Natuurlyke historie van Holland. Deel 1
(1769)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 449]
| ||||||||||||||||||||||
Negende hoofdstuk.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 450]
| ||||||||||||||||||||||
lerius, Ga naar margenoot+overeenkomstig met de stellingen van den grooten boerhave; nogtans met die bepaaling, dat ik dit saamenstel schetswyze zal voorstellen, zonder den Autheur in zyne uitgebreidheid na te volgen; en dat ik dit onderwerp slegts met betrekking tot Holland zal behandelen. Volgens deeze schikking, deelt men het Water-Ryk, of dat der Verhevelingen, of zoo men wil, der Vloeistoffen, by sommigen, als een vierde Ryk der wezens, Regnum Chaoticum genoemd, op deeze wyze, in eene Rangvolgende orde. | ||||||||||||||||||||||
Tafel der Wateren, en derzelver Geslagten. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 451]
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 452]
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 453]
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 454]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Het hoofdonderwerp deezer Tafel is het Water. Dit hebben wy, in onze Inleiding, genoemd, eene meerendeels vloeibaare natte doordringende Hoofdstoffe; onze Autheur geeft van hetzelve deeze omschryving.
Hier by kan men voegen, dat het water mogelyk ook aarde voortbrengt, als uit de waarneemingen, onder 't bovengemelde bygebragt, te regt beweerd, en door boerhave en musschenbroek mede be- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 455]
| ||||||||||||||||||||||
vestigd Ga naar margenoot+word; 't geen de Proeven van den onvermoeiden boyle, die het zelfde water twee honderdmaalen had overgehaald, insgelyks getuigen. Dit althans is zeker, dat wy het water, en wel byzonder het Regenwater, in ons Holland nooit zuiver bevinden; het welk ik met het gezag van Hooggeleerde Mannen zou kunnen bevestigen: wier naauwkeurige Proeven, ter zyner tyd nader zullen uitwyzen, of het water in zig een zeker grondbeginzel van aarde heeft, dan niet? Dog wy keeren tot onze Rangschikking, volgens welke hier aanvanglyk voorkomt, | ||||||||||||||||||||||
De eerste classe.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 456]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+De eerste orde van deeze classe.
| ||||||||||||||||||||||
De eerste rang van deeze classe.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 457]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Het zuiverste valt in de maand Maart; om dat 'er in den Winter minder veelaartige stoffen in de lugt zweeven dan in den Zomer: waarom ook het Maarts Bier, hier te Lande, voor het best duurzaame gehouden word. | ||||||||||||||||||||||
1ste Geslagt.Ga naar voetnoot(*)
| ||||||||||||||||||||||
2de Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 458]
| ||||||||||||||||||||||
de Ga naar margenoot+uit wateragtige dampen, die by het opgaan of daalen der Zonne, zonder ons vogtig te maaken, verschynen. | ||||||||||||||||||||||
3de Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||
4de Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||
De tweede rang van deeze orde
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 459]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+troebel; en, na eene langduurige en langzaame uitwaaseming, word 'er eindelyk eene dunne groenverwige aardagtige korst uit gebooren. By overhaaling gaat bykans alles over, en 'er blyft slegts eene zeer geringe hoeveelheid van zetzel in de kolf. Tartar-Oly veroorzaakt hier geene de minste ontzetting; ook brengt de Suiker van Lood, of het smeltzel van Zilver zulks niet te wege. Dit Water blyft altoos helder, en kan dus lange jaaren bewaard worden, zonder eenige verandering. | ||||||||||||||||||||||
1ste Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||
2de Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 460]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+gedaante nederdaalt, en zig aan alle lichaamen waar op zy valt, aanzet. Deszelfs soorten zyn. (1.) Yzel, die als ronde bevroozen en doorschynende druppen valt. (2.) Yzel, die als waterdruppen valt, dog op de lichaamen vastvriest. (3.) Yzel van eene veelhoekige gedaante. Zie Hoofdst. VI, bladz. 292. | ||||||||||||||||||||||
3de Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||
4de Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 461]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+dampdeeltjes, die zig, in veelerleie gedaante, lugtig saamenzetten. Deszelfs soorten zyn. (1.) Zwaare drooge Vlok-Sneeuw. (2.) Natte zwaare Vlok-Sneeuw. (3.) Sneeuw met Hagel vermengd, anders Krok- of Kraak-Sneeuw genoemd (4.) Spiets-Sneeuw. (5.) Starre-Sneeuw, welke laatste men onder zoo veele soorten kan brengen, als dezelve byzondere, twee, drie, vier, vyf, zes, zeven en agthoekige, ronde, bladagtige, of roosagtige gedaanten kunnen vormen; waar omtrent men verder nazie Hoofdst. VI, bladz. 280 en Pl. IV.
De beste wyze, om de Sneeuw- Hagel- Rym- en Yssel-figuuren te onderzoeken, is, dezelven te vangen, op glas, van onderen met zwart papier beplakt, of ook op zwart papier zelve; zyde of wolle stoffen zyn hier toe niet dienstig, om dat de fyne Sneeuwvezels 'er aan haaken: wallerius geeft ons zwart wasdoek aan de hand. Men kan dezelven best vangen in eene luwe plaats, daar geen wind is; en beschouwen in eene plaats, daar het tevens koel is; en men zig voorts, ter nadere waarneeminge, naar genoegen, van een Microscoop kan bedienen. In de Aantekeningen van wallerius vind men aan het Sneeuw-water eene schadelyke eigenschap toegeschreeven; dit schynt in vry veel opzichten, met de Sneeuw, die hier te Lande smelt, bewaarheid te worden. Wanneer de Sneeuw by Wintertyd lang blyft liggen, of ook als dezelve in eene groote menigte op het bevroozen water ligt, en daar na, door eene schielyke dooi, in de oevers dringt, en in de wateren vloeit, ziet men, dat 'er zeer veele Visschen sterven; en inzonderheid, dat de Aal en | ||||||||||||||||||||||
[pagina 462]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Paaling, met zulk eene menigte, op het ys, of naar en op den oever kruipt, dat men dezelven, op veele plaatzen, by manden vol, met de hand konne vangen. Ik durf nog niet vast bepaalen, of het Sneeuw-water dit alleen te wege brengt, dan of het ook toekomt, by mangel van genoegzaame lugt, of by de verandering derzelve by dooiweêr; mogelyk loopen beide de oorzaaken te saamen, dog ik moet zeggen, dat het, myns weetens, nooit dan by zwaare Sneeuw geschied, en daar en boven, dat wy menschen zelven, na 't gebruik van gesmolten Sneeuw-water, niet zelden, een ligten weedom in den buik gevoelen.
Na deeze opgenoemde eerste Orde, volgt | ||||||||||||||||||||||
De tweede orde van deeze classe.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 463]
| ||||||||||||||||||||||
hangt; Ga naar margenoot+dat het laatste dienvolgens den Dieren nut, en het eerstgemelde den Planten dienstig is. | ||||||||||||||||||||||
De eerste rang van deeze orde.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 464]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Tot de wateren van deezen Rang brengt men de volgende Geslagten. | ||||||||||||||||||||||
1ste Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||
2de Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||
3de Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 465]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Deszelfs soorten zyn. (1.) Gestend, of borrelend. (2.) By tyden roerende. (3.) Vloeiende en Ebbende, enz. Deeze soorten zyn hier, myns weetens, gantsch onbekend. | ||||||||||||||||||||||
4de Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 466]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+5de Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 467]
| ||||||||||||||||||||||
mer-Meer, Ga naar margenoot+en veele spranken van den Rhyn in Holland; dog deeze onderdeeling van wallerius behoort eigenlyk tot eene andere soort van overstrooming, als die van den Nyl, Niger, enz.
