Natuurlyke historie van Holland. Deel 1
(1769)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 378]
| |
Agtste hoofdstuk.
| |
[pagina 379]
| |
merkingen Ga naar margenoot+over de Winden van Nederland gemaakt; de beroemde Landmeeter cruquius was ook te vooren reeds oplettend op dat stuk geweest; en allernaauwkeurigst zyn de Tafelen der waarneemingen, die op het Huis Zwanenburg, halfweg Amsteldam en Haarlem, eene gantsche reeks van jaaren agter een genomen zyn, en nog vervolgd worden; waar uit men ongetwyfeld, in 't vervolg van tyd, nog zekerder bepaalingen, wegens de Winden, die in Nederland waaien, zal konnen opmaaken. Wy vergenoegen ons in dit stuk met het geene wy met zekerheid uit de gemelde Tafelen hier van zeggen kunnen; midsgaders met het geene musschenbroek ons daar van leert; wiens schrandere beschryving en aanmerkingen ik my niet schaame straks woordlyk te volgen, na met een kort woord gewag gemaakt te hebben van de bepaalingen der Windstreeken, en de gewoone omschryving van den Wind. Raakende het eerste; de bepaalingen der Windstreeken worden hier te Lande eveneens genomen, als in alle andere Gewesten: men verdeelt dezelven naamlyk in vier Hoofdstreeken, te weeten, Noord, Oost, Zuid, en West, en vervolgens in zestien tot tweeëndertig Middelstreeken, of Compasverdeelingen: dog deeze onderdeeling, tot twee en dertig; word op de binnenwateren van Holland juist zoo naauwkeurig niet in agt genomen, als zulks wel van de Schippers, die de groote Zeeën bevaaren, | |
[pagina 380]
| |
Ga naar margenoot+geschied. Wat voorts de omschryving van den Wind betreft; meest alle Natuurkundigen, en zoo ook musschenbroek, houden denzelven voor ‘eene streek lugts, die, in onzen Dampkring, met een voor ons gevoelbaaren aandrang, uit de eene plaats naar de andere bewoogen word.’ Hartsoeker, met wien musschenbroek meest overal overeen komt, zegt. ‘Men is de beweeginge, of de vervoeringe van een gedeelte der Lucht, van het eene gewest na het andere, gewoon Wind te noemen.’ Uit deeze bepaalinge van den Wind schynt te volgen, dat de Lugt, bewoogen wordende, de Wind zelve is; dog dewyl de Lugt, volgens deeze algemeene omschryving, lydelyk is, en bewoogen word, zoo zyn 'er eenigen, die den Wind als een zelfstandige oorzaak, welke de Lugt beweegt en voortstuuwt, aanmerken, dog waar in de Wind, volgens die stelling, zelve zoude bestaan, blyft een diep geheim. 't Is ondertusschen zeer aanneemelyk, dat de Lugt ook zelve den Wind veroorzaakt; vermits eene reeks van natuurkundige Proeven dient, om de uitzettende en inkrimpende eigenschap der Lugt te bevestigen; en ons te gelyk aantoont, dat die gemelde kragt en eigenschap Wind kan veroorzaaken. Die lust heeft dit nader na te speuren, kan deswegens de meeste Schryvers, over natuurkundige en werktuiglyke Proeven, nazien; en inzonderheid, wegens de Winden, te regt geraaken in de schrandere | |
[pagina 381]
| |
Ga naar margenoot+Werken van hartsoeker, Beginzelen der Natuurkunde, bl. 211. en van musschenbroek, Beginsels der Natuurkunde, bl. 865. Men zie ook het hoofdzaaklyke der waarneemingen van dien Hoogleeraar over de Winden, in het Kort Begrip der Natuurkunde, in de Vaderlands. Letteroefen. VII Deel, bl. 486 enz. De Heer musschenbroek vangt dat gedeelte zyner Verhandelinge, waar in hy zyne aanmerkingen over de Nederlandsche Winden wel byzonder voordraagt, aan, met een denkbeeld te geeven van de gelegenheid des Lands, en drukt zig hier over aldus uit. ‘De grond der zeven vereenigde Ga naar margenoot+Provincien is in het algemeen vry vlak en met weinig bergen: de Zeekusten ten westen, liggende aan de Noordzee, hebben eenige Zandduinen, doch niet hoog verheeven. Zeeland bestaat meest uit vlakke eilanden met weinig duinen. De gantsche Provincie van Holland is laag, vlak land. Het Sticht van Utrecht is wat hooger Land, doch vlak, uitgezondert tusschen Utrecht, Rhenen en Amersfoort, alwaar eenige heuvels, doch van weinig hoogte zyn. Een groot deel van Gelderland is vlak, doch op de Veluw liggen sommige heuvelen: Overyssel is mede vlak land, uitgenoomen eenige heuvels in Twent: Vriesland en Groningen met de Ommelanden zyn vlak land: derhalven zyn 'er in deeze Landen geene oorzaaken, welken de winden stuiten kunnen, maar zy kunnen vry koomen en heen gaan.’ | |
[pagina 382]
| |
Ga naar margenoot+Deeze aanmerking van dien Hooggeleerden Heer, wegens de gelegenheid der Zeven vereenigde Provincien, met betrekkinge tot zyne geleerde waarneemingen raakende de Winden te Utrecht, is ook in 't algemeen toepasselyk op Holland, waar van wy hier byzonder handelen; dog met eenige bepaaling. 't Is waar, Holland bestaat meest overal uit vlak en laag land, en mogelyk is hetzelve wel het laagste der vereenigde Provincien: maar deszelfs Zeekusten hebben niet te min, langs de Noordzee, overal vry hooge Zandduinen; inzonderheid voor Rhynland, Kennemerland, en het overige gedeelte van Noord-Holland. Men vind aldaar zeer hooge Zandduinen, niet alleen kort aan Zee, maar ook dieper in 't Land: dezelven strekken zig al heel verre landwaards in, op sommige plaatsen wel ter breedte van een uur gaans; en deeze hooge Duinen, gelyk ook de hooger aangrenzende Landen, beletten, schoon niet zoo sterk als de hooger gebergten van andere Landen, sommige Winden nogtans min of meer, om, met hunne aankomst in Holland, zoo vry door te waaien, als zy op de vlakke Zee doen. De Schippers, die de Zeeuwsche stroomen, de Zuiderzee, en in Holland het Haarlemmer-Meer bevaaren, bespeuren merkelyk de beletselen, die hier en daar door de Duinen, de Bosschadien en bebouwde streeken, veroorzaakt worden. Het is gantsch niet vreemd, dat men uit dien hoofde, (schoon dit ook wel eens | |
[pagina 383]
| |
Ga naar margenoot+uit andere oorzaaken ontstaa,) de Schepen des Zomers, in gemelde wateren, met tegengestelde Winden ziet zeilen: en een ieder, die ooit, met eenige oplettenheid, het dryvendzwerk des Zomers beschouwd heeft, inzonderheid by opkomende Donderbuien, weet, by eigen ondervinding, dat het bovenste en onderste zwerk dikwils met vlak tegengestelde Winden over en tegen elkander aandryft, somtyds wel uit drieërlei streeken. Hierom is het ook van een groot aanbelang, dat de Liefhebbers, die zig tot het waarneemen der Winden verledigen, de gelegenheid der plaatse, en de streek van den vasten Wind, wel in agt neemen; dewyl de zekerheid der besluiten, die anders nooit zyn overeen te brengen, grootlyks daar van afhangt. Zoo is 't gelegen met de waarneemingen wegens Weêr en Wind, die agter de meergemelde Uitgezogte Verhandelingen, te vinden zyn. Wanneer men dezelven met die op 't Huis Zwanenburg vergelykt, zal men doorgaans een merkelyk verschil gewaar worden, dat somtyds niet wel overeen te brengen is. Men zal, by voorbeeld, op denzelfden dag, op Morgen, Middag, of Avond, den Wind, op Zwanenburg, West of Zuid ten Westen getekend vinden, terwyl men dien te Amsteldam, Zuidwest, en Zuid waargenomen heeft: volgens de waarneeming op Zwanenburg, is de vlakke Ooste-wind wel eens maar éénmaal in eene maand getekend, daar die van Amsteldam denzelven wel agtmaal te- | |
[pagina 384]
| |
kenen: Ga naar margenoot+en dit verschil zal men boven al bemerken, als men nagaat, het aantekenen van onzen meestwaaienden Westen- en Zuidwesten-wind. Dit gaat zoo verre, dat 'er byna geen eene maandelyksche waarneeming overeen komt; het welk men egter, gemerkt de snelheid van den Wind, en de nabyheid van Amsteldam aan Zwanenburg of Halfwegen, niet wel anders, dan aan abusive aantekeningen, of aan onbekende, of liever gegiste oorzaaken kan toeschryven. Hier toe word men te meer gedrongen, dewyl, volgens musschenbroek, te Middelburg en Steenbergen, by Dordrecht, te Harderwyk, te Leiden, te Haarlem en te Utrecht, byna altyd dezelfde Winden waaijen: schoon men die eerder op de eene dan de andere plaats gewaar worde; het welk, aangezien den grooten afstand der gemelde plaatsen, zeer ligt te bevatten is; dog ten opzigte van Amsteldam en Zwanenburg, komt het, zoo niet onmogelyk, ten minsten zeer onwaarschynlyk voor. Het eenige, dat deswegens nog eenigzins zoude kunnen gezegd worden, zou hier in bestaan; dat die van Amsteldam minder agt gegeeven hebben op de middel- of afwykende streeken; en dat ze dus de strekking van twee of drie tweeëndertigste streeken, voor eene zestiende, of naast aangelegen Compasstreek, aantekenen. Dit zou in veele gevallen nog al eenigermaate kunnen bykomen; dog West en Zuid, Zuidwest en Zuidoost, Oost en Noord, of Zuid enz. verschilt | |
[pagina 385]
| |
Ga naar margenoot+te veel, in opzigt van Amsteldam en Zwanenburg. Hierom heb ik, daar ik reeds een aanvang gemaakt had, om veele dergelyke waarneemingen overeen te brengen, 'er van moeten afzien; en dit heeft my bewoogen, om my alleen te houden aan de waarneemingen, die op Zwanenburg gedaan zyn, welke ik vervolgens, zoo eenvoudig en ligt begrypelyk als my doenlyk is, zal voordraagen. Dog laat ons voor af, nog een weinig stil staan, by de Aantekeningen van musschenbroek. Uit eene reeks van waarneemingen door gemelden Hoogleeraar, eenige jaaren agter een, te Utrecht gedaan, is bevonden, ‘dat de Noordenwind aldaar 's jaarlyks 42 dagen waait; de Noordwestenwind 33; de Westenwind 77; de Zuidwestenwind 58; de Zuidenwind 33; de Zuidoostenwind 26; de Oostenwind 53, en de Noordoostenwind 43 dagen.’ Deeze optelling nagaande, ziet men, dat de gemelde waarneemingen alleen, volgens de agt voornaame windstreeken, genomen zyn; en men kan 'er zekerlyk mede volstaan; dewyl de overige tusschenstreeken niet als bepaalde Hoofdwinden kunnen aangemerkt worden; schoon de 8 Winden van den derden rang al vry stout waaien. Ik heb de eene en de andere, gelyk zoo terstond zal blyken, ter meerder naauwkeurigheid, evenwel, uit de Zwanenburgsche Tafelen, aangetekend; en bevonden, dat dezelven, met de Hoofdwinden saamengeteld, al vry naby aan de | |
[pagina 386]
| |
Ga naar margenoot+bovengemelde rekening komen; het verschil van de ligging der plaatsen in agt genomen zynde. Maar wy volgen als nog 's Mans woorden, ..... ‘De Weste en Oostelyke Winden hebben wy byna te gelyk: het gebeurt wel, dat een zagte Zuidwestewind in Zeeland bespeurd wordt, welke niet tot Utrecht toe doordringt, gelyk ook onze Noorde, Noordoostelyke en andere winden niet altyd tot Zeeland toe doordringen: maar alle winden van den tweeden, derden en vierden trap van kracht en snelheid, zyn aan de Provincien van Holland, Zeeland en Utrecht gemeen. De Heer cruquius te Sparendam heeft ook met uitneemende vlyt de winden aldaar waargenomen;’ enz. ..... Hier aan is gehegt een Tafeltje, met de uitrekening, zoo van de streek, als van de kragt en hoeveelheid, der zestien Winden, in de jaaren 1733, 1734, 1735 en 1736, door gemelden cruquius opgesteld, het welk men by musschenbroek bl. 883 kan vinden: waar op hy bl. 884 aldus vervolgt. ‘Men ziet derhalven uit onze Waarneemingen, dat de meeste Winden hier te Lande West en Zuidwest zyn: zou dit niet komen, om dat de Noordzee, in opzicht van deeze Landen, ten Westen ligt: dewyl dan de Zon ons aardryk meer dan de Zee verwarmt, en dus ook de lucht boven onze aarde meer verhit, en doet uitzetten, waar door zy, naar boven ryzende en overvloejen- | |
[pagina 387]
| |
