheid bewandelt, zal het eene jaar Wel- of Quelbanken vinden, die het andere jaar, en somtyds na slegts weinig weeken, geheel verloopen zyn; en, ('t geen wel in agt te neemen staat,) zoo dra is het water, dat die Quel-zanden driftig hield, niet verloopen, of het Zand is niets anders dan gemeen Zand; en het daar naast gelegen Zand is nu Welzand geworden: waar uit ontegenzeggelyk blykt, dat niet het Zand, maar het Water de oorzaak van | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 677]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+dit verschynsel is. Men lette wyders, ter meerdere verzekeringe, op de Zee-stranden, waar over de Zee, by Vloed, heenen spoelt, en langs welken dezelve, by Ebbe, afzakt. In 't eerste geval word het Zand, tot digt aan Duin, dermaaten driftig, dat men maar weinig minuten op dien oever stand behoeft te houden, om met de voeten in het Zand in te wellen; daar integendeel dat eigenste Strand, als de Ebbe het water afvoert, weder zoo geslooten is, dat het een vasten en effen grond maakt. Dit is het onderscheid, dat de Zeelieden op het oog hebben, als ze spreeken van goed en kwaad Strand, om het zelve met wagen en paarden te beryden. Wat nu verder betreft, het af of toeneemen der Wellen of Quellen; de geheele oorzaak hier van hangt alleen af van de stroomstrekkingen, van de stormen of winden, die nu en dan langduuriger en geweldiger uit de eene streek dan uit de andere waaien, en gevolglyk de Zee, te gelyk met de Zanden, meer over den eenen dan over den anderen kant beroeren; dat in verschillende jaaren en jaargetyden zeer onderscheiden is. Men voege hier by, 't geen wy, Ga naar margenoot+wegens de Klaibanken, hebben aangemerkt; en men zal 't niet moeilyk oordeelen te begrypen, hoe 'er in die plaatsen, daar het Zand word uitgekabbeld, eene Welle, en elders eene nieuwe Bank gebooren word. Men merkt dit ook ten klaarsten in de Rivieren; waar in, gelyk de voornaamste Ri- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 678]
| ||||||||||||||||||||||||||||
vierkundigen, Ga naar margenoot+volgens den Heer bolstra, oordeelen, de meeste verzandingen geschieden, by eene buitengemeene trouble, Ga naar margenoot+of beroerde Rivier: stellende dat het afkomende water, in zulk een geval, 5/100 aan Slikken en Zanden afvoert, daar het by eene gewoone Rivier maar 1/100 afvoert. Is dit nu zoo in de Rivieren; hoe groot moet dan die aan en afvoering van Zanden, op onze Stranden, door de ontzachelyke Noordzee, niet zyn? Ten uitersten gaarne wenschte ik hier, ten nutte voor ons Vaderland, middelen aan te konnen wyzen, om de aangroei van zinkende Wellen, of het afneemen der Zanden en Stranden, zoo gevaarlyk voor sommigen onzer Kusten, te beletten: dan hier moet ik, met den Heer bolstra, tot leedweezen, zoo wel voor my zelven, als voor myne Landsgenooten, betuigen, dat ik, wegens dit stuk, niets voldoende weet by te brengen; en ik voeg 'er by, dat ik, wat aangaat de uitgebreide Stranden, vertrouwe, dat niemand zulks ook ligt doen zal. Ga naar margenoot+Benevens het tot dus ver beschouwde Welzand, aan onze Stranden, komt hier ook nog byzonder in overweeging, het Welzand, in het midden des Lands, of de zoogenaamde zoete Wellen. Dog hier omtrent valt geene de minste bedenking, of de driftigheid van dit Welzand afhange, van den doortogt, die het water tusschen 's Lands beddingen neemt. Want indien deeze driftigheid aan het Zand ei- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 679]
| ||||||||||||||||||||||||||||
>gen Ga naar margenoot+ware, dan zou die eigenschap zig, op die plaatsen, daar men een gelykslagtig fyn Zand vond, ook moeten vertoonen; dan 't is 'er wel verre van, dat dit aldus bevonden kan worden. Een Arbeider of Werkbaas, die naar eene Welle zoekt, moet, in eene en dezelfde Zandbedding, somwylen wel vier, vyf a zes voeten, en meer, dieper naar de Wel zoeken, dan hy dezelve, op geen afstand van vyftien a twintig voeten, tot vry minder diepte, zou gevonden hebben. Hier zal men de wel op zes a zeven, en daar eerst op tien, twintig, ja dertig voeten vinden. In de Amsterdamsche delving zogt men zelfs tot twee honderd, twee- en dertig voeten. Jacob van Leeuwen, Meester Timmerman, boorde onlangs, toen hy eene verstopte Welle, in een Put, aan de Maarne Poort, te Leiden, moest openen, tot by de tagtig voeten, door Klai, Zand, Dary en Moerbeddingen heen, eer hy eene zuivere Welle vond. Peter ter Haar, meer gemeld, boorde insgelyks te Zaandyk, tot vier- en zeventig a acht- en tagtig voeten; en 't geen in dit geval zeer wel ter sneede komt, is, dat zyne booring meestal door Zandbeddingen heen geschiedde. Zyne juiste opgave, welke hier niet overgeslaagen behoorde te worden, is, van 't Maaiveld af, als volgt: | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 680]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Men slaa in deeze booring gade, dat hier, van onder het Veenbedde af, geboord is, door zes onderscheiden Zandbeddingen heen, die te samen uitmaaken twee- en zestig a twee- en zeventig voeten; en dat wyders, (daar in dit geval vooral op te letten staat,) het onderste Bedde alleen, uit vier- en twintig a agt- en twintig voeten onderscheiden Soorten van Zanden bestond. Dit zoo zynde, is 't blykbaar, dat het, daar men de Welle eerst op die diepte vond, geenzins van den aart van 't Zand afhangt, dat het driftig word, of Welzand heet; maar dat de Welle, nu hoog, dan laag, en zelfs op zulke aanmerkelyke diepten doorvloeit, naar dat het water tusschen de Beddingen gelegenheid vind om door te sypelen, en met de minste opening of verkryging van lugt op te wellen. Deeze eigenschap tog komt met de Wis- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 681]
| ||||||||||||||||||||||||||||
kundige Ga naar margenoot+gronden der Waterkunde volmaakt overeen; dewyl het water, altoos zyn waterpas zoekende, door zyne eigen vloeibaarheid en zwaarte, zoo lang door alle openingen, en, om zoo te spreeken, porien der Beddingen, doordringt, doorsypelt en opwelt, tot dat het die gelyke waterpas verkreegen heeft: even als eene Konst-Fontein ophoud met springen, zoo dra het water in de buizen en de bakken waterpas ligt. Als men dit eenvoudige zekere nu eens overbrengt op onze gronden, en tevens let op de glooijingen onzer Beddingen, hier boven breedvoerig beschreeven; Ga naar margenoot+zal men gereedlyk begrypen, dat het water, hier door Klaibeddingen, ginds door Oehr of vaste Zandbeddingen, wordende tegengehouden, overal naar doortogt zoekt; en die nergens natuurlyker vinden kan, dan in het fynste en ligtste Zand, het welk door de kragt van 't water, (dat immers zoo geweldig is,) gemaklyk word voortgestuwd, en daar mede toe die waterpas opwelt. Dus heeft men hier, onzes bedunkens, de natuurlykste verklaaring van de oorzaak der vloeibaare driftigheid van 't Welzand; ze ontstaat naamlyk eenvoudig, hier uit; dat het Zand, met eene sterte kragt, door het water voortgestuwd, daar mede opwelt. Dit aanmerkelyk verschynsel op die wyze voldoenend verklaard agtende, oordeelen wy 't niet noodig ons wyders op | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 682]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+te houden met het verdere, waar over wy hier zouden kunnen uitweiden. Een ieder, dien het lust, kan by meest alle de SchryversGa naar voetnoot(*), over de onderaardsche Wateren en Fonteinen, des aangaande meerder lichts vinden, 't Is, naar ons doelwit, genoeg, getoond te hebben, dat het Welzand op zig zelve niet vloeibaarder is, dan eenige andere Zanden: ordeshalven hebben wy het egter als een Geslagt voorgesteld; niet, om dat het weezenlyk in hoofdstoflykheid verschilt, maar om dat het, altoos met water vermengd gevonden wordende, daar door kennelyk te onderscheiden is. Dus is Welzand altoos vogtig, en doorgaans ongemeen fyn, om dat het grove Zand wegzinkt, door de gestadige beweeging der Welbronnen en Wateren; meestal is de verwe ook vry wit, en somwylen hagelwit, hoewel ook wel eens rosverwig, naar geraade der Beddingen, waarin het Welwater vloeit. Men kan het, ter nadere onderscheidinge, tot deeze Soorten bepaalen. | ||||||||||||||||||||||||||||