Uit deeze soorten schikt wallerius het Rivier-water in orde; dog wy voegen 'er, ten opzichte van Holland, deeze onderscheidingen by. (1.) Rivier water, 't welk uit Duinbeekjes ontspringt; dat helder, en met zand- of yzerdeelen vermengd is. Zie Hoofdst. V, bladz. 243. (2.) Rivier-water, 't welk langzaam in de Binnen-Rivieren loopt; dat bruin, helder, en met allerleie aardstoffen en verrotte deelen vermengd is. (3.) Rivier-water, 't welk in de snelloopende Boven-Rivieren vloeit; dat meerendeels met witte klai-slibber, zand, of keisteentjes vermengd is. Zie Hoofdst. III, bladz. 190. In de bygevoegde aanmerkingen zegt onze Schryver, dat men het Rivier-water voor het beste houd, 't welk schielyk en over een zandgrond loopt; en dat dit het beste is om Linnen wit te bleeken. Dit bevestigt ook de ondervinding in ons Land; dewyl de beste Bleekeryen in Holland gevonden worden, aan den kant van Katwyk, Bloemendaal, Velzen, en elders, daar het frissche Duinwater over een zandgrond loopt; als mede aan de Glip, te Hillegom, Bennebroek, enz. daar het Meer-water tegen de Zandduinen aanspoelt. | ||||||||||||||||||||||
De tweede rang van deeze orde.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 468]
| ||||||||||||||||||||||
vloeien: Ga naar margenoot+hunne zwaarte is, in opzigt van het Regen-water, als 1,009 of 1,1020, meer of min tot 1,000. Wanneer men zulk water, slegts een korten tyd, in een glas laat rusten, zal men 'er veelerleie soorten van stoffen op den bodem zien aanzetten. Dit water gaat by destillatie moeilyk over, en laat veel zetzel in de kolf. Deszelfs koleur is telkens verandering onderhevig; als het water met opgelosten of gesmolten Tartar-Oly, of opgelost Zilver, vermengd word, dan neemt het altoos eene melkagtige koleur aan; en de Suiker van Lood doet het in een geheel wit en melkagtig vogt veranderen. Het stilstaande water ontsloopt zig ook schielyk, op de minste aandoening van rotting. Men noemt het stilstaande, om dat het in eene holte omvat word, daar het geen in- nog uitwatering heeft. De wateren van deezen Rang verdeelen zig, volgens onze Tafel, in twee Geslagten. | ||||||||||||||||||||||
1ste Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 469]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+welk over een uitgebreiden, dog ondiepen grond loopt: zoodanig zyn de Vyvers veeler Plaatsen, die in de Duinen natuurlyk liggen, of elders door kunst gemaakt zyn. (3.) Stilstaand-water, 't welk als een Meertje aangemerkt kan worden, dog zoo ondiep is, dat het des Zomers wel droog raake; van hoedanig eene natuur veele Polders in Holland zyn. (4.) Stilstaand-water, 't welk in eene vry groote uitgebreidheid, en aanmerkelyke diepte, is opgeslooten: hier toe kan men brengen eenige Meeren in Noord-Holland, dog wel byzonder ettelyke Veenplassen. Onder dit Geslagt betrekt de Autheur der aanmerkingen die Meeren en Wateren, die uit het overloopen der Rivieren en der Zee gebooren worden; waar onder hy ook in dien zin telt het Haarlemmer-Meer: dog dit is eene misvatting; dewyl het Haarlemmer-Meer een Meerboezem is, die gemeenschap heeft met eene doorgaande Rivier, en eerder door ontveening, dan door overloop der Zee gebooren is. Zie Hoofdst. III, bladz.. 131. | ||||||||||||||||||||||
2de Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 470]
| ||||||||||||||||||||||
ras Ga naar margenoot+of Modder. (2.) Klai- of Aard-Moeras, 't welk men veel vind op de voorlanden der loopende Rivieren. Dit is meer of min van verschillenden aart, naar dat de aart der Riviergronden verschilt: en dus kan men, met betrekking tot Holland, een merkelyk onderscheid bespeuren, tusschen (1.) het Rhyn-Moeras, 't welk grys en veel met aarde vermengd is; (2.) het Yssel-Moeras, 't welk geelagtig wit is; (3.) het Maas-Moeras, 't welk insgelyks graauw, wit en vettig is, en (4.) het Dary-Moeras, aan de Over-Flakkeesche of Zeeuwsche Eilanden. | ||||||||||||||||||||||
De derde rang van deeze orde.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 471]
| ||||||||||||||||||||||
haalen, Ga naar margenoot+dan Fontein-water, en laat meerder stof of zetzel in de kolf. Ontbonden Tartar-Oly veroorzaakt 'er geene verandering in; ontbonden Zilver verandert dit water altyd, en nog veel meer word het aangedaan door eene smelting van Lood-Suiker. Het Meer-water blyft lang frisch, even als Rivier-water, of eenig voortstroomend water: het heeft des Zomers een groenagtigen glans.
Deeze omschryving is met den aart der Hollandsche Meer-wateren zeer overeenkomstig: dewyl wy het Meer-water, 't welk uit den Rhyn en Maaze word aangevoerd, met regt voor zoo goed, indien al niet beter, dan dat der Rivieren te houden hebben. Men moet dit egter met eenig onderscheid begrypen, en de gelegenheid der Meeren, naby of omtrent de Zeeboezemen, gedagtig zyn; en hier voorts aanmerken, dat de volgende onderscheiding der Geslagten weinig betrekking tot Holland heeft, dan alleen voor zoo verre 'er eenige overeenkomst te vinden is. | ||||||||||||||||||||||
1ste Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 472]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+elders ontvangen, en het in hunnen boezem bewaaren: van dien aart zou byna het Meer by Rokanje zyn, gelyk ook eenige Noordhollandsche Meeren. (3.) Meer-water, 't welk op- en afloopt, en zoo wel water aanvoert als afvoert; waar onder de Haarlemmer-, Wyker-, Braassemer- en andere Meeren behooren. Zie bladz. 232. | ||||||||||||||||||||||
2de Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 473]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+3de Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 474]
| ||||||||||||||||||||||
rer Ga naar margenoot+lichaamen, gelyk Kikvorschen, Water-Hagedissen, enz. als in eene draaikolk naar beneden gedompeld worden; schoon het water oppervlakkig stil zy. Deeze diertjes behooren tot die, aan welken swammerdam ook gedagt heeft. | ||||||||||||||||||||||
De vierde rang van deeze orde.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 475]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Suiker van Lood, geeft 'er geene verandering aan; en het ontsloopt zig moeilyk. Wy vinden hetzelve onderscheiden, in (1.) Ys, 't welk in den Herfst, en (2.) Ys, 't welk in de Lente gevormd word.
