Natuurlyke historie van Holland. Deel 1
(1769)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 175]
| |
Vierde hoofdstuk.
| |
[pagina 176]
| |
Ga naar margenoot+Roi, (Montiniacum Regium,) zynde een Burgt op een hoogen berg. Van daar vervolgt zy haaren loop, by St. Thiebaut, door Lotharingen en Bar, langs Neufchastel, Vaucouleur, St. Michel, Verdun en Mouson; waar omtrent ze het Riviertje Chiers ontvangt. Voortvlietende, besproeit zy de landen van Masieres, Charleviile, Bovines, Dinant en Namur. Door het water uit de Sambre toegenomen zynde, doet zy vervolgens het Bisdom en de stad Luik aan; die streek verder doorloopende, bespoelt zy Maastrigt, en voorts Roermond, daar zy 't water van den Roer ontvangt, als mede Venlo, Graaf, Ravestein en 't Graafschap van Megen. Na dat ze vervolgens nog eenigen tyd de linkerzyde der landen tusschen Maaze en Waal bespoeld heeft, vereenigt ze zig, by Herwerden of Heerwaarden, met den anderen Arm des Rhyns, de Waal genaamd; en maakt, door de vereeniging met deezen Rhyntak, den Bommelerwaard tot een eiland. Aan 't westlykste einde van dien Waard gekomen zynde, ziet men de Maaze en Waal als een vereenigden stroom voortvlieten. Deeze stroom erlangt hier, op de hoogte van Woudrichem, den naam van Merwe; loopt onder dien naam, tot voorby Dordregt, en voorts, langs Rotterdam, Schiedam, Maaslandsluis en den Briel, (na dat ze tusschen beiden weder den naam van Maaze ontvangen heeft, door de vereeniging met een ouden tak der Maaze,) in de Noordzee. | |
[pagina 177]
| |
Ga naar margenoot+Dus werd gemeenlyk op de kortste wyze de Maaze beschreeven: doch, om derzelver loop in Holland wat naauwkeuriger te volgen, zoo keer ik weder naar de plaats, daar zy de Provincie instroomt; te weeten, ten einde van het Land tusschen Maaze en Waal, ook wel enkel Maas en Waal genoemd. Hier is 't dat deeze Rivier, door drie verscheiden armen, gemeenschap verkrygt met de Waal; zynde de nabyheid en samenloop dier twee Rivieren aldaar de naamsoorzaak van het Land Maas en Waal; dat zich, tusschen deeze twee rivieren, van Nymegen af, tot aan den Tieler- en Bommeler-Waard uitstrekt. Terwyl de Waal de rechterzyde van den Bommeler-Waard bespoelt, stroomt de Maaze voort langs de linkerzyde, en loopt by Rossum nederwaards, voorby het dorp Driel, naar de schans Crevecoeur; alwaar ze een doortogt, de Diese genaamd, na, 's Hertogenbosch formeert. Van Crevecoeur voortstroomende, doet ze het steedje Heusden, met twee kreeken, aan, en vliet verder, voorby Veen, Aalst, Andel en Giessen, naar het beroemde slot Loevestein; tusschen het welke en de stad Woudrichem, de volkomen vereeniging der Rivieren Maaze en Waal geschied. Beide deeze Rivieren, haare snel nedervlietende stroomen nu met vereende kragt voortstuwende, veranderen hier te gelyk hunne naamen, in dien van Merwe; eenige Schippers echter, die veel op de Maaze vaaren, | |
[pagina 178]
| |
Ga naar margenoot+behouden den naam van Maaze; terwyl anderen, die de Waal af komen zakken, veel al den naam van Waal tot zelfs beneden Gorinchem gebruiken: dog de Landkundigen noemen die Rivier met den naam van Merwe, zo dra dezelve de stad Gorinchem nadert. Hier ter plaatse ontvangt de Merwe een binnenlandsch Riviertje, de Linge genaamd, dat uit de Overbetuwe afkomstig, en met de Vliet in den Tieler-Waard vereenigd, in Holland de steedjes Asperen, Leerdam en Heukelum bespoelt, en door Gorinchem in de Merwe valt. Ze heeft verder beneden deeze Stad eene menigte van takken en armen; door welken ze verscheide Eilandjes formeert, die aldaar bekend staan onder den naam van Waarden, en ten getale van wel zeventig zo kleine als groote geteld worden. Het water, dat deeze Eilandjes omspoelt, verdeelt zich in verscheidene Killen, die allen in den Biesbosch, of den verdronken Zuidhollandschen Waard uitloopen. Wel byzonder word de loop der Merwe hier bepaald door drie, vier of wel vyf voornaame Killen: als de Bruine Kil, de Hooge Kil, de Basse Kil, de groote West Kil en de West Kil. Met het water deezer Killen vereenigt zich, in den Biesbosch, op de hoogte van Geertruidenberg, niet alleen de Donge, die uit de Meiery van Turnhout, door de Baronny van Breda, naar de Heerlykheid Geertruidenberg loopt, maar ook de oude Maaze. Deeze Rivier naamlyk schynt oudtyds geloopen te heb- | |
[pagina 179]
| |
Ga naar margenoot+ben van omtrent het Huis te Bokhoven in het Land van Heusden, en door hetzelve voortgestroomd te zyn, tot naby Geertruidenberg; waar omtrent men nog eene Kreek ontmoet, die den naam van de Oude Maaze draagt. Van hier stroomde ze naast-denkelyk, door den Zuidhollandschen Waard, en het Land van Dordrecht, in den Hoekschen Waard; daar men, omtrent Maasdam, nog een overblyfzel der oude Maaze gewaar word: en veelen zyn niet vreemd van den ouden loop deezer riviere verder uit te breiden, door het Land van Putten, naar Geervliet, daar ze zich met de Merwe of nieuwe Maaze vereenigd zou hebben. Doch dit alles, hoe 't ook geweest zy, heeft eene groote verandering ondergaan; zoo door het verdrinken van den Zuidhollandschen Waard, als door de gemeenschap der Maaze met de Waal, by Woudrichem; waar door de stroom sterker voorby Woudrichem en Gorinchem getrokken is. Dit gezegde, hier in 't voorby gaan, deswegens genoeg agtende, zullen wy verder den loop der oude Maaze voor een oogenblik daar laaten, om den loop der Merwe of nieuwe Maaze met te meerder orde te Ga naar margenoot+kunnen nagaan. De Merwe, tusschen Woudrichem en Gorinchem voortstroomende, loopt, tusschen Hardinksveld in den Al-blasserwaard, en Werkendam in den grooten Zuid-Hollandschen Waard, naar Giesendam in den Alblasserwaard gelegen. Hier ter plaatze heeft de Merwe eene waterloo- | |
[pagina 180]
| |