de Ga naar margenoot+over de andere, maakt, dat de lucht boven de Zee kouder, dikker en zwaarder, door overvloejing geworden zynde, zich naar de verdunde en min tegenstaande lucht, en bygevolge naar het Land toe begeeft, en dus met eene Westelyke en Zuidwestelyke streek loopt; dit moet wel meest des Zomers plaats hebben, om dat de verwarming dan voornamentlyk geschiedt; Dit bevind ik waar te zyn, dewyl de meeste Westewinden des Zomers waaijen. Men zou ook vermoeden kunnen, of deeze Westewind niet een gedeelte van den algemeenen Noordoostenwind zou zyn, welke, na dat hy over den Atlantischen oceaan heen gewaaid is, tegens het hooge land van Amerika stuit, en dus naar het noordelyke deel der Aarde als weeromgeperst word, waajende door het Kanaal en over Engeland naar Nederland toe; dit heeft ook schyn van waarheid; waarom men mogelyk deeze twee oorzaaken voor waare mag aanneemen; schoon de laatste oorzaak verder mogt gezogt schynen, wegens de verre afligging van Amerika en haare Kusten, als ook de groote Zee, over welke deeze wind zou moeten weerom koomen. ‘Men ziet uit onze lyst van de Winden, dat de Zuidooste winden allerminst waajen; zou dit niet komen, om dat Zuidoostelyk van ons Kleefland afligt, waar in vry hooge bergen zyn, als | |
[pagina 388]
| |
Ga naar margenoot+ook Bergsland, Trier en Luxemburg volbergen, welke beletten, dat de Zuidoostewinden over dezelve vry heen waajen, en tot ons, liggende laag en diep, overkoomen: ook wordt ons Land vol water, Meeren en Rivieren, min heet, dan de gemelde Landen van Duitschland; gelyk blykt uit de druiven en vruchten, hier minder dan daar te lande ryp wordende: onze Lucht is derhalve kouder dan die der andere landen; waarom onze lucht laager opryst, dan die, welke boven de gemelde landen hangt, en daarom eer daar naar toevloeit, dan dat zy van daar tot ons zou komen. ‘Om dezelve reden moeten 'er meer Noordewinden van het koude Noorden naar ons land toewaajen, welke vry over de Zuiderzee heen tot ons koomen: gelyk ook gebeurt; zynde 'er byna eens zoo veel Noorde- dan Zuidoostewinden. Men ziet ook, dat 'er veele Oostewinden waajen, want zy maaken bynaar 1/7 gedeelte van alle winden uit: zy zyn altyd koud, zelfs midden in den Zomer; maar in den Winter brengen zy de vorst meê; want zelden vriest het, ten minsten begint het byna nooit te vriezen, zonder Oostenwind; dan brengen zy ook helder weêr aan; maar in den Zomer zyn zy met regen verzeld, ten zy zy dan ook vorst bragten, gelyk wel gebeurt: De Noordoostewinden doen zich altoos wegens hunne koude aan ons | |
[pagina 389]
| |
Ga naar margenoot+voelen, en zyn gewisse boden van vorst. Maar deeze twee winden komen tot ons uit Polen, Pruissen, de Oostzee, de Mark-Brandenburg, Hanover en Westphalen: deeze landen worden kouder dan de onze bevonden, het vriest 'er langer en veel sterker dan in Nederland, waarom de winden hiervan geene warmte maar koude moeten meêvoeren; en dewyl zy over drooge landen waajen, kunnen zy niet dan drooge en heldere lucht veroorzaaken, gelyk in den wintertyd. Niettemin, wanneer de Westewinden veel wolken, uit Zee gebooren, met zich naar deeze landen toegevoerd hebben, brengen de Ooste dezelve wel wederom te rug; en, om dat zy haar dan tegens de andere wolken, alhier boven 't hoofd hangende, aanperssen, doen zy die in regen verwisselen. ‘Ons land is warmer, dan die waar over deeze Oostewinden tot ons koomen; waarom onze lucht dunner, fyner, en van minder weerstand is, zoo dat de kouder lucht naar de onze toe zeer dikwils moet geperst worden; doch meer des Winters dan des Zomers; want daar is grooter onderscheid tusschen de warmte van onze lucht, en die der gemelde Landen, in den Winter dan in den Zomer, wegens de kortheid der dagen; of zou men hier ook wel mogen stellen, dat de Oostewind een algemeene wind over de gantsche aardbodem moet zyn, | |
[pagina 390]
| |
Ga naar margenoot+en dat hy daarom, dewyl hy alhier daar van een gedeelte is, zoo dikwils waait, en het meermaalen doen zou, indien hy door andere oorzaaken niet belet wierdt? ‘Wat hebben wy hier weinig Noordwestewinden? waarlyk tot groote vreugd, dewyl het anderzints onze Zeedyken, en al wat de Noordzee stuiten moet, niet zoude kunnen houden; want deeze winden brengen het water der Noordzee 'er vlak tegens aan: zou dit niet koomen, om dat wy veele Oostewinden hebben, welke deeze Noordwestewinden ophouden: Maar vooral, om dat Schotland, vol hooge bergen de Noordwestewinden stuit, zo dat 'er maar weinige, over het gebergte heen gewaaid, tot ons kunnen koomen; ja mogelyk die 'er nog koomen, zyn meerendeels Noordoostewinden, welke over de Noordzee hebben gewaaid, tegens de bergen van Schotland stuiten, en van daar over dezelve Zee naar onze landen toe weerom keeren. ‘Zuidewinden zyn zeldzaam, dewyl zy van heeter landen naar kouder gaan; gemeenlyk zyn zy zacht, altyd met warmte verzeld: zy koomen tot ons over Vrankryk, Luxemburg en Namen, alle vry bergagtige landen, welke derhalven hunne vrye overkomst naar ons toe beletten.’ Dus verre musschenbroek, uit wiens geleerde aanmerkingen men veel licht, in de aankomst der Winden, en derzelver oor- | |
[pagina t.o. 391]
| |
[pagina 391]
| |
zaak Ga naar margenoot+in deeze Landen, kan verkrygen. De bovengemelde lyst, door hem hier opgegeeven, is voor Utrecht, en mogelyk wel voor de Zeven Provincien; het welk hy egter niet als zeker opgeeft: derhalven durf ik, met de vereischte eerbied voor den Hooggeleerden musschenbroek, hier nog wel eenige aanmerkingen, die uit de Tafelen der waarneemingen op 't Huis Zwanenburg volgen, inlassen, te meer, dewyl dezelven Holland alleen betreffen. Ik heb ten deezen einde, uit die Tafelen, zoo verre ze agter de schriften der Hollandsche Maatschappye gevonden worden, deeze nevensgaande algemeene Tafel opgesteld; en wel van twee en twintig jaaren agter een, te weeten van het jaar 1743 tot het jaar 1764. In deeze Tafel zyn, van jaar tot jaar, de twee en dertig windstreeken in kolommen gesteld; zoo dat ieder nederdaalende kolom, tot eene byzondere windstreek behoore; terwyl de eerste zylingsche afdeelingen betrekkelyk zyn, tot alle de windstreeken in ieder genoemd jaar. De twee laagere zylingsche verdeelingen wyzen aan, de hoeveelheid, in welke ieder windstreek gewaaid heeft; zoo in 't geheel, geduurende de 22 jaaren, als 's jaarlyks, volgens eene gemiddelde rekening van den verloopen tyd. Hier uit zyn dan voorts onder aan, tot meerder klaarheid, de agt Hoofdwinden, met hunne afwykende streeken, op gelyke verdeelinge saamen gerekend, en tot dagen gebragt door het ge | |
[pagina 392]
| |
Ga naar margenoot+tal 3; vermits de waarneemingen op Zwanenburg driemaal daags genomen zyn, en men, in een ruimen zin, by elken dag ook den nagt dient te vooronderstellen, en dus een dag voor vierentwintig uuren verstrekt. De aangetekende stilten zyn niet geteld; alzoo dezelven wat twyfelagtig zyn aangeweezen; in sommige dier Tafelen zyn ze met het woord stil, in andere, met een schrapje en o, en ook in veele met o zonder schrapje aangetekend. By de o, daar een dwars schrapje stond, heb ik dezelven onder den bovenstaanden wind geteld; vooronderstellende, dat de windwyzer op de zelfde streek stil stond; 't welk by de andere zo kennelyk niet was: dog dit is ook van weinig belang tot myn oogmerk, en dat der gemelde Tafelen. Ik heb het alleen nodig geagt, dit te melden, om dus de reden aan te wyzen, waarom het getal der dagen van ieder jaar niet altyd kan overeen komen; vermits de stilten zyn overgeslagen, en men dus minder dagen heeft; gelyk men 'er ook in de schrikkeljaaren meerder tellen zoude. 't Voldoet, zoo ik agte, genoegzaam aan ons oogmerk, dat de gemiddelde getalen der dagen na genoeg een vol jaar uitmaaken; 't welk men, alles ten naauwste berekenende, nog verder zou konnen brengen; dog dit is onnodig. Men heeft, door middel deezer voorgestelde uitrekeninge, gronds genoeg om te stellen, dat in Holland, by 't Huis Zwanenburg, gelegen aan de vlakten der breede waterstroo- | |
[pagina t.o. 393]
| |
[pagina 393]
| |
men, Ga naar margenoot+het Haarlemmer-Meer en het Y, alwaar de aankomst der winden op geenerleie wyze belet word, de Hoofdwinden gemeenlyk 's jaarlyks in de volgende hoeveelheid waaien. De Noorde-wind, van Noord-Noord-West tot Noord-Noord-Oost half 21 dagen. De Noord-Ooste-wind, van Noord-Noord-Oost tot Oost-Noord-Oost half 36 dagen. De Ooste-wind, van Oost-Noord-Oost tot Oost-Zuid-Oost half 49 dagen. De Zuid-Ooste-wind, van Oost-Zuid-Oost tot Zuid-Zuid-Oost half 29 dagen. De Zuide-wind, van Zuid-Zuid-Oost tot Zuid-Zuid-West half 41 dagen. De Zuid-Weste-wind, van Zuid-Zuid-West tot West-Zuid-West half 66 dagen. De Weste-wind, van West-Zuid-West tot West-Noord-West half 73 dagen. De Noord-Weste-wind, van West-Noord-West tot Noord-Noord-West half 45 dagen. Dit is nu de gemiddelde hoeveelheid der agt voornaamste Winden, in welke zy ieder jaar waaien. Hier by heb ik, tot nog nader opheldering, dit nevensgaande tweede Tafeltje gevoegd; het welk de hoeveelheid der dagen, op welken ze waaien, in ieder Maand, aanwyst; waar uit vervolgens, in een ruimen zin, het getal der dagen van ieder drie Maanden, onder elk der gemelde streeken, tot Saisoenen gebragt is. Om dit alles ten klaarste te bevatten, zonder verdere omschryving nodig te hebben, zoo | |
[pagina 394]
| |
Ga naar margenoot+heeft men in agt te neemen, dat de bovenste zylingsche afdeeling, de twee en dertig windstreeken, elk volgens rang met grooter of kleener letters, afzonderlyk aanduid: en dat ieder der nederdaalende of perpendiculaire kolommen, onder dezelfde letteren of windstreeken, behelst de getalen van twee en twintig jaaren, in twaalf maanden of twaalf vakjes verdeeld; die door de naamen der twaalf Maanden, ter wederzyden, kennelyk onderscheiden worden. In 't laager gedeelte van dit Tafeltje zyn de agt Hoofdwinden, met hunne afwykende wederzydsche streeken, even als in de Jaartafel, vereenigd en verdeeld: waar uit dan die zelfde winden, tot de hoeveelheid der dagen in elke Maand, gemiddeld zyn. Om dit voorts nog bepaalder op de Saisoenen toepasselyk te maaken, zoo zyn de gemelde twaalf Maanden, in vier kolommetjes, van drie Maanden, onder elk der agt Hoofdwinden gesteld; en met de letters W. Winter, L. Lente, Z. Zomer en H. Herfst aangeduid. Men heeft hier, om eene onnodige, of ten minsten in dit geval niet zeer noodzaakelyke, uitrekening te vermyden, de geheele maand December onder het Wintersaisoen, de geheele maand Maart onder 't jaargetyde der Lente betrokken, en zoo vervolgens ook de andere Maanden voor 't begin en 't einde der Saisoenen genomen; schoon die tyden meest al, op of omtrent het midden dier Maanden, gerekend worden te eindigen, of te beginnen; al 't welk | |
[pagina 395]
| |
Ga naar margenoot+een ieder, wien het lusten mogte dit naauwkeuriger uit te werken, gemakkelyk kan vergelyken en overbrengen; waar toe hy zig van de Zwanenburgsche Tafelen, die toch onze grondslag zyn, ter zyner keuze kan bedienen. Men vind hier nog ten laatste, onder aan dit Tafeltje, uit het bovenstaande opgemaakt, welke Winden meest en allermeest, of minst en allerminst, in de onderscheiden jaargetyden waaien. Dit berigt wegens deeze Tafelen genoeg agtende, zullen wy nu overgaan, om nader te zien, wat men daar uit, met opzigt tot Holland, bepaaldlyk heeft af te leiden. In 't algemeen zien we 'er terstond uit, dat de Weste- en Zuidweste-winden de voornaamste winden zyn, die het meest in Holland waaien; en eene volgende beschouwing zal ons wel dra toonen, dat zy ook in krachten en evenredigheid de aanmerkelyksten zyn. Dog laat ons, volgens de bovenstaande orde, met den Noorden-wind beginnen, en tevens de opgegeeven hoeveelheid der Winden, in onze Tafel, naar den voorschreeven rang, kortelyk met de waarneemingen van musschenbroek vergelyken. Ga naar margenoot+De Hoogleeraar heeft, agtervolgens zyne lyst en uitrekening te Utrecht, den Noorden-wind gesteld, 42 dagen te waaien, daar wy denzelven op een en twintig dagen aantekenen. Eenige jaaren, die deeze Natuurkundige waarneemer meer geteld heeft dan ik, konnen dit getal wel eenigzins vergroo- | |