De onderscheiding die wallerius maakt is aanmerkelyk. Hy onderscheid de eerste soort, als zeer vast, helder, en uit byna onkennelyke deeltjes saamengesteld, van de tweede; die, volgens zyn zeggen, uit buisjes bestaat: waar omtrent hy tevens meld, dat het Lente-Ys, aan de oppervlakte des waters, meest al geformeerd word, by Horizontaale laagjes, die het eene op het andere liggen; en dat dit Ys evenwel nooit Horizontaal, maar altyd buisagtig en overlangs breekt. In hoe verre dit wezenlyk plaats hebbe, zal ik daar laaten, als hebbende geene eigen ondervinding om het te bevestigen. Het komt by my ook zeer in bedenking, of men het Ys wel onder de Classe der Aardsche wateren stellen kan; dewyl 'er nog veele duisterheden aangaande het Ys op te lossen zyn: en wel byzonder, of het Water, door subtiele ysdeeltjes, die 'er uit de Lugt in doordringen, tot een harden klomp saamenstolle; dan of de Lugt, tot een zekeren trap verkoeld, alleenlyk deeze verharding van 't water veroorzaake, door hetzelve dien trap van hette te ontneemen, welken het noodig heeft om vloeibaar te blyven. Hoe 't zy, het Ys, als een verhard water aangemerkt, wykt af van den vloeibaaren aart der vlietende Aardsche wateren, en zou dus eene enkele Classe of Geslagtaart kunnen zyn; op eene dergelyke wyze als ik oordeele, dat men ook het Zeewater alhier, tot eene byzondere Classe of Geslagtaart heeft te brengen. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 476]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Dit Zee-water is door onzen Autheur onder de Mineraale wateren gesteld; dog, onzes eragtens, behoorde het hier aangemerkt te worden als het allergemeenste water des Aardbodems. Deszelfs invloed tog heeft zoodanig eene betrekking op alle Meer- en Rivier-wateren, dat het eene onderling uit het andere bestaat: schoon ze beiden hunne onderscheiding bekomen, naarmaate dat hun invloed en oorsprongelykheid de overhand hebbe; in diervoege dat, zoo wel de Zee als de Rivieren eene trapswyze verandering ondergaan, die afhangt van den invloed der Rivieren op de Zee, en wederom van de Zee op de Rivieren. Ook is het allerwaarschynlykst, dat de Zeeboezem, aangemerkt als de vergaderplaats aller wateren, het natuurlyk Aardsche water behelst; gemerkt alle Rivieren, (het zy dezelve van hooge bergen, door het Regen- Sneeuw- of Hemel-water gebooren worden, of dat zy uit onderaardsche bronnen ontspruiten,) nogtans in de Zee of den Oceaan te saamenvloeien. En 'er word, niet zonder merkelyke waarschynlykheid, eene eevenredigheid gesteld, tusschen de hoeveelheid van water, die, uit de Zee uitgewaasemd, in waterwolken verkeert; en die, welke, uit deeze wolken nedervallende, door de Rivieren in de Zee vloeit: dit kan men zeer fraai betoogd, en genoegzaam als beweezen, vinden, in de Proeven van halley, Meng. der Natuurkunde, bladz. 11. Voorts durf ik daar benevens wel vaststellen, dat | ||||||||||||||||||||||
[pagina 477]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+de Mineraale wateren hunne vloeibaarheid, (voor zoo veel dit de vogtig maakende eigenschap van het water betreft,) alleen uit onderaardsche invloeden der Zee, en van benige groote Rivieren, ontleenen: overeenkomstig met welke stelling men ook overal het Zeezout in de Aarde en de Mynen vind, en desgelyks weder de Aardsche-Bitumineuse stoffen en olyen in de Zee. Dit alles dan leid ons tot deeze natuurlyke bepaaling; dat de Zee de Moederbron van alle wateren is: en dat het onderscheid tusschen zoet en zout water alleen ontstaat uit eene scheiding, die de Natuur zelve maakt; waar door het zoute water ontlast word, van alle de Aardsche zouten en deelen, die 'er mede vermengd zyn. Het zoute Zee-water word dan gezuiverd, terwyl het in de lugt, en onder de verhevelingen, opwaards klimt; en daalt, gezuiverd zynde, weder nederwaards, als zoet water, dat men gemeenlyk Regen-water noemt. Dit Regen-water heet, zoo dra het in Zee gevallen is, niet meer Regen-water, maar is Zee-water geworden; valt het op de Aarde, daar 't zig met derzelver zouten, olyen en aardstoffen vermengt, dan verkeert het in Aardsch water: valt het in de Rivieren, het word Rivier-water: en vloeit het met de Rivieren in de Zee, of dringt het door de Aarde heen, komt het tot de gemene onderaardsche kolken, en door derzelver aderen in de Zee, het word insgelyks weder Zee-water. En even zoo verkeert het | ||||||||||||||||||||||
[pagina 478]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zoute Zee-water integendeel weder in zoet Regen-water; wanneer het in de lugt opgeheven, van zyne zoute en olyagtige deelen gezuiverd word, en voorts als Regenwater zuiver op de Aarde nedervalt. Zie verder boerhave, Chem. pag. 609 en verder. Op dien voet zou gevolglyk het Zee-water de eerste plaats in deeze Classe-Orde moeten beslaan. Dog, beschouwende de stoffen uit welke het Zee-water bestaat, te weeten uit zuiver water, met Aardsche zouten en olyen gemengd; zoo komt het ons zeer gevoeglyk voor, dat men het Zeewater hier stelle als eene Classe, die de scheipaalen maakt, tusschen het Mineraal-, en het zoet Hemel-water. In diervoegen kan het, voor zoo verre het Zeezout of Bitumen betreft, onder het Mineraal-water, als een bysoort gebragt worden; maar het is anders een weezenlyk en natuurlyk water der Aarde: en in dien zin stel ik het hier als | ||||||||||||||||||||||
De tweede classe.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 479]
| ||||||||||||||||||||||
sche Ga naar margenoot+kusten, niet meer dan één Geslagtaart van Zee-water bespeurt. Men kan, indien men wil, het Zee-water, op den voet der andere Aardsche wateren, ook verdeelen, in Geslagten; te weeten. 1ste Geslagt. Zout water der Zee. 2de Geslagt/ Zout water der Rivieren, hoedanig het Y kan aangemerkt worden. 3de Geslagt. Zout water, of brak water der Meeren, als, by voorbeeld, het Wyker-Meer, en eenige andere in Noord-Holland. 4de Geslagt. Verhard zout water-Ys; waar omtrent men kan aanmerken, dat Ys van zout water veel broozer en geeler van koleur is, als mede schielyker ontdooit. Zie verder, wegens het bevriezen der Zee, Hoofdst. VI, bladz. 278. Het komt my voor dat het der moeite wel waardig is, deszelfs omschryving wat breedvoeriger te maaken, dan men die by wallerius vind; te meer, dewyl het Zee-water gantsch Holland aan de eene zyde besproeit, en dus onze aandagt wel byzonder verdient. Wat in de eerste plaatze deszelfs koleur betreft; hier van kan men zeggen dat het Zee-water, 't welk op onze stranden aanspoelt, van eene geelgrauwe koleur is. Als het voor aan 't strand geschept word, vind men hetzelve met eene geelagtige slibber, of zeer fyn zand vermengd, 't welk, na een poos stil gestaan te hebben, op den | ||||||||||||||||||||||
[pagina 480]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+grond zakt; en dan word het Zee-water helder; zoo nogtans, dat het graauwer blyve dan Rivier-water. Wanneer men de gantsche oppervlakte der Zee beschouwt, inzonderheid by helder weêr, zoo vertoont zig het Zeewater met eene ligt groene verwe, bekend onder den naam van Zeegroen. Deeze koleur, die door de wederomkaatzing der lichtstraalen op het zoute water verschynt, verandert, of in eene blaauwer, graauwer en zelfs zwartagtiger verwe, naarmaate dat de lugt meer of min betrokken, of met wolken bedekt is: en zoo doet het purper van den dageraad, als mede van den avondstond, de Zee rood schynen; dat ook wel veroorzaakt kan worden door groote roode wolken, of door wederomkaatzing der Noorderlichtstraalen, waar van wy iets by de melding der Zeevlammen gezegd hebben. De Graaf de marsigli, wiens fraaie Proeven, op de Middelandsche Zee, by een ieder hoog geacht zyn, en voor de besten gehouden worden, leid veele oorzaaken der onderscheiden koleuren van het Zee-water af, van de gronden, waar over de Zee spoelt; in zoo verre de verschillende koleur van dien bodem door hetzelve heen schynt, en de lichtstraalen wederom kaatst: waar nevens hy ook nog, als eene andere oorzaak, voegt, de beweeging, die de wind in de golven maakt. Aan onze kustenvind men meest al een zandbodem, en geen rotzen, nog begroeide bedden; waarom het Zee-water hier, by Zonneschyn, ge- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 481]