Ga naar margenoot+zing, de Giessen genaamd, die voortloopt naar Ameiden, tot aan den Zerikerdyk. Verder stroomt de Merwe van Giesendam, langs Slydrecht, en de groote Wiel, waar tusschen de Rivier een vry breeden inloop heeft, en eenige verslykte hoogten maakt, tot aan Dordrecht. Deeze Stad met haare onderhoorige Landen word hier, door den samenloop der wateren, een volstrekt Eiland; nadien de Merwe dit Land ten Oosten en Noordoosten bespoelt, terwyl het den Bieschbosch ten Zuidoosten en de 's Gravendeelsche of de Dordsche Kil ten Westen heeft; in den mond welker Kille een kleen Eilandje gelegen is, bekend by de naam van de Krabbe. Van voor Dordrecht strekt de stroom der Merwe nederwaards, met twee breede armen; waar van de eene, langs den Alblasserwaard voortloopende, den naam van Merwe behoud, en de andere dien van de Maaze weder aanneemt, en wel byzonder dien van de oude Maaze. De eerstgemelde arm maakt aan de overzyde eene vaart door den Alblasserwaard, die zig, onder den naam van den Alblastroom, in dat Land verliest. Het water der Merwe, zig vervolgens by Crimpen met de Lek vereenigende, loopt verder voorby de Landen van Ysselmonde, mitsgaders die van Roon en Portugal: welke Landen door dit water, aan de eene, en dat der oude Maaze, aan de andere zyde bespoeld worden, en dus tot een Eiland gemaakt zyn. Voor dit Eiland ontfangt de | |
[pagina 181]
| |
Ga naar margenoot+Merwe ook den Yssel op de hoogte van het dorp Ysselmonde, dat hier van zynen naam ontleent. De Merwe, dus met den Yssel en Lek vereenigd, vloeit voorts langs de opgenoemde Landen naar Rotterdam; door welke beroemde Koopstad deeze Rivier, nu wederom de Maaze, en wel de nieuwe Maaze genaamd, gemeenschap heeft met twee voornaame vaarten, de Rotte en de Schie. De Rotte, naar welke Rotterdam genaamd word, vloeit door het land van Zevenhuizen, en loopt aldaar te niet. De Schie, van welke Schiedam den naam ontleent, dringt door middel van gegraaven vaarten, die zelfs met den Rhyn gemeenschap hebben, door gantsch Delfland, dat zig, zoo te Rotterdam als te Delfshaven, en inzonderheid te Schiedam, door de Schie van 't overtollige; binnenwater in de Maaze ontlast. De Maaze, van voor Rotterdam, voorby Delfshaven, Schiedam en Vlaardingen voortvloeijende, deelt zig, een weinig beneden Vlaardingen, weder in twee takken, na dat ze by Vlaardingen eene binnenlandsche Vaart geformeerd heeft, die door Schiplui naar Delft loopt. De eene tak, ter linkerhand afschietende, valt met een breeden arm in de oude Maaze, over een Eilandje, genaamd Taruwe-Zand; en de andere, ter rechterhand voortloopende, gaat voorby Maassluis onder den naam van het Scheur, en 't Sluische Diep. Hier op vereenigt zig de nieuwe Maaze, het eiland Roozen- of Blankenburg bespoeld hebben- | |
[pagina 182]
| |
Ga naar margenoot+de, volkomen met de oude Maaze; (waarom ook sommige de zoogenaamde nieuwe Maaze tot hier den naam van Merwe laaten behouden;) en vliet vervolgens, na het formeeren van eenige jaarlyksverloopende Zandbanken, by den Hoek van Holland, met vollen stroom in de Noordzee. De tweede hier boven aangedagte arm der Merwe, die van Dordrecht, langs den Zwyndrechtschen Waard, naar den Hoekschen Waard loopt, en den naam van de oude Maas aanneemt, vliet om en door de Beijerlanden en het Land van Putten, tot dat ze zig, by het opgemelde Taruwe-Zand, met de nieuwe Maaze begint te vereenigen. Van daar loopt zy, tusschen het eiland Roozen- of Blankenburg en het Land van Voorn, langs den Briel, en door het Brielsche Diep, langs de Landen van Oostvoorn; waar door ze zig eindelyk volkomen vereenigt met de nieuwe Maaze, en met dezelve, door den opgemelden mond der Maaze, in de Noordzee stort. De voorgenoemde Landen omstroomende, loopt ze tevens, met een anderen tak, aan de andere zyde van den Hoekschen Waard en 't Land van Voorne: hier stroomt ze, door 't Hollands Diep en 't Haringvliet, voorby Hellevoetsluis; en valt, langs de regterzyde van Overflakké en Goeree voortvlietende, in 't Goereesche Gat, en de Spleet of het Kwaks Diep, waar door ze insgelyks in de Noordzee uitloopt. Buiten dit heeft ze ook door 't Vrouwerak gemeenschap met de | |
[pagina 183]
| |
Ga naar margenoot+Krammer; en stroomt, langs de linkerzyde van Overflakké en Goeree, door de Rieningen of Grevelingen, en 't Brouwers-havensche Gat, langs de Zeeuwsche Kust, in de Noordzee. De Maaze dus in Zee gebragt hebbende, valt 'er in 't algemeen over die Rivier nog aan te merken, dat zy haare stroomen en armen zeer ongelyk in Holland heeft verdeeld; op sommige plaatsen is ze zeer eng, en op andere ongemeen breed; hier en daar is ze zeer moerig en vlak van oevers, en op andere plaatsen loopt ze langs vaste boorden. De wydte der Merwe verschilt boven al zeer veel op onderscheiden plaatsen: by voorbeeld, voor Gorinchem is zy allerbreedst; verscheiden ongemeene breede houtvlotten kunnen hier naast elkander passeeren; en te Hardinksveld is zy weder zoo naauw, dat 'er slegts één alleen door vaart. Men gelieve hier aan te merken, dat deeze houtvlotten somwylen wel twee à driehonderd voeten lang zyn, en naar evenredigheid breed gemaakt worden. Deeze Rivier is, uit hoofde van haare onevene stroomstrekking, zeer onderhevig aan verslykingen en verzandingen, inzonderheid boven en beneden Dordrecht; alwaar de loop der Riviere niet weinig belemmerd word, door de afleidende stroomen, die het nedervlietende Maaswater beletten, om het slyk met genoegzaame kragt naar Zee te brengen. Dit veroorzaakt, aan den samenloop van Maaze en Merwe, vee- | |
[pagina 184]
| |
Ga naar margenoot+le droogten en schorren, en maakt dat deeze Rivier overal vol ondiepe Killen is, die dikwerf van strekking veranderen; 't geen men omtrent Voorne en Putten byna dagelyks bespeurt. Men heeft hier door Killen te verstaan, de in- en uitspringende inbreuken, en afkabbelingen van den vasten en ouden Rivier-oever; waar in, en waar omtrent, het aandringende water ons verdronken Land of nieuwe Eilandjes doet ontmoeten; hoedanige streeken wy reeds onder den naam van Waarden gemeld hebben. Alle deeze verslykingen, dit verloopen der stroomen, de sterke schuuringen aan de dyken, enz. worden met ongelooflyke kosten, zorge en arbeid, door de Hooge Overigheid, zoo veel mogelyk, ten besten gekeerd; waar door Holland tot nog voor gedugte onheilen bewaard gebleeven is. Voor 't overige is de Maaze eene sterk nedervlietende Rivier; doch derzelver stroom word, hoe meer die haaren uitloop aan Zee, en de gemeenschap der Zeeuwsche stroomen nadert, ook des te meer aan de Ebbe en Vloed, en het verloopen der getyden onderhevig; waar door de nabuurige Landstreeken, niet zelden, voor overstroomingen en aandrang van binnen- en buitenwater bloot staan, en de Rivier zelve dikwils hier en daar verslykt word. Men heeft, omtrent de snelheid van den loop deezer Riviere zeer juiste waarneemingen van de Hooggeleerde Heeren 's gravesande en wittichius, als mede | |