[pagina 396]
| |
ten: Ga naar margenoot+maar zoo niet, dat ons verschil daar door vereffend zou konnen worden: want de Noorde-wind blyft, volgens onze telling, in evenredigheid tot de andere winden, evenwel de allerminste die hier te Lande doorwaait; daar dezelve te Utrecht, onder de naast meesten betrokken is. Als men den vlak Noorden-wind alleen gade slaat, zal men bevinden, dat dezelve alhier, de jaaren door een gerekend zynde, naauwlyks 5 dagen in een jaar doorwaait; uit onze Tafel, in de eerste kolom onder Noord, ziet men zelfs, dat 'er jaaren zyn, waar in die wind nog geen 3 dagen gewaaid heeft, gelyk in de jaaren 1745 en 1746; terwyl dezelve in het jaar 1755 wel 35 maal, dat is 11⅔ dag gewaaid heeft. Volgens deeze Tafel zouden 'er op 't Huis Zwanenburg minder Noorde-, dan Zuidooste-winden geweest zyn; terwyl 'er, in Utrecht, bykans eens zoo veel Noorde- als Zuidooste-winden gewaaid hebben; het welk, in opzigt van Utrecht en Holland, veel verschilt. Dit gaat zelfs zoo verre, dat men, als men al de Noordelyke streeken van West-Noord-west tot Oost-Noord-Oost, voor den Noordenwind alleen, by een rekent, in tegenstelling vanhet zelfde getal van streeken voor den Zuid-oosten-wind, van Oost tot Zuid, of Zuid-Zuid-West, dat men bevinde dat 'er in Holland meer Zuid-Ooste- dan Noorde-winden waaien: het welk men ook in de jaarlyksche getalen in onze Tafel bevestigd ziet; dewyl het minste, dat de Zuid-ooste-wind ge- | |
[pagina 397]
| |
waaid Ga naar margenoot+heeft, is, in het jaar 1760, 16 maal, dat is 5⅓ dag, en het meeste, Ao. 1758, 107 maal, dat is 35⅔ dag. Maar laat ons het oog eens vestigen op de aankomst van den Noorden-wind in Holland. Het is zeker, dat hy vlak langs onze kusten heen waait, en regt op den Noordoostelyken hoek van Holland aandringt; ook loopt zyne vlakke streek regt door, over de Zuiderzee, tegen het Gooiland, en over deszelfs vlakke heuvelen en heiden, regtstreeks op Utrecht aan; terwyl dezelve, ten opzigte van 't Huis Zwanenburg, dat Zuidwestelyk ligt, gantsch Noord-Holland in deszelfs langste uitgestrektheid, voor zyne aankomst aldaar, doorloopen moet: en misschien is hier in de reden van het bovengemelde verschil opgeslooten; gemerkt Noord-Holland, als mede Kennemerland, vry hooge duinen en plantaadjes heeft, die de vrye aankomst van den Noorden-wind kunnen beletten. Wat verder de uitwerkselen van den Noorden-wind in Holland betreft, hy is een der schadelykste winden voor dit Land; want dezelve is altoos met eene schraale droogte vergezeld; en vermits hy het meeste in de Lente- en Zomer-maanden, April, Mey, Juny, July en Augustus, waait, zoo kan dezelve niet weinig schade aan de boom- en veldvrugten toebrengen. Het is den Hovenieren en Landlieden ten overvloede, en tot hunne schade, bekend, hoe een aanhoudende Noorde-wind, of een van deszelfs naastkomende streeken, in een korten | |
[pagina 398]
| |
Ga naar margenoot+tyd, het vrolyk en streelend Lentegewaad van aangenaam bloeiend geboomte, als in een dor en droefgeestig winterkleed verschooten, vertoont; en hoe dezelve, door de hier boven gedagte Zeevlammen geholpen, alles verschroeit; zoo dat de hoop van een gewenschten oogst eerlang geheel verdweenen zy. Wanneer een scherpe Noordewind, zelfs in den Zomer, den eenen of anderen koornakker, met een sny- of zystreek, zoo als men 't noemt, treft, dan ziet men wel dra alle de airen kwynen, en verdorren. Het schynt egter, volgens nieuwentyd, en ook volgens nader ondervinding, dat men veeltyds, wanneer de Noorde-wind, in den vroegen voortyd, als Maart en 't begin van April, veel en lang agter een waait, een goed gewas Ga naar margenoot+heeft: 't welk nieuwentyd, op gantsch goeden grond, vooronderstelt veroorzaakt te worden, door de veele salpeter-agtige deeltjes, welken die wind uit het Noorden mede voert, en in de veldgewassen doet indringen. Veelen onzer eenvoudigste Landlieden niet alleen, maar zelfs ook veele Stedelingen, zyn van gedagten, dat de Zwarte Vlieg, die den bloeisem der ooftboomen, in den bloeityd, zoo jammerlyk verderft, haar oorsprong uit den Noorden-wind heeft; eenigen, minder bygeloovig aan deeze oude overlevering, stellen, dat die Vliegen uit de Noordlyke Landen met den Noorden-wind overkomen. Wat het eerste betreft, niemand, die eenigzins de | |
[pagina 399]
| |
Ga naar margenoot+huishouding der bloedelooze dieren kent, zal het anders dan als eene fabel aanmerken; en aangaande het laatste gevoelen, dit zal ik, by de beschryving van dat Dier, in 't vervolg breeder wederleggen; ondertusschen is dit evenwel zeker, dat deeze Vliegen gemeenlyk onze boomen overrompelen als 'er een Noorde-, Noord-Noord-Ooste-, of Noord-Ooste-wind waait, en zelden met een Oosten-, Zuiden-, of Westen-wind. Ga naar margenoot+Volgens musschenbroek, heeft men een geweldigen Noordelyken wind, in de maand September, na genoeg voor een vasten jaarlykschen wind te houden. Als dezelve vroegtydig komt, dat is, voor den 10den September, dan keert hy, gelyk die Natuurkundige zegt, gemeenlyk ten tweedenmaale omtrent den 20sten weder; en als hy na het midden van September komt, dan loopt zyne woede in eenmaal af. Dezelve doet den Boomvrugten dikwils geen geringe schade, en gaat veeltyds met zeer zwaaren regen gepaard. Maar is de Noorde-wind uit gemelde redenen schadelyker voor ons Land dan veele anderen, hy is ook tevens minder in opzigt tot zyne kragten: men zal denzelven byna nooit tot over de 12 kragten zien aangetekend; meest al blyft hy onder de 8 kragten, en veeltyds komt hy niet hooger dan tot 1 a 2: alleen begint hy in kragten toe te neemen, als hy zig met de Westelyke streeken vereenigt, ton Noord-Noord-West; en komt tot storm als hy Noord-west waait. Men heeft meer- | |
[pagina 400]
| |
maalen Ga naar margenoot+opgemerkt dat het des nagts altoos veel lichter is, wanneer 'er een Noordelylyke, dan als 'er eenige andere wind waait; dat hy waarschynlyk ook somtyds het Noorderlicht mede brengt; en dat 'er integendeel geen grooter duisternis is, dan by het waaien der tegenovergestelde Zuide-winden. Dit is in het algemeen waar; en ten opzigte van Holland weeten dit alle ervaaren Schippers; ook spreeken 'er anderen met nog naauwkeuriger ondervinding op dezelfde wyze van: en waarlyk de ondervinding heeft ook my hier in bevestigd, en tevens geleerd, dat de nacht, buiten de voornoemde Noorde-winden, by alle de tusschen-winden, van Noord-west tot Noord-oost, meer of min lichter is, dan by het waaien der andere Hoofdwinden: en zoo is het ook bestendig waar, dat alle de winden, die wy in Holland uit Zee krygen, licht aanbrengen. Ga naar margenoot+Van onze aanmerkingen wegens den Noorden-wind overgaande tot den Noord-Oosten-wind, zien wy dat ons getal al vry na komt, aan dat van musschenbroek; volgens wiens Lyst de Noord-Ooste-wind 43 dagen waait, terwyl dezelve op onze Zwanenburgsche Lyst tot 36 dagen getekend staat; welk verschil van geen aanbelang is. De Noord-Ooste-wind komt van Vriesland, vlak over de Zuiderzee, op de Hollandsche Zuiderzee-kusten aanzetten; ook blaast hy al vry vlak, over den gemelden Zuiderzee-boezem, op de Y-dyken en het | |
[pagina 401]
| |
Ga naar margenoot+Haarlemmer-Meer aan. In 't gemeen waait deeze wind het allersterkst, en wel het meeste, in de Lente; wanneer hy, volgens ons maandelyks Tafeltje, 13 dagen, tegen agt dagen, in de andere Saisoenen, waait; byzonder in de maanden Maart, April en Mey. En geen wonder; dewyl wy de Ooste-winden hier meest in den Herfst, en in den Winter; en de Noorde in den Zomer krygen; zoo kan men 'er uit besluiten, dat de Ooste- en Noorde-wind, door hunne ontmoeting, in hunne streek naar deeze Landen, deezen Noord-oosten-wind formeeren, eer de een of andere de overhand behoud; en dat gevolglyk de Noord-ooste-wind meest in de Lente waaien moet. Omtrent deezen Noord-oosten-wind staat ons hier, volgens onze Tafelen, in 't voorbygaan eene aanmerking te maaken, die ook tot de andere drie middelwinden van den tweeden rang, te weeten Zuidoost, Zuidwest, en Noordwest, betrekkelyk is. Wy hebben naamlyk, in het opstellen onzer Tafelen, bespeurd, dat de naaste afwykende Compasstreeken, in deeze winden, zeer weinig in de Tafelen van Zwanenburg aangetekend zyn; en daar zy aangetekend zyn, is hun getal zoo gering, dat het van geen belang is. Een van die voornaamste Windstreeken, Zuidwest ten Westen, kan, geduurende 22 jaaren, op 't hoogste maar omtrent 37 dagen haalen, welk getal van dagen alleenlyk in de jaaren 1760 tot 1763 waargenomen is; behalven twee enkele stree- | |
[pagina 402]
| |
ken Ga naar margenoot+in 't jaar 1754 en 1758: daar de anderen, naamlyk Noord-Oost ten Noorden, Noord-Oost ten Oosten, Zuid-Oost ten Oosten, en Zuid-Oost ten Zuiden, ten hoogsten 10 dagen in die zelfde jaaren gewaaid hebben. Wanneer men nu eens verder let op de agt naaste Compasstreeken der vier Hoofdwinden, als daar zyn, Noord ten Westen of ten Oosten, Oost ten Noorden of ten Zuiden, Zuid ten Oosten of ten Westen, West ten Zuiden of ten Noorden, dan zal men dezelven veelmaalen zien aangetekend; in diervoegen, dat 'er geen een jaar is, waar in zy niet meer of min en bestendig waaien. Volgens het gemiddeld jaargetal, ten Noorden, ten minsten 4 dagen op een jaar; en ten Oosten, ten minsten 8 dagen; ten Zuiden, ten minsten 9 dagen aan de eene of de andere overhelling; dog allersterkst waaien deeze strekkingen ten Westen; nademaal West ten Zuiden 12, en West ten Noorden wel 18 dagen gewaaid heeft in ieder gemiddeld jaar. En als men eindelyk de kolommen van den Hoofdwind West, met die der laastgenoemden, van jaar tot jaar vergelykt, zal men, met een opslag, zien, dat deeze afwykende streeken, in de meeste jaaren, veel al meerder waaien, dan de Weste-wind zelve. Hier uit zou dit besluit, naar 't ons toeschynt, moeten volgen; dat de vier Hoofdwinden van den tweeden rang, naamlyk Noord-Oost, Zuid-Oost, Zuid-West en Noord-West, hier te Lande, veel vaster stand houden dan de | |
[pagina 403]
| |
Ga naar margenoot+Hoofdwinden zelven, met opzigt tot de gemelde zystreeken. Vermits zy, wanneer zy waaien, zoo bestendig, en zonder overhelling naar de eene of andere der naastaangelegen streeken, doorwaaien; en by hunne overhelling onmiddelyk tot een der agt winden van den derden rang overslaan; terwyl de andere Hoofdwinden, Noord, Oost, Zuid en West, dagelyks, van hunne vaste streek, tot eene der gemelde zystreeken overhellen; het welk men volgens onze Tafel gemaklyk kan nagaan. Voorts dient men hier ook nog aan te merken, dat de overhellingen naast de Hodfdwinden van den eersten rang, in de Tafelen van Zwanenburg, veelmaalen 1, 2, a 3 dagen agter een waaiende aangetekend zyn; daar de andere streeken, naast de Hoofdwinden van den tweeden rang, zelden meer dan een Morgen, Middag of Avond aangeduid staan. Zoo is het daar benevens insgelyks nog aanmerkelyk, dat 'er in de meergemelde overhellingen, eene wederzydsche gelykheid plaats heeft; zoo dat, wanneer, by voorbeeld, Noord-Oost ten Noorden niet waait, Noord-Oost ten Oosten ook niet gewaaid heeft; en dat deeze evenredigheid, in alle dergelyke streeken, sedert het jaar 1743 tot 1760, stand gehouden heeft. Alle deeze bedenkingen verdienen wel een nader onderzoek van des kundigen: mogelyk is de afstand der Hoofdwinden van den eersten rang, die zeven streeken doorloopen tot hunne overhelling naar een | |