Eerste Soort.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 683]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ligge, altoos onder den grond, door het water, in eene weeke en opwellende rigting gehouden word; waar door het dan ook in het delven gestadig toewelt, toeschiet en opborrelt. Wy onderscheiden het zelve, door de uitdrukkelyke benaaming van zoet Welzand, in tegenstelling van het Zout-en Zee-Welzand; om hier door te klaarder aan te duiden, dat men 'er het Welzand der zoete onderaardsche Wateren door te verstaan heeft. Het is uit dien hoofde ook hetzuiverste Welzand; bezittende gantsch geene Zwavelige, Olyagtige, of Bitumineuze Stoffen, die 'er allen door het water afgewasschen zyn; en om die eigenste reden, dat het naamlyk geene Zouten of Olyen bezit, is het ook het onvrugtbaarste Zand van alle de Zanden. Het is daarenboven by uitstek fyn, en byna meelagtig; verschillende evenwel hier en daar in grofheid, naar dat 'er een diepwellend Zandbedde voorkomt; om dat het groffte Zand by langen doorzinkt. En dit maakt het onderscheid dier verschillende Zandsoorten, in het onderste Welbedde te Ga naar margenoot+Zaandyk; daar het Zand, wel eene en dezelfde koleur behield, dog in Soorten verschilde. Wat aangaat de plaats der Welzanden, dezelve kan men nergens bepaalen; gantsch Holland is ondermynd met Welzandbeddingen, of liever Zoet-water Wellen; die uit de menigte der Rivierwateren des Lands ontstaan, door de veelvuldige Zandbeddingen heen wellen, en | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 684]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zelfs op sommige streeken met de Zee wellen gemeenschap houden; zoo dat het grootste gedeelte van 's Lands Inwoonders, bykans overal, die zuivere en frisiche wateren des Aardryks, onverhinderd in hunne wooningen, en op hunne erven, zelfs digt aan Zee, kunnen genieten. Een gezegend voorregt voorwaar van Nederland, boven zoo veele andere Landen en beroemde Koningryken; daar men de gedugte onderaardsche Zwaveldampen, en andere gevaarlyke dampen, alomme in de Wellen bespeurt, en het Aardryk stinkende Wellen opgeeft; voor welken wy in dit Land niet te vreezen hebben. Eenigermaate egter, dan op verre na niet met die gedugte eigenschap, zou men hier onder kunnen betrekken de Brakke Welzanden; die ons, als tot de vermengde Zanden behoorende, vervolgens wel zullen voorkomen, waarom wy 'er thans geene verdere melding van maaken. | ||||||||||||||||||||||||||||
Tweede Soort.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 685]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+grovere en fynere Zand-beddingen, langs de geheele Hollandsche Kust, en zy voor 't overige niets anders dan de fynste Korrels van het gemeene Zee-zand. Zoo men nu, wyders de Welzanden nog verder in Soorten wil afdeelen, kan men dit gereedlyk doen, naar de koleur en vermenging met ander Zanden. Dus zou men mogen stellen voor een
Alle welke Soorverdeelingen in 't ontelbaare kunnen opklimmen, en op allerleie Zanden in 't algemeen worden toegepast: waar onder ons, in onze rangschikkinge, als een byzonder Geslagt nu verder voorkomt het | ||||||||||||||||||||||||||||
Derde Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 686]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ter Ga naar margenoot+het Zand, dat wy hier bedoelen, by uitneemendheid en genoegzaam onderscheidenlyk eene witte Glasmaakende eigenschap, welke hier in bestaat. Alle deszelfs Korrels zyn van eene allerzuiverste witheid, doorschynendheid, en glasagtigen aart, en worden, in daar toe geschikte Ovens, volkomen Glas; even zoo als de fyne Quarts Keitjes, die een gelykaartig Keizand zyn, het beste glas uitleveren; dog waar van in 't vervolg nader. Men vind dit Zand in Holland veel meer, dan men gemeenlyk wel denken zou: in de Naarder Heide ontmoet men geheele doorgaande Beddingen, van die Soort; te Katwyk, Hillegom, Voorhout, Wassenaar, mitsgaders in de Noordhollandsche Streeken, ligt het aan kennelyke Beddingen; dog doorgaans minder uitgebreid, dan wel in de eerstgenoemde hoogere Beddingen. De geschiktheid van dit Zand tot Glasmaaken pleeg, by onze Voorzaaten, zeer wel bekend te zyn; zelfs had men in Holland, byzonder in Ga naar margenoot+Amsterdam, uitmuntende Glasblaazeryen, daar ons Inlandsch Zand gebruikt wierd; die, volgens het getuigen van scriverius, Christallynagtiger waren dan de Henegouwsche, en gelyk aan de Veneetsche en Antwerpsche Drinkglazen. Ook hadden de Hollandsche en Amsterdamsche Glasblaazers daar en boven de konstgreep, om allerleie gekoleurde Glazen te blaazen, of te bakken en te beschilderen. De gebroeders crabeth bezaten eertyds die konst tot zulk een hoogen trap, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 687]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+dat de Waereld thans nog verstomd staat, over den uitsteekenden gloed hunner verwen, die zelfs voor geen vlammen vuur zwigten; waar van Vader vondel met recht zeide: dove verw maalt Hemels vuur. Nog heden praalt Gouda, in zyne Hoofdkerk, met de onnavolgbaare getuigen van deeze verrukkende Konst. En men vind ook elders, in ouderwetsche huizen, zelfs in meest alle Dorpen, nog veele gekleurde en gebakken Glazen, met Historien, Beeldjes, Vogeltjes, Bloemen en Wapens vercierd; allen zoo juist en net getekend, dat de fraaiste, door de Liefhebbers, in onze dagen, als Konststukken van dien tyd, bewaard worden. By deeze kennis, om Glazen van allerleie schoone koleuren te bakken, schooten onze Vaderlanders ook niet te kort in 't bereiden van Drinkglazen, Kannen en Vaten, van allerleie gedaante en cierlyke vormen. Boven al muntten zy insgelyks uit in het blaazen van groene Rhynse Wyn-Roemers, met of zonder knobbels; van het zoo konstig en berugt Ys-glas, Fluitglazen en dergelyken; hoedanigen men in de oude tafereelen der stede Schutteryen, in de Doelen, en in die van andere banketteerende Gezelschappen, overvloedig ziet afgebeeld. De kennis en liefhebbery om allerleie schoone en konstige Glazen te bereiden of te bezitten, sloeg zelfs over tot Hovaardy; de aanzienlyken en vermogenden zogten elkander de loef af te winnen, om groote en konstige Glazen; wel | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 688]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+byzonder de zulken, die men eertyds Koupetassen, en naderhand Pocaalen geheeten heeft, te verzamelen; des hy, die geen cierlyk Glas-buffet had, niet wel bemeubeld ware. Deeze heerschende smaak had in die dagen niet zelden het niet oneigen gevolg van een onmaatigen smaak in het drinken: evenwel was 'er, by de verstandige en beschaafde Heeren des Lands, een, redelyke geschiktheid daar omtrent in zwang, volgens welken de drank gemeenlyk met verstand, en naar eisch gebruikt wierd; 't welk de Ridder temple mede zeer wel opgemerkt heeftGa naar voetnoot(*). Dit oulings, zoo plechtige als burgerlyke gebruik van Pocaalen, heeft ook in laatere dagen vernustige Pennen gescherpt, om onze Nederlandsche gewoonten, des aangaande, te ontvouwen; en boeven al heeft 'er de Oudheidkundige van der schelling, eene zeer breedvoerige beschryving van gegeeven, in zyne Verhandelingen over de Nederlandsche DisplegtighedenGa naar voetnoot(†): dog dit in 't voorbygaan. Ga naar margenoot+Wy weeten dan, om weder ter zaake te keeren, dat onze Voorzaaten de Glasblaaskonst, door middel onzer Zanden, en andere Stoffen, zeer volkomen bezeten hebben; en 't is bekend genoeg, dat het bakken van geschilderde Venster- of Kerkgla- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 689]
| ||||||||||||||||||||||||||||
zen, Ga naar margenoot+by de Brabanders nog schynt bewaard te worden. Die van Gouda immers hebben nog onlangs hunne Glazen, welken met den tyd hier en daar gebroken waren, door een Branbandsch Konstenaar, doen herstellen, in eenen expres daar toe bereiden Konst-oven. Dan, schoon men met ruimte kan zeggen, dat die Konstbaas al vry wel slaagt, blyft 'er egter nog een merkelyk verschil tussen zyne Glazen en die der Crabethen over. Ook is het met de Glasblaaskonst in 't geheel niet veel beter in ons Land gesteld; dezelve is op verre na niet meer in dien ouden bloei hier te Lande. Het voornaamste, dat 'er nog merkelyk van geoeffend word in Holland; is het blaazen van allerlei zwaar grof groen Glas: 't zy Wyn-flessen, Kelder-flessen, Distilleerflessen en dergelyken; in 's Hertogenbosch evenwel, om dit niet te verzwygen, word nog veel uitmuntend goed wit Glas geblaazen. Wat nu de reden van dit verval zy, weet ik niet; of het jaloersche Engeland, dat tog onze beste Fabrieken ontzenuwt, er een gevoelige neep aan gegeeven hebbe, dan of het vertier van Boheemsche Glazen 'er oorzaak van zy, of dat onze Glasblaazers zelfen verflaauwd zyn, in het voortzetten van dier Konst, dan of men andere oorzaaken van dit verval te berde kunne brengen, wat 'er ook de reden van zy; 't komt ons tot nog onbegrypelyk voor, hoe wy voor onze oogen kunnen zien, dat de Engelschen en Duitschers het Zand, waar | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 690]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+van zy hun zoo beroemd wit Glas maaken, nog dagelyks uit onze Duinen en Beddingen haalen moeten; en dat wy die kennis, welke zy, volgens het getuigenis van agricolaGa naar voetnoot(*), neri, meret, en anderen, door navolging niet weinig van ons ontleend hebben, ik durf niet zeggen geheel, ‘k zal zeggen gedeeltlyk, versloffen, en niet meer Ga naar margenoot+oefenen. Dit ons gezegde, raakende het veelvuldig gebruik, dat men buitens Lands van ons Glaszand maakt, nader gestaafd wil zien, die slaa onder anderen het oog op de Hargerzandery in Noordholland, alwaar dit witte Glaszand by uitneemendheid ligt. Dezelve word, door den Rentmeester der Domeinen, verpagt, voor twee duizend, vier honderd Gulden, meer of min; de Pagter aldaar, moet agt a tien Paarden, en drie a vier of meerder Karren houden, om het Zand te leveren aan de naast by gelegenste Vaart, welke circa honderd roeden van de Myndery afligt; hier by komen nog drie a vier Knegts; en men betaalt voor ieder Kar, die schaars vier kleene Kruiwagens bevat, zes stuivers; daar men in de Hollandsche Voorhouter, Katwyker en Hillegommer Zanderyen, voor eene groote Schouw vol, zoo