[pagina 185]
| |
Ga naar margenoot+van den Landmeeter cruquius; die in den jaare 1750, op hooge ordre, den loop en gelegenheid der Maaze en Merwe, met ongemeene naauwkeurigheid hebben nagegaan; en bevonden, dat de snelheid des strooms, voor Hardinksveld, in één etmaal omtrent 5000 Roeden bedraagt; gelyk dit in eene zeer wel uitgevoerde Kaart staat aangeteekend. Die zelfde waarneemingen leeren ons ook, dat deeze snelheid in de Rivier meerder of minder is, naar maate dat de stroom tot breeder of smaller afleidende killen nadert, of over hooger bedden loopt. Dus heeft men op naauwkeurige waarneemingen, van 11 July ten twaalf uuren, de volgende rekening gemaakt. ‘In de Rivier boven de groote Wiel, doorliep het water, in eene minute, honderd twee en vyftig voeten. In de Rivier onder de Wiel, honderd, en agt voeten. In de West Kil, honderd en twintig voeten. In de Bruine- en Bakkers Kil, honderd drie en dertig voeten.’ Voorts hebben gemelde Heeren, op het eigenste uur van twaalve, op verscheiden andere plaatsen, die zelfde waarneemingen gedaan; en daar uit deeze nadere verdeeling gevonden. ‘Het water, dat de Rivier afkomt, in twee honderd en zestig deelen verdeelt zynde, zoo passeerden daar van één en veertig deelen door de Bakkers Kil; vier | |
[pagina 186]
| |
Ga naar margenoot+en zestig door de Bruine Kil; drie en zestig door de West Kil; en bleeven daar van twee en negentig op de Rivier.’ Uit deeze aanmerkelyke waarneemingen en bepaalingen ziet men, met welk eene snelheid de Maaze en Merwe in Holland nederwaarts vliet; en vervolgens door de killen en andere afleidingen naar Zee loopt. Tot hier toe eenigsints den loop van Rhyn en Maaze dus ver gevolgd hebbende, zoo eischt nu myn bestek, het beschouwen der kleenere Rivieren, welke uit die beide hoofdbronnen haaren oorsprong hebben; om derzelver binnenlandschen loop, onderlinge vereeniging, en natuurlyken oorsprong, uit de voorschreeven Hoofd-Rivieren na te gaan. De voornaamste deezer mindere binnenlandsche Rivieren zyn, in eenig opzigt, de Waal en de Lek; dog eigenlyk de Yssel, de Vecht, en de Amstel; by welke laatsten de Vliet, de Does, de Zyle, de Maarne, de Linge, de Schie, en meer anderen, als kleene Rivieren zouden kunnen gesteld worden: dog vermits die laatste meest alle maar gegraaven vaarten zyn, die geene byzondere uitloozing in Zee, of oorsprong uit de Rivieren hebben, zal ik daar op niet staan blyven; te minder, daar ik ze alreede, als armen en kleener uitwateringen van de Maaze en den Rhyn, eenigzins gemeld hebbe. Ga naar margenoot+De Waal, in 't Latyn Vahalis, is by de oudste Schryvers reeds bekend geweest als de eerste en voornaamste arm des Rhyns; | |
[pagina 187]
| |
Ga naar margenoot+en heeft veelligt, uit hoofde van haare verwyderende afscheiding van den Rhyn, die Rivier den zinspeeligen naam van Rhenus bicornis, of tweehoornigen Rhyn doen erlangen; welken naam de Latynsche Puikdichter virgilius aan deezen Stroom gegeeven heeft. Wat de Duitsche naam Waal aangaat, of men dien hebbe af te leiden van waalen, dwaalen, afdwaalen, dan of men hier op eene andere naamsafleiding moet denken, daar omtrent wil ik liefst niets beslissen; alzoo dergelyke afleidingen eerder onder vernuftige vindingen, dan onder de reeks van nutte waarheden schynen te behooren, en althans tot myn ontwerp niet betrekkelyk zyn. Ten tyde van tacitus was het reeds Vahalis en Waal; anderen, als lipsius, zeggen ook Nabalia; door welke benaaming men egter gemeenlyk den Gelderschen Yssel verstaat. Het lust my niet hier over te twisten; deeze Rivier heet nuzekerlyk de Waal, en schoon ze, meest door Gelderland loopende, in Holland weinig invloed hebbe, zoo is nogtans de betrekking daar van op de Maaze en den Rhyn zoo groot, dat ik haaren loop hier nader diene te beschryven. Het is een breed nedervlietend water, het welk, in vroeger dagen, by Schenkenschans den Rhyn verliet; dog zig nu, gelyk in het beschouwen van den Rhyn gemeld is, twee uuren gaans beneden die plaats, op de hoogte van het Pandersche Gat, van die Rivier afscheid. Van deeze doorvaart af haaren | |
[pagina 188]
| |
Ga naar margenoot+de byzonderen loop neemende, stroomt zy nederwaarts naar Nymegen, voorts naar Thiel, en vervolgt haaren loop langs den Bommelwaard; aan welks einde ze zig, zoo als in 't beschryven der Maaze gezegd is, by Loevestein met de Maaze volkomen vereenigt: waar op ze dan, tusschen Loevestein en Gorinchem, gelyklyk met de Maaze, haaren naam verliest, en dien van de Merwe ontvangt. Verder staat ons hier van de Waal niets byzonders te melden, dan dat ze, langs alle de voornoemde plaatsen, tusschen vaste oevers loopt, en overal een vasten klaibodem heeft; ook zyn haare oevers, gelyk die van den Rhyn, alomme met grienten van waterwilligen, en hooge rietakkers bezet: ze vliet eindelyk, even als de Rhyn, altoos sterk nederwaarts. Ga naar margenoot+De tweede binnenlandsche Rivier, die haaren oorsprong uit den Rhyn heeft, is de meermaals gedagte Lek: over welker oorsprong of doorgraaving de Oudheidkundigen 't niet eens zyn, gelyk ik boven reeds aangemerkt heb. Ik zal my hier, zoo min als daar, in dit geschil inwikkelen; egter kan ik niet nalaaten hier nog te berde te brengen een gedeelte van ons voorheen aangehaalde uittreksel uit de oude Jaarboeken, wegens de opstopping van den Rhyn; waar uit het my eenigermaate toeschynt, dat de Lek noch door civilis, noch door iemand der Romeinen, maar door de inwooners zelven gegraaven is. Dus luiden de woorden op welken ik het oog heb: | |
[pagina 189]
| |