[pagina 404]
| |
Ga naar margenoot+vasten Hoofdwind, terwyl de Hoofdwinden van den tweeden rang 'er maar drie doorloopen naar een Middelwind, eene der hoofdoorzaaken van dit onderscheid: te meer, dewyl de laatsten, waarschynlyk, uit de ontmoeting en gelyke aanstuwing der eersten, hier te Lande, gebooren worden. Hoe het zy, wy laaten ons in de redenbeslissing niet in; om door vooronderstellingen niet te twyfelagtig, en door beslissing niet te stout te zyn, in zaaken, die zoo veel omzigtigheid vereischen; daar de natuur, gelyk reeds is aangemerkt, altoos wyzer is, dan de allervernuftigste en schranderste der stervelingen. Dog laat ons wederkeeren tot den Noord-Oosten-wind in 't byzonder. Dezelve heeft, buiten het opgenoemde, hier te Lande, de gedeelde eigenschap van den Noorden- en Oosten-wind; hy is ook koud en schraal, en waait veeltyds met eene heldere lugt. In de Lente, en ook wel des Zomers, brengt hy hagelbuien mede; dog waait zelden, als 'er warmte en donderbuien in de lugt zweeven. Egter vinde ik deswegens dit zeldzaame aangetekend; dat 'er Ao. 1599, van den 30sten Maart tot den 14den April, al met Noorde- en Noord-Ooste-winden, by helderen Zonneschyn, zonder regen, eene zoo groote warmte heerschte, als by menschen geheugen bekend was; en dat daar op zwaare ziekten volgden. De kragt van den Noord-Oosten-wind is niet sterk; ik vind dezelve niet eens tot 13 of 14, laat staan | |
[pagina 405]
| |
Ga naar margenoot+tot 16, dat is storm, aangetekend, maar hy waait zeer gelyk, en doordringend; en met geene rukken of sterke vlaagen, zoo als de Zuidweste-, of de Noord-westewinden doen. Men kan eindelyk den Noord-oosten-wind als een der best lugtzuiverende winden, voor ons Vaderland, aanmerken. Ga naar margenoot+De Ooste-wind is, naast den Zuid-westen- en Westen-wind, een der vier Hoofdwinden, die hier te Lande het meeste, en wel het bestendigste, waaien: de hoeveelheid van ieder gemiddeld jaar is, volgens myne Tafel, 49, en, volgens musschenbroek, 53 dagen, het welk wederom niet veel verschilt. De Ooste-wind komt in Holland, uit Duitschland, over de Provincie Overyssel, vlak op de Zuiderzee-kusten van Noord-Holland aanzetten; ook waait hy natuurlyk, eerst over Gelderland en Utrecht, eer hy tot in Zuid-Holland doordringt. Al het geene hier boven, uit musschenbroek, raakende den Oosten-wind overgenomen is, wegens koude, regen of vorst, die de Ooste-wind medebrengt, moet hier gelden; waarom wy daar op niet staan zullen blyven. Voorts blykt, uit onze Uittreksels, uit de Zwanenburgsche Tafelen, dat de Ooste wind meest waait in den Winter, Lente en Herfst, en minst in den Zomer. Met opzigt tot zyne kragten leert de ondervinding, dat dezelve, het zy meer of min, altoos gelyk doorwaaien, om welke reden een ervaaren Schipper veel liever, met een Oosten-wind van 10, 11 of meer- | |
[pagina 406]
| |
Ga naar margenoot+der kragten, t'zeil zal gaan, dan met een Zuid-westen, of Noord-westen van minder kragten. Men bespeurt in Holland weinig stormen uit den vlak Oosten; somtyds nogtans konnen zyne kragten wel eens tot 12, 13 a 14 toeneemen, en dus naby aan storm komen: maar deeze kragten duuren zelden lang; dog ze worden geweldig, als 'er eensklaps vlak Noorde- of Zuiden-winden tegen aandringen; waar uit ik geloof, dat hier in 't Land de meeste Orkaanen gebooren worden; vermids men bemerkt, dat de Ooste-wind in Holland niet schielyk van zynen vasten stand afwykt, waaiende onverzettelyk veele dagen agter een. Men ziet deezen wind, in de Tafelen van Zwanenburg, op Ao. 1755, 31 maal agter een aangetekend; zynde maar eens O.N.O. geweest: en men kan zulks op eenige andere jaaren insgelyks vinden. Gemeenlyk word men gewaar, dat die Wind al zagtjes in kragten toeneemt, en zoo ook weder by trappen vermindert; waarom de natuurlykste en ondervindelykste Windkenners, onze Hollandsche, Friesche en Zeeuwsche Watergasten, tot een spreekwoord hebben, Oost heeft geen nood, by waait zig dood. Daar is ook nog een ander dergelyk spreek woord, wegens den Oosten-wind over 't algemeen, in ons Land bekend, De Ooste-wind is een Konings kind: 't welk naauwkeuriger uitgedrukt word, met te zeggen, ‘dat de Ooste-wind met het ryzen der Zonne opstaat, en met het daalen gaat slaapen.’ | |
[pagina 407]
| |
Ga naar margenoot+En zeker de ondervinding bevestigt de waarheid hier van; dewyl een vlak Ooste-wind, by het bestendig doorwaaien, altoos op den dag sterker waait, dan des avonds, wanneer hy gemeenlyk gaat liggen, of slapper word. Veele Zeelieden weeten ook door ondervinding, het geen het schrandere vernuft van musschenbroek, redeneerende gegist heest, wegens den Noordoosten-wind; dat dezelve naamlyk, tegen de kusten van America stuitende, een Westen-wind veroorzaakt, enz. Dus merken ook ervaaren Zeelieden, langs onze Noordzee-kusten en elders, aan, dat de Ooste-wind, wanneer hy sterk doorwaait, tegen het gebergte van Engeland en Schotland stuit, en dat kort daar op Weste-winden volgen; het welk zy het wederkeeren van den Oosten-wind noemen. Dit is zeker niet onwaarschynlyk; en het is eene vooronderstelling, die ons, met opzigt tot de uitwerkselen, van het onzekere, tot nadere ophelderinge van het zekere, doet besluiten; dewyl de Britsche en Hollandsche kusten beurtlings van deeze Winden zeer veel te lyden hebben. Door den Oosten-wind word het Zeewater, van onze Stranden, geweldig tegen de Britsche kusten aangestuwd; en de stranden langs Holland ontdekken zig dan vry diep in Zee: by hoedanig eene gelegenheid ook, na dat de Ooste-wind sterk en lang doorgewaaid had, de meergemelde grondslagen van 't Huis te Britten enz. ontdekt zyn. Als integendeel de Weste-, West - Noordweste- of ook | |
[pagina 408]
| |
Ga naar margenoot+Noordweste-winden doorwaaien, dan word het laag water in Engeland; en onze Stranden en Zandduinen loopen in dien tyd, aangezien het hooge water, en de kragt der Westelyke winden, niet zelden zeer veel gevaar: gelyk zoo de hier boven gedagte afspoelingen van Scheveningen en Katwyk, door den aandrang der winden uit die streek veroorzaakt zyn. De Oostelyke winden zyn intusschen, om bovengemelde redenen, de beste winden, om het uitloopen van de Hollandsche Vlooten te bevorderen; terwyl de Westelyke derzelver terugkomst in onze Havens begunstigen. Dog de Ooste-winden jaagen, terwyl zy dus aan de Zeegaten dienstig zyn, en voor het Strand laag water veroorzaaken, het Y-water en dat van het Haarlemmer-Meer vry hoog op, tegen Sparendam, Haarlem, en Leiden; dog welk water, uit hoofde van de laagte van het Y aan Pampus, dan ook gemakkelyker kan geloosd worden, gelyk ze tevens van een gezegend uitwerksel zyn voor de meeste Zuidhollandsche Landen, die in de Maas, den Bovenrhyn, en de Waal moeten uitloozen: dewyl de vlak Ooste-wind het Maaswater met kragt Zeewaards brengt. Het waaien van den Oosten-wind verschilt veel in de eene en andere maand, of het eene jaar, in tegenstelling van het andere, gelyk onze Tafelen uitwyzen; men ziet in dezelven, dat 'er jaaren zyn, waar in de vlak Ooste-wind maar elf maal, dat is 3⅔ dag gewaaid heeft, gelyk in 't jaar 1752; daar dezelve op het jaar 1755, tot 130 | |
[pagina 409]
| |
Ga naar margenoot+maal, dat is 43⅓ dag, staat aangetekend. Dog wanneer de Ooste-wind, en ook andere Hoofdwinden, dus weinig in hunne vlakke streek waaien, word dit door de naaste aanwaaiende streeken, vervuld; en men zal gemeenlyk bevinden, dat 'er, wanneer een wind veelmaal vlak doorwaait, weinig zywinden uit die streek waaien; terwyl ook het tegendeel in 't omgekeerde stand grypt: welk alles men met eenen opslag in de Tafelen kan zien; die ons nu brengen tot den Zuid-Oosten-wind. Ga naar margenoot+Wegens den Zuid-Oosten-wind heb ik, over den Noorden-wind spreekende, alreede gezegd, dat die in Holland ruim zoo veel waait als de Noorde-wind; zynde deszelfs gemiddeld jaarlyks getal by ons 29, en by musschenbroek 26 dagen. Hy waait meest in den Herfst en in den Winter; zyne kragten zyn gemaatigd, ze klimmen zeer zeldzaam tot 10 of 11 kragten, en bygevolg veel minder tot storm; ook waait hy al heel naby alle jaaren even veel. Deeze Wind komt in Holland, uit Duitschland, over onze grenzen aan Munsterland, Cleefsland, de Provincien Gelderland en Utrecht. Dezelve dryft het water der Zuiderzee, vlak in het Hoorner Hop, tusschen de steden Hoorn en Edam; en veroorzaakt ook een laager wal aan de gantsche Noordhollandsche Zuiderzee-kust; het water uit de Maaze, 't Haringvliet en de Zeeuwsche Eilanden, jaagt hy regtstreeks in Zee. Voorts voert deeze Zuid-Ooste-wind een zeer ge- | |
[pagina 410]
| |
temperde Ga naar margenoot+lugt mede; waait des Zomers met een zoel labber koeltje, en gaat dikwils van een vrugtbaaren regen vergezeld: des Winters is hy, zelfs by vriezend weêr, zoo snerpend niet als de Noord-Ooste of Noord-weste-wind; en geen wonder, vermits de Zuid-Ooste-wind uit het blaakend Oosten, en het koesterend Zuiden, tot ons komt. Ga naar margenoot+Het Zuide-windje, by alle de Oude Dichters met zoo veel konst en lieftaligheid beschreeven, als een zoele en zagte wind, is, ook in ons Holland, niet minder dan elders, by die streelende en vrugtbaar maakende eigenschappen bekend. En 't kan den opmerkenden Vaderlanderen niet, dan tot eerbiedige gedagten tot den Wetgeever der Natuure, opleiden, als zy gelieven aan te merken; dat de Zuide-wind in Holland meest waait, in de koudste Saisoenen, die van den Winter en den Herfst; wanneer zy, naar uitwyzen van onze Maandelyksche Tafel, onder de Zuiderstreek, eens zoo veel als des Zomers en in de Lente waaien, en dus de koude in ons Hollands Klimaat, tegen de barre Noordelyke en Oostelyke winden, verzagten; het welk de strenge Winters derhalve by ons draaglyker maakt, dan in de Noordelyker Landen. Wy krygen den Zuiden-wind, over Vrankryk, de Oostenryksche Nederlanden en Staats-Brabant, regtstreeks in Zuid-Holland; daar hy het eerst de Maaze tegen de Zuid-hollandsche Eilanden doet aankabbelen. De Zuide - winden, zegt musschen- | |
[pagina 411]
| |
broek, Ga naar margenoot+‘zyn zeldzaam, dewyl zy van heeter Landen naar kouder gaan;’ welke reden waarschynlyk is, volgens de oorzaaken van de hette of koude der lugt, naar welken de Natuurkundigen hunne redenkavelingen over de winden inrigten. De Hoogleeraar heeft egter het gemiddelde jaargetal der Zuide-winden op 33 dagen gesteld, en dus gelyk aan den Noord-westen-wind, die ook op 33 dagen staat aangetekend. Volgens onze Zwanenburgsche Uittreksels waait de Zuide-wind in Holland omtrent 41 dagen; waar uit volgt, dat deeze wind hier meerder waait dan de Noorde-, Noord-Ooste- en Zuid-Ooste-winden; en dat dezelve, met de streeken Zuid Zuid-Oost tot Zuid Zuid-west half daar onder begreepen, byna gelyk staat met Oost en Noord-West. Als men den vlak Zuiden-wind alleen telt, bevind men, dat deszelfs gemiddelde hoeveelheid 's jaarlyks 10⅓ dag beloopt; en gevolglyk eens zo veel is als Noord, en minder dan Zuid-oost, enz. Zie de kolommen onder de gemelde windstreeken. Uit dit laatste getal zou men dan eenigzins kunnen besluiten, dat de Zuide-wind hier zeldzaam waait: dog ik laat deeze bespiegeling aan 't oordeel van wyzer en doorzigtiger Natuurkundigen over; te meer, dewyl ik geen kans zie, om reden te geeven, waarom 'er te Utrecht, daar men den Zuiden-wind over Staats-Brabant, het Land van Altena en Vianen natuurlyker wyze veel vlakker en eerder heeft, waarom 'er, zeg ik, | |