veel geeft, of voor 't last gemeen Zand één Stuiver betaalt. Als men hier nu nog by stelt, het vervoeren | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 691]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+naar de schepen; en in agt neemt, dat 'er eenige Schippers, die het naar de Engelsche of andere Schepen als ballast brengen, van bestaan, kan men zeer wel bevroeden, dat de Uitlanders dit Zand zeer waardig moeten agten. Hoe veel 'er daarenboven van de Naarder Beddingen, als Ballast kwanswyze, weggevoerd word, is ter dier plaatse, uit de menigvuldige Scheepsvaart, welke, voor een groot deel, alleen in dit Zand-afhaalen bestaat, wel af te meeten. Ga naar margenoot+Het tot dus ver beschouwde Glaszand laat zig wyders in eenige Soorten verdeelen, die ons nog andere byzonderheden aan de hand zullen geeven; na dat wy ons bevoorens een weinig opgehouden zullen hebben, met een beknopt berigt der Glasmaakkonst, en Glasblaazerye; voor zoo verre dezelve tot dit en dergelyke Zanden betrekking heeft. Om hier aan, naar den aart van dit ons Werk, te voldoen, agten wy te kunnen volstaan, met de opgave eener korte Schetse dier nutte Konst; om dat eene juiste beschryving van alles wat daar toe behoort, eene ongeloovelyke uitgebreidheid zoude beslaan. Men kan zig hier van een begrip vormen, als men ziet op de Werken van meret, kunkel neri, en de Verhandelingen van ranouw, die, alle de verscheiden koleuren en Soorten van Glas nagaande, groote Boekdeelen met derzelver beschryving vervuld hebben; wy zullen ons derhalven, deeze byzonderheden, als buiten ons oogwit zynde, over- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 692]
| ||||||||||||||||||||||||||||
slaande, Ga naar margenoot+alleen bepaalen, tot de oude wyze van het bereiden van Glas, uit onze Zanden. Men neemt veeltyds van het witste door-schynendste en zuiverste Zand, of, by mangel van dat, gelykaartige witte Keitjes, die men eerst uitbrand, vervolgens tot gruis brengt, en daar na tot een volstrekt Zandig gruis fyn stampt of maalt. By dit Zand voegt men, tegen twee gedeelten, een ander deel Salpeter, of gegraaven Zout; waar toe men egter het Zout van de assche van verbrande Planten best oordeelt; wel byzonder agt men hier van nut te zyn, het Zout uit de Anthyllis, eene soort van Peulvrugtdraagend kruid, dat ook hier te Lande groeit, by de gorter den Nederduitschen Ga naar margenoot+naam van Wondkruid draagt, en vry overvloedig in de Zuid-en Noordhollandsche Duinen wast. Dog buiten dit, leveren alle Soorten van Boonen en Peulvrugt-planten, een hier toe nuttig Zout uit; en als deeze Zouten ontbreeken, kan men zig ook bedienen van de Assche van oude Eiken-en Beuken-stammen, die uitgehold, en inwendig in brand gestooken worden; waar by men dan nog gemeen Zeezout voegt; alles naar geraade der hoeveelheid Zands geschikt. Wanneer deeze Stoffen op de eene of andere wyze met het Zand gemengd zyn, met toevoeging van eenig Yzer, of, zoo 't te bekomen zy, Magneet-stof, is dat mengsel bestaanbaar, om in de Ovens ter smeltinge geworpen te worden. Men heeft ten dien einde meestal drie Ovens. In den | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 693]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+eersten word de Stof gesmolten, in den tweeden hersmolten, en in den derden word het gemaakte Glas bekoeld, of, om zoo te spreeken, gebakken. De eerste Ga naar margenoot+Oven is in de rondte, uit zwaare laagen Steens gemetzeld, en loopt met een gewelf te samen: dezelfe is verdeeld in twee kamers of verdiepingen, waar aan twee Oven-gaten zyn. De eerste en bovenste bevat de smeltpotten van het Glas of Zand; en de tweede, of onderste is de stookplaats; in welke men nagt en dag, by aanhoudendheid, met zwaar brandhout, stookt, tot dat het Zand en de overige Stoffen gesmolten zyn. Dit gedaan zynde, zoo bedient men zig van een tweeden oven, die op Ga naar margenoot+dezelfde wyze van een ronden omtrek en ook verwulfd is, dog vry grooter en hooger; zynde breed, in de rondte tien, en hoog agt voeten. Deeze Oven word buiten om gerugsteund, door vyf of zes ongemeene dikke steenen Boogen, ter dikte van wel zes voeten; en heeft inwendig de gedaante van eene halve Spheer-cirkel. Dezelve is, even als de eerstgemelde, in twee kamers verdeeld, naamlyk, in de stookkamer en de smeltkamer. De stookkamer heeft, gelyk die van den eersten Oven, een stookgat, dog veel smaller en kleener; om 'er de hette des te beter in te houden. Dwars in 't midden van den oven is een platagtig gewelf, in welks midden een groot rond gat is, daar de hette door heenen dringt. Op dit gewelf, dat de bo- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 694]
| ||||||||||||||||||||||||||||
venkamer Ga naar margenoot+van de onderste scheid, plaatst men de Smeltvaten, Smeltkroezen, in welken de reeds gesmolten, dog weder verharde Glasstof, die men ook Glasslekken noemt, zig bevind. Wyders zyn 'er in deezen Oven, tusschen elk der ondersteunende Boogen, eenige gemetzelde gaten, of halfronde vensters; somwylen tot agt, somwylen tot zeven of minder in 't getal. Voor elk dier Vensteren stelt men een vat of smeltkroes met Glas-stof, dat vervolgens, op het gestadig aanstooken van den Oven, gesmolten word. Deeze Vensters worden, na dat 'er de smeltkroezen in geplaatst zyn, op dat die smelting regelmaatig moge geschieden, met steen wederom toegemetseld; twee ten minsten, of één, blyft 'er evenwel ongemetseld, wordende slegts door Yzeren Ovendeuren geslooten; die men by tyd en wyle opent, om te beproeven, of het smeltglas de vereischte weekheid en handelbaarheid verkreegen hebbe. Wanneer men dit naar genoegen vind, dan opent men alle de Vensters, door het uitbreeken der ingemetselde Steenen; en kort na deeze verrigting plaatst zig voor ieder opening een Werkman of Glasblaazer. Ga naar margenoot+Ieder Glasblaazer is, ter verrigtinge van zyn werk, voorzien van eene lange holle Yzeren Buis, juist gelyk aan eene lange Yzeren Blaaspyp; somtyds ook wel samengesteld uit eene breede ronde Buis van boven en eene smaller van onderen: by dit Hoofd-gereedschap heeft hy nog lange om- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 695]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+geboogen Tangen en Pas-tangen, waar mede hy de maat der Glazen houd; even als een Draaier op zyn draaibank dergelyk een werktuig gebruikt. Deeze voorschreeven Blaaspyp dompt hy in den kroes of pot, met gesmolten Glasstof; waar van hy een gedeelte aan het einde der Buize vasthegt; en dit gedaan hebbende, weet hy juist zulk eene hoeveelheid dier Stoffe daar aan te draaien, of 'er mede te verknogten, als 'er tot de groote van het Glas, dat hy maaken wil, noodig is. Voorts haalt hy zyne Blaaspyp, waar aan nu het kluitje Glasstof vast is, fluks uit den Oven, rolt en drukt, of vormt die Stof, op een vlakken Arduin- of Marmersteen, spoedig tot een evenredigen klomp. Naauwlyks is dit verrigt, of hy blaast door de pyp, in het klompje Glasstof; dat zig dadelyk uitzet, als of men eene blaas opblies; dan hy blaast met korte poozen, en eene geduurige ademhaaling; terwyl hy telkens de Buis, mitsgaders het daar aan gehegte Glas, met een ongemeene vaardigheid, gezwind omdraait, en op en neder zwaait, tot dat hy de zig voorgestelde holte, en den begeerden omtrek van het Glas verkreegen heeft. Hier toe gekomen zynde, weet hy, of alleen, of met behulp van een tweeden, door middel van tangen en schaaren, als anderzins, onder een handig in en uit rollen, het Glas zoodanig te vormen, dat het de vereischte gedaante verkryge. Vervolgens legt hy het weder op den steen, hegt | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 696]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+een ander lang Yzeren Stift onder aan den bodem van het Glas; en als dit hier mede verknogt is, werkt hy 'er, het zelve al draaiende op de punten van zyne tang of passer, de Blaaspyp af. Zoo dra deeze 'er Ga naar margenoot+af is, wordende het Glas ondertusschen vaster en harder, staat 'er een ander Arbeider gereed, die het Glas, met eene daar toe vervaardigde Tang, aanvat; terwyl de Blaazer, of een ander, het Glas aan het Stift afknipt; 't welk zoo juist niet kan geschieden, of 'er blyft altoos aan het Glas nog een of ander oneffen onbearbeid Glaskluitje zitten: en dit zyn die scherpe oneffenheden, die men steeds aan den bodem der Flessen en Glazen ziet. Wanneer men het Glas dus en van de pyp en van het Stift afgescheiden heeft, is het volkomen geblaazen en gevormd; waar op het dan in een derden Oven gezet word, om te verharden en te bekoelen, of te bakken. In kleene Glasblaazeryen is deeze Oven gemeenlyk verbonden in of aan den tweeden Oven; dog in zwaare Glasblaazeryen heeft men 'er wel bepaaldlyk een byzonderen Oven toe. De toestel van deezen derden Oven is, wat de gedaante aangaat, even zoo verwulfd als de eerstgemelden; dan, dwars in 't midden zyn eene of twee zolderingen van Steen gemetseld, waarop men het geblaazen Glaswerk zet: midden in die zolderingen zyn groote vierkante ronde gaten, waar door de hette van de onderste verdieping doordringt; welke hette ver- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 697]
| ||||||||||||||||||||||||||||