Ga naar margenoot+‘waarom / (te weeten om het overvloeijend Rhynwater te beletten:) die luden wt Holland / wt Sticht ende in de Betuwe mit eendrachtigen rade / op dt sy voort meer niet argers en souden lyden / soe hebben sy van wyc te duersteden aen beyde syden een cleine beke wt de ryn vloiende / geheten die leck / mit een dyke beslagen ende gemaect / ende hebben also den ryn haren vloet ende loop na wtrecht benomen / ende loopt nu na vianen ende schoonhoven ende voort in die mase ende in die zee.’ Zoo dit berigt al niet aangenomen word, moet men nogtans erkennen, dat het ten minsten zeer wel met de landsgesteldheid, en de gelegenheid by welke de Lek gegraaven zou zyn, overeenstemt; hier door word ook niet tegengesproken, dat 'er oudtyds al eene kleine beeke, de Lek genaamd, geweest is; 't welk men niet zonder reden vaststelt, dewyl 'er veele plaatsen zyn, die hunne aloude naamen van de Lek ontleend hebben: dog laat ons, van dit verschil afziende, den loop deezer Riviere zelven beschouwen. De Lek begint by Wyk te Duurstede, en vliet voort, langs Kuilenburg, Everdingen, Hagestein, Honswyk en 't Waal, tot aan Vianen: op welke hoogte zy, aan de overzyde by Vreeswyk, door eene vaart naar Utrecht, die de Vaartsche Rhyn genaamd word, voor het laatst den Rhyn nadert. Beneden Vreeswyk vormde oudtyds de Lek den binnenlandschen of Goud- | |
[pagina 190]
| |
schen Ga naar margenoot+Yssel; en verder nederwaarts vlietende, heeft ze, tegen over Jaarsveld, omtrent Ameide, eene uitloozing, genaamd de Zierik; een watertje, 't welk tot digt aan Gorinchem heen loopt, en zig met de boven gedagte Linge vereenigt. Vervolgens stroomt de Lek, tusschen Nieuwpoort en Schoonhoven door, voorby Ammers en Lekkerkerk, tot dat ze by Crimpen in de Merwe valt, en haaren naam in die Rivier verliest. Met opzigt tot de omstandigheden van den Lekstroom, staat wel byzonder aan te merken, dat dezelve, by zyn oorsprong uit den Rhyn, zeer breed is, en in tegendeel naar beneden veel naauwer word: waar door de Lek het water, tusschen haare nederoevers, dikwerf zeer hoog doet opstygen, en de nabuurige Landen overstroomt; zoo zelfs, dat ze, by hooge vloeden van 't bovenwater, somwylen wel 10 voeten boven peil staa, en, by hooger aandrang, dyken en dammen omver werpe. Voor 't overige, heeft de Lek, over 't algemeen, vaste en harde klaioevers; ze voert ook, wegens de sterke aanwelling van den Rhyn, in haar verderen doortogt nederwaarts, overal eene menigte klai naar beneden. Men heeft hier omtrent waargenomen, dat het bedde van de Lek, binnen een kring van ruim twintig jaaren, by Ameide, wel ruim vier voeten met klai of slibber is aangehoogd. In de kille, en op den bodem van de Lek, by Leksmond en boven | |
[pagina 191]
| |
Ga naar margenoot+Vianen, heb ik de gronden en de klai gevischt, en die met zeer veele fyne keitjes gemengd gevonden; welke veele inwooners daar omstreeks opvisschen, en op de gemeene wegen werpen. De Voorlanden van de Lekkerdyken zyn meest des Somers droog, en veele daar van zeer vrugtbaar in 't voortbrengen van allerleie gewassen. De Binnenlanden zyn gemeenlyk van een zandigen aart; dog, wegens veele voorheen geledene overstroomingen, nu ook al veel klaijig geworden. Ga naar margenoot+Na de Lek, is eene der voornaamste Rivieren in Holland, de Yssel; wel te verstaan, de binnenlandsche, of Hollandsche Yssel, doorgaans genaamd de Goudsche Yssel; ter onderscheidinge van den Gelderschen of Doesburgschen Yssel, van welken wy hier boven schetswyze reeds gewag gemaakt hebben. Men stelt den Goudschen Yssel oorsprongelyk te zyn uit de Lek, een weinig beneden Vreeswyk of de Vaart, van waar hy op Ysselstein stroomde; nu, boven Ysselstein afgedamd zynde, loopt hy nog van dit Steedje, langs Montfoort en door Oudewater. Ter laatstgenoemde plaatse vormt hy eene ruime doorvaart, die door Linschoten, naar Woerden, en verder in den Rhyn loopt: door deeze en andere mindere wateringen hier omstreeks, worden veelen der omliggende Landen en Polders bewaterd. De Yssel, van Oudewater, langs Haastrecht, voortstroomende, bereikt ein- | |
[pagina 192]
| |
delyk Ga naar margenoot+Gouda; verkrygt aldaar eene aanzienlyke breedte, en doet de binnenlandsce scheepvaart in die Stad bloeijen. Door Gouda loopende, formeert de Yssel het water genaamd de Gouwe; dat voorby Boskoop tot aan de Goudsche Sluis loopt, alwaar het, door die Sluis, van het Rhynwater gescheiden word. De Yssel intusschen, van voor Gouda voortvlietende, loopt tusschen Moordrecht en Gouderak door, voorby Ouderkerk, en langs Kapelle aan den Yssel; tot dat hy ook eindelyk, een weinig laager tegen over Ysselmonde, met de Merwe vereenigd, zynen naam verliest. De Yssel, dus met de Merwe vereenigd, is, vooral zedert deszelfs afdamming hoven Ysselstein, Ebbe en Vloed onderhevig; gelyk alle de Wateren, die, van beneden Dordrecht, tot aan den Briel, met de Maaze en Merwe vereenigd zyn, uit hoofde van de nabyheid der Noordzee, met Ebbe en Vloed, op- en afloopen. De Yssel voert veel fyner klai dan de middelste bodem van de Lek; die, zoo als ik reeds heb aangemerkt, met veel keisteentjes vermengd is; waarom ook de klai in den Yssel met voordeel word uitgebaggerd, tot het bakken van steen. Deeze steenen zyn alle geelagtig van verwe; terwyl de steenen van gegraaven klai, aan den Rhynkant, graauwer en roodagtiger zyn. De oorzaak hier van komt my voor is deeze, dat de laatstgenoemde klai, meerder aan de lugt, en de verrotting der planten, | |
[pagina 193]
| |
delyk Ga naar margenoot+wortelen, en andere voorwerpen, onderhevig zynde, ook aan meerder verandering, en den invloed van yzer-roestige en zwavelagtige stoffen bloot gesteld is; dan de Yssel-klai, die versch van den oever gegraaven, of gebaggerd, niet dan zuivere aarddeelen bevat. Intusschen bezit egter de Rhynklai, of die uit de Waal en Lek, ter behoorlyker plaatse gebaggerd word, ook de eigenschap van 'er geele steen van te kunnen bakken. Ga naar margenoot+Den Yssel, als eene uitwatering van de Lek, beschouwd hebbende, staat ons nu weder opwaards te gaan, na Utrecht te keeren, en de Vecht te bezichtigen. Ze komt, hoe zeer de Oudheidkundigen ook twisten over haaren oorsprong en ouden loop, en sommigen haar zelfs uit Overyssel, door de Zuiderzee, in 't Stichtsche brengen, (waar mede wy ons niet zullen ophouden,) thans zekerlyk voor als eene doorwatering van den Rhyn, die zig te Utrecht in twee armen verdeelt; onder den naam van Rhyn, westwaarts naar Woerden loopt, en onder dien van Vecht, noordwaarts voortvliet. Onder deezen naam vervolgt dit water zynen loop, van Utrecht, door Zuilen en Maarsen, tot aan Breukelen. Hier scheid zig de Vecht in tweën; en met haar eenen arm den ouden loop behoudende, vliet ze nederwaarts, voorby Nieuwersluis, Loenen, Vreeland en Nichtevecht, door Wesop, en valt eindelyk te Muiden in de Zuiderzee; alwaar haar | |