[pagina 412]
| |
Ga naar margenoot+te Utrecht zeldzaamer Zuide- of (om ruimer te spreeken) Zuidelyke winden waaien, dan op 't Huis Zwanenburg; 't welk veel verder in Zuid-Holland, en digter aan Kennemerland ligt. Dit dan daar laatende, zoo valt 'er voorts van den gemelden Zuiden-wind, wegens Holland, nog alleen het volgende te melden. Hy voert hier te Lande de warmte aan, en is dikwils met regen vergezeld, inzonderheid des Zomers: ook valt de meeste Dauw hier met een Zuiden- of Zuidelyken wind; zoo als uit onze opgegeeven Waarneemingen wegens den Dauw in 't naast voorgaande Hoofdstuk blykt. De Zuide-wind waait, niettegenstaande hy bol en lugtig blaast, al tot vry hooge kragten: men heeft in Holland somwylen wel een fellen aandrang van wind uit den Zuiden, inzonderheid by de Zomervlaagen: ik vind hem hier en daar tot 14 kragten aangetekend. Zie de Tafel over de kragt der Winden, hier agter aan op 1764. Men bespeurt hier te Lande nu en dan, in den Zomer, by warm weêr, eene soort van Hoozen, of liever Winddooren, onder welken naam die by 't Gemeen, in Rhynland byzonder, bekend zyn; deeze Dooren, die niet zoo digt op het water of op het land, als de andere bekende Hoozen, maar hooger in de lugt gebooren worden, ziet men veeltyds, als de Zuide-wind ten Westen dringt. Het is boven dien, by ons aanmerkelyk, dat de Zuide-wind veel meerder naar het Wes- | |
[pagina 413]
| |
ten, Ga naar margenoot+dan naar het Oosten trekt; overtreffende de streek Zuid ten Westen verre de streek Zuid ten Oosten, als mede die van Zuid zelve; ook vind men de streeken Zuid ten Westen en Zuid-Zuid-West al dikwils op de kragt van 14, dat is naby aan zwaaren storm, aangetekend; en deeze kragten vermeerderen ook, naarmaate dat de volgende streeken den Zuid-Westen-wind, tot welks beschouwing wy hier mede overgaan, versterken. Ga naar margenoot+De Zuid Weste-wind is die, der agt voornaamste Winden, welke, nevens den Westen, in Holland, het meeste, het langste en het geweldigste waait; waaiende de Zuid-Weste- en Weste-winden, van Zuid-Zuid-West, tot West-Noord-West, of Noord-West gerekend, hier alleen zoo veel, als alle de andere winden saamen. Musschenbroek verschilt, in de hoeveelheid der dagen, op welken de Zuid-Weste-wind, in ons gewest, 's jaarlyks waait, niet heel veel met onze optelling: dezelve is, in ons gemiddeld jaar, 66, en op de zyne, 58 daggen. De natuurlyke oorzaaken, waarom deeze winden hier meerder waaien dan de anderen, kan men hier boven, uit het aangehaalde, door musschenbroek zeer natuurkundig ontvouwd zien. Het bygebragte deswegen genoeg agtende, vervolgen wy, met het geen wy, met zekerheid, uit onze Tafelen kunnen afleiden. Wy zien in dezelven ten klaarsten, dat de Zuid-Weste-wind niet alleen ieder jaar, maar | |
[pagina 414]
| |
Ga naar margenoot+ook ieder maand, byna even veel waait; niettemin zyn 'er enkele jaaren, waar in hy merkelyk meerder waait, dan geduurende anderen; zoo als men in de jaarlyksche Tafel aangetekend vind, op het jaar 1757, wanneer hy 235 maal, dat is 78⅓ dag gewaaid heeft: omtrent de maandelyksche hoeveelheid verschilt het zoo veel niet, als insgelyks, uit de Tafel der maandelyksche hoeveelheid, in de kolommen onder Zuid-West, bemerkt kan worden: en dus is het verschil van dit meer of min over 't geheel zoo groot niet, als by de andere winden. Wat voorts de kragten van den Zuid-Westen-wind aangaat, dezelven zyn doorgaans sterk, en veranderlyk in allerleie kragten; veelmaal komt hy tot 8 of 10 kragten; en als hy aanhoudend blaast, verlaat hy bykans nooit zyne streek, zonder tot 11 a 12 kragten op te klimmen, inzonderheid in den Herfst, den Winter, en de Lente, wanneer wy de meeste stormen uit den Zuid-Westen of Westen hebben. De Westelyke en Zuid-Westelyke winden zyn onze felle stormwinden, welken wy in die Saisoenen altoos gewaar worden: want deeze winden vervangen hunnen geweldigen aandrang, woeste rukken en vlaagen, als by beurte; uit welken hoofde ook de West-Zuid-Weste-wind, als wordende door die twee veroorzaakt, ruim zoo fors is als een van die beiden: overeenkomstig hier mede vind men deezen West-Zuid-Westen-wind, in de meergemelde Tafelen | |
[pagina 415]
| |
Ga naar margenoot+van Zwanenburg, zoo dikwils tot op 14 kragten aangeweezen. Een oplettende zelfs, die slegts met oppervlakkige aandagt, op wat plaats het ook zy, Holland doorreist, zal terstond duidelyk bemerken, dat de Westelyke-winden, hier te Lande, eene zeer groote kragt oefenen. Overal zal hy het geboomte, de heggen en haagen Noord-Oostelyk, Oostelyk, en Zuid-Oostelyk, zien overhellen; hy zal allerwegen gewaar worden dat de oude schuttingen, huizen, hooibergen of andere hooge gestichten, op haare bouwvallige grondslagen in die streek wankelen: nadien de sterkste wortelen der boomen verlamd, en de allervastste saamenvoegsels der Gebouwen, uit hunne gewrigten gerukt, en door de Westelyke winden, met kragt, naar de gemelde streeken overgezet worden: ook vind men in de Kronyken des Lands dikwils gewag gemaakt van geweldige stormwinden, uit den Zuid-Westen. Die Wind is niettemin een van de veranderlyksten, in den Zomer; dewyl hy dan wel veelmaalen waait, maar niet zeer bestendig: en 't schynt den Zuid-Westen wind eigen, met ongelyke kragten te waaien; zoo dat hy dikwils op denzelfden dag, nu met meer, dan met minder kragt, waait; waarom hy ook dikwils op 1, 2 en 4 kragten staat aangetekend. De Landen en Wateren, waar over wy in ons Land den Zuid-Westen-wind krygen, zyn, een gedeelte van Staats-Vlaanderen, en de Provincie Zeeland: in welke gewes- | |
[pagina 416]
| |
Ga naar margenoot+ten dezelve, over een gedeelte van de Fransche kusten, Bretagne en Normandye, door het Kanaal, vlak uit den Westerschen Oceaan, komt aanzetten. En mogelyk, (zoo ik eens gissen mag,) is dit wel de reden, dat wy, hier te Lande, de Zuid-Westewinden, zoo veel en zoo vlak hebben; vermits dezelven, in hunne streeken, naar Zeeland en Holland, byna geen Landen, ten minsten geen hoog gebergte, ontmoeten; en dus, zonder tegenstand, over zulk een alleruitgebreidsten Oceaan, vlak uit hunne westelyke schuilhoeken, door het Kanaal, tusschen Brittanje en Vrankryk, tot ons komen: terwyl hunne magtige tegenstreevers, de Ooste-winden, in tegendeel, alreeds gantsch Asie, en de Zwarte Zee doorloopen hebben, eer zy over Tartarye, Podolie, of ook groot en klein Rusland, Hungarye, en vervolgens over alle de Landen en hooge Gebergten van gantsch Duitschland, tot Holland naderen. Deeze reden schynt my te aanneemelyker, om dat de hoeveelheid der vlak Weste-winden, in ons Land, merkelyk verschilt, van die der vlak Zuid-Weste-winden; nademaal vlak Zuid-West, in onze Tafel, op 43⅓ dag, en vlak West, naauwlyks op de helft, 21⅓ dag, getekend staat; daar nog bykomt, dat de westelyke streeken vermeerderen, naarmaate zy ruimer over de Noordzee of het Kanaal waaien. En het komt my zeer natuurlyk voor, te denken, dat het ten Westen van ons Land liggende Brit- | |
[pagina 417]
| |
tanje Ga naar margenoot+en Schotland, met zyn hoog gebergte, hier van eene voornaame oorzaak is: als hebbende de Weste-wind dus, op korter afstand van Holland en Zeeland, meerder tegenstand, dan de Zuid-Weste-wind in de verafgelegenste streeken ontmoet. Dit myn gezegde stemt overeen met het geene ik by hartsoeker vinde; die, na dat hy den loop der Weste-winden, van Amerika af naar Europa, beweezen heeft, bladz. 216, zig aldus uitdrukt. ‘Zoo moeten ook door die reede, de Weste- en Zuid-Weste-winden, wel meest altyd en overal in Europa heerschen en de overhand hebben: en boven al, in Vrankryk en Holland, en zulks wel des te meerder noch, door dien deeze zelve Winden, na dat ze van de Zeekusten van America weeder te rugge zyn gekoomen, terwyl ze de gemakkelykste weg voor hen zoeken te neemen, en in te slaan, wel noodzakelyk door het Canaal, langs de kusten van Vrankryk en Engeland heene moeten glyen.’ Wy hebben geen oogmerk hier over breeder uit te weiden; maar stellen dit slegts voor als eene waarschynlyke reden, die met het gevoelen van musschenbroek zeer wel is overeen te brengen. Als men nagaat dat de Zuid-Weste-wind, over de reeds genoemde streeken, op. Holland aankomt, en de gelegenheid van dit Land daar mede vergelykt, dan valt het niet moeilyk te begrypen, dat alle de Zee- | |
[pagina 418]
| |
Ga naar margenoot+dyken, Ringdyken, Kaden, en inzonderheid alle de Maasdyken, zeer veel van deezen Zuid-Westen-wind te lyden hebben. Ze liggen toch meest allen West-Noord-West, Zeewaards, of Oost-Zuid-Oost, Landwaards, zoo dat de Zuid-Weste-wind, op 't meerendeel der gemelde dyken, vlak aandringe; waar toe de streeken Zuid-Zuid-West, en West-Zuid-West ook het haare toebrengen, waar door gevolglyk alle de Zuidhollandsche en Overmaassche Eilanden geweldige aanvallen van deeze Winden moeten uitstaan. Dit denkbeeld, vereenigd met dat van de felle waterstroomen aan dien kant, doet ons zekerlyk, niet zonder reden, somtyds voor de gedugtste gevolgen van doorbraaken en overstroomingen vreezen: dog tevens moeten wy verwonderd staan, als wy in agt neemen, hoe de wyze zorg der Landsbestierderen, de vlyt der inwoonderen, de konst, de tyd, enz. in staat is, om zulke ontembaare verwoestende water- en wind-wolven, binnen de muuren van hooge en sterke dyken, beslooten te houden. Maar, gelyk 'er zelden een voorwerp zoo zeer gedugt aan de eene zyde is, 't welk ook niet wederom aan eene andere zyde zyne nuttigheid heeft; zoo is ook de Zuid-Weste-wind, hoe gevaarlyk in zeker opzigt, in een ander opzigt zeer heilzaam, voor Holland: dewyl Rhynlands boezem, door dien Wind, ten sterkste, van zyn overtollig water ontlast word. De Zuid-Weste-wind jaagt immers het Haarlemmer- | |
[pagina 419]
| |
Meer-water, Ga naar margenoot+waar mede alle de Rhyn- en Amstellandsche wateren gemeenschap hebben, door de Sluizen op Halfwegen, te Sparendam en ook te Amsteldam, in het Y, en vervolgens naar Zee, inzonderheid als 'er een Ooste-wind is voorgegaan. Een groot voorregt zekerlyk voor Holland in 't algemeen, en Rhynland in 't byzonder; 't welk anders, met die wateren, opgekropt zou blyven, en daar door waarschynlyk ten laatste geheel moerassig worden. By dit alles komt nog, dat de Zuid-Weste-wind, zelden met vorst, maar veel eer met regen vergezeld gaat; waar door het gras sterk groeit, en het vee veel vroeger ten velde kan gaan, dan met sleurende Oostelyke of Noordelyke winden; te meer, daar de Zuid-Weste-wind veeltyds, in de Lente, warmte mede brengt. Dit leeren ons ook, door ondervinding, de Rhynlandsche Landlieden zelven; van welker natuureigen spreekwoorden, ik 'er hier weder een, in 't voorbygaan, invoege. Omtrent de Westelyke winden, naamlyk, drukken zy zig, overeenkomstig met ons gezegde, gemeenlyk dus uit. Als 't Weste windje loeit,
Word het Landje droog, en 't grasje groeit.