meerderd Ga naar margenoot+of gemaatigd word, met verplaatzinge der Glazen zelven; tot dat zy, volkomen hard zynde, in koeler plaatsen gesteld, en voorts ter vertieringe in Pakhuizen gebragt worden. Men begrypt gemaklyk; dat 'er tot dit alles, gelyk by alle Konstwerken, eene byzondere oeffening en handeling behoort, en zelfs nog veelerleie Werktuigen vereischt worden, die noodig zyn voor de onderscheiden gedaante der Glazen; waaronder men ook allerleie gevormde figuuren van bloemen, loofwerk en dergelyken tellen moet; dewyl het Glas zig ook hier toe met weinig moeite laat vormen. Men voege hier by nog het vergulden en beschilderen met koleuren, die 'er al mede, met byzondere Gereedschappen, wanneer het Glas nog warm is, opgelegd worden. Dit is het hoofdzaaklyke van de Glasmaak-konst en Glasblaazery, dat wy dienstig geagt hebben, den Leezer mede te deelen, om 'er hem eenig denkbeeld van te geeven; waar uit men tevens ligtlyk kan opmaaken dat de arbeid deezer Werklieden, zoo der Glasblaazers als Handlangers, niet gering te noemen is; daar ze steeds aan eene ontzachelyke hette en gloed bloot gesteld zyn. Wy geeven dit verslag deezer Konst, om bovengemelde redenen niet hooger op, dan als eene flaauwe Schets dier uitgebreide en voortreffelyke Konst; terwyl we den Leezer, die eene volkomener beschryving begeert, naar de opge- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 698]
| ||||||||||||||||||||||||||||
noemde Ga naar margenoot+Werken van neri en kunkel wyzen; daar men ook allerhande soorten van Ovens afgebeeld kan zien, en inzonderheid Ga naar margenoot+by neri die geenen, welken oudtyds in Amsterdam beroemd waren. Wy agten het te minder noodig, ons hier over breeder uit te laaten, dewyl 'er, onzes weetens, thans geene beroemde Glasblaazeryen in Holland zyn; dan alleen die van groene grove Glazen, te Dordregt, Rotterdam en Amsterdam, of elders, my onbekend. Waar by dan nog komt, dat dit Glaswerk, zoo ik niet misse, in die Glasblaazeryen, meest al van gebroken Glas, en niet, voor zoo veel ik weete, van ons Inlandsch Zand geblaazen word. Maar ik zou by deeze gelegenheid nog in 't byzonder ook melding kunnen maaken van verscheiden andere Konsten, welken uit de kennis van het. Glasmaaken hier te Lande gebooren zyn; als daar is, behalven de verbeteringen in het Glas-slypen, en de zoo beroemde ontdekking der Brillen, het maaken van Verrekykers en Vergrootglazen, door drebbel, lipperheim, leeuwenhoek, en anderen, waar toe ons Glas-zand mede al gebruikt wierd. Dan nademaal dit alles genoeg bekend is, door de Schriften van hartsoeker, 's gravesande, musschenbroek, en anderen, en deeze uitvindingen in laater tyd, ook nog korts, door beroemde Kenners, hier te Lande, verbeterd zyn geworden; zoo slaan wy dit voorts opzetlyk over, en keeren liever | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 699]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+weder tot het verdere beschouwen van den aart van 't Zand, dat ons gelegeheid tot deeze uitstap gegeeven heeft. Het zelve is bovenal kennelyk aan zyne witheid, en de gelykheid der Korrels: als men 't door een Vertrootglas tegen het licht beschout, ziet men de korrels zoo doorschynend, en wit als het zuiver Kristal; 'er loopen wel eenige geelagtige Zandjes onder; dog het overtreft evenwel alle de andere Zanden in reinheid, en glimt sterk, als 'er na den regen de zonne op schynt: ook is het met geen Zouten vermengd. Wyders heeft hier geene aanmerkelyke onderscheiding plaats, of men kan dezelve tot de drie volgende Soorten bepaalen. | ||||||||||||||||||||||||||||
Eerste Soort.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 700]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Tweede Soort.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 701]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+eene ongemeene zorg, om dit Zand zuiver te houden; waarom men ook, als een Paard 'er eenige vuiligheid op doet, dezelve straks wegneemt, en aan eene zyde brengt: voorts word dit Zand met alle oplettendheid zuinig afgeleverd. Het een en 't ander, van de gemelde byzonderheden, wegens dit Zand, zyn wy erkentelyk verschuldigd aan den meergemelden Heere rutgerus paludanus. | ||||||||||||||||||||||||||||
Derde Soort.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 702]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Streeken, voor de Platteelbakkers: en indien men in het afzanden van andere Streeken, daar het dikwils voorkomt, zoodaanig eene Bedding ontmoet, dan word dat Zand ook duurder verkogt, en daarom van het overige Zand onderscheiden. Buiten de genoemde, weet ik geen bepaalde Beddingen van dien aart; maar het word voor 't overige onder veele onzer Duinbeddingen gevonden; welker Zanden anders, schoon zy ook eene Glasmaakenden aart hebben, nogtans, door tot een vry minder trap, glasmaakende te zyn, daar van verschillen; ook bezitten ze zoo eene door-slaande quartsagtige eigenschap niet, waarom zy hier een ander Geslagt uitmaken. | ||||||||||||||||||||||||||||
Vierde Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 703]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ook al een vry aanmerkelyk deel, hellen naar het witte; sommigen zyn grover, ander fyner; dog nooit grover dan eene kleene speldeknop, en nooit fyner dan Wel- of Stuif-zand. Zy bezitten alleen meer of min Yzerdeeltjes, en zelfs Magneetdeeltjes; dan als 'er deeze Stoffen by uitstek veel in zyn, behooren die Zanden tot de Metaal-zanden. De Korrels zyn minder doorschynend, dan die van 't Glas-zand; ook vind men ze veelal geelagtig, en schraal in 't aanraken: egter bezitten ze ook nog eenigen Glasmaakenden aart. Het gebruik deezer Zanden is in dit LandGa naar margenoot+ vry algmeen bekend; waar onder het zoo nuttige afzanden onzer Duinen boven al in aanmerking komt, en byzonder de wyze, op welke het Duin afgezand, en de gronden verbeterd worden; het welk ons te gelyk zal doen zien, hoe zeer de Hollanders uitmunten, in de kennis, van zelfs schraale gronden zig ten nutte te maaken. De Heeren du hamel, de turbilly, tull, tidet, en de Leden van het beroemde Fransche Genootschap van den Landbouw, mogen vry roemen op de weergalooze nieuwe verbeteringen der schraale Gronden, in hun Land; dan wy mogen met gegrond recht den voorrang geeven, aan de overoude en vernieuwde kundigheden onzer Landgenooten, in dit Stuk: daar zelfs, by een groot getal welmeenende Landheeren, ook Edele en doorlugtige Personaadien zig voegen, en zelfs Mevrou- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 704]
| ||||||||||||||||||||||||||||
wen Ga naar margenoot+van Geboorte, den schrandersten Mannen, in dit stuk, evenaaren. Met recht noem ik ten deezen opzigte, den Hoog Edelen Hoog gebooren Heere, Baron van wassenaar, Heer van Beide de Katwyken en 't Zand, &c. &c. &c., benevens deszelfs Hoog Edele Gemalinne, Vrouwe dier aloude Heerlykheden; mitsgaders de Edle Telg van van den bempden, Weduwe van six, door Geboorte en Huwlyk verbonden aan twee Burgemeesterlyke Familien, van 't magtig Amsterdam. Deeze aanzienlyke Personaadjen, verre van zig te verslaaven aan uitheemschen pracht en nieuwigheden, hebben de kennisse, van onze schraale Zandgronden in vrugtbaare Streeken te verbeteren, reeds zoo verre gebragt, dat men niet meer behoeve te vraagen: hoe zal men Hollands Duinen Zand-gronden vrugtbaar maaken? Immers door de kunde der Hoog Edelen welgenoemden Heere en Mevrouwe, ziet men niet alleen, hoe alrede een zeer groot deel van hunne aloude Katwyksche Duinen; maar ook het grootste deel der dorre Boekhorster en Zuidwyker klingen, langs den Haagschen Weg, met weltierend geboomte beplant is, terwyl de laatstwelgemelde Mevrouw een ontzachelyk getal der Hillegommer Duinen, in zeer vrugtbaar Bosch, Koorn- en Teelland hervormd heeft; alle welke doorslaande blyken van verbetering der Zandgronden ons als van zelve leiden, om zoo wel den ouden als vernieuwden roem der Hollanders, in dit geval, wat nader te beschouwen. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 705]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Het oudste, dat ons met zekerheid, wegens de kennis van het afzanden der Duinen, hier te Lande, is voorgekomen, en ons den tyd aanduid, waar in deeze wyze Ga naar margenoot+van het Land te verbeteren begonnen is, vinden wy in w. van gouthoevens Chronycke, kort voor het jaar vyftienhonderd, aangetekend. Het woordlyke verhaal verklaart de zaak zelve, en luid aldus: ‘Also Holland in veel plaatsen, doorGa naar margenoot+ Turfgraven ende steeken, als mede door afspoelen der Binnen-meeren, ende door inbreuck van Water-vloeden, als oock door 't stuyven van Zand uit de Zee gesmeten, nu 't zedert meer dan 100 jaren herwaarts seer verminderd was van Mergentalen: So is ontrent dese tyd een nieuw vont gevonden, om weder ander vruchtbaer Lant te maken: onder ander is geweest een oud Hovelinck, volgende het Hof van den Hertoghe Philips van Oostenryck, desen willende in syn oude dagen leven sonder gebreck ende in ruste, is overkomen met de Gasthuismeester van Haerlem, dat hy de middel wist om het Gasthuis 's jaers duysent Gulden rycker te maken, mits dat zy tot dankbaarheyt vast zouden staan, hem syn leven lang te besorgen een eerlyck onderhoud: ende treckende te Hove, heeft hy voor't Gasthuis voorschreven verkregen tot een geschenk, alle de Duynen, ligghende tussen het Haerlemsche Bosch ende 't Gerechte: en | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 706]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+wedercomende, heeft dit de Gasthuismeesters aangedient, ende vertoont dat nu maar nodigh was, alle het Zant wegh te voeren, ende 't selve die van Aemsteldam te vercoopen voor ballast, ende aldus wierden daer zeer goede Weyden gemaackt. 