[pagina 194]
| |
Ga naar margenoot+uitloop eene zandbank formeert, die den naam draagt van het Muiderzand. De andere Arm, die de Aa formeert, strekt zig uit naar Nieuwer-Aa, en word aldaar met een steenen dam van 't verder loopende water, de Angstel genaamd, afgescheiden. Met deezen Angstel, om deszelfs krommen loop, den krommen Angstel (gemeenlyk, hoewel verkeerd, krommen Amstel,) geheeten, vereenigt zig de eerstgemelde arm van de Vecht, door middel van eene gegraavene vaart, op de hoogte van Nieuwersluis. Dit water vervolgt zynen loop langs Baambrugge naar Abcoude; en vliet voorts ter regterzyde, zoo naar Wesop als naar Diemen; terwyl 't zich ter linkerzyde vereenigt met de Holendrecht en Bullewyk, die te Ouderkerk in den Amstel valt; waar door de Vecht dan ook gemeenschap heeft met den Amstel, en onder dien naam naar Amsteldam loopt. De Vechtstroom vliet tusschen effene oevers, en heeft geen hooge dyken, maar slegts de gemeene wegen en schouwkadens, die het water binnen den oever bepaalen. De Rivierbodem is vol waterplanten, en overal digt met biezen begroeid: aan derzelver boorden liggen ongemeene fraaije Lusthoven en Heerlyke Goederen, zoo van Amsterdamsche, als Utrechtsche Grooten; die ieder om het meest in pracht en kostbaarheid uitmunten, en de Landen naast den Vechtstroom als tot een aardsch Paradys maaken. | |
[pagina 195]
| |
Ga naar margenoot+Op het nagaan van de Vecht, die op bovengemelde wyze gemeenschap heeft met den Amstel, volgt natuurlyk het beschouwen van den Amstel zelven, die mede onder de voornaamste Hollandsche wateren geteld mag worden. De Amstel, oudtyds ook Aemstel en Amstella geheeten, is, benevens den Dam des Amstels aan het Y gelegen, de oorzaak der benaaminge van het alomberoemde Amsteldam, te regt Hollands voornaamste Stad genaamd: en gelyk Amsteldam, van deezen Amstelstroom den naam ontleent, even zoo heeft ook die Stroom zynen naam aan de Landstreek daar hy doorloopt, te weeten Amstelland, gegeeven; op eene dergelyke wyze als de Rhyn aan Rhynland. De Amstel heeft zyn begin een weinig boven den Uithoorn, ter plaatse daar de Drecht en Kromme Mydrecht, of Miert, te samenvloeijen; welke watertjes grootlyks gevoed worden uit deeze en geene inwateringen van den Rhyn; uit welken hoofde ook de Amstel gezegd mag worden oorspronkelyk te zyn uit de afstroomende Rhynwateren. In het nedervlieten ontvangt de Amstel het Zydelmeer en de oude Waver, en loopt voorts naar Ouderkerk, alwaar de Holendrecht en Bullewyk in deezen Stroom valt. Van daar vervolgt de Amstel zyn loop, met een breeden en frisschen stroom, langs de landen van Ouderkerk en het uitgemaalen Diemermeer. Hier omtrent heeft de Amstel gemeenschap met eene doorwatering, die zich aan de Diemerbrug in twee | |
[pagina 196]
| |
Ga naar margenoot+vaarten, de eene naar Muiden en de andere naar Weesp, verdeelt: en wat laager vereenigt hy zich, door de Schulpbrug, met de Ringsloot langs den Diemer Ringdyk, die door 't Nieuwe Diep en de Ypeslootersluis gemeenschap met het Y heeft. Aan de overzyde besproeit de Amstel, door verscheiden wateringen, de Amstellandsche landeryen, tot dat die wateringen zig weder, aan den kant van den Overtoom en elders, naar het Haarlemmer-Meer begeeven. Voorts nadert de Amstelstroom met een ruimen en aangenaamen loop de stad Amsteldam; die hy met eene menigte luisterryke graften, met vorstelyke gebouwen vercierd, doorspoelt; en, hoewel flaauw, nochtans niet zonder merkelyk nut, door zyne wateren verfrischt. De Amstel, de Stad doorstroomende, verliest zig, door middel van Sluizen, in 't Y; het welk zoo veel invloed op deezen Stroom heeft, dat dezelve daar door, een merkelyk einde opwaards, zoo geen ebbe en vloed, ten minste niet zelden merkelyke verandering van hoogte onderhevig zy. Deeze twee gebuuren, de Amstel en het Y, verdienen zekerlyk, wegens hunne luisterryke en gezegende Bewooners, en de Paleisen en Fabrieken daar aan gesticht, aller opmerking; ze doen den Vreemdeling verwonderd staan, en den Vaderlander roemen op Stroomen, die voor geen Theems, Taag nog Tyber zwigten. Ga naar margenoot+Dus aan het Y genaderd zynde, konnen wy niet wel nalaaten, nog wat byzonderer | |
[pagina 197]
| |
Ga naar margenoot+te melden, welke oevers door hetzelve bespoeld worden: dewyl die Stroom inderdaad ook eene der voornaamste in Holland is; waar door wel inzonderheid aan gantsch Noord-Holland eene ruime doorvaart en uitloozing, uit en in de Zuiderzee, verschaft word. Het Y is van een zoo hoogen ouderdom als de Zuiderzee, en zou gevoegzaam daar onder beschreeven worden; edog, dewyl het Y veel eer de eigenschap van een Stroom of Rivier heeft, en de Zuiderzee als een zeeboezem en binnenlandsch Meer is aan te merken, komt het my wel zoo eigen voor, 'er hier ter plaatse, onder het beschryven der Stroomen, gewag van te maaken. Het begin van het Y word gemeenlyk gesteld by het Pampus, eene droogte aan den mond der Zuiderzee; sommigen stellen het oorspronkelyk aan de Beverwyk, dog anderen, en 't geen ik ook liever zou geloeven, willen, dat het Y uit het Haarlemmer-Meer, of het oude Almera, onder welke benaaming ook dit Meer behoort, gebooren is. Hoe 't zy, het Y ontvangt thans zyn meeste water uit de Zuiderzee; en word, op de hoogte van Durgerdam, aan Y-oord by 't Pampus gewoonlyk eerst Y genaamd. Het stroomt van daar voorby het Diemermeer, Amstelland, en Amsteldam; en bespoelt voorts het gedeelte van Kennemerland aan die zyde gelegen, vlietende voorby Polanen, of halfweg Haarlem, onverhinderd tot aan Sparendam. Halfweg Haar- | |
[pagina 198]
| |