Deeze en dergelyke rympjes schynen my al vry natuureigen aan onze Hollandsche Landlieden; in welken smaak ik 'er nog ver- | |
[pagina 420]
| |
scheiden Ga naar margenoot+zoude kunnen bybrengen; waar onder het algemeen bekende: West is 't regennest, ook behoort. Men heeft ze, niet onwaarschynlyk, aan te zien, als overblyfsels van de bekende Rederykers, in wier tyden de Boerenlieden, op het minste bouw-of land-bedryf, rymelden: en zeker, schoon zy in den sterksten zin niet hoogdraavend of konstig zyn, zy geeven nogtans ontegenzeggelyke proeven van waarheid, en van de kennisse die onze Landlieden al vroeg van de gesteltenisse hunnes Vaderlands gehad hebben. Ga naar margenoot+Het dus ver gezegde, tot de voornaamste Westelyke winden betrekkelyk zynde, leid ons nu voorts natuurlyk tot den Westen-wind zelven. De Weste-wind schynt, volgens onze Tafelen, nog meerder te waaien dan de Zuid-Weste; inzonderheid zoo men hem met zyne zystreeken vereenigt: want dan is het gemiddelde getal der dagen by ons 73, daar Zuid-West maar 66 dagen telt: by musschenbroek vind men 77 dagen, welk verschil van geen wezenlyk belang is. Deeze Wind komt, over gantsch Engeland en Schotland, vlak uit de Noordzee op de Hollandsche kusten aanwaaien; en doet gevolglyk geene omliggende Landen aan, eer hy tot ons nadert: dezelve verlaat ons insgelyks, aan den Noordhollandschen kant, zoo vry als hy gekomen is; vermits de geheele Zuiderzee, tusschen Noord-Holland, Overyssel en Gelderland, in ligt; dog, met betrekkinge tot Zuid- | |
[pagina 421]
| |
Holland, Ga naar margenoot+word men, inzonderheid in Utrecht en Zeeland, en daar na in een gedeelte van Gelderland en Staats-Braband, zyne overkomst omtrent gelykstondig gewaar; schoon wy zynen aandrang, in Holland en Zeeland, het eerst ondervinden. De Weste-wind, zoo vlak op Holland aankomende, schynt natuurlyk de meestschadelyke wind voor onze Zeestranden; en 't gevaar, waar voor dezelve ons doet dugten, vermeerdert, naarmaate dat deeze wind Noordelyker of inzonderheid Zuidelyker overhelle. Als dit plaats heeft, dan dringen de Zeegolven zylings op de Zandduinen en Banken aan, en hier door word het zand van de voorste uitsteekende Duinen meer zylings afgeweld, dan als de Weste-wind vlak doorwaait: die, schoon hy het Zeewater tot aan, op, en zelfs boven de Duinen jaagt, en dezelve met geweld onderkabbelt, nogtans tevens het Zeezand der Banken, met zyne ontroerde golven gemengd, tegen onze kusten aanvoert. Deeze Weste-wind ontlast intusschen wederom het Y, en jaagt deszelfs water in de Zuiderzee: maakende een laager wal aan de Geldersche, Overysselsche en Vriesche kusten; die dan somtyds al vry hoog water krygen, en met Westelyke stormen zeer veel te lyden hebben. De Weste-wind, en de Zuid-Weste-wind kunnen, als algemeene Winden, in Holland, worden aangemerkt; dewyl dezelve al vry evenredig in alle Saisoenen en Maanden waaien: dog men | |
[pagina 422]
| |
Ga naar margenoot+ziet egter uit onze maandelyksche Tafel, dat de Weste-wind wel het meeste des Zomers waait; maar hy verwekt in dat Saisoen minder storm, dan in den Herfst, den Winter of de Lente, wanneer hy meerder met 10 a 11 kragten dan met minder blaast, vry dikwils tot 14 opklimt, en lang aanhoud. Ook ziet men, uit de vergelyking der jaaren, in onze jaarlyksche Tafel, dat het waaien van den Westen-wind het eene jaar by het andere merkelyk verschilt. Want 'er zyn jaaren, daar deszelfs hoeveelheid op maar 25, en anderen, daar dezelve op 164 staat aangetekend; het welk, gemerkt dit verschil ook met andere winden plaats heeft, niet dan een natuurlyk gevolg is. 't Gebeurt zelden, dat de Weste - wind, hier te Lande, lang agter een doorwaait, zonder dat hy regenvlaagen medevoere; ook is dezelve in Holland niet guur nog koud, en waait meermaals wel met warmte; waar over men musschenbroek, hier boven aangehaald, kan nazien. Als wy nu eindelyk de overhellingen van deezen Westen-wind nog nagaan na zyne naaste streeken, dan worden we zeer duidelyk gewaar, dat de Weste-wind ruim zo sterk ten Noorden dringt, als wy hier boven van den Zuiden-wind ten Westen hebben aangemerkt; waarom dan ook de stormen uit den West-Noord-Westen, niet minder gedugt zyn, dan uit den West-Zuid-Westen; schoon de laatstgenoemden meerder waaien. Dit genoeg agtende, om een | |
[pagina 423]
| |
Ga naar margenoot+geregeld denkbeeld van 't waaien van den Westen-wind, hier te Lande, te geeven, zoo ga ik over, tot den laatsten der agt Hoofd-, of vier Tusschen-winden van den tweeden rang, te weeten den Noord-Westen-wind; die ons, volgens onze voorgestelde orde, nog staat te beschouwen. Ga naar margenoot+De Noord-Weste-wind waait, in Holland, volgens de Zwanenburgsche Lyst, gemiddeld, 45 dagen, en volgens musschenbroek, te Utrecht, 33 dagen; 't welk, vergeleken met de andere gemiddelde jaarlyksche hoeveelheid, meer of min, omtrent zoo veel is als de Ooste of Zuide-wind; dienvolgens is dezelve onder de naast meest waaiende winden, uitgenomen West en Zuid-West, te betrekken. Deeze Noord-Weste-wind waait hier meest in den Zomer; schoon hy ook in den Herfst en Winter geen van de minst waaiende zy: hy is al vry koel; dog niettemin gemaatigd, en op verre na zoo scherp niet, als de Noord-Ooste-wind. Zyn geblaas is al vry bestendig, en gelyk van kragten; meerendeels waait hy met de kragten van 2, 3 tot 6, 7 of 8, en word geweldig, zo dra hy slegts tot 10 of elf klimt, als wanneer hy styf en vast doorstaat: zelden vind ik hem tot 14 a 15 kragten aangetekend; 't welk, gelyk musschenbroek zig uitdrukt, ‘tot groote vreugde strekt; wyl het anders onze Zeedyken, en al wat de Noordzee stuiten moet, niet zouden kunnen houden.’ In deezen bepaalden zin, naam- | |
[pagina 424]
| |
lyk Ga naar margenoot+dat hy niet dikwils tot storm komt, heeft men des Hoogleeraars zeggen, ‘dat wy hier weinig Noord-Weste-winden hebben,’ zoo ik agt, te verstaan: dewyl men anders van een wind, die 33 a 45 dagen in een jaar waait, en ook zeker al vry zwaare rampen veroorzaakt, niet wel kan zeggen, dat dezelve weinig waait. Verder schynt het ons toe, zoo 't ons geoorlofd zy, op het vervolg der redeneeringe van dien Natuurkundigen, wegens Ga naar margenoot+deezen wind, aanmerkingen te maaken, dat Schotland onzen Noord-Weste-winden niet zeer hinderlyk kan zyn; dewyl die winden, regt uit den Noordelyken Oceaan, over de Noordzee tot ons komen, en, ten strengste gesproken, slegts een klein gedeelte van Schotland, by Hitland, aandoen; wel te verstaan in opzigt van Holland. Of nu de Ooste-winden de Noord-Westen kunnen ophouden? en of de Noord-Weste-winden, die hier nog komen, meerendeels geen Noord-Ooste-winden zyn, welke over de Noordzee hebben gewaaid, en, tegen de bergen van Schotland stuitende, wederkeeren? Deeze vooronderstellingen kunnen, op het gezag van musschenbroek, haare waarschynlykheid hebben; maar 'er blyft niettemin by my nog eene sterke twyffeling tegen dezelven. Want de tegenovergestelde streek van Noord-West is niet Noord-Oost, maar Zuid-Oost; en deeze beiden loopen, zelfs met hunne afwykende streeken, vlak over de | |
[pagina 425]
| |
Ga naar margenoot+Noordzee, voorby Schotland. Daar en boven, zoo al de Noord-Ooste-wind, tegen de bergen van Schotland stuitende, Noord-Westelyk wederkeerde, dan zou dezelve eerder over Denemarken, Zweeden, en de Baltische Zee moeten wederkeeren, dan over Holland, of de andere nog Oostelyker liggende Provincien. De Noord Ooste-wind zou dan ook al vry gelyk moeten waaien; vermits zyn getal van dagen, by musschenbroek, maar 10 dagen tegen dat van Noord-West verschilt; terwyl, volgens de twee en twintig jaarige waarneemingen op 't Huis Zwanenburg, waar van wy ons bedienen, Noord-West 9 dagen meer waait, dan Noord-Oost, en maar 4 dagen minder dan Oost. Dog wy laaten dit onbeslist, en vervolgen ons onderwerp, met te zeggen, dat de stormen uit den Noord-Westen, schoon zy minder dan de Zuid-Westen en andere waaien, hier te Lande zeer gedugt zyn, en ook zeer zwaare rampen hebben veroorzaakt: waar van Noord Holland, (om niet van den storm uit den Noord Westen omtrent het jaar 800 te spreeken,) van het Marsdiep af tot den Hoek van Enkhuizen toe, en verder benedenwaards, inzonderheid ook Dregterland, en de vier Noorder-Koggen, van oudsher getuigenisse draagen. Bekend is, om van veele anderen geen gewag te maaken, boven al de vloed uit den Noord-Westen, Ao. 1532, en een nog geweldiger watersnood, met dien zelfden Wind veroorzaakt, Ao. 1570; toen de Dyk | |
[pagina 426]
| |
Ga naar margenoot+by Medenblik doorbrak, en gantsch Noord-Holland onderliep, gelyk ook Gooiland, dat vlak op den Noord-Westen-wind ligt. Met niet minder aandrang beschadigt ook deeze Wind den Rhynlandschen en Kenne-merlandschen bodern, aan de oevers van 't Haarlemmer-Meer; dewyl hy aldaar vlak op de Aalsmeerder, Nieuwveender, Leimuider, en andere voorlanden aandringt. Deeze gantsche streek draagt alomme de jammerlykste blyken van het Noord-Westelyk geweld, dat aldaar gewoed heeft en nog woed; terwyl de oplettende zorg der Ed. Hoogheemraaden de gemelde Landen, met alle kragt, tegen dien gedugten Wind- en Water-kanker, poogt te beschermen, Voor het overige kan men, uit de verdere gelegenheid des Lands, ligt bezeffen, dat de Noord-Weste-wind ook de Maaze, en de Zuidhollandsche Eilanden, in de eerste aankomst, al vry vlak aandoet. De streeken der agt Hoofdwinden dus afzonderlyk voorgesteld hebbende, valt het gemaklyk derzelver afwykingen, kragt en hoeveelheid, over te brengen, tot de verdere middel-windstreeken; waar toe de hier nevensgaande reeds gemelde Tafelen ter genoegzaame ophelderinge konnen strekken; dewelke, vergeleken met het geene wy over de agt voornaame Winden gezegd hebben, geen verderen uitleg behoeven. Wat voorts de strekking der streeken zelve betreft, zoo als de winden, volgens het Compas, gesteld worden, in ons Land aan | |
[pagina t.o. 427]
| |
[pagina 427]
| |
Ga naar margenoot+te komen, of verder heenen te gaan; hier toe hebben wy, om den Leezer in dit stuk van de Winden, 't welk wy wel wat breeder hebben willen verhandelen, meerder lichts te geeven, het nevensgaande Kaartje opgemaakt; waar in men, met een opslag van 't oog, de strekkingen der twee en dertig windstreeken, met opzicht tot Holland, ziet aangeduid. Het Compas is ten dien einde in de Zuiderzee geplaatst; en om geene verwarring, in zoo kleen een begrip, als dit Kaartje, ('t welk tog maar tot het voornoemde oogmerk dient,) te brengen, zoo zyn hier de benaamingen en aan wyzingen van byzondere Landschappen en Regtsgebieden meerendeels agtergelaaten; en die der aangrenzende Provincien, Landen en Rivieren, mitsgaders die der voornaamste Steden, alleen ter ophelderinge uitgedrukt: die het anders mogte verkiezen, kan, ter zyner keuze, een overvloed van Kaarten, wegens Holland, vinden; die elk, naar zyn begeerte, hier by zou kunnen voegen. Hier nevens gaat ook nog, ter nadere ophelderinge van 't gezegde, wegens de kragt der Winden, een Tafeltje, uit de Zwanenburgsche Tafelen opgemaakt; waar in de vereenigde kragten van alle de Winden, zoo als die van Maand tot Maand, en Jaar tot Jaar gemiddeld zyn, voorgesteld worden. Dit Tafeltje toont ons ten klaarste, welk eene wonderbaarlyke gelykheid, en, (op dat ik de verwondering van den Heer noppen volge,) welk een noodzaakelyk | |
[pagina 428]
| |
Ga naar margenoot+meer of min, van Jaarlyksche en Maandelyksche kragt der Winden, hier bespeurd worde; immers ziet men de kragten der gezamentlyke winden, geduurende twee en twintig jaaren, altoos tusschen het gemiddelde getal van 4 en 5 bepaald. Uit al het voorgemelde nu kan men, op goeden grond, deeze volgende algemeene gevolgtrekking afleiden; dat de Winden in Holland elkander wel beurtlings vervangen; dog dat derzelver hoeveelheid, niettegen-staande 'er eene gelykheid van hoeveelheid der dagen in gemiddelde jaaren bevonden worde, egter, het eene jaar by het andere, zeer veel verschilt. Men ziet 'er tevens uit, dat men, wegens hunne kragt en hoeveelheid, in het eene Saisoen of het andere, uit het voorgaande tot het volgende jaar, zoo volstrekt bepaald niets kan besluiten; ten zy alleen dit zekere, dat de meeste stormen, en de hoogste kragten, Ga naar margenoot+van allerleie Winden, gelyk musschenbroek reeds opgemerkt heeft, bespeurd worden in de maanden December, January en February, dat zulks minder plaats heeft in de maanden Maart, April, September, October en November; en dat men de minste stormen en de slapste winden heeft, in de maanden Mai, Juny, July en Augustus. De oorzaaken hier van zyn zekerlyk gelegen, in de veranderingen, die de Hoofdwinden ondergaan, door de omwenteling der Aarde; en den tegenstand der Landen, of den vryen overtogt der Win- | |
[pagina 429]
| |
Ga naar margenoot+den, over de wyde en verafgelegen Zeeën: als mede in de inkrimpende en uitzettende verandering, waar aan de Hoofdoorzaak der Winden, te weeten de Lugt, door de warmte en koude onderhevig is. Die hier omtrent, met eene bondige naauwkeurigheid, nader onderrigting begeert, kan verder nazien het geen hartsoeker en musschenbroek deswegen gezegd hebben: uit welker Schriften men tevens de oorzaaken der vaste Winden, in andere Zuidelyker en Oostelyker Landen, kan vergelyken met die van derzelver ongestadigheid in onze Noordelyker Landen; mitsgaders de reden naspeuren; ‘waarom men hier buiten de streek van de scheidspaalen der vaste Winden, tusschen de Keerkringen, altyd verandelyke Winden komt te ontmoeten, en gewaar te worden, of liever, Westelyke winden na de loop van de getyden des Jaars, enz.’ Zie hartsoeker, Beg. der Natuurk, bl. 215-218. Ga naar margenoot+Men kan zig eindelyk, uit ons Kaartje, ook nog gereedlyk voorstellen, welke winden men voor onze Land-, en welke men voor onze Zee-winden te houden heeft. De eersten zyn waarlyk weinig genoeg, als men, in opzigt tot Noord-Holland, de Zuiderzee daar onder betrekt; zynde dan slegts de streeken, tusschen Oost, Zuid en Zuid-Zuid-West, voor Land-winden te houden. Doch deeze Land-winden draagen hier slegts dien naam, voor zoo ver zy over 't Land, en niet over de Zee, tot ons komen; en | |