't selve is naderhant met groot profyt in Rynlandt mede gedaan. Noch een Huisman te Soeterwoude, by Leyden, wegh doende by gheval d'Asse die langhe jaaren verspreyt op syn Lant ghelegen hadde, ende daar gheen vrucht van en quam, heeft gesien, dat d'Asse wegh zynde, het een schoon groen Weyde werde: ende voorts nemende d'Asse, en die met modder mengelende, ende soo over zandige ende schrale Landen spreydende, heeft daar goet Lant af gemaeckt, 't welk de Gebueren met goet proffyt naer ghevolgt hebben’. Dit hier ingelaschte Verhaal geeft ten klaarsten te kennen, hoe het afzanden van onze Duinen, in die dagen eerst recht in gebruik geraakt, in dit Land al voor meer dan 150 jaaren bekend geweest is: en hoe Haarlems Oorden door dit middel verbeterd zyn, des aangaande kan men de nog, steeds groeiende bewyzen, dagelyks, in en omtrent den lommerryken Hout beschouwen. Het voorbeeld van dien tyd is ook, in laatere dagen, door verscheiden vermogende Edelen des Lands gevolgd. De Ridder westerbaan stigtte in de Zan- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 707]
| ||||||||||||||||||||||||||||
dige Ga naar margenoot+Westlansche Duinen zyn Ockenburg; en zegt, op dit afzanden doelende, zoo als wy reeds in ons Eerst Deel, van 't Westland spreekende, uit zyne ZangenGa naar margenoot+ overnamen, Dat hier nu Weiden zyn, dat waren schraale Zanden. Men voert hier Geesten weg. De niet min beroemde Ridder jacob cats had dus ook zyn voortreflyk Zorgvliet, midden in den schraale Duin, geplant. Jonker van westreenen, en wimmenum, maakte de hoogste Duinen, agter Wassenaar, tot vlak Land, en veranderde die woeste Streek in eene allerbekoorlykste Plantaadje. De doorletterde constantyn huygens bouwde zyn uitsteekend Hofwyk, en verbeterde door konst de aldaar schraale gronden; 't welk hy met eene gespitste pennen en een manlyk vernuft, tot luister zyner Lustplaatse, in cierlyk digtmaat gebragt heeft. Dus wierd ook Zandhorst, dat aangenaame Zomer verblyf van onzen Nederlandschen cicero, den Hoogeleerden burman, benevens veele andere Zand en Heigronden, in verrukkende Wei- en Bouwlanden of Planteryen herschapen. Een zeer groot deel Lands van eenige morgen aan elkander, gelegen tusschen Noordwyk en Noorderwykerhout, achter Leeuwenhorst, is in die dagen, door afzanding, tot goed Koornland gemaakt; en formeert nog heden eene uitgebreidheid, van wel bykans een half uur, vervuld met Koorn, Gerst of Hooi-landen. Ook is men in Kennemerland en Noord-Holland in dit stuk | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 708]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+niet te kort geschooten: langs Bloemendaal, Velzen en de Beverwyk, tot digt aan Egmond, ziet men, by Hoeve aan Hoeve, op Land aan Land, overal de doorstaande blyken van welbeteelde Zand- en Duingronden. Dan onder alle deeze opgenoemde, zyn 'er geene zoo uitgebreid en zoo aanzienlyk, als de bloeiende Hillegommer, Katwyker en Voorhouter Streeken, die thans by ontzachelyke morgentalen zyn afgezand. Bovenal beschouwt men, met een verwonderlyk genoegen, de twee eerstgenoemden; die nu met gryze Stammen, allerlieflykste dreeven, frissche vischryke Wateren, vrugtbaare Koornlanden en Teelderyen, kort om, met alles wat een welgestelde Grond kan voortbrengen, overvloedig begaafd zyn. Tot dus verre het oog gevestigd hebbende op den oorsprong en voortgang van het afzanden onzer Duin- en Geest-landen, laat ons nu verder zien, op welk eene wyze dit thans nog by aanhoudendheid, met gewenschte vrugten agtervolgd word. Ga naar margenoot+Wanneer men eenige morgen Duins, ter afzandinge, afgeperkt heeft, neemt men eerst in agt, hoe men 'er eene behoorlyke doorvaart, voor allerlei Binnenlandsch Vaartuig, zal kunnen bekomen. Dit gade geslaagen hebbende, graaft men, naar een daar toe gemaakt plan, breede en goede Slooten, of liever Vaarten; die gemeenlyk vol frisch water, mitsgaders van eene geregelde breedte en diepte zyn. Deeze | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 709]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Vaarten worden terstond indier voegen aangelegd, dat zy naderhand, als het Duin afgezand, en de grond beplant is, als Vyvers in elkander loopen. Ten dien einde worden ook, op dat de boorden aan den Oever bestendig zouden blyven, zoo tegen de inwellingen van het Zand, als het bevaaren zelve, de kanten en hoofden meestal met Rys en Takkeboschen vastgehouden; ten zy men, zoo als te Katwyk, goede en vaste Klai, tot het beklinken der boorden, vinde. Als deeze Vaarten aanvanglyk gegraaven zyn, maakt men een begin van 't afzanden; en verlengt die Vaarten, naar geraade men het afzanden bevordere. In 't afzanden zelve gaat men dus te werk. Verscheiden Arbeiders, zoo althans geschied het, voornaamlyk te Hillegom, steeken met Spaden de bovenkorst van het Duin af; zoo verre als zy eene zwarte Zand-aarde behelst. Deeze Aardzooden worden aan eene zyde by elkander gebragt, op een hoop geworpen, en aldaar bewaard, om 'er naderhand den afgezanden grond op nieuw mede te bedekken. Het Duin dus bereid zynde, begint men het zelfe af te zanden, en elke Schipper of Huisman, die Zand noodig heeft, vervoegt zig by den Zandbaas, om, met aanwyzinge van tyd en plaats verlof ter laadinge van Zand te bekomen: en zoo dra de plaats aangeweezen, en de tyd bepaald is, bestaat de geheele zaak in het Zand in kruiwagens te scheppen, en het zelve in de | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 710]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Schepen te laaden. Intusschen let de Zandbaas gestadig op de Beddingen, die zig in het afzanden opdoen; en naar maate dat 'er wit of geel Zand voorkome, word deszelfs waarde behoorelyk gade geslaagen. Bovenal let men naauwkeurig, en dit word by uitneemendheid te Hillegom in agt genomen, op de zwarte of bruine Zand-aardbeddingen, en Veen-aarde, die tusschen het Duin liggen, en ook op de Klai, als dezelve gevonden word. Wanneer men zulke Beddingen ontmoet, draagt men zorg om die zorgvuldig af te steeken, op een hoop te brengen, en ze afgezonderd te bewaaren, om 'er vervolgens een nieuwen bbvengrond van te maaken. Ga naar margenoot+Dus gaat men voort met afzanden, tot dat 'er eene genoegzaame streek Lands vlak gemaakt zy: hierop worden de gemelde Aard-zooden of Veen-bonken, als anderzins, gebroken, en onder één vermengd; en als dit verrigt is, verspreid men die Stoffen over het Land, dat voorts omgespit word. Door deeze bewerking verkrygen die schraale afgezande gronden zeer spoedig een goed en vrugtbaar oppervlakkig Aardbedde, dat meestentyd eerst met Aard appelen, en daarna met Gerst of Haver beteeld word; ook beplant men dezelve, zoo de gronden wat al te schraal zyn, wel met Els of ander Houtgewas. Sommige laage Duinen, die in zig zelven redelyk vlak zyn, worden, gelyk hier boven, wegens de Katwyker Duinen, in 't voorby- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 711]
| ||||||||||||||||||||||||||||
gaan Ga naar margenoot+gemeld is, ook wel door de afgebrande Assche van ruigte of struellen, tot een vrugtdraagenden grond bereid. Dit is het hoofdzaaklyke dat hier omtrent opmerking verdient, en behelst tevens het eenvoudige middel, dat in de gemelde Afzandingen, zoo als ook in die te Naarden, plaats grypt. Het overige, raakende de wyze van planten, en het verkiezen van Gewasschen, is te gemeen bekend, om 'er hier op staan te blyven; te meer, daar wy dit ook in onze Verhandeling aan de Hollandsche Maatschappy, zoo wy meenen, al vry breedvoerig betoogd hebben; weshalven wy onze Leezers voorts daar heenen wyzen; als mede naar de reeds meergemelde Verhandelingen van een voortreffelyk Genootschap, over de nieuwe manier van Landbouwen. 't Zy in deezen genoeg nog te melden, dat men heden, op de afgezande Hillegomsche Gronden, allerleie Vrugten teelt; byzonder, vroege Peulvrugten en Aardbeziën, zelfs begint men mede al te letten, op het teelen van Medicinaale Kruiden, die 'er zoo goed als te Noordwyk kunnen groeien; ook weigert deeze grond geen voedsel aan het schoone Bloemgewas: kort om, de gemelde Zanderyen zyn voorwerpen van verlustiging en verwondering, voor de oogen van alle de zulken, die het nuttige en het schoone van ons Vaderland beminnen, en vermaak scheppen in het vervrolyken hunner Bespiegelingen, onder | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 712]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+de schaduwe van Vaderlandsche Plantaadjen. Wat nu eindelyk nog betreft het weggevoerde Ga naar margenoot+Zand en deszelfs gebruik. Wy hebben deswegens nu en dan reeds gesproken en getoond, hoe het zelve zeer nuttig is, om onder al te vette Klai, of al te moerige Veengronden, mitsgaders onder veelerleie andere Aarden, vermengd te worden. Buiten dit gebruikt men thans ook eene ontzachelyke menigte Zands, ter beteugelinge van het Haarlemmer Meer. Men bedient 'er zig daar benevens van tot het ballasten der Schepen; ook word het zeer veel gebezigd in de Tuinpaden en Hoflaanen, als mede vervoerd op de gemeene Wegen, en op de Boerderyen; daar het, buiten het gebruik onder Mest of Aarde, byzonder ook in de Stallen, om de reinheid, gestrooid word: en het beste Zand, van deeze Soort, word daarenboven door de Metselaars gebruikt, onder 't Kalkmengen. Men bedient zig voorts in de Huishouding van het scherpste en witste Duin-zand, om te schuuren; waar door het den naam van Schuurzand draagt: en op veele plaatsen, in Zuid-en Noord-Holland, strooit men Duin-zand op de vloeren; 't welkmen dan insgelyks, naar het gebruik, Vloerzand noemt. Omtrent dit strooien van Vloerzand heerscht 'er in veele streeken, byzonder in de Veenen, en elders in zindelyke Dorpen, eene vry algemeene gewoonte, om het Zand met allerleie krullen, fi- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 713]
