Natuurlyke historie van Holland. Deel 1
(1769)–J. le Francq van Berkhey– Auteursrechtvrij
[pagina 212]
| |
Vyfde hoofdstuk.
| |
[pagina 213]
| |
Ga naar margenoot+De eerste en voornaamste Zeeboezem, binnenlandsche Zee of Meer, welke hier aanmerking vereischt, is de Zuiderzee. Derzelver uitgebreidheid is zoo groot, dat een aanmerkelyk gedeelte der oevers van Holland, Gelderland, Overyssel en Friesland, 'er door bespoeld worde: en de Eilanden benoorden het Marsdiep, als Texel, Vlieland, ter Schellingen Ameland, eene bepaaling maaken, tusschen deeze ontzachelyke binnenlandsche Zee, en de Noordzee. Men begroot de uitgebreidheid der Zuiderzee, van het Zuiden na het Noorden, op byna één en twintig mylen; gerekend van Harderwyk tot Texel: de grootste breedte, van 't Pampus tot aan Vollenhoven in Overyssel, word op ruim vyftien uuren bepaald; en de naauwste engte is van vyf en een half à zes uuren; gelyk die gesteld word te zyn van Stavoren tot Enkhuizen. Onder deezen uitgebreiden Zeeboezem zyn egter verscheiden andere uit Zee komende, en zig hier mede vereenigende wateren, begreepen; als de Texelstroom, de Vliestroom, en zo voorts: dog vermits deezen, door den aanwas der Zuiderzee, met derzelver doorbraak by Stavoren, al oudtyds volkomen met de Zuiderzee vereenigd zyn geworden, zoo hebben zy niets meer behouden dan den naam, en die zelfs is ook voor het grootste gedeelte verlooren. By de Ouden was de Zuiderzee niet anders bekend, dan onder den naam van den Noorder Rhyn of het Flie, by de Latynen | |
[pagina 214]
| |
Ga naar margenoot+Flevo lacus. Dus onderscheidde plinius, gelyk reeds gemeld is, de twee uitgangen des Rhyns, in Helium ac Flevum; ita appellantur Ga naar margenoot+ostia, in quae offusus Rhenus, ab septentrione in lacus, ab occidente, in amnem Mosam se spargit: waar uit blykt, dat Flevus, het Vlie, de Noordelyke uitwatering des Rhyns, toen al een Meer was. Dit Meer is in 't vervolg, of misschen ook toen al, by de inwoonders Zuthera Zea, of Zuiderzee genaamd geworden. Het was dies tyd een Meer, gelyk nu het Haarlemmer-Meer is; en liep voorts, door een eigen Stroom, (Flevus fluvius) den Vliestroom, naar Zee; van welken stroom de naam, in het oude Flie, zoo als ik boven gezegd heb, nog op de Zuiderzee behouden word; te weeten in het Ooster gedeelte, 't welk tusschen de Monden van de Zuiderzee en derzelver landoevers, of grenzen ligt. Intusschen werd de Zuiderzee, na dat het oude Vlieland wel vyfhonderd jaaren laater voor 't grootste gedeelte verdronken was, genoegzaam met de groote Zee vereenigd; enze bleef toen, gelyk nog heden, voornaamlyk door de eilanden Texel, het overschot van Vlieland, enz. van de Noordzee gescheiden. Hier by heeft men egter ook de Zandbanken, welken aan dien kant liggen, als afscheidingen tusschen de Zuiderzee en de Noordzee, aan te merken; waar van de voornaamste zyn, benevens het eiland Wieringen met het Voorland, het Vogelzand, het Breezand, de Waard, het Lan- | |
[pagina 215]
| |
gezand, Ga naar margenoot+de Grind, de Abt, en eenige andere. Tusschen deeze Zandbanken, Droogtens en Killen, bewaard men bier nog de gedagtenis van den ouden uitloop des Rhyns, door Flevum, onder den naam van Vliestroom, die tusschen Vlieland en Ter Schelling in Zee valt. De overige Zeegaten en uitloozingen der Zuiderzee worden thans met andere benaamingen van laater tyd benoemd; naar de gelegenheid der Zandplaaten, of der naastgelegene plaatzen, of ook wel, uit andere oorzaaken der Scheepvaart. De voornaamste deezer Zeegaten, waar door de Zuiderzee, op de Hollandsche kust, gemeenschap heeft met de Noordzee, zyn het nieuwe Spanjaardsgat, het Landsdiep, het Marsdiep, tusschen de Helder en Texel, en het Eierlandsche gat, dat tusschen het Eierland en Vlieland door loopt. De twee eerstgenoemden verliezen zig, van Zee inkomende, beide in het Marsdiep: alwaar de voornaamste en eerste Reede is, die, door de Duinen van de Helder, voor de Zuidwesten winden gedekt ligt. Het Eierlandsche gat is hedendaags veelal buiten gebruik voor groote Schepen; van wegens de naauwte, die dagelyks, door het verzanden, toeneemt. Verder is 'er, even agter de Helder, het Nieuwe diep, dat eene veilige schuilplaats is voor de Lootzen en Visschersschuiten; hier aan volgt, aan deeze zyde, de Zuidwal, de Balg, en de Westwal, alwaar de gronden vervolgens in | |