[pagina 430]
| |
Ga naar margenoot+konnen, met opzigt tot ons Gewest, niet in dien zin begreepen worden, als men gemeenlyk spreekt van de Land- en Zee-winden, die over de meeste Landen, naby de Evennachtslyn, waaien: daar men dagelyks, en op een bepaalden stond, nu een wind uit het Land, dan wederom een anderen uit Zee komende, gewaar word; welke soorten van winden aldaar, in een anderen zin, als uit het Land zelve opryzende, of uit de Zee hervoort komende, den naam van Zee- of Land-winden draagen. Evenwel staat hier omtrent nog aan te merken, dat men, wanneer onze lugt, in het Zomer-saisoen, getemperd, en het stil weêr is, des avonds, aan onze Zeestranden, met het daalen der Zonne, een Westelyk lugtje uit Zee krygt; en ook, voor het ryzen der Zonne, veeltyds een koeltje uit den Oost-Noord Oosten, Oost of Zuid Oosten bespeurt: 't welk ik by ondervinding weet waar te zyn, en door de bewooners aan onze Zeekusten ook alleszins bevestigd word. Dog vermits 'er nader proeven vereischt zouden worden, om deeze soort van Land- en Zee-winden te bepaalen, dan we tot nog magtig zyn, zoo berusten wy voor tegenwoordig by de deswegens gemaakte aanmerking. Voor 't overige wyzen wy den Leezer, met opzigt tot het onderscheiden waaien der winden in Holland, na onze Tafelen, die wy hoopen duidelyk genoeg te zyn, om voorts zig zelve te verklaaren; terwyl die geenen, wier naauw- | |
[pagina 431]
| |
keurigheid Ga naar margenoot+verder gaan mogt, de Tafelen van Zwanenburg zelve ten hunnen genoegen kunnen nazien; of zig daar van bedienen, om nog meerder Uitrekeningen van jaaren, dan ik voorgesteld heb, op te maaken. Inmiddels gaan wy, om onze aanmerkingen raakende de Lugtsgesteldheid van Holland te vervolgen, en dit Hoofdstuk, zo ver ons bedoelde betreft, te voltooien, over, tot het beschouwen van nog eenige merkwaardige uitwerkselen der Lugt en der Winden, hier te Lande. Het een en ander deswegen nog nagaande, vestigt zig myne aandagt in de eerste plaatse op de Hoozen en Wind-dooren of Houw-Mouwen; welker verschynsels ik voornaamlyk aan de Winden toeschryf; schoon anderen dezelve onder de wateragtige Verhevelingen stellen. Zy konnen zekerlyk, ter oorzaake van de groote menigte waters die zy nederpersen, wel eenigzins daar toe betrekkelyk geagt worden; dog echter, dewyl dit myns bedunkens, door twee tegengestelde winden, die de waterwolken saamenpersen, te weege gebragt word, zo dunkt my, dat zy eigenlyk onder het Artykel der Winden behooren. Ga naar margenoot+Musschenbroek beschryft de Hoozen, onder de wateragtige Verhevelingen, vry naauwkeurig. ‘Het gebeurt somtyds, dat twee winden vlak tegens malkander aanwaaijen, en dus de wolken, tusschen hun beiden in zynde, tot een dryven, saamenperssen, en aanstonds de deelen | |
[pagina 432]
| |
Ga naar margenoot+tot water doen vereenigen. Indien deeze winden, een weinig ter zyden (met) malkander blyven voortloopen, doen zy de ineengeperste wolken snel draaijen, eveneens of 'er twee magten aan den buitensten omtrek van een rad tegens malkanderen over, en met tegengestelde leidingen, drukten, welke dit rad zouden doen omdraaijen. Een gedeelte der verdikte wolk, dus aan het draaijen gebragt zynde, valt door haare zwaarte uit de lucht naar beneden, krygt de gedaante van eenen pylaar, somtyds kegelvormig, somtyds als een rol, maar welke altyd met haare basis boven vast aan het andere deel der dikke en zwarte wolk hangt, terwyl het toppunt naar beneden ziet. Zodanige pylaaren zyn van verscheide dikte, daar zyn 'er van 2 of 3 roeden, anderen van 50 roeden dik, wy noemen het Hoozen, de Engelschen Waterspouts, de Franschen Trombes de Mer.’ Zie musschenbroek, bladz. 795 - Deeze beschryving is voldoende genoeg, om den Leezer een begrip van de gedaante der Hoozen te geeven; en wat aangaat derzelver vreeselyke uitwerking, deswegens vind men by den gemelden Schryver ook voldoende ophelderingen; waar by, tot volkomener begrip, en nader verklaaring, gevoegd moet worden,de zeer wel beredeneerde en naauwkeurige Beschouwing van eene Hoos, door den Heer en Mr. j.f. dryfhout in 't licht gegeeven; welke in | |
[pagina 433]
| |
Ga naar margenoot+het Derde Deel der Verhandelingen van de Hollandsche Maatschappy, blaz. 321 en verv. te vinden is. Deeze beschryving kan hier in het byzonder dienen, om ons onder het oog te brengen, op welk eene wyze de gemelde Hoozen in Holland haare uitwerkingen oefenen; waar omtrent ik hier ter plaatse ook myne bedenkingen by die der gemelde Schryveren zal voegen. In 't algemeen staat desaangaande voor af op te merken, dat de hier boven beschreeven Hoozen, meest altoos, des Zomers in Holland gezien worden; in diervoegen, dat 'er zelden Zomers zyn, in welken geene Hoozen, van meer of minder kragt en grootte, haare uitwerkingen vertoonen; schoon dezelven niet altyd, door zulke naauwkeurige waarneemers, als den Heer dryfhout, beschouwd worden. De Hoozen zyn aan meest alle de Hollandsche Land- en Zeelieden over bekend; dog veelen onder hun stellen zig nogtans eene Houwmouw of Winddoor voor, als eene Hoos; 't welk echter veel verschilt, zoo wel in de gedaante als in de uitwerking. De Hoozen ontstaan, hier te Lande, meest over de vlakke Landen en wyde Meeren, uit twee tegenstrydige winden, die door geene bosschaadjen of bebouwde streeken verhinderd worden, en de lugt saamenpersen. Ze storten vervolgens, wanneer zy tot de eene of andere windstreek overhellen, en voort-dryven, eene ontzachelyke menigte water uit. Men merkt gemeenlyk aan, dat zy, | |
[pagina 434]
| |
Ga naar margenoot+in haar voortdryven, een piepend geluid maaken, als dat van veele zingende vogelen. In haare geboorte, schynen zy, uit open nederdaalende wolksnazels, die zig in de gedaante van dikpuntige draaden vertoonen, te worden saamengesteld; in haare verdwyning vermindert haar voortgang, naarmaate dat haare kragt, en de wind die ze voortdryft, afneemt; of dat zig deeze waterwolken met andere verhevelingen vereenigen. In haaren voortgang houden zy eene regte streek, en drukken alles wat zy ontmoeten omverre; zelfs voeren ze somtyds, in haaren draaikring, de zwaarste boomen en gebouwen mede, en rukken wel eens alles, hoe vast door de natuur, of de bouwkonst, aan het aardryk verknogt, met geweld uit zynen stand. Veele gevallen zyn hier van tot onloochenbaare getuigen: raakende die Hoos, welke de Heer dryfhout heeft waargenomen, vind men in deszelfs verhaal, ten deezen aanzien, wel byzonder gemeld; dat het, toen dezelve boven de wooning Oud Roozenburg kwam, zeer hevig begon te stormen. Dat voorts de Hoos, sterk heen en weer slingerende, haare eerste uitwerking deed, op eene van steen gebouwde wagenschuur, zeventien of agtien voeten hoog, dewelke zy genoegzaam geheel en al ter nedersloeg. Dat de Hoos vervolgens een groot gat in het Rietendak van het Boerenhuis maakte, en wyders zeven zwaare Ypenboomen, van over de vyftig jaaren oud, omverre wierp. Dat daar op | |
[pagina 435]
| |
Ga naar margenoot+een zeer hevige stortregen, zig binnen den omtrek van gemelde wooning bepaalende, volgde; terwyl ook een wagen met hooi gelaaden, aldaar onder den hooiberg staande, in een oogenblik het onderste boven gekeerd wierd. Na het afloopen van dit alles heeft men, niet alleen den wagen boven op de laading hooi, maar ook het riet of het dak van stroo, als mede de afgerukte takken der boomen, geheel tot in de Zeeduinen toe, gevoerd gevonden. Dergelyke vreeselyke uitwerkingen zyn 'er van de Hoozen in Holland meerder bekend. Musschenbroek heeft 'er eene gezien, ‘die, over de stad Leiden heen loopende, eene menigte zwaare lindenboomen, over de honderd jaaren oud, uit den grond rukte, omverre smeet, veele gevels, daken en schoorsteenen insloeg, en eenen dikken ysren spil op eenen toorn gantsch omboog, de koopren vaan 'er op staande in een rolde; en door de buitenste afgevlooge waterdeelen als een tweeden Zundvloed maakte; loopende met een vreeschelyke snelheid voort, en met een gedruisch, als of 'er honderd wagens hollende over een Straatweg voortgetrokken wierden.’ Volgens Voorvaderlyke berigten, en aantekeningen, is 'er, in het jaar 1714, eene diergelyke Hoos over Leiden heen gerukt; die, in haare loopstreek voortgaande, een Molen aan de Maarnepoorte van zyne wieken beroofde; vervolgens het Gasthuis | |
[pagina 436]
| |
Ga naar margenoot+en deszelfs Tooren, van pannen en daken ontblootte, en, regtstreeks tusschen de Koeen Witte-Poort, de Stad met een vreeselyk geluid verliet; terwyl alle de huizen en boomen, daar dezelve over heen geloopen was, zeer veel beschadigd waren. Het komt my waarschynlyk voor dat het dezelfde geweest is, die musschenbroek beschryft; veele lieden, die nog leeven, zouden 'er ons wel omstandiger berigt van kunnen mededeelen. Ga naar margenoot+In de Schriften van hartsoeker vind men ook gewag gemaakt, van eene Hoos, of Wolkkolom, gelyk hy dezelve noemt, die boven al zeer geweldig geweest moet zyn. Dezelve trok, in het jaar 1674, op den 29 July, regt over Holland heen, veroorzaakende van het eene einde tot het andere, de allergeweldigste verwoestingen. En drie dagen daar na volgde, naar zyn verhaal, eene andere, die van nog veel heftiger uitwerking was, langs een byna evenwydigen weg met den voorgaanden. In Utrecht waren byna alle de huizen beschadigd, en de Domkerk ter nedergesmeeten, zonder dat egter de Tooren eenigen wezenlyken ramp onderging; dezelve vernielde, of beschadigde ten minste, byna alle de andere Toorens der Kerken van die Stad; rukte boomen uit de aarde, die van eene wonderbaare en ongemeene dikte waren; en veroorzaakte meer andere dergelyke rampen en verwoestingen, langs den geheelen weg heenen, dien hy genomen had. | |
[pagina 437]
| |
Ga naar margenoot+In mynen leeftyd zyn my, door de Zeelieden van Katwyk, tweemaal, verre in Zee, Hoozen aangeweezen; het gezigt van de eene is myn geheugen eenigzins ontvlooden: de tweede herinner ik my nog met schrik, vermits haare uitwerking het vergaan van een Hoekerschip voor myne oogen veroorzaakte. De staart of het nederhangende gedeelte van deeze Hoos scheen my van verre eene regte even breede kolom te zyn, die door eene groote zwaare zwarte wolk gedrukt wierd, welke met dezelve langsaam voortliep: in korten stond was de geheele lugt daar op zeer duister betrokken, en de Zee wierd door den wind en de regenvlaagen gantsch onstuimig. Zoo ik diestyds gedagt had, dat my hier nader waarneemingen, in dit onderwerp, zoo wel te passe zouden hebben gekomen, had ik dezelve ongetwyfeld oplettender gade geslaagen, en zou dus nu in staat geweest zyn, om dezelve naauwkeuriger te kunnen beschryven. Dit niet zynde, moet ik het thans by 't gezegde laaten berusten; 't welk te minder nadeelig is, om dat al het bovengemelde genoegsaam geagt mag worden, om aan te toonen hoe gedugt de Hoozen ook in dit Land zyn. Die begeerig is dit verder na te gaan, die leeze vooral de reeds aangehaalde beschryving en waarneeming eener Hooze, van den Heere dryfhout. Het verhaal van dien Heer komt my gantsch voldoende voor, en ik stem deszelfs besluit deswegens gaarne toe; dog my staat | |
[pagina 438]
| |
Ga naar margenoot+hier nog eene bedenking te opperen, van zeker Hoogleeraar in de Natuurkunde, my medegedeeld. Na dat ik hem deeze myne Verhandeling had overgegeeven, en het gevoelen, zoo van den Hoogleeraar musschenbroek, als van den Heer dryfhout voorgesteld, om daar omtrent, gelyk ook wegens de andere Stoffen van dien aart, niet alleen op my zelven te vertrouwen, zoo ontving ik, benevens een heusch antwoord, eene zeer aanmerkelyke bedenking, en proeve, toepasselyk op dit onderwerp; welke ik alhier woordelyk, uit de Fransche taale in het Nederduitsch overgebragt, zal laaten volgen. ‘Onder de uitwerksels van den Wind, na gesproken te hebben over de Hoozen, (Trombes de Mer,) zoud gy een woord kunnen zeggen, van het geene 'er gebeurt, wanneer de wind eene wolk, met Electrike stoffen gelaaden, aanstuuwt tegens eene andere die niet Electriek is. Als dan word 'er eene bliksemvonk gevormd; op die zelfde wyze als ik eenmaal zag, dat de rook, van een persoon die tabak rookte, terwyl hy geëlectriseerd wierd, den rook, die uit den mond van iemand, die niet geëlectriseerd was, vloeide, ontmoetende, eene vonk, of eene soort van bliksem in 't kleen, in het midden der lucht, voortbragt. Dit verschynsel wierd gevolgd, van eene sterke beweeging in de twee rookwolkjes, die zig in een verwarden; deeze twee rook- | |
[pagina 439]
| |