| ||||||||||||||||||||||
meenlyk Ga naar margenoot+een helder groenen weerschyn heeft: mogelyk zyn 'er ook hier en daar uitgebreide klaibodems, of darybanken, waar op deszelfs koleur een anderen weerschyn verkrygt, waar van ik niets zekers kan bepaalen. Het Zee-water van onze kusten heeft altoos een zouten smaak, als 't ware, met een olyagtig aangebrand bitter vermengd; zoo dat men den smaak niet volstrekt alleen zout konne noemen: de nasmaak is een weinig prikkelend, en walgagtig; dog het kan niettemin, buiten byzonder nadeel, gedronken worden. Wanneer men het Menschen te drinken geeft, by kleene en allengs vergroote teugen, gewent 'er de Natuur gereedlyk aan. Dus heb ik het meer dan eens laaten drinken, door Kinderen en bejaarde Lieden, die met opgeswolle slymagtige klieren bezet waren: tegen welke kwaal het Zee-water, sedert eenigen tyd in Engeland, en ook hier, voor een goed middel geacht word. Verscheiden gewenden zig zoodanig aan het drinken van hetzelve, dat zy het als bier, onder het eeten, dronken; en de ontlasting, die gemeenlyk op het eerste gebruik vry sterk is, werd eindelyk ook natuurlyk, en bleef als naar dagelyksche gewoonte; niettemin word deszelfs aanhoudende gebruik schadelyk geoordeeld. De scheikundige Proeven hebben ons het Zee-water en deszelfs Zouten, in zoo verre doen kennen, dat men, buiten de bevinding der algemeene bekende stoffe | ||||||||||||||||||||||
[pagina 482]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+van zuiver Zee-Zout, ontdekt hebbe, dat deszelfs bitteragtige bysmaak ontstaat uit een Bitumen, of aardagtig Zwavelmergel. De Graaf de marsigli heeft het naastzekerst beweezen, en bevonden, dat 40 greinen geest, uit Bitumineuse stoffen getrokken, genoegzaam waren, om aan twee ponden Zee-water, dat door destillatie van deeze bitteragtige stof, gelyk ook van het zout gezuiverd was, den natuurlyken smaak wederom te geeven; met 'er tevens eene gelyke hoeveelheid zout, als 'er uit getrokken was, by te doen. Dit zelfde heeft die Natuuronderzoeker ook bevonden, met Put-water, waar in gemeen zout gesmolten was; 't welk vervolgens, door het bydoen van den gemelden geest, mits eene geregelde hoeveelheid in agt neemende, die eigenschap van het Zee-water verkreeg. Deeze bitteragtige en zoute smaak is ondertusschen meest eigen aan het bovenste water; waar op men het Bitumen of Jodenpik, in de Middelandsche Zee, dikwils ziet dryven. Aan de Hollandsche kusten gebeurt dit niet dan by geval, en met zwaare stormen; dog eene soort van dary, die brandbaar is, en ook Bitumineuse oly in heeft, dryft 'er des Zomers al vry merkelyk op: deeze dary is zwart, lugtig van stof, en word door eene soort van veelschaalige Schelpdieren (Pholades) bewoond; waarom deeze dary veeltyds met een aan- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 483]
| ||||||||||||||||||||||
tal Ga naar margenoot+van gaten doorboord is, en in klompen op onze stranden aandryft. De Graaf de marsigli maakt, buiten de gemelde natuureigen stoffen van het Zee-water, nog gewag, van een salpeteragtig zout, dat door de lugt aan 't Zee-water word medegedeeld. Hy bevond naamlyk, dat het zout van Zee-water op eene grooter diepte met minder zuuragtigen geest bezet was, dan het geen hy uit het water der oppervlakte getrokken had: deeze twee onderscheiden Zouten in blaauw papier gedaan hebbende, werd hy gewaar, dat het laatstgemelde het blaauwe papier rood verwde; 't welk een blyk is van salpeteragtig zout. Als deeze stelling doorgaat, dan bezit ons Hollandsch Zee-water ook veel van die salpeteragtige eigenschap. Ik heb by ondervinding, dat, als de fyne koraal Plantgewasjes, en de Zeewieren, die ik aan onze kusten gevonden heb, en nog bewaar, tusschen blaauw papier gezuiverd en gedroogd worden, dat als dan het ingetrokken water het papier purperkoleurig verwt; ja veelen dier Planten maaken op wit papier een purper indrukzel. Ik twyfel of ik dit ook van de Salicornia, (het Zee-Kraal,) in Zeeland zeer gemeen, niet eens ondervonden heb. Hoe 't zy, het geeft op den voet van den Graaf de marsigli, eene proef, dat 'er ook salpeter in 't Zee-water van onze kusten huisvest; maar tot welk eene hoeveelheid dit Zout daar in gevonden worde, | ||||||||||||||||||||||
[pagina 484]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+blyft egter nog een onderwerp van naauwkeuriger proefneemingen. Wat het gemeene Zout, of Zee-Zout, betreft, deszelfs hoeveelheid is niet overal eveneens te bepaalen. Het Zee-water van onze kusten bezit minder Zout, dan dat der Middelandsche Zee, aan de kusten van Vrankryk, gelyk ook dat der Noordzee aan sommige Noordsche kusten; aan de Spaansche kusten is het Zee-water met zeer veel Zout belaaden; 't welk ook de reden is, waarom wy, hier te Lande, het Zout van daar en elders haalen, om het door ons Zee-water te zuiveren; waar toe ons Zee-water ten uiterste goed en dienstig is, en door welk middel wy hier zeer zuiver Zout bekomen. Dewyl ons Zee-water niet genoegzaam is, om uit zig zelven het noodige Zout te leveren; en het op deszelfs bodem op geenerleie wyze in eigen zelfstandigheid gevischt kan worden; zoo begrypt men ligt, dat het hier tot geen hoogen trap van zoutigheid komt: des niet tegenstaande kan men evenwel stellen, dat ons Zee-water, wanneer het word uitgewaasemd, meer of min een 30ste Zout zal geeven. Ik heb bevonden dat het, op één pond omtrent 2½ dragmen zuiver Zout, zonder eenige aardstoffen daar by te rekenen, uitlevert. Op twee ponden Zee-water uit de Middelandsche Zee, vond gemelde Graaf 6 dragmen; 't welk hy elders nog iets hooger aantekent, naar het onderscheid der waterweegtuigen: dus vond hy, volgens | ||||||||||||||||||||||
[pagina 485]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+den Araeometer, dat 'er op twee ponden waters waren 8 dragmen en 10 greinen Zout, en op 100 ponden, 402 dragmen en 30 greinen; dog door de destillatie, voorgemeld, was de hoeveelheid insgelyks op 2 ponden 6 dragmen 30 greinen, en op 100 ponden 325 dragmen. Zie de marsigli, of marsilly, Histoire Physique de la Mer, alwaar men, het gantsche tweede Hoofdstuk door, verscheiden voldoenende en fraaie aanmerkingen, over de Zee en het Zee-Water vinden kan. Het komt my nogtans waarschynlyk voor, dat, wanneer men wat verder van onze kusten in Zee, en op eene grooter diepte, het Zee-water beproefde, dan ik hier gedaan heb, men 'er ook meerder Zout in zou vinden. Het is tog, volgens de proeven en gevoelens veeler Natuurkundigen zeker, dat het Zee-water, hoe dieper geput, des te meerder Zont zal bevatten. En vermits de Zee, aan onze kusten, over niet zeer diepe, maar vlakke stranden vloeit, zoo diende men ook in agt te neemen, in hoe verre die gronden, gelyk ook de menigte van verrotte Dieren, die 'er af- en aanspoelt, ons Zee-water van zyne eigen natuur berooven? en of 'er dan niet eene meerdere evenredigheid met de proeven van den Graaf de marsigli zyn zoude. De voornaamste uitwerkingen die het Zee-water met deszelfs aart beproevende vogten heeft, zyn de volgende. Met het aftreksel van Violieren verkrygt het eene licht geel-groene koleur. Als men hetzelve | ||||||||||||||||||||||