| ||||||||||||||||||||||||||||
guuren, Ga naar margenoot+trekletters en bloemen, op de vloeren te verspreiden; 't welk somwylen zoo net en aardig geschied, dat het oog 'er door getrokken worde. Ik heb zelfs vloeren gezien, die met Zand, van verscheiden koleuren, in diervoegen bestrooid waren, dat men zig ligtlyk verbeeld zou hebben eene soort van Tapyt te bespeuren. De Vrouwen, die hier in bedreeven zyn, doen het door middel van een ketel, uit welks pyp zy het Zand laaten loopen; waar door ze allerlei Krul- en Slingerwerk, naar welgevallen, kunnen maaken: 'er is 'er die het Zand, om het net te hebben ook wel met water mengen; dog anderen strooien het slegts uit de vuist weg: handelende een ieder hier in naar zyne verkiezing of zindelykheid. Men neemt voor het eene en andere gebruik allerleie Soort van Duin-zanden, die maar 't gereedst te bekomen zyn. Dan hier van afstappende, en voorts andere geringe en overvloedig bekende gebruiken van de Duin-zanden berusten laatende, zullen wy nog maar alleenlyk de Soorten van dit Geslagt optellen. | ||||||||||||||||||||||||||||
Eerst Soort.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 714]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+en genoegzaam eenslagtig is, voor zoo verre het oppervlakkig ligt, en geene verandering, door andere Beddingen, ondergaan heeft; in dien zin komt het hier als eene Soort van dit Geslagt voor. De koleur is meestal geelagtig, onder den grond, en op het Strand; dog het word witter in de lugt, op de hooge Duinen, en maakt dus eene | ||||||||||||||||||||||||||||
Tweede Soort.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 715]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Duin die Beddingen, welken het witte Schuur-zand voortbrengen. | ||||||||||||||||||||||||||||
Derde Soort.
| ||||||||||||||||||||||||||||
De tweede rang der eerste orde.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 716]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+van den voorgaanden rang niet, in hunnen aart en eigenschap, maar alleen in eene grofheid, die dit Zand terstond als kenbaare groote Korrels en Steentjes onderscheid. Daar nu dit hier alleen voldoende is, om eene byzondere rangschikking te maaken, en zulks mede plaats heeft in de Geslagten en Soorten, zoo zullen wy dezelven ook maar Schetswyze opgeeven. - By Ga naar margenoot+wallerius komen deeze Zanden voor, als arena particulis grossioribus, inaequabilis. | ||||||||||||||||||||||||||||
Eerste Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||||||||
Eerste Soort.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 717]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Tweede Soort.
| ||||||||||||||||||||||||||||
Tweede Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 718]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+vol van dit grove Zand is: vooral daar de laatstgemelde Rivier, van over het Pampus komende, in de Slyken voor Sparendam stuit. Deeze en meer dergelyke afdeelingen kunnen in de zuivere Zanden in het ontelbaare gemaakt worden; en het is niet wel mogelyk om in dit stuk alles te verdeelen, zonder in onnoodige uitweidingen, die in 't weezenlyke op 't zelfde uitkomen, te vervallen: 't welk ook plaats heeft in de vermengde Zanden, waarom wy dezelven mede op eene dergelyke wyze zullen voorstellen. | ||||||||||||||||||||||||||||
De derde rang der eerste orde.
| ||||||||||||||||||||||||||||
Eerste Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 719]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+wy die Zanden, welken, in de groote Rivieren, met den Modder of Aard-molm dermaate vermengd worden, dat zy zwart en vettig schynen, en ook inderdaad eene zwarte koleur behouden. Zoo men 'er Soorten van wilde bepaalen, zou men dit kunnen doen naar de plaatsen, daar men ze vind. By voorbeeld. | ||||||||||||||||||||||||||||
Eerste Soort.
| ||||||||||||||||||||||||||||
Tweede Soort
| ||||||||||||||||||||||||||||
Derde Soort.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 720]
| ||||||||||||||||||||||||||||
maaken; Ga naar margenoot+waar by men nog ook het Rhyn-zand zou mogen voegen. | ||||||||||||||||||||||||||||
Tweede Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||||||||
Derde Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 721]
| ||||||||||||||||||||||||||||
legommer Ga naar margenoot+Zandery vinden: want aldaar heb ik, met eigen oogen, overeenkomstig met een algemeen en een stemmig getuigenis van alle de. Werklieden, een doorgaand Zandbedde gezien, vol gruis, en nog veele kennelyke menschenbeenderen; die 'er met gantsche wagens vol van daan gehaald, en elders begraaven wierden. Men is aldaar gemeenlyk van gevoelen, dat 'er op die plaats eertyds een bloedige veldslag zoude voorgevallen zyn, en dat de verslaagenen 'er onbegraaven en verspreid zyn blyven liggen, 't geen niet onwaarschynlyk is. Onder dit Geslagt behoort nog wel byzonder gebragt te worden, eene Agtste Soort, naamlyk Schelpzand; welk Zand zeer onderscheiden op sommigen onzer Duinen gevonden word; vooral in die Streeken, daar uitgebreide Schelpbanken voor 't Strand liggend. Men vind zelfs veel van dit Zand onder de Duinen. Het is vol gruis van Schelpen; zoo dat men het wel op een zesde gedeelte meer of min mag stellen. Men ontmoet het, nu op de hooge Zandduinen, en dan in Beddingen, somwylen ook wel aaneenverbonden; dog in 't laatste geval moet men het als versteeningen aanmerken, waar van dadelyk nader, alzo ze onder dit Geslagt niet betrokken kunnen worden, zoo min als eene bekende Soort van Schelpzand, dat wel inzonderheid in Noord-Holland van Schelpen gemaalen word; 't welk, als geen natuurlyk Zand zynde, hier ter plaatse niet behoort. Wy | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 722]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zullen derhalven, de EERSTE ORDE der Zanden met het voorgestelde afgeschetst agtende, nu overgaan tot het ontvouwen van | ||||||||||||||||||||||||||||
De tweede orde der tweede classe.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 723]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+dat in dit geval, wat aangaat de rangschikking in Metaal en Mineraal-zanden, eene zelfstandige aanweezendheid van Metaal en Mineraal deelen aangeduid word; daar ze hier boven als groeiend en vermengd voorkwamen. Edog, eer wy onze rangen in Geslagten voorstellen, vereischt eene byzonderheid, ten opzichte onzer mindere Ga naar margenoot+of meerdere Metaal-zanden, die wy tot een onderscheiden rang moeten brengen, eene gepaste uitweiding, over het zoogenoemde Goudzand. Ga naar margenoot+Na dat 'er sedert de zestiende tot diep in de zeventiende Eeuw, verscheiden Alchimisten, of Goudbeproevers in Duitschland geweest waren; en veelen verschillende gevoelens en ingebeelde nieuwigheden, raakende het vinden van het Zaad van 't Goud, op de baan gebragt hadden, waar door niet alleen eenige gegoede en ervaren Scheidkundigen, maar ook etlyke groote Heeren arm wierden; kwam het eindelyk, omtrent den jaare 1670, en vervolgens, zoo ver, dat men het meende gevonden te hebben. Paracelsus had lang van zig gegeeven die konst te bezitten; ook bezat helmont, zoo hy zeide, dit geheim; en eindelyk meende de beroemde Scheidkundige joh. joachimus becherus het geheim, door helmont verzweegen, door zyne eigen pooging, ontdekt te hebben; waar van een voornaam gedeelte bestond, in de geheime kundigheid van uit Leem of Zand, Metaalen, en vervolgens Goud te | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 724]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+maaken. Hy had waargenomen, (en de eer der uitvindinge hier van komt hem toe,) dat men uit Klai en Zand Yzer kon Ga naar margenoot+maaken; waar toe hy ook het volgende voorschrift schreef. ‘Neem gemeene Klai, maak daar van, doormengd met Lynoly, balletjes, ter grootte van gemeene snaphaankogels, distilleer dezelven in een Retort, op een hevig vuur; en gy zult zien, dat zy eene aschgraauwe koleur verkrygen. Neem ze vervolgens uit het glas, stootze, ziftse en wascht ze af; dit gedaan hebbende, zult gy een zwaar bezinksel vinden; waar uit men, door middel van den Magneet, Yzer, dat veel Gouds in zig bezit, zal kunnen trekken’. Op deezen grondslag, dat men Klai tot Yzer kon maaken, grondde becher wel inzonderheid zyn gevoelen, en hier op waren zyne proeven, om 'er Goud uit te krygen, begonnen; voortgaande, en die insgelyks op Zand oeffenende, ontdekte hy ook, dat 'er in het Zand Goud gevonden wierd; kort om, het stond wel dra by hem vast, dat men het Goud in allerlei, en wel voornaamlyk in 't Glasagtig Zand, kon vinden. 