wolkjes Ga naar margenoot+formeerden eenigen van die Cirkels; welken men gewaar word, als de rook zig meerder saamgedrongen bevind; en, door een gelukkig geval, zag men deeze Cirkels onderling tegens een botzen.’ Of nu deeze Proeve genoegsaam met de uitwerkingen der Hoozen is overeen te brengen, zou nader bevinding vorderen. Het is zeker niet onwaarschynlyk, dat 'er in de lugt eenige Electrike, en niet Electrike wolken, door eene dergelyke botsing, of aanraaking, elkander ontmoetende, ook eene geweldige uitwerking, gelyk aan die der Hoozen, kunnen veroorzaaken. Het op en nederdaalen van waterfnasels, volgens den Heer dryfhout, geeft zeker een denkbeeld van eene sterke aantrekkende en afstootende eigenschap in de Hoozen; dog men ziet de Hoozen niet vonken; en word, voor of na dezelven, geen bliksem gewaar. Deeze proeve schynt dan eer tot den Donder te behooren; en het een en het ander komt minder als volkomen zeker dan wel als waarschynlyk voor; waarom wy 't ook alleen, ter nader overweeginge voor de onderzoekers, hier ter plaatze hebben ingevoegd. Ga naar margenoot+Naast de tot dus ver beschreeven Hoozen, komen de Houwmouwen in aanmerking; in welk uitwerksel van den Wind, dezelfde oorzaaken schynen saamen te loopen, als in de Hoozen. Dit aanmerkelyk onderscheid is 'er echter in, dat de Houwmouwen, of de Houwen, volgens ki- | |
[pagina 440]
| |
liaan, Ga naar margenoot+in dryfhouts beschryving gemeld, altoos met fraai stil weêr komen, zig dikwils zonder regen vertoonen, gantsch laag langs den grond loopen, en van geen uitgebreide kragt vergezeld zyn, als blykt uit derzelver uitwerkingen op de Haarlemsche Bleekeryen. De Heer dryfhout meld ons desaangaande, in de bovengenoemde Verhandeling, bladz. 374, 375, ‘dat de Houwmouwen maar eenen rigtstreek volgen, en wel van zoo een geringe breedte, dat dezelve, omtrent de Haarlemsche Blekeryen, daar ze inzonderheid bekend zyn, passeerende, te meermaalen slegts op de eene schade doen, zonder op de andere daar by leggende Blekeryen byna bespeurd te worden; zulks men aldaar een diepe rust geniet, terwyl op de naastgelegene, daar de Houwmouw passeert, alles in rep en roer is, om de daar van gevreesde schade te verhoeden; en men de Houwmouw aldaar in eene schuinse directie van den grond ziet opnemen geheele, schoon doornatte, Webbens Linnen, en, dezelve een geruimen tyd rechtstandig in de hoogte opgehouden hebbende, vervolgens wederom zeer beschadigt, somtyds op eene vreemde wyze door een geslingert of gescheurt, ja zelfs ook wel zeer zwaar geknoopt, en altemets wel vyftig roeden verre van de plaats, daar ze opgenomen zyn, op het Veld of ook wel in de Boomen, ziet nedervallen.’ Soortgelyke uitwerkingen | |
[pagina 441]
| |
Ga naar margenoot+der Houwmouwen ondervind men, hier in Holland, meest alle Zomers; inzonderheid in de maanden Juny, July en Augustus; wanneer men, hier te Lande, warme dagen heeft, en de Zuide- en Noorde-winden waaien. 't Is den Landlieden niet zeer vreemd in den Hooityd, als 't Hooi op hoopen staat, te zien, dat 'er, door eene Houwmouw, verscheiden hooi-rooken of hoopen, 't onderste boven geworpen worden, terwyl de naastgelegen ongerept blyven staan. Men ziet in zoodanige gevallen meermaals, dat het opgenomen hooi dier hoopen, door de kragt der Houwe medegesleept, op de nabygelegen velden, en somwylen veel verder vervoerd word. Aan deeze uitwerkingen der Hoozen en Houwmouwen heeft men 't ook toe te schryven, dat men somtyds vreemde, en aan de lugt oneigen lichaamen, uit de lugt ziet nederdaalen; welke verschynsels bekend staan, onder den naam van Wonder-regens; als daar is het regenen van gras, verbrande stoppels, kikvorschen, visch, kroos, enz. Verschynsels van die natuur, voor zoo ver zy waarlyk plaats hebben, (terwyl we eene reeks van fabelagtige vertellingen deswegens daar laaten,) worden van hun, die de oorzaak niet bevatten, voor bovennatuurlyke verschynsels, of wonderwerken, gehouden; dog het valt den zulken, die weeten, dat de Hoozen en Houwmouwen alles, wat zy in haare loopstreeken ontmoeten, mede sleuren, niet moeilyk de na- | |
[pagina 442]
| |
tuurlyke Ga naar margenoot+reden hier van aan de hand te geeven. Men ziet 'er nu en dan in Holland voorbeelden van; maar zelden worden de opgeheven en medegesleurde lichaamen heel verre van de plaats, daar zy opgenomen zyn, vervoerd; ten zy het zeer ligte stoffen zyn, die, door haare ligtheid, zelfs met een maatigen wind voortdryven. Dus zag men nog onlangs, by het droogmaaken der Haserswoudsche Plassen, de verbrande stoppels, byna dagelyks, wel een uur in het ronde, door de lugt zweeven; en dit ziet men veeltyds by diergelyke gelegenheden. 't Heugt my, dat ik, op zekeren tyd, langs den Nieuwendyk, den Dam en Kalverstraat te Amsteldam gaande, gewaar wierd, dat 'er eene menigte van zwarte vlokagtige stofjes op de klederen van my en die der andere voorbygangeren, als mede op de huizen en straaten nedervielen; 't welk ik toen, aan 't huis van de Drukkers deezes ingegaan zynde, bevond, niet dan zeer ligte verbrande stoffen van stoppelen te zyn, die, van het een of ander naby gelegen veld, over Amsteldam, heen gewaaid waren. Men vind, op eene soortgelyke wyze, gewag gemaakt van Wonderregens, die uit een groen en roodagtig water bestonden; hoedanig gekoleurd water meermaals door de tusschenkomst van bloedelooze diertjes, of slym en groen van waterplanten, geverwd, op sommige plaatsen in ons Land nedergevallen is; na dat het uit de poelen en slooten, met het water | |
[pagina 443]
| |
Ga naar margenoot+vermengd, in de lugt was opgeheven. De oplettende swammerdam heeft deeze soort van verschynsels reeds natuurkundig uitgelegd, in het Eerste Deel van zynen Bybel der Natuure, bladz. 89 en 90: daar hy ons onder anderen meld, dat het water by zekere gelegenheid als bloed geverwd was, door eene menigte van roode bloedelooze diertjes; die ook, op zekeren tyd, door den Hoogleerar schuil te Leiden ontdekt zyn geweest; waar van wy, onder het Artikel der Bloedelooze Dieren, nader spreeken zullen. Ga naar margenoot+Dit dan voor tegenwoordig genoeg agtende, keeren wy weder tot ons onderwerp, en vervolgen onze taak met de beschouwing der Winddooren en Dwarrelwinden. De Winddooren zyn, in haare uitwerking, gelyk aan de Houwmouwen; en 't is te denken, dat hier tusschen geen onderscheid plaats heeft, dan in den naam; die op de eene plaats stand grypt, en op de andere niet. Ten minsten, aan den kant van Rhynland, by Leiden, omtrent het Haarlemmer-Meer, en daar omstreeks, is de naam van Houwmouw onbekend, en die van Winddoor zeer gemeen. Ook is de benaaming van Winddoor niet onnatuurlyk; vermits men dit uitwerksel van den Wind, in zyne loopstreek, in de gedaante van een Eidoor, of een opgeblaazen Lugtbel, van verre al draaiende ziet aankomen: 't welk men inzonderheid gewaar kan worden, op ruime wateren, als het Haarlemmer-Meer, | |
[pagina 444]
| |
Ga naar margenoot+daar zy aan de Schippers zeer bekend zyn. Zy komen meest altyd op met stil weêr, zelfs met eene heldere lugt, en somtyds zoo schielyk en onverwagt, dat eene Zeilschuit, die naauwlyks voortdryft, eensklaps worde omgesmeeten, en de Schipper, die, gerust op de stilte, aan het roer zit, geen tyd hebbe om het zeil te stryken; 't welk zoo het spoedig geschied, het beste middel is, om het ongeval te myden, ten zy men het gereedelyker na den wal houden kan. Zoo onverwagt en schielyk als deeze Dooren nu en dan komen, zoo spoedig zyn zy ook weder voorby; zy dryven nu hooger dan laager boven het water, en zyn naar geraade hier van meer of min gevaarlyk; dog ze gaan zelden met regen vergezeld, en na dat zy geweeken zyn, blyft het dikwils weder stil. Ga naar margenoot+Zoo is 't juist niet gelegen met de Dwarrelwinden; want deeze vallen meest als 'er reeds eenige wind is, en inzonderheid als 'er veel regenwolken, voor, of na, en midden in de donderbuien, dryven; waar door ze ook veeltyds, als kennelyker, gemaklyker te ontgaan zyn. Een bedreeven Schipper kan ze vermyden, of liever hunne felste rukken te gemoet zien, als 'er eene donkere wolk of bui komt aanzetten; van verre ontdekken zy dezelven op het water, 't welk sterker opbruischt; hoedanige kentekenen van 't aankomen of veranderen der winden, zy ook by andere gelegenheden weeten te zien. Ik heb my dik- | |
[pagina 445]
| |
wils, Ga naar margenoot+met verwondering, door de Schippers laaten onderregten om het ook te kunnen ontdekken; dog ik bevond, schoon ik het naderby wel zag, dat 'er ondervinding en oefening by behoorde om het zoo ver af te zien als zy. Dikwils weezen zy my zulke windstreeken op het water, en wisten juist te zien, van Schip tot Schip, waar de rukwind was, hoe dezelve voortging, en wanneer ze tot ons kwam: als het zelfs maar een maatige wind waait, zien zy aan het water, of 'er meer wind aan komt; noemende dit hier te Lande een bruintje, zeggende, daar komt een bruintje. Wat verder de Dwarrelwinden nog betreft: het onderscheid tusschen dezelven, en de Hoozen of Dooren, bestaat voornaamlyk hier in; dat zy met een fellen ruk nedervallen, en zelden zoo lang duuren, en zoo sterk doorgaan, als de Hoozen. De Dwarrelwinden kunnen zelfs, uit den tegenstand van hooge gebouwen gebooren worden; waarom men dezelven veeltyds by Kerken en hooge Toorens bespeurt. Ik heb meer dan eens, by de Hooglandsche Kerk te Leiden, de menschen, door dergelyke Valwinden, wel twee huizen ver, en verder, zien opneemen, en ter nederslaan. Een knappe Zeilschuit en bedreeven Schipper wierd, met Schuit en al, nog onlangs door een Valwind of Dwarrelwind, die tusschen twee groote timmerschuuren, digt by myne wooning, uit een sterken Zuidwestelyken wind gebooren wierd, glad omver gesmeeten: zoo | |
[pagina 446]
| |
Ga naar margenoot+dat de Dwarrel- en Valwinden ook doen zien, hoe ontzachelyk het Lugt-Element, door toedoen der Winden, zyne gedugte uitwerksels in Holland heeft. Ga naar margenoot+Behalven deeze uitwerksels der Winden, en derzelver byzondere benaamingen, hier te Lande, is 'er my nog een voorgekomen, die my kortlyk te melden staat. Het verschynsel, dat ik bedoel, is by de Schippers en Buitenlieden bekend, onder den naam van Windboomen. Als deeze Windboomen gezien worden, vertoonen zy zig wel meest by het opgaan der Zonne: ze zyn niet anders dan zeer lange dunne wolken, die uit een gemeen middelpunt voortkomen, en met streepen als uitgebreide Vlammen, zeer verwyderende eindigen; even als een schuinsch liggende trechter, of als een waaier in straalen uitloopende. Dezelven zyn doorgaans zoo groot, dat zy zig van den eenen Gezigteinder tot aan den tegenovergestelden uitbreiden; dog dan zyn 'er ook twee zoogenaamde Windboomen, die, met hunne waaieragtige uitgebreide streepen, in elkander loopen. Deeze zoogenaamde Windboomen, zegt men, zyn twee tegen over elkander staande windstreeken, volgens welken de winden dien dag waaien zullen; en zoo de een zig verder uitbreid dan de ander, wil men, dat de wind van die streek, waar uit dezelve komt opzetten, de overhand zal blyven behouden. Ik heb dit al vry dikwils bewaarheid gezien, dog of het altyd zoo zeker gaat, durf ik niet vast be- | |
[pagina 447]
| |
paalen. Ga naar margenoot+Dit kan ik 'er met zekerheid van zeggen; dat zy vaster stand houden dan andere wolken, en zig ook zeer hoog vertoonen; als mede, dat men ze zeer lang ziet staan, en langzaam verwyderen; zoo, dat ze zig menigwerf, wanneer men dezelven reeds met den dageraad ontdekt heeft, nog tot 's middags als streepige wolken vertoonen. Anderen noemen een Windboom of Windstreek die witte wolkagtige streepen, die men by starrelicht veel ziet, en in 't gemeen de Melkweg genaamd word. Schoon nu deeze Windboomen niet anders dan voorwerpen van bespiegelinge zyn, die alleen volgens de ondervinding van 't gemeen, zoo verre ik weet, tot nog toe beschouwd worden; zoo agt ik nogtans, dat het niet geheel nutloos is dezelven hier te gedenken: te meer, dewyl dit verschynsel, schoon gemeen, en dikwils te zien, egter altoos de aandagt des aanschouwers met meerder verwondering na zig trekt, dan de dagelyksche wonderlyke vertooning, en dooreentuimeling der wolken. Hier mede van de Winden, en de overige byzonderheden van Hollands Climaat, en Lugtsgesteldheid, afstappende, laaten wy de beschouwing van den verderen algemeenen loop der Natuure, met betrekking tot de Hemellichten, berusten; zonder ons te verledigen tot het nagaan van de Getyden, de Langte en Kortheid der dagen en der nachten; de Verschyningen der Planeeten, Comeeten, Eclipsen, en meer dergelyke | |
[pagina 448]
| |
Ga naar margenoot+bespiegelingen. Dit alles tog zou eerder tot de Sterrekunde in 't algemeen behooren, dan betrekkelyk zyn tot de Natuurlyke Historie van Holland in 't byzonder. Men kan ook deswegens, voor zoo verre het algemeene betreft, genoegzaam te regt komen in de gebruikelyke Almanakken; en zoo iemand hier omtrent nadere berigten begeert, het mangelt tegenwoordig ons Holland, geenzins aan bedreeven Mannen, die in dit deel der Natuurkunde uitmunten, en 't geen Holland bepaaldlyk betreft, met aandagt waarneemen. Ten getuigen hier van zyn de beroemde Verhandelingen der Hollandsche Maatschappye, en andere periodike, en byzondere Schriften; waar onder de waarneemingen der Heeren lulofs, klinkenberg en struik, ten hoogsten uitmunten; uit welken men desaangaande zyn volkomen genoegen kan erlangen. Een ieder, dien het lust dezelven te doorbladeren, zal zig daar ten overvloede voldaan vinden, omtrent die kundigheden, welken wy of kortlyk gemeld, of onaangeroerd gelaaten hebben, en waar in wy, buiten voorgemelde redenen van derzelver agterlaating, nederig bekennen zoo bedreeven niet te zyn, als wel in andere Natuurkundige stoffen; die wy vervolgens tot ons onderwerp zullen neemen, na dat wy, ten slot van dit gedeelte der Natuurlyke Historie van Holland, het dus ver gezegde, raakende de Wateren en Vloeistoffen, in eene schetswyze rangschikking gebragt zullen hebben. | |
[pagina t.o. 448]
| |
|