lem Ga naar margenoot+word het door een enkelen dyk, zonder voorland van belang, van het Haarlemmer-Meer gescheiden; in dien dyk zyn drie Sluisen gemaakt, om de gemeenschap van 't Haarlemmer-Meer met, en deszelfs uitloozing in het Y te behouden: ook liggen 'er nog vier Sluisen in deezen dyk te Sparendam: zoo ten behoeve van de scheepvaart, als om het overtollig nederzakkend Rhynwater, by laag ty en voordeeligen wind, door het Y zeewaarts te voeren. Aan de tegenoverzyde van Amsteldam loopt het Y, langs Noord-Holland, voorby Purgerdam, Schellingwoude, Nieuwendam, Buiksloot, de Bannen van Oostzaanen, Westzaanen en Assendelft, tot dat het voor de Beverwyk stuit: alwaar het Y, door de aanwellende slibber en het vuil, bykans in eene Moeras te niet loopt;, kunnende de schepen, die van of na de Beverwyk moeten, naauwlyks door de slykbanken tot aan die plaats naderen, en by laag ty in 't geheel niet. Door Durgerdam, Nieuwendam, Buiksloot, Zaandam en elders, vereenigt het Y zig met verscheiden Vaarten in Noord-Holland; en deeze hebben weder gemeenschap met anderen, die, (te veel in gecal om ze allen byzonder op te noemen,) door deeze gantsche Landstreek verspreid zyn, en eene gemakkelyke doorvaart naar de Noordhollandsche Steden, en de rondsom liggende Dorpen, verleenen. | |
[pagina 199]
| |
Ga naar margenoot+De voornaamste deezer doorvaarten is de Zaan, die haaren oorsprong verschuldigd is aan de uitwaterende Noordhollandsche Meeren, en haar overtollig water, te Zaandam en Nauwerna, door middel van sluizen, in het Y loost. De Zaan, ook wel de Binnen Zaan genaamd, (ter onderscheidinge van de Buiten- of Voor-Zaan, een inham, in welken het Y voor de sluizen van Zaandam stuit,) is een zeer aangenaame breede Stroom, vlietende voorby eene reeks aaneengeschakelde Dorpen en Buurten, die allen, ter lengte van ruim twee uuren, wederzyds aan of kort aan de oevers van de Zaan liggen; ook zyn derzelver boorden met een groot aantal van Windmolens, tot allerleie fabrieken dienende, bebouwd: het welk de Zaan tot een niet minder aanmerkelyken Stroom maakt, dan eenigen anderen in Zuid-Holland. De aaneengeschakelde Dorpen, daar de Zaan langs of tusschen door loopt, zyn Oost- en West-Zaandam, de Koog, Zaandyk, Wormerveer en Oost- en West-Knollendam. Ter laatstgenoemde plaatse heeft de Zaan gemeenschap met eene gegraavene vaart, die langs Krommenie loopt, en te Nauwerna in het Y uitwatert, van waar ze ook de Nauwernasche Vaart heet. Voor 't overige heeft ze gemeenschap met verscheiden vaarten, en doorwateringen, inzonderheid naar de steden Alkmaar en Hoorn, en verder door genoegzaam geheel Noord-Holland. Met deeze, het zy gegraavene Vaarten, Ringslooten, of min- | |
[pagina 200]
| |
dere Ga naar margenoot+doorwateringen, die zig in deeze streek bevinden, zullen wy ons verder niet ophouden: te minder, nadien de meeste dier wateren slegts benoemd worden, naar de Landen, welken ze doorloopen, en de voornaamste daar en boven uit Ringwateringen, rondsom de uitgemaalen landen, bestaan; als die der Beemster, Schermer en Purmer, van den Heerhuigenwaard, de Wormer, en veele anderen. Alle deezen en dergelyken hebben, tot myn oogmerk, geene andere aantekening nodig, dan die ik, by het optellen en beschryven dier Landen, alrede gegeeven heb. Het zal derhalven genoeg zyn, dat ik, ten slot hier van, deswegens nog aanmerke, dat alle de wateringen, die om en door de gemelde drooggemaakte districten loopen, ongemeen regelmaatig gegraaven zyn; zoo dat ze in netheid van oevers, en geregeldheid van aanleg, voor die van Zuid-Holland geenzins wyken. Het Duinval, en 't water in de drooggemaakte Meeren, als vergaderd Regenwater zynde, is zoet; maar 't overige water word, wanneer men aan den Ykant, en Zuiderzee nadert, met het zoute Y- en Zeewater vermengd, en gevolglyk brak en zout. Wat voor 't overige de in- en uitwateringen betreft, welke gemeenschap hebben met de Zuiderzee, en zig om en aan de voornaamste Steden en Dorpen, die aan dien Zeeboezem liggen, bevinden; deezen zullen wy min of meer in 't voorbygaan mel- | |
[pagina 201]
| |
den, Ga naar margenoot+by 't beschryven van de Zuiderzee, en de Meeren van Noord-Holland, die ons in 't volgende Hoofdstuk staan te beschouwen. Ga naar margenoot+De Rivieren en voornaamste Stroomen, die Holland doorwateren, dus beschouwd hebbende, zal ik 'er, by manier van aanhangzel, nog eene korte melding byvoegen van de Rivier de Eem. Deeze Rivier, schoon tot de Provincie van Utrecht behoorende, en dus eigenlyk buiten ons bestek zynde, is egter zoo na aan onze Provincie, dat ze ter deezer gelegenheid eenige opmerking vereische; te meer, daar ze zig zoo kort aan onze grenzen in de Zuiderzee ontlast. De Eem is de eenige merkwaardige Rivier, die in Hollands nabuurschap, uit natuurlyke Bronwellen, ontspringt. Dezelve word veroorzaakt door het water der Beeken, dat uit de Veluwer- en Amersfoorder Gebergten vliet, en tot eene Rivier aangroeit. Men vind naamlyk in die streek verscheiden Beeken en wateren, als daar zyn de Hoeflaker-Beek, de Barneveldsche-, Schuder- en Flier-Beek, de Middelaar- en Zand-Beek, de Modder-, Moeser- en Aschatter-Beek, de Luntersche-Beek, enz. alle welke Beeken zig boven Amersfoort vereenigen, en de Eem formeeren. Dog de eerste en voornaamste oorsprong deezer Riviere is te stellen in de Veluwe, tot de Provincie van Gelderland behoorende, inzonderheid by Someren, Hasselaar en Sant- | |
[pagina 202]
| |
brink. Ga naar margenoot+Het water, van daar afvlietende, neemt, door bykomende beekjes, gestadig toe, vereenigt zig, een weinig boven Amersfoort, met dat van andere samenloopende beeken, en stroomt als eene afloopende Rivier, onder den naam van Eem, door die Stad. Vervolgens richt zy haaren loop langs en tusschen het Hoogeland en Ysselt, en stroomt langs Melmer naar de Overslaagsche Sluis; hier op valt de Eem in eene Landstreek, welke, naar die Rivier, het Eemland genaamd word; en vliet voorts nederwaarts langs Baren, Eembrug, den Bloklandschen Polder, Bikkers Polder en Frans Jacobs Polder; tot dat hy de buitendyksche Landen aandoet, en zig ten laatste met kragt in de Zuiderzee ontlast. Ga naar margenoot+Uit deeze tot dus ver voorgestelde naspooring, van den loop en strekking der Hollandsche Rivieren en voornaamste Stroomen onzer Provincie, kan men vry duidelyk opmaaken, dat alle de stroomende waters van Holland, (uitgezonderd de laatstgenoemde Eem, die ook niet tot Holland, maar onder Utrecht behoort,) hunnen oorsprong uit de twee Hoofd-Rivieren, den Rhyn en de Maas hebben; en dat genoegzaam alle invloeijing der Wateren, Slooten, Vaarten en Weteringen, voornaamlyk hier door geschied. De Zeegaten, waar in die Rivieren zig verliezen, brengen daar en boven aan dien kant ook het hunne toe, om het land te besproeijen; maar wat voor | |