't Ontbrak hem in die omstandigheden alleenlyk aan vermogen, om dit geheim in uitgebreidheid werkstellig te kunnen maaken; vermits 'er een grooter omslag toe behoorde, dan zyne middelen konden dulden. Uit dien hoofde vervoegde hy zig eerst aan 't Keizerlyke Hof, te Weenen; en na eenige proeven met | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 725]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Zand uit den Donauw gedaan te hebben, scheen zyne konst bewaarheid te worden. Dan hoe bekoorlyk ook het Goudmaaken in de oogen flikkerde, het vond daar egter geen, of wel dra moede Mecenaaten; weshalven onze becher, door toedoen van Baron l'isola, die diestyds Keizerlyk Gezant by hunne Edele Grootmogenden, de Heeren Staaten van Holland en West-vriesland, ondersteund door een Hollandsch Heer liffrink, als mede door den Markgraaf van Baden, aan welgemelde Heeren Staaten des Lands wierd aangebooden, tot het maaken van Goud uit onze Duin-zanden. Deeze zaak, door 's Lands Pensionaris in den Raad gebragt, kwam ook vervolgens in nadere aanmerking; en 'er wierd in den jaare 1671, eene schriflyke Resolutie des wegens aan becher ter hand gesteld. Dan de zaak zelve bleef draalende, tot in het jaar 1678, toen 'er met ernst in wierd voortgegaan. Hunne Edele Groot Mogenden, hier omtrent een besluit genomen hebbende, beloofden by Geschrifte aan gemelden becher, of deszelfs Erven, eene aanzienlyke somme gelds, benevens eene jaarlyksche wedde, en één percent intrest van de winst; daar en boven kreeg becher toezegging van ondersteund te zullen worden, in de noodige onkosten tot zyne onderneeming; ingevalle hy, ten overstaan van twee des kundige Mannen, zyne konst openbaarde, en hun dezelve voldoende was. Dit alles geschikt zynde, begon becher | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 726]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zyne proeven te Amsterdam; en stelde die ter toetse by ervaren Essaijeurs, in de tegenwoordigheid van Achtbaare Mannen: by welke gelegenheid, onder eenige anderen, eene Attestatie wierd afgegeeven, van deezen inhoud, welke wy, als de voornaamste, hier zullen inlasschen. ‘Ik ondergeschreven, publicq aangesteld en gezwoore Essaijeur, tot Amsterdam, getuige ten behoeve van d.d. johannes joachim becher, Kamer-raad van zyne Keizerlyke Majesteit, &c. dat ik van hem ontfangen heb twee oncen Zilver, zonder eenig Goud: dat ik die Stoffe, met een zeker smeltglas, in gelyke Werking gesmolten heb, en dat het Zilver niets van zyn gewigt verlooren had, en na het zelve in sterk water gescheiden was, gevonden heb 1½ aas Goud, en van een Marc 6 azen. Wyders zyn 'er nog op Woensdag, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 727]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+den 11den April des zelven jaars, ten huize van en door den gemelden Keerwolf, in de Kalverstraat, de Proeven, volgens het voorschrift van becher herhaald, in tegenwoordigheid van de Agtbare Heeren hudde, Burgemeester van Amsterdam, en ten hove, Pensionaris van Haarlem, als by hun Hoogmogende tot die onderzoek in commissie gesteld. ‘Eerstelyk wierd gemeen Schuurzand, waar mede de Dienstmeiden hun Vaatwerk schuuren, met de vereischte Materialien, in zekere hoeveelheid, tot Glasstoffe bereid, door de gemelde Keerwolf, in tegenwoordigheid van Welgenoemde Heeren Commissarissen. Ten tweeden wierd deeze Glasstof met en zonder Zilver behandeld: met het Zilver, leeverde het na het voorstel, een Marc zes aazen Goud; zonder Zilver, uit een Marc een half grein Goud; en van het overschot, (Scorium,) in het Glasmaken overgebleven, gaf een Marc vyf aazen, die insgelyks met eenig Goud vermengd waaren. ‘Deeze drie voorschreven Stoffen, (Specimina,) in eenen dag voortgebragt, zouden, ingevolgen de proportie, in zes daagen honderd Marc kunnen uitleeveren: eerstelyk, door middel van het Zilver drie duizend zes honderd azen Gouds; ten tweeden, zonder Zilver, drie honderd azen Gouds; ten derden, uit de Scorie drie duizend azen Zilver, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 728]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+'t welk Goud in zig bevat, dat wel op een derde mag gesteld worden’. By deeze getuigenissen zyn 'er nog verscheiden anderen gekomen, die de gemelde Proeven van becher bevestigden; en zelfs erkende de Essaijeur Generaal de waarheid der zaake. Hier op trok becher naar den Haag; en men herhaalde aldaar, overeenkomstig met het gedaane te Amsterdam, zyne Proeven, met de Tegenproeven. Na dat de opgenoemde Commissarissen aan hunne Hoog Mogenden hier van verslag gedaan hadden, wierd daar op, by gedrukten Geschrifte, vastgesteld, dat men, vermits de kleene proef en tegenproef geréusseerd was, tot eene grooter proef, van honderd mark, zou overgaan; ten welken einde den genoemden Commissarissen magt gegeeven wierd, om het noodige tot deeze grooter proef te bezorgen, en becher dus in staat te stellen, om die gewigtige zaak tot stand te brengen. Hier by kwam nog een besluit van hunne Hoog Mogenden, inhoudende dat aan becher, op het wel uitvallen der gemelde groote Proeve, by voorraad in afkorting, zouden betaald worden tienduizend Guldens. Zoo dra deeze cordaate resolutie aan becher ter hand gesteld was, spoedde hy zig naar den Haag; dan toen hy de proef aldaar zou beginnen, vond hy noch plaats, noch gereedschap; en beklaagde zig, dat men hem telkens gaande hield, met de kleene Proeven te herhaalen. Hier door draalde de zaak, en | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 729]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+schoon hy 'er op aandronge, om tot de groote Proef te komen, kwam 'er egter niets van: ook begon men nu aan het gevolg te twyffelen. Becher kreeg veele tegenstanders, zoo onder voornaame Essaijeurs, als andere kundige, en ook groote Persoonaadjes; niettegenstaande hy eene byzondere proef, met wel twee honderd mark, gedaan hadde, in tegenwoordigheid van verscheiden Edelen en Magistraats Persoonen. Hy beklaagde zig byzonder over den Utrechtschen nieuwsschryver, Broer Appelaar; over den Muntmeester Generaal van Nispern; mitsgaders over eenige gemeene lasteringen. Toen hy eindelyk bleef aandringen op de gemelde groote Proef; zoo wierd hem dit andermaal op Hooge order toegestaan; dog alleen in zynen naame, en in eene privaate plaats. Daar op wierd 'er by zekeren Franschen Barbier een Fornuis, ten dien einde, opgeregt: dan de plaats, daar dit Fornuis stond, de zwaare hette niet konnende wederstaan, bleef het werk aldaar insgelyks steeken; niet zonder kwaadspreekendheid en een slegt vermoeden, veroorzaakt door den gemelden Barbier, die niets van 't werk had mogen zien, en niet kon hoopen, dat hy zyn Scheerwinkel voor eene Goudmyn zou verruilen. Dus liep dit alweder tegen; en becher, zyne uiterste pooging willende aanwenden, verzogt toen, om in 's Lands publique Gietery, zoo ik meen in de Geschutgietery in 's Hage, zyne groote Proef ter uitvoeringe te bren- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 730]
| ||||||||||||||||||||||||||||
gen; Ga naar margenoot+dan dit wierd hem volstrekt geweigerd; en zedert heeft hy, zoo veel my bekend is, daaromtrent niets meer in Holland ondernomen. Hy vertrok, zig beklaagende, dat men zyn Goudmaaken uit Zand veroordeeld had als eene bedriegery, en onnutte geldspilling; in hoedanig een licht dit stuk den Staaten vervolgens onder 't oog gebragt wierd: het welk eene oorzaak was, dat de arme becher, na verlies van de meesten zyner Kinderen door ziekten, en het verspillen zyner middelen, met een berooid hoofd vertrok, toen hy geen gehoor meer verkreeg. Dus liep deeze berugte Goud-Historie, welke in die dagen zoo veel beweeging maakte, af; waar van becher naderhand een breedvoerig Verhaal, waar uit dit verslag zaaklyk getrokken is, heeft opgesteld. In dat verhaal van becher vind men, buiten de melding veeler omstandigheden, (die gantsch niet zonder stekeligheid tegens onze Hollanders voorgesteld worden,) alle de tegenwerpingen, die tegen het Goudmaaken uit Zand ingebragt waren, breedvoerig, en, naar 's Mans wyze van denken, al vry kundig wederlegd; wordende tevens, dog veel al stellig, de konst, om Goud uit Zand te verkrygen, aldaar beschreeven. Dit Tractaatje, aan de Staaten van Holland en West-vriesland opgedraagen, heeft den volgenden Tytel: joh. joachimi becheri, M.D. Sac. Caes. Maj. Consul. Experimentum novum ac curiosum de Minera Arenaria perpetua. &c. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 731]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Het zelve is gemeenlyk te vinden, agter zyne voortreffelyke Physica Subterranea; zoo dat de Lezer, dien het lusten mogte, om alles wat hier omtrent is voorgevallen, en de gevoelens van becher breedvoeriger te weeten, aldaar voldaan kan worden. Verre is het van daar, dat wy ten oogmerk zouden hebben, onze Vaderlanders op te wekken, tot het Goudzoeken in onze Duin-zanden; daar zy overvloedige gelegenheid hebben, om, door een bloeienden Koophandel, en een ryken Vee- en Landbouw, onder de bescherming eener gezegende Regeeringe, de Goudmynen van Indiën en Peru, in hunne Goudkantooren over te brengen. Veeleer wenschen wy de zoodanigen, die van zulk een Gouddorst versmagten, te waarschouwen, om zig zorgvuldig te hoeden voor Onderneemers van die natuur; welken doorgaans op de beurzen van onweetenden loeren, zig zelven verryken, en den Geldschieter arm maaken. Laat ten dien einde een geloofwaardig voorbeeld by deeze gelegenheid hier nog een plaatsje erlangen; 't welk ons toont hoe de Geldlust den schrandersten bedriegen, of hem ten minslen in gevaar stellen kan. Zeker kundig Man in de Scheidkunde had met verwonderinge gehoord, dat 'er een Alchimist in Holland was gekomen, die zeer veel Gouds uit Tin of allerleie Metaal-stoffen wist te trekken. Hier door opgewekt zynde, zogt hy den Goudmaaker | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 732]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+op; en na hem gevonden te hebben, was hy hem aan, 'er eene Proef van te zien. Niets gereeder. Men bragt Stoffen byéén, daar geen het minste Goud onder was, en smolt dezelven; dan, toen het op het mengen, en door één roeren, aankwam, nam de Alchimist eene houten staaf of stokje, om zelfs hier toe geen Metaal te gebruiken. De snedige Scheidkundige, die, tot dus verre, op alles naauwkeurig agt gegeeven, en alle de Stoffen bezien en beproefd had, zulks gadeslaande, wrong dit stokje, onverhoeds, uit de hand des Goudmaakers, zoo als hy aan 't roeren zoude gaan: en toen hy 't zelve om en om bezigtigd had, vond hy van onderen in dien stok een Gouden Ducaat verborgen. Het geheim dus ontdekt zynde, stond de Bedrieger bedremmeld, en pakte zig, na helder doorgehaald te zyn, ten spoedigste weg. Op dit Berigt, als dat van een allergeloofwaardigst en kundigst Man, mogen onze Leezers volkomen staat maaken; en wy hoopen dat het, zoo iemands omstandigheden zulks eischen, moge strekken, om een voudige, ja zelfs schrandere Lieden, omzigtig te doen zyn. Dan, schoon ik deeze aanmerking hier in 't voorbygaan tusschen voege, moet men dit egter geenzins op den schranderen en beroemden becher toepassen. Men heeft geen den minsten schyn om te vermoeden, dat die ongelukkige Geleerde bedrog in den boezem gevoed zou hebben; en de Geleerde Scheidkundige zyn | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 733]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+'t met hem eens, dewyl het onder hen eenstemmig doorgaat, dat 'er in het Zand, zelfs van ons Land, eenig Goud huisvest; dog 't is 'er in ulk eene geringe hoeveelheid, dat het, op verre na, aan den omslag en de onkosten, om het te verzamelen, niet kan beantwoorden. Daar benevens ziet men 't meermaaals, dat veele ontdekkingen, die in 't kleen wel slaagen, in 't groote mislukken, 't geen ook hier plaats kan hebben. Intusschen bespeurt men, niet tegenstaande dien ongelukkigen uitslag, in de uitvinding van becher, een blyk van ongemeene oplettendheid en ervarenheid in de Scheidkunde; waar omtrent zyn roem nog heden vaster en onveranderlyker is gebleeven, dan zyn Zand-goud. Aan de andere zyde kan men, uit het gemelde geval, en de aangewende voorzorg van 's Lands Magten, (hoe zeer sommige Alchymisten hier ook tegen uitvaaren,) wel nagaan, dat dit stuk zeer wyslyk, met omzigtigheid behandeld, en vervolgens geheel agter gebleeven is. Veel meer en overvloediger dan het Goud, of eenig ander Metaal, huisvest onder onze Zanden het Yzer, dat hier genoegzaam alleen aan deeze ORDE zoude voldoen; dog dit zullen wy onder de Metaalen breeder behandelen: dan onze rangschikking, en eenige ons nog bekende Soorten, verpligten ons, om deeze ORDE in twee rangen te verdeelen, naamlyk, Metaal-Zanden en Mineraal-Zanden. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 734]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+De eerste rang der tweede orde.
| ||||||||||||||||||||||||||||
Eerste Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||||||||
Tweede Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 735]
| ||||||||||||||||||||||||||||
zenlyk Ga naar margenoot+niets dan Yzer is. Wy bezitten 'er eene goede hoeveelheid van, by Amersfoort gevonden, en ook eene dergelyke Soort, van de Oergronden, by Voorhout. Het is zwart, hoog donker bruin, de korrels zyn veelal scherpagtig, en het word byna geheel door den Zeilsteen aangetrokken. Het geen ik gevonden had was als lugtig aan een verbonden, dog het wierd op 't minste aanraaken gruizig. Men vind het voorts in overvloed vermengd onder de Zand-okers, die ons dadelyk staan te noemen. Wy mogen 'er deeze volgende Soorten met recht van bepalen. | ||||||||||||||||||||||||||||
Eerste Soort.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 736]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Tweede Soort.
| ||||||||||||||||||||||||||||
Derde Soort.
| ||||||||||||||||||||||||||||
Vierde Soort.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 737]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+over, en vervoegen ons tot het ontvouwen van den tweeden rang. | ||||||||||||||||||||||||||||
De tweede rang der tweede orde.
| ||||||||||||||||||||||||||||
Eerte Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 738]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+het Zand, hier boven reeds verhandeld zy, zoo komt het ter deezer plaatse niet in bedenking, om 'er hier over uit te weiden. Ga naar margenoot+Men brenge het voorgestelde, raakende het gantsche Eerste Geslagt van den derden rang der TWEEDE ORDE der EERSTE CLASSE hier over, en onderscheide het in deezen slegts, onder de gedaante van Zand, van de daar voorgestelde Aarde; en bepaale vervolgens deeze Soorten.
Het overige, dat men hier wegens die Oker-zanden mogte bepaalen, zou op de grofheid en fynheid betrekking kunnen hebben, dan het voorgemelde, op Bl. 363. en vervolgens zal daar aan voldoen. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 739]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Tweede Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Eerste Soort.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 740]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Holland, en wel bepaaldlyk boven Naarden, eene soort van schubbige platte deeltjes, die sterk glimmen, en tusschen de witte en geele Zandbeddingen verspreid zyn. Wanneer men die greinen verzamelt, bekomt men eene Stoffe, welke, gesmolten en gescheiden zynde, de aanweezendheid van Lood of Tin te kennen geeft: by menigte, en in eene onderscheiden hoeveelheid, is deeze Stoffe my in Holland onbekend; dan wel in Gelderland, daar het zeer onderscheidenlyk gevonden word. De wel Eerwaarde en zeer Geleerde Heer a. j walraven, Leeraar in de Gemeente te Elburg, heeft my van dit Zand toegezonden, 't welk zelfstandig by Epen gegraaven is; en waar van men getuigd, dat het, gezuiverd zynde, een zeer goed Tin uitgeleverd heeft. Als ik dit Zand beschouw, en het zelve vergelyk met andere Zanden, die Tin houden, komt het 'er veelal mede over Ga naar margenoot+een, wel byzonder met het wit Engelsch Tin-mineraal; dog 't is minder vast. 'er zyn ook inderdaad tusschen deeze Zandkorrels veele kluitjes Tin-mineraal, die al vry groot zyn, vermengd; zoo dat dit Zand, ten deezen opzichte, hier zyne rechte plaats heeft; zynde ook, zoo men wil, het Marcassiet-zand. | ||||||||||||||||||||||||||||
Tweede Soort.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 741]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Zanden ronde, roode, doorschynende, of kantige Kristallen, die zuivere Granitsteentjes zyn; welk Granitgruis onder de Tinmineraalen behoort. Dit Zand kan, voor zoo verre het al vry kennelyk onder onze grove Keizanden gevonden word, hier een tweede Soort uitmaaken; dog onder de Steenen zal het ons nader voorkomen. | ||||||||||||||||||||||||||||
Derde Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||||||||
Eerste Soort.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 742]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Tweede Soort.
| ||||||||||||||||||||||||||||
Vierde Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 743]
| ||||||||||||||||||||||||||||
orde, Ga naar margenoot+als in den derden rang der TWEEDE ORDE van de EERSTE CLASSE: te weeten, (1) Vitriool-zand, (2) Salpeterig zand, (3) Zeezout-zand, (4) Ammoniakaal-zand, en zoo vervolgens, met allerleie Mineraale Zouten en Geesten. Vergelyk wyders hier mede, den 3den rang, van ORDE 2. CLASS. 1., mitsgaders het Eerste Deel, Bladz. 499. en vervolgens het geheele Dertiende Hoofdstuk, waarin de Zouten breedvoerig verhandeld worden. Hier mede oordeelen wy deeze TWEEDE CLASSE in een geregelde ORDE gebragt te hebben, en zullen nu in het volgende Hoofdstuk overgaan, tot de daar naast aangrenzende Delfstoffen, naamlyk de Steenen. |
|