[pagina 486]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+met den geest van Ammoniac-Zout vermengt, dan is het terstond troebel, en 'er word eene saamgestolde witagtige stoffe uit gebooren, die zig op den bodem nederzet, (praecipiteert:) dit zelfde doet het, en met nog meerder kragt, wanneer men 'er Tartar-Oly mede vermengt. De overige eigenschappen worden in de ontslooping van het water zelve nader bepaald, en hier wel byzonder met opzigt tot het Zee-Zout alleen; 't welk, uit hoofde van zyn algemeen bekend nut, ook gemeen Zout, (Sal commune,) genoemd word; welker nader bepaaling, voor zoo verre die deszelfs eigen zelfstandigheid betreft, hier eenigzins byzonder plaats verdient. Het Zee-Zout verschilt, in zyn grondaart, hier in, van andere Alkalische Zouten, dat het Cristallen maakt, als de (neutrale) onzydige Zouten; aan eene drooge lugt blootgesteld zynde, verliezen de Cristallen hunne doorschynendheid, en ze loopen als 't ware meelagtig saamen. Met Vitriool-zuur, tot op eene gelyke vereeniging of verzadiging (Saturatio,) word 'er een onzydig Zout uit gebooren; dat van den Vitriool-Tarter verschilt; wel byzonder in de gedaante der Cristallen, die dan langwerpig en zeshoekig worden; ook behouden dezelven meerder water in zig. Hier uit volgt, dat dit Zout veel smeltbaarder is in 't water, dan Vitriool-Tarter-Zout; en het smelt eindelyk ook ligter op een gemaatigd vuur, dan het laatstgemelde. Wan- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 487]
| ||||||||||||||||||||||
neer Ga naar margenoot+men het zuur van het Zee-Zout afscheid van zyn grondaart (basis,) door middel van het Vitriool-zuur, dan heeft men, by overschot (resultat,) het beroemde Zout van glauber. En als de grondaart van het Zee-Zout weder vereenigd is met het Salpeter-Zuur, tot een trap van gelykheid, dan word 'er eene soort van Salpeter-Zout uit gebooren; 't welk van gemeene Salpeter daar in verschilt, dat het de vogtigheid der lugt sterker aantrekt: waarom het moeilyk tot Cristallen stolt; en dat die Cristallen zyn, als een vierkante prisma, (parallelepipedum.) Het neutraal of onzydig Zout bezit, door de vereeniging van een Zuur uit Zee-Zout, en eene soort van vast Alkali, eene zekere vettigheid; de Cristallen zyn Cubisch, trekken vogt na zig, en op het vuur knappen en springen zy (crepitant), tot dat ze eindelyk smelten Dit zyn de voornaamste scheikundige onderscheidingen; en wat nu voorts betreft het in deezen tyd nog onbeslischte gevoelen, wegens het vonken van het Zee-water, hier omtrent bepaalen wy niets; schoon wy daar heenen hellen, en, wat ons betreft, gelooven, dat het Zee-water met eenige lichtende Zouten vermengd is, die eene Phosphorike uitwerking op de lichaamen hebben. Alle de uitgebreide Proeven, wegens het Zee-Zout, geeven hier toe de sterkste aanleiding. De Ouden, als paracelsus, helmont, becher, en anderen, hebben, met een ongelooflyk ge- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 488]
| ||||||||||||||||||||||
duld, Ga naar margenoot+het Zee-Zout onderzogt, en hetzelve als de eerste grondoorzaak, (het Ens,) van alle Zouten gesteld; ook vinden wy deszelfs Alkaline eigenschap door boerhave ten kragtigste bevestigd. En voormy, ik vind geen reden, waarom het Zee-Zout, met het zwavelagtig Zuur en het Salpeter uit onze vogtige lugt vermengd, zoo wel geene vonkende eigenschap zoude kunnen verkrygen, wanneer het door de Zomer-hette aan 't gesten geraakt, als men die in het Zout van pis, waar in tog ook eene stinkende aard-oly, en een vlug zout is, gewaar word. Men behoeft dit derhalven aan geen Dieren alleen toe te schryven; schoon het waar zy dat 'er Dieren in Zee huisvesten, die deeze eigenschap van te lichten, of te vonken, hebben. 't Is hier mede als met eenige Land-Insecten, die lichten; en het verrot geboomte, en de bepiste wanden, die het ook doen; dog niemand zal, deeze uitwerking van te lichten ziende, daar op besluiten, dat een bepiste wand of een vermeuluwde boom alleen uit lichtende Diertjes bestaat; om dat 'er Diertjes zyn, die zulks ook doen. Men vergelyke dit verder met het gezegde Hoofdst. VII, bladz. 349. Deeze korte aanmerking, wegens het Mineraal Zee-Zout, waar mede wy van het Zee-water afstappen, heeft ons ongevoelig gebragt tot onze | ||||||||||||||||||||||
[pagina 489]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Derde classe.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 490]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+anderen, word uitgestrekt: eene schetswyze optelling zal in dit geval, mynes eragtens, genoeg zyn; en daar wy de stoffen, die ons Land betreffen, ontmoeten, zal ik dezelve kortelyk uitbreiden. Dus komt ons dan voor, | ||||||||||||||||||||||
De eerste orde van deeze classe.
| ||||||||||||||||||||||
De eerste rang van deeze orde.
| ||||||||||||||||||||||
1ste Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 491]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+2de Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||
3de Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||
4de Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 492]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+geesten, (het Acidum universale,) toebrengen. Dit bevestigt ook musschenbroek, daar hy zegt, ‘dat de lugt boven Holland, gelegen Ga naar margenoot+aan de Duitsche- of Noordzee, zoodanig met zouten is bezwangert, dat het yzer, geduurende één nagt; [of, gelyk hy in de laatere Latynsche uitgaave spreekt, den tyd van acht dagen,] in de open lugt gesteld, of in den regen gelegt, meerder roest na zig trekt, dan het in eene geheele eeuw tyds in Duitschland zoude doen; de yzere roeden aan de ruiten of glaze ramen gehegt, duuren naauwlyks vyftig jaaren.’ Dit is zeker voor het grootste gedeelte eene ondervindelyke waarheid; evenwel kan men 'er, myns bedunkens, deeze aanmerking byvoegen: dat het schynt, als of die roest, of zoute invreeting, in het yzer, in Holland, maar tot een zekeren trap geschied. Men vind ten minsten op zwaare staven yzer, en grof tralywerk, doorgaans maar eene dikke schilferagtige roest-korst; terwyl het yzer onder die korst nog vry hard en vast blyft. Ten bewyze hier van kan men zig beroepen op veele overoude traliewerken, die men aan oude adelyke kasteelen en kloosters, nog zeer hard en vast, aan een verknogt vind; en die men met zekerheid weet, dat reeds meer dan twee eeuwen, aan de lugt blootgesteld zyn geweest. Mogelyk hangt dit veel al af van de plaats, deugd of vastheid van het yzer zelven; ook doet 'er inderdaad zeer veel toe de manier, of het middel, daar men zig van bedient, om het invreeten van den roest te beletten. In Holland en elders heeft men de gewoonte, om de yzeren roeden ten dien einde heet te maaken, en dan met pek te besmeeren; ook legt men op zwaarder yzerwerk wel een grond van Menieverw, eer men 'er eene andere koleur aan geeft; om dus de invreeting van de gemelde vlugge | ||||||||||||||||||||||
[pagina 493]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+en doordringende Geesten eenigermaate voor te komen. Na deeze opgenoemde vlugge wateren volgt | ||||||||||||||||||||||
De tweede rang van deeze orde.