[pagina 203]
| |
Ga naar margenoot+'t overige het regenwater betreft, de geduurige regens in Holland zyn niet dan geringe oorzaaken eeniger moerassen en beeken in de laage polders deezer Provincie; ten minste op verre na niet toereikende, om dezelve van genoegzaam water te voorzien. Men heeft hier, met opzigt tot dit ons onderwerp, tevens nog aan te merken, dat de omwentelingen der Eeuwen, en het verloop der Stroomen, niet weinig verandering in de uitloopen dier Hoofd-Rivieren in Zee veroorzaakt hebben. Dit is boven al aanmerkelyk ten aanzien van den Rhyn: want daar men te vooren de uitloopen van den Rhyn tot drie monden bepaalde, kan men nu dezelven niet dan tot twee brengen. Men stelde naamlyk oudtyds, gelyk boven reeds gezegd is, drie uitloopen deezer Hoofdriviere; in den westlyken mond Helium, den oostlyken mond Flevum, en den Middelmond of Kil, die den naam des Ga naar margenoot+Rhyns behield. Zoo tog omschryft plinius het groote Eiland der Batavieren en derzelver Nabuuren. In Rheno ipso, prope centum M.p. in Longitudinem, nobilissima Batavorum insula, & Cannenufatum, & aliae Frisiorum, Cauchorum, Frisiabonum, Sturiorum, Marsatiorum, quae sternuntur inter Helium ac Flevum. Ita appellantur ostia, in quae effusus Rhenus, ab Septentrione in lacus, ab Occidente in amnem Mosam se spargit: medio inter baec ore, modicum nomini suo custodiens alveum. | |
[pagina 204]
| |
Ga naar margenoot+dat is:
In den Rhyn zelven, omtrent ter lengte van honderd duizend schreeden, ligt het zeer vermaarde Eiland der Batavieren, Kennemers; en andere [Eilanden] van de Friesen, Cuuchen, Frisiabonen (Friesse Stewoners / 't welk zoo veel zegt als Waterlanders, Ga naar margenoot+Sturiën (Steerhemers / Staverers) Marsaten (Marschters / of Meerzaten / als een volk aan Zee woonagtig;) welke zig uitbreiden tusschen de hiele en het vlie. Dus worden de Monden genaamd, door welken de uitgestorte rhyn zig ten Noorden in een Meer, en ten Westen in de Rivier de maaze uitbreid; terwyl hy in den Mond, die midden tusschen de voornoemde twee gelegen is, eene maatige kille heeft, die deszelfs naam behoud. Door den uitloop Helium, word de uitloop de Rhyns door de Waal in de Maaze en vervolgens by Hellevoet en den Briel in Zee verstaan; welke plaatzen den naam van Helium nog bewaaren, by voorbeeld, Hellevoet, aan den voet, of het uiterste van Helium gelegen; of zoo sommigen willen, van Hel of Hol, 't welk diepte betekent, Hellevoet; als mede Breehel, Breehiel, by verkorting Briel. De andere uitloop in het Meer Flevum, het Vlie, dog nu, door toeneeming en doorbraak van water, tot de gantsche Zuiderzee aangegroeid, is ook nog in weezen; en door het toeneemen van het Haarlemmer-Meer van tyd | |
[pagina 205]
| |
Ga naar margenoot+tot tyd, ontzachelyker geworden: het Vlie, by Vlieland, bewaart tot op deezen dag den naam van dien mond. De middelste uitwatering, die nog heden den mam van Rhyn behoud, is aan haar uiteinde by Katwyk gantsch verstopt en onzigtbaar, gelyk ik hier boven breedvoerig heb beweezen. Uit hoofde van dit alles, bepaal ik derhalven, alle de uitloopen der Rivieren in Holland, tot deeze twee voornoemde; te weeten, de een door de Maas, en de ander door de Zuiderzee, in de uitgestrekte Noordzee, en vervolgens in den algemeenen Oceaan, de groote vergaderplaats van alle de Rivieren en Wateren des Aardbodems. Den loop der Rivieren hier mede afgehandeld zynde, zoo zal het niet ongevoegelyk wezen, de Stranden, tusschen deeze twee uitloopende Rivieren gelegen, nog kortlyk te beschouwen; nadien de gantsche Kust van Holland, aan de Noordzee, tusschen deeze twee uitloopen gelegen is: waar op wy dit Hoofdstuk zullen besluiten met eenige aanmerkingen over de Ebbe en Vloed der Noordzee aan deeze Kusten. Ga naar margenoot+Wat dan in de eerste plaatze de Gronden en Stranden van Holland, langs de Noordzee, ook wel de Duitsche Zee genaamd, betreft, dezelven zyn alle vlak, met enkel zeezand bedekt, en geenzints, zoo als veele andere Stranden bevonden worden, met Rotzen of Steenbanken bezet. De Banken, die voor de Stranden liggen, zyn of | |
[pagina 206]
| |
Ga naar margenoot+van vasten darygrond, of van klai, met zand overdekt. Zodanige Banken zyn 'er veel op onze kust, die de Hollandsche Stranden, voor de des onkundigen, of ongenaakbaar, of ten minste zeer gevaarlyk maaken. De Visschers van dit Land hebben daarom alle platboomde vaartuigen, die zy, met eene byzondere handigheid, en vereende kragt, over de banken kunnen stuuren; en pinkjes, die ze, zelfs daar water ontbreekt, rug aan rug 'er over heen stuwen. Aan de landzyde zyn de Duinen de Voormuuren, waar op de zeevloeden afstuiten. Deeze Duinen bestaan allen uit opeen gewaald en geweld zand; ze liggen op de eene plaats zeer hoog, en op de andere weder laager. De hoogste vind men aan den kant van 's Gravenzand, en voorby Zandvoort, als mede te Petten en Egmond; die voor Schevelinge, Katwyk en Noortwyk zyn in 't algemeen zoo hoog niet, maar wel zoo digt met duinplanten en heesters bezet: dog die men aan den Hoek van Holland en naby de Helder heeft, moeten met groote zorg en kosten, door middel van helmplanten, byeen gehouden, of voor 't uitkolken en verstuiven bewaard worden. Voor deezen regel van Duinen ligt het vlakke Strand, het welk hier breeder en gints smaller is, naar maate de Duinen landwaards in liggen, of de Zee zig daar van verwyderd. De vlakke stranden rekent men wel inzonderheid van voor de Zeedyken der Zype, en van Calantsoog; | |
[pagina 207]
| |