| ||||||||||||||||||||||
1ste Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 494]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+steen vormt. 3de Soort. Water, 't welk in zig zelven de stoffen tot steen aanzet. Onder deeze eerste Soort van wateren behoort, in Holland, een gedeelte van het Meer by Rokanje; welk water, schoon het in zig zelven niet dan zuiver Meer- of Maas-water zy, 't welk een flaauwen zouten smaak heeft, (veroorzaakt door het naby stroomende Maas-water, 't welk zig by Hellevoet met het Zee-water vermengt,) by sterken stroom nogthans dermaate met aard-, klai- en zanddeelen vervuld is, dat het eene steenagtige omkorsting aanzette aan allerleie lichaamen, die zig op eene zekere ondiepe Zandplaat van het Meer bevinden. Wy hebben deezen aart van Steenwording breeder beschreeven in het VIIIste Deel IIde Stuk der Hollandsche Maatschappye, bl. Ga naar margenoot+19. De Heer pallas heeft 'er vervolgens ook gewag van gemaakt, in zyn Elenchus Zoophytorum, en 'er een geheel ander berigt van gegeeven. Die Heer stelt, dat het een steengewas zou zyn, ‘'t welk groeit door eene kragt die in 't zelve is;’ en elders, noemt hy het een Hoornwier, 't welk, in zyn grondbegin, door Polypen, die gemelde Heer 'er echter niet in gezien heeft, geformeerd word; hy beschryft het ook als een Kalksteen; schoon hy op eene andere plaats weder zegge, dat 'er slegts eene kalkagtige korst om groeit. Dit alles schynt zoo door scheikundige proeven, als andere willekeurige omschryvingen, geheel tegen onze beschryving aan te loopen; in zoo ver- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 495]
| ||||||||||||||||||||||
re, Ga naar margenoot+dat een van beiden geheel bezyden de waarheid zyn moet. Ik zou my by deeze gelegenheid, op zeer goeden grond, wegens myn gevoelen, in tegenstelling van dat van den Heer pallas, kunnen verdeedigen; te meer, dewyl die Heer, toen ik myne korte beschryving van deezen Steen maakte, volkomen in myn gevoelen was: dat hy ook naderhand, na zyne terug reize uit Engeland, in tegenwoordigheid van den Heer gmelin, thans zyn geleerden Reisgenoot, bevestigde; schoon hy my toen zyn ontwerp, wegens zyne Elenchus Zoophytorum, reeds mededeelde. Dog, dewyl ik in het volgende Deel van dit Werk den bovengemelden Steen, onder zynen rang, noodzaakelyk zal moeten beschryven, en ik eene gelykaartige Verhandeling niet gevoeglyk tweemaalen kan herhaalen, zonder in noodelooze uitweidingen te vervallen, zoo gelieven myne Leezers hun onpartydig oordeel eene korte poos op te schorten; en voor tegenwoordig alleen dit volgende, in tegenstelling van het gezegde van den Heer pallas, aan te merken. Dat 'er nergens in myne Verhandeling gezegd is, dat het een Tufsteen is; schoon ik denzelven, nu meer dan te vooren, onder die steenaartige omkorsting stelle. Dat 'er ook nergens uitdrukkelyk in gezegd is, dat 'er geen kalkagtige aart in zou zyn. Dat ik alleen bepaald heb, en nog bepaal, dat die Steen in het vuur hard word, als klai, en dat dezelve, door de beweeging | ||||||||||||||||||||||
[pagina 496]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+van het water, aanzet. Dat de Heer pallas zeer kennelyk de herkomst van de Tophi, of de Tufsteenwording, vermengt met de geboorte van den Druipsteen, of den Stalactites. Deeze is by ons eene derde soort van Steenwording; waar omtrent alle gezag hebbende Schryvers een duidelyk onderscheid maaken: en men kan by voorraad, met opzigt tot myn gezegde, ter verzekeringe hier van, nagaan, de gevoelens der volgende Hooggeleerde Mannen. De marsilly, Hist. Physique de la Mer. Leibnitz, Protogea, pag. 25, daar men ook eene maatige afbeelding van omkorste Biezen door Tufsteen-aarde vind. Voorts donati, 1. C. pag. 10. Plancius, de Conchis min. not. pag. 7. Scilla de Corpor. mar. Lapid. Brukman, Magn. Dei in loc. subter. Buffon, Hist. du Cab. du Roi, Tom. I. En eindelyk, den Hooggeleerden en beroemden gesner, de Petrificatis. By alle deezen zal men genoegzaame bewyzen vinden, om te zien, dat de Aard-deelen eene omkorsting, of Tufsteenagtig aanzetzel, om allerleie lichaamen maaken, als zy door het water bewoogen worden; zonder dat het water in zig zelven die stoffe anders, dan door vermenging, bezitte: en wy hoopen, in de nadere beschouwing hier van tevens te toonen, in hoe verre de scheikundige proeven van den Heer pallas van de onzen verschillen. Men sla vervolgens ook nog gade, dat de aanmerkingen, wegens de Mattebies, die geen Scirpus, maar een Ca- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 497]
| ||||||||||||||||||||||
rex Ga naar margenoot+acuta, en wegens het Sponsgewas, dat dit geen Byssus, maar een Corallium zoude wezen, zeer ongegrond zyn; dewyl ik, zoo wel door de byzondere lettertekenen, in de Plaat, als ook door de beschryving, den Scirpus, Spicis Copiosis, van roy, pag. 48. Sp. 1. linnaei, Sp. Plant. pag. 48. N. 8. als Mattebiezen aan den oever groeiende, zeer kennelyk onderscheide, van eene andere soort van Biezen, omtrent de versteening, die ik toen ten tyde niet met hun eigen naam genoemd heb, dewyl men ze meest verdord vind, en ze niet gemakkelyk te bepaalen zyn, aangezien de groote overeenkomst van de geslagttekens van de Scirpus en de Carex. Voorts is het my om 't even of de Heer pallas, naar zyn ontwerp, de Byssus een Corallium noeme, dan niet; dewyl ik volstaan kan met de Figuuren van dilenius, Tab. 1., Fig. 3, 4, 5 en 12., en die by michelius, Tab. 89, Fig. 5, 8 tot 11; welke beide Auteuren de beroemdsten zyn, die wegens deeze Plantaartige gewassen geschreeven hebben. Eindelyk, kan ik by de overweeging van dit alles niet wel nalaaten te betuigen, hoe zeer 't my moeie, dat de Heer pallas zig in dit geval schuldig gemaakt heeft aan eene handelwyze, die boven al in Menschen van oefening te wraaken is, en die men niet vry kan spreeken van onheuschheid, niet zoo zeer ten aanzien van my zelven, als wel ten opzigte van de Hollanders in 't algemeen; onder welken Hy niet alleen veele Hooggeleerde Mannen en | ||||||||||||||||||||||
[pagina 498]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+gulhartige Liefhebbers, maar ook Vorstelyke Maecenaaten gehad heeft, die hem in alles de behulpzaame hand geboden hebben. Desniettegenstaande geeft die Heer de Hollandsche Natie in zyn verhaal van Rokanje, een onheuschen trek; zeggende, dat de Hollanders de Steenen van Rokanje, als eene Rots, en (quasi Miraculum,) als een wonderwerk, gaan zien: daar 't uit myn verhaal, en uit den eenpaarigen mond, van allen die deeze Steenwording beschouwd hebben, ten vollen blykt, dat de minste Boerejonge van Rokanje weet, dat het opgehoopte Steenen zyn, die door omkorsting groeien. Men mag hier veel eer aanmerken, dat de Hollanders te voorzigtig zyn, om zig in alles voorbaarig aan de drift voor een nieuw saamenstel over te geeven; om, op het voorbeeld van den Heer pallas, tot een geslagtteken van alle Steengewassen te stellen, een Leevend dier, een Groeiend dier, (vegetans) enz.; zonder van de meeste bepaalde soorten meer dan een brok steen, of door de Zee versleeten koraal, hier of daar in de Kabinetten, gezien te hebben; en zonder ook de gedaante van een enkelen Polypus, op andere soorten nooit gezien, als een kenteken op te geeven. Het zou zeker den Heer pallas, zoo wel als my, voegen, ten deezen opzigte hun voorbeeld na te volgen, en byzonder agt te geeven op het schrandere gezegde van zeker Schryver, in de Bibliotheque Raisonnée, Tom. XXXVI, pag. 7. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 499]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Il saut toûjours se défier d'un systême, qui explique les vues d'un Createur, par une idée qui saute aux yeux d'une Creature; C'est consulter un enfant sur les raisons, qui conduisent les travaux d'un grand ArchitecteGa naar voetnoot(*); waar van de zin hier op uitkomt. Men moet zig altoos wantrouwen van een saamenstel, dat de oogmerken van een (volmaakten) Schepper verklaart, door een denkbeeld het welk in 't oog loopt van een Schepsel; dit is, als of men een kind raadpleegde over de reden, waar na een groot Bouwmeester zyne ontwerpen inrigt. Hier mede zal ik 'er voor tegenwoordig van afstappen; en heb nu voorts met opzigt tot dit eerste Geslagt nog aan te merken; dat men tot deszelfs tweede soort te betrekken heeft, het Druipsteen-water, door welks gestadige druiping, aan de oude putten en gewelven, steenagtige pypen aangroeien; waar van ik, by de afbeelding der Steenen van Rokanje, ook eene Figuur gegeeven heb, in de meergemelde Verh. der Holl. Maatsch., Pl. I. letter M. | ||||||||||||||||||||||
2de Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 500]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Deszelfs soorten zyn. (1.) Koperagtig Vitriool-water. (2.) Yzer-houdend Vitriool-water. (3.) Zinck- of Spelter-houdend Vitriool-water.