Ga naar margenoot+van waar de Stranden allengs breeder worden; schoon 'er hier en daar, door het zeewater, inwellingen zyn. Vervolgens blyft het Strand veelal van eene gelyke gedaante, en loopt van Petten, langs Egmond aan Zee, Wyk aan Zee, Zandvoort, Noordwyk aan Zee, Katwyk aan Zee, Berkhey, Schevelingen, 's Gravenzand, Ter Heide en zoo voorts, tot aan den Hoek van Holland, daar de uitloop der Maaze is; en het Strand van Holland, binnen de uitloopen van de Maaze en Zuiderzee, eindigt. Alle deeze Stranden en Duinen zyn den slag van de openbaare Zee onderhevig; en op veele plaatzen neemen ze, by stormweêr en 't verloopen der banken, toe of af: zelfs gebeurt het wel by hooge Vloeden, dat 'er geheele Duinen in de Zee verzwolgen worden; waar van ik boven reeds gewag gemaakt heb; meldende, hoe veel de Schevelinger- en Katwyker Duinen daar by verlooren hebben. Ook is het aanmerkelyk dat men, op een verren afstand van de Zee, in Holland, Duinen vind; gelyk by Lisse, Hillegom, het Huis ten Deil, enz. dat men naastdenkelyk aan 't overstuiven heeft toe te schryven. Voor het overige heeft men hier, ten aanzien van de Hollandsche Stranden, nog in agt te neemen, dat de onderste bodem, schoon het Strand overal met zeezand bedekt zy, al vry vast land is, en doorgaans uit klai en vasten dary bestaat, die aan verschillende laagen en op onderscheidene diepte ligt. Men vind | |
[pagina 208]
| |
Ga naar margenoot+ze op de diepte van vyf voeten zeker, en anders ook wel ter diepte van twee, drie à vier voeten, inzonderheid als het zeer laag water is. Men word dan gemeenlyk gantsche klompen dary tusschen de banken gewaar; welke dary niets anders is dan veengrond en klai, met het zout van het zeewater en eenige bitumineuse stoffen dermaate vermengd, dat het den aart van de Bitumina of Steenkoolen verkrygt, het welk ik op zyne plaats nader zal aantoonen; ter bevestiginge van 't geen deswegens alreede, door den Graaf marsigly, in zyne Natuurkundige Historie van de Zee, beweezen, en ook ten deele door my, in eene Verhandeling aan de Hollandsche Maatschappy, betoogd is. Het zyn deeze gronden, die den bodem der Noordzee voor Hollands Kusten uitmaaken; en door de af- en aanspoeling van de Zee, by dagelyksche Ebbe en Vloed, en de Springvloeden, meer of min met Zandbanken bedekt worden. Ga naar margenoot+Dit leid ons als met de hand, om nog kortlyk op het Watergety aan 's Hollands Kust staan te blyven; waar van wy beloofd hebben, ten slot iets te zullen melden. De Stranden van Holland naamlyk, die met alle andere Stranden van de Noordzee gemeen hebben, de af- en aanspoeling van Zand en Zandbanken, deelen ook in den algemeenen invoed der Ebbe en Vloed van den Oceaan in de Noordzee. En gelyk de uitwerkzelen der wisselbeurtige veran- | |
[pagina 209]
| |
deringen Ga naar margenoot+en omwentelingen der Maane, en haaren invloed op onzen Aardbol, by alle de volkeren worden waargenomen, zoo worden dezelven ook hier, in opzigt der getyden, ondervonden: hoewel met eenig onderscheid, uit hoofde der afgelegenheid van den Oceaan, en de gesteldheid van het Kanaal: want de ondervinding bevestigt, dat het water met den vloed, langs de Hollandsche Kusten, op verre na zoo hoog Ga naar margenoot+niet opzwelt als in het Kanaal. Men ondervind ten deezen aanzien op de Kus ten van Holland, zoo wel als elders, dat de Maan, in den tyd van vierentwintig uuren en vyftig minuten of daar omtrent, den tyd die 'er verloopt tusschen het vertrekken en wederkeeren der Maane, van en tot denzelfden Meridiaan, op ééne en dezelfde plaatzen des Aardkloots, tweemaal Ebbe en tweemaal Vloed veroorzaakt; zynde dus omtrent vierenvyftig minuten meer dan de tyd van drieentwintig uuren zesenvyftig minuten en vier seconden; geduurende welken tyd de Aardbol gesteld word om haaren as te wentelen, en welken meerder tyd hy noodig heeft, om met de Maan Ga naar margenoot+in denzelfden stand te komen. Wanneer de Zee op onze Kusten begint aan te vloeijen en zich opzet, houd dit gemeenlyk zes uuren agter een aan; hier op volgt als dan een ongevoelige stilstand, of balanceering van twaalf minuten, geduurende welke de Zee noch vloeit noch ebt: na dien tyd neemt de Ebbe een aanvang, en de Zee | |
[pagina 210]
| |
Ga naar margenoot+wykt insgelyks zes uuren agter een van de Stranden af; waar op het weder stil water is, geduurende den tyd van twaalf minuten; en de Zee verder naar beurtlingsen Vloed en Ebbe, om de zes uuren, af en aanstuwt. Dus is hier in ruim vierentwintig uuren tweemaal Ebbe en tweemaal Vloed: by het aankomen van den Vloed zyn de Stranden week en als wellende; zoo dat men niet, dan zeer hoog aan het Duin, langs het Strand konne ryden: en dit noemt ons strandvolk slegt Strand, daar het in tegendeel goed Strand word, wanneer de Ebbe afloopt, en het zand zig vaster op een pakt. Voorts is de Noordzee, voor Hollands Kusten, buiten de dagelyksche Ebbe en Vloed, aan de Spring- of Hooge- en Laagegetyden onderhevig, welke by Nieuwe- en Volle Maan invallen; als wanneer het water door den Vloed veel hooger op de Kust gebragt, of door de Ebbe 'er veel verder van verwyderd word, dan by gewoone Ebbe en Vloed geschied. Daar en boven heeft de ondervinding ook geleerd, dat de Zee nog veel hooger wast, en zig sterker opzet, by de Nieuwe- en Volle Maanen, die ten tyde der Nachteveningen voorvallen; het welk de Hollandsche Zeelieden Dubbel-Spring noemen. Dit Dubbel-Spring kan, vooral by mistig weder, al vry wat gevaar, wegens het bepaalen der vademen en diepten, voor de Schippers en Lootzen veroorzaaken: te meer, om dat de Strekkingen der Stroomen over de ondiepten als | |
[pagina 211]
| |
Ga naar margenoot+dan moeijelyker zyn te onderkennen. De Ebbe en Vloed, en de Getyden der Zee hebben daar benevens min of meer eene dergelyke uitwerking op de Monden der Rivieren, de Zeeboezemen, Meeren, en Wateren van Holland; zelfs zoo dat men, al vry diep in het Land, en voor verscheiden Steden en Dorpen, de Ebbe en Vloed min of meer gewaar worde; dog met eene steeds afneemende kragt, naar maate dat men zig van de Zee verwydere, en dieper Landwaarts in bevinde. De naarstigheid der Hollanderen, aangespoord door het nut der Zeevaard, heeft deeze uitwerkingen van Ebbe en Vloed, op de voornaamste plaatzen deezer Kusten, in naauwkeurige daglysten gebragt; en de geringste Schippersgast kan de uitrekeningen van Uur en Stond der Ebbe en Vloed op die plaatzen geredelyk in alle Almanachen vinden. Voor anderen, die 'er zig nader in oeffenen, hebben eene reeks van oplettende waarneemingen, sedert lange Jaaren, volgens Hooge ordre, op het Huis Zwanenburg te halfweg Haarlem gedaan, gelegenheid verschaft, om op het verloopen der Getyden in Holland naauwkeurig te letten, en daar uit zekere bepaalingen te maaken; dat voor ons Vaderland, welks welzyn grootlyks van den Koophandel en Zeevaard afhangt, ten uiterste nuttig is. |
|