Tot de tweede soort kan men, indien de proeven van de Viaansche Bron doorgaan, het water dier Bronne brengen. Ik vind in zekere Proefkundige Bevindingen, wegens het water te Vianen, Ao. 1753, te Rotterdam gedrukt, dat dit water, gestooten galnooten ontbind, en de onafgetrokken groene thee purperagtig verwt: is deeze proef getrouw, zoo is hetzelve Yzer-houdend Vitriool-water. Zie verder Hoofdst. V, bladz. 246. | ||||||||||||||||||||||
3de Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||
4de Geslagt.Dit vierde Geslagt, het welk hier volgen moest, bestaande uit Vlugge Mineraale wateren met gemeen Zout bezwangerd, is, als zynde die wateren, met gemeen of graafbaar Zout vermengd, boven, onder eene byzondere Classe, te weeten, die van Zee-water, reeds beschreeven. Wallerius geeft ons hier vervolgens verscheiden geslagten en soorten op, onder welken 'er byna geene soort is, die hier te Lande kennelyk gevonden word: dan alleen voor zoo verre de eene of andere soort eenigermaate uit allerleie lichaamen, waar in de Zouten zyn, door de Scheikunde getrokken worde. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 501]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+5de Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||
6de Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||
7de Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 502]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+het water uit de mestvaalten der Schaapen, en de gier der Koeien, ook een Ammoniakaal zout bezitten: welk denkbeeld my hier doet herinneren, dat het gierwater der Koeien en Schaapen, by sommige boeren en hoveniers hier te Lande, als een zeer goed middel geacht word, om het morsch der boomen te doen versterven; indien men, des winters en in 't voorjaar, voor het botten der boomen, de stammen daar mede besproeit. Zou dit ook door het Ammoniakaal zout komen, dat 'er in huisvest, en zoo tegenstrydig is met den aart der Planten? | ||||||||||||||||||||||
8ste Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 503]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+men gevoeglyk onder het bovengemelde betrekken.
Die onze Veen-wateren in Holland eenigermaate kent, bezeft terstond, dat men dezelven wel onder deeze Bitumineuse wateren mag stellen. Derzelver bruine koleur, als mede de zwaarte van het water, duid klaar genoeg aan, dat 'er merkelyke Aard-stoffe mede vermengd is; als men hetzelve uitgewaasemd heeft, houd men eene vette Aard-Oly over; de Visschen, die in dit water leeven, en de Planten, die daar in, of aan deszelfs boorden groeien, hebben allen eene zeer kennelyke bruiner koleur, en een meer bitteragtigen smaak, dan die, welken in onze frissche Rivier- en Meer-wateren leeven en groeien. Deeze zwavelagtige vermenging, en derzelver uitwaaseming is veel al schadelyk, inzonderheid in versch ontveende gronden, of nieuwelyks drooggemaakte landen. Zoo zyn 'er nog dit jaar, in de drooggemaakte Plassen, by Hasarswoude, Soetermeer en Wensveen, zeer hevige ziektens ontstaan, die door een schielyken dood gevolgd werden; 't welk men enkel en alleen aan de zwavelagtige ultwaasemingen deezer landeryen heeft toe te schryven. Het algemeene zeggen is daar, dat het door salpeteragtige dampen veroorzaakt word: dog een ieder, die een weinig kennis van den aart van het Salpeter heeft, weet, dat de Salpeter-dampen op zig zelven zoo veel schade niet toebrengen; maar dat ze zeer schadelyk, ja doodelyk zyn, als ze met zwavel-zuur vereenigd worden. Op dien grondslag beweeren wy, dat men hier zyne gedagten heeft te vestigen, op die Zwavel-dampen, welken uit deeze Bitumineuse drooggemaakte Veengronden uitwaasemen, en zig met het veelvuldige Zout, dat in Hollands Dampkring zweeft, vereenigen; en | ||||||||||||||||||||||
[pagina 504]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+dat de gemelde ziekten in de droogmaakeryen uit de inademing deezer stoffen voortspruiten. Dit heeft natuurlyk te meer plaats; dewyl de zwavelstoffen, die zeer veel in onze Veengronden huisvesten, sedert een langen tyd, door het overstroomend water, als belet zyn, om in haare eigene natuur uit te waasemen; des ze nu, uit kragt hier van, met het droogmaaken dier gronden, met eene vaster en eigenaartiger zelfstandigheid, aan de lugt worden bloot gesteld. De Leden der Academie te Bourdeaux hebben, by eene soortgelyke gelegenheid, daarom zeer wyslyk voorgesteld, of 'er geen middel zyn zoude, om de ziekten en sterften, die in en omtrent de drooggemaakte Moerassen voorvallen, regt te kennen, en te geneezen. | ||||||||||||||||||||||
9de Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||
De derde rang van deeze orde.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 505]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+welker vlugge Geesten in meerder hoeveelheid tegenwoordig zyn, dan de zelfstandige Mineraal-stoffe zelve. Dit water is byna zoo ligt als Fontein-water, en word ligter naarmaate dat het langer in een glas opgeslooten blyve. Zy vloeien van zelven uit hunne bronnen, en den boezem der Aarde voort. Men verdeelt dezelven in deeze volgende Geslagten. | ||||||||||||||||||||||
1ste Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 506]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+aanzetten, eenigermaate onderstellen hier toe te behooren, inzonderheid tot de tweede soort. Mogelyk zyn 'er ook, hier te Lande, in de Veengronden, Bitumineuse zuure yzeragtige wateren; en ik twyfel of het Druipsteen-water hier insgelyks niet wel onder te tellen zy. | ||||||||||||||||||||||
2de Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 507]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+3de Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||
4de Geslagt.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 508]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+verwen de Syroop van Violieren groen; na de uitwaaseming laaten zy een Zout over, 't welk Cubische of Pyramidaale veelhoekige Cristallen formeert. Derzelver soorten zyn. (1.) Onzydige eenvoudige zuure wateren. (2.) Yzeragtige onzydige zuure wateren. (3.) Kalkagtige onzydige zuure wateren.
Op deeze Rangschikkende optelling der wateren, welke ik, zoo verre dezelve hier eenigzins nuttig was, naar die van wallerius, heb ingerigt, dog naar myne wyze, en toepasselyk op Holland, verkort; vind men, by dien Autheur, zyne tweede orde der TWEEDE CLASSE, die by ons de tweede orde der DERDE CLASSE zoude zyn; maamlyk de warme Mineraale Bron-of Bad-wateren. Maar vermits wy in Holland geen warme Mineraale wateren hebben, en die geestryke vlugge Mineraale wateren, welken eenigzins ons Land betreffen, reeds hier boven verhandeld zyn; zoo zal ik het, ten aanzien van dit Saamenstel, hier by laaten, met de enkelde schetswyze benaaming in onze Tafel opgegeeven. Zie bladz. 453, by de tweede orde der DERDE CLASSE uitgedrukt: en voorts dit Hoofdstuk doen afloopen, met eene korte aanmerking raakende de Sappen, die als Bysoorten tot een Waterkundig Saamenstel behooren; dat ik in deezen niet gevoeglyk voorby kan, om dat die natuurlyke Sappen zoo wel hier te Lande als elders ge- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 509]
| ||||||||||||||||||||||
vonden Ga naar margenoot+worden. Wallerius stelt ze in deeze Orde voor.
Men begrypt ligtlyk, dat 'er, ter vollediger verklaaringe van deeze onderscheidingen der Sappen, eene vry uitgebreider Verhandeling zoude behooren, dan hier plaats kan hebben; vooral, indien men, op 't voorbeeld van wallerius, 'er ook de scheikundige, of door de konst onderscheiden Sappen, byvoegde. My voor tegenwoordig slegts tot het algemeene bepaalende, heb ik omtrent de Mineraale Sappen alleen aan te merken. (1.) Dat het Guhr, beschouwd als een Metaalsap, hier te Lande, aan de Duinen gevonden word; gelyk reeds is aangemerkt by het 1ste Geslagt van den derden rang, in de eerste orde der DERDE CLASSE. (2). Dat 'er ook zoo van de | ||||||||||||||||||||||
[pagina 510]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Vitrioolagtige uitwaaseming, by de algemeene omschryving der derde Classe, gesproken is; en verder in de beschryving van het 2de Geslagt van den tweeden rang, in de eerste orde dier CLASSE, onder het Artykel van de Aardsche Vitriool-wateren. (3.) En dat men insgelyks van de Aard-oly of Peter-oly iets vind by de melding der Bitumineuse of Veen-wateren, in 't gezegde raakende het 8ste Geslagt van dien rang. De Mineraale Sappen zyn dus in een zekeren zin by de Mineraale Wateren alreede verhandeld, en staan, by de verdere beschouwing der Mineraal-stoffen zelven, nog nader bescheeven te worden; weshalve wy dit gedeelte hier kunnen laaten rusten. Wat nu voorts de Plantaartige Sappen betreft, deezen zullen nog een kort woord eischen; te meer, dewyl 'er zig in 't vervolg niet wel eene gevoeglyke gelegenheid zal opdoen, om 'er eenig byzonder gewag van te maaken, dan voor zoo verre zulks by een byzonder Plantgewas behoort. Dog van de eerste soorten, te weeten, den Honigdauw, de Zeep, en het Zweet der Planten, is onder de beschryving van den Dauw, Hoofdstuk VI, bladz. 320 en 321, mede al verslag gedaan; des de Harsten en Gommen hier nog alleen ter byzondere beschouwinge overblyven. Sommige Boomen naamlyk bezitten, buiten het Zeepagtige Sap, dat men door kwetzing uit de boomen ziet loopen, eene soort van Sappen, die, of door eene natuurlyke verwydering van den bast | ||||||||||||||||||||||
[pagina 511]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+des booms, of door eene gemaakte opening, uit de boomen druipen, en eindelyk tot eene vaste meerendeels doorschynende stoffe uitdroogen; hoewel sommige dier uitgeloopen Sappen ook wel week blyven. Ze zyn allen brandbaar en ontvlammende: zy smelten in Voorloop, maar nooit in Water, op het welke zy in tegendeel dryven. Niettemin heb ik by ondervinding dat Harst zig met gekookt Lymwater vermengt, en dat dit een zeer vasthoudend Lym is, als het heet gebruikt word; door dien het tevens de vogtigheid, die het Lym anders aantrekt, afkeert. Men kan de Harstagtige Sappen onderscheiden. (1.) In weeken of balsemagtigen Harst; hoedanigen Harst men aan de toppen der Elzen, Populieren en dergelyken, veeltyds ziet. (2.) En in harden Harst, dien men dikwerf aan de Denne-boomen vind aangezet: ook bespeurt men dien somtyds aan onze Esschen- en Popel-boomen, als mede, dog schaars, aan de Ypen; daar en boven hebben de oude Eiken-boomen al dikwils, hier te Lande, ook een zekeren aangezetten Harst. Onder deeze Harstagtige Sappen heeft men hier, eindelyk, ook nog te betrekken (3.) het Wasch. Dit vind men overal in allerleie Bloemen en Bloemkelken, waar uit de Byen hetzelve in menigte verzamelen, waar van veele Byenhouderyen, in het Gooiland en elders, overvloedige getuigenis draagen; dog eene byzondere beschryving hier van staat in de Ver- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 512]
| ||||||||||||||||||||||
handeling Ga naar margenoot+over de Byen te volgen. Uit de Planten zelven word het, hier te Lande, door Menschen handen niet verzameld: egter komt het my niet onwaarschynlyk voor, dat hier wel Planten te vinden zyn, waar van men ook Wasch zou kunnen vergaderen; gelyk men zulks in Nieuw Engeland van eenige Planten doet, en, zoo als bekend is, doen kan met de Gommen; waar van ons nog een woord te melden-staat. Gomagtige Sappen noemt men, eene verzameling van taaie meerendeels doorschynende vogten, die zig aan eenige openingen der boomen, als knobbels, aanzetten: dezelven zyn in Voorloop niet smeltbaar, maar wel in Water; en ze ontvlammen niet in 't Vuur. Men heeft (1.) Weeke Gommen; die men, hier te Lande, uit hoofde der koude lugt, zelden vind; ten zy men de Gommen in haare vloeiende aanzetting daar onder betrekke. (2.) Vaste Gommen; deezen vind men hier in tegendeel dikwils, en meest altyd aan de Abricoozen-, Pruimen- en Karsen-boomen: zelfs is deeze Gom, die men, naar den aart der boomen, in zoo veele soorten kan onderscheiden, hier zoo overvloedig bekend, dat dezelve geen meerder berigt behoeve. Wat de Campher betreft, het is onzeker, of'er onder onze Planten Heesters en Boomen zyn, die zulk een byzonder en vlug sap bezitten. De Harst-Gommen kennen wy ook zoo onderscheiden niet; derzelver aart is, dat ze uit een mengzel van Gommen en | ||||||||||||||||||||||
[pagina 513]
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Harsten bestaan. Met alle deeze naauwkeuriger onderscheidingen kunnen wy ons hier, volgens ons bestek, niet wel ophouden: ook laaten we voorbedagtelyk de beschouwing der Dierlyke Sappen tegenwoordig agterwegen: nadien dezelven tot een ander onderwerp behooren; welks ontvouwing, zoo het nodig is, naar onze gedagten, best zal vlijen, by de beschryving der Dieren: te meer, dewyl wy de Dierlyke Sappen niet, zoo als de reeds gedagte Plantaartige en Mineraale Sappen, kunnen aanmerken, als vogten, die van de lichaamen afgescheiden zyn; en men dus tot in het oneindige de Vogten zoude kunnen verdeelen. 't Zy dan mynen Leezeren voor tegenwoordig genoeg, dat ik, tot slot van dit Eerste Deel der natuurlyke historie van holland, met deeze schetswyze Rangschikking der voornaamste onderwerpen van dit Boekdeel, by wyze van Toegift, besluite: om vervolgens, zoo myn arbeid de aandagt der Liefhebberen van de Natuurlyke Historie waardig is, tot het Tweede Deel over te gaan; waar in de Gronden, de Delf-stoffen, de Versteeningen en de Mineraal-stoffen, verhandeld zullen worden. EINDE. |
|