[pagina 216]
| |
Ga naar margenoot+verscheiden kreeken en sleuven naamver en ondieper worden. Voorts heeft men, aan den Texelschen kant, in 't inzeilen, de drooge Gors, de Duitjesplaat en de Laan, en komt, langs de Oostzyde van dat Eiland, op de Moscovische- en Koopvaarders Reede; die ons leid naar het groote vaarwater, het welk langs den Waard, door den Vlieter, het Wieringer vlaak inloopt. Buiten de hier gemelde Zeegaten en uit wateringen der Zuiderzee zyn 'er ook nog anderen; als daar zyn het Schulpegat, het Boomsgat, Stortemelk, de Slenk, het Wester- en Ooster-boomsgat, enz. Dog deeze allen zyn van minder belang, en min of meer verzand, waarom wy 't niet nodig achten hier op staan te blyven; en liever, het gezegde raakende de bovengenoemde en voornaamste uitwateringen en Zeemonden genoeg oordeelende, overgaan om den loop der Zuiderzee, langs den vasten wal, te beschouwen. Men heeft dan, volgens het opgemelde, aan het Landsdiep, 't welk voorby de Helder stroomt, en zig met het Marsdiep vereenigd, het begin van den Zuiderzeemond, aan den Zuidwester wal van Noord-Holland, te rekenen. Dit water krygt vervolgens den naam van het Nieuwe Diep, en loopt, aan den kant van Texel, langs de Moskovische- en Koopvaarders Reede; alwaar thans de meeste groote Schepen ankeren; nadien ze daar ter plaatze op goeden en vasten ankergrond, en voor den | |
[pagina 217]
| |
Ga naar margenoot+zwaarsten aanslag der Zee bevryd liggen. Van het Nieuwe Diep af, landwaards in, beginnen de Zandgronden; tusschen welke door de Vliestroom, aan den Frieschen kant, en de Texelstroom, aan den Hollandschen kant, hunnen loop hebben. De laatstgenoemde, de Hollandsche kust bespoelende, loopt, beoosten het eiland Wieringen, langs het Zuider Wieringer Meer, of deszelfs Zandbank, voorby de Zuider ton en den Drystal; laatende het Monnikkezand regts, en het Creupelzand lings liggen. Daar tegen over, op den uithoek, voor het Meer bezuiden Wieringen, is de stad Medenblik gelegen; van daar ontmoet men, langs den Zeedyk, een inham, in welken, door Heer Huigen Cogge, de kromme Leekvliet. Van Heer Huigen Cogge af formeert het land weder een zeer grooten uithoek, die geheel agterom de stad Enkhuizen heen loopt. Deeze Stad ligt vlak aan de Zuiderzee, in een driehoek met Urk en Stavoren. Voor dezelve werd men eene aanmerkelyke Zandbank gewaar, het Enkhuizer Zand genaamd; en tusschen de Zee en de Stad liggen nog drie andere bekende Zandplaaten, die het Noorder- en Zuider gat voor Enkhuizen maaken. Voor het genoemde Enkhuizer Zand, oostwaards aan, is het Val van Urk, als mede de eilandjes Urk en Schokland zelven. Voorts heeft de Zuiderzee hier, in en door de Enkhuizer Sluizen, gemeenschap met de | |
[pagina 218]
| |
Ga naar margenoot+Oude Gouw, de Tocht, de Wyzent, en andere wateren en vaarten aan dien kant. Van Enkhuizen af loopt de oever der Zuiderzee zoo sterk en zelfs sterker binnen-waards, als dezelve van Medenblik tot Enkhuizen buitenwaards is uitgestrekt; tot dat het water voor de stad Hoorn als in eene kom te samenloopt; welke Kom eene geschikte Reede voor die Stad maakt, en den naam draagt van het Hoorniker Hop. Voorts loopt de Zuiderzee weder eenigzins buitenwaarts naar Edam; en dan verder afzakkende, stroomt ze, langs den vasten wal, tot aan Monnikendam, voor welke Stad ze een breeden boezem vormt. Tusschen Monnikendam en 't eilandje Marken, (dat ze omspoelt,) onder den naam van de Goudzee voortloopende, maakt ze weder een uithoek, en wend zig voorts Zuidwest-waarts; waar op ze langs de Bannen van Zuiderwoude en Ransdorp haaren loop vervolgt tot over het Pampus, of aan Y oord, daar ze haaren naam in het Y verliest. Deeze geheele streek van Noord-Holland, langs de Zuiderzee, is vervuld met een aantal van vaarten en doorwateringen; ook vind men 'er eenige Meertjes, waar van het voornaamste is, het Monniker-Meer met deszelfs Noord-Meer, agter de stad Monnikendam. Deeze wateren hebben, door middel van Sluizen, zoo in de gemelde Steden, als hier en daar in den Zeedyk, gemeenschap met de Zuiderzee; waar van men zig, zulks nodig zynde, kan bedienen, | |
[pagina 219]
| |
Ga naar margenoot+het zy om water in te laaten, of het land van overtollig water te ontlasten. De strekking der Zuiderzee, van haaren mond, of van den Vlie en Texelstroom, af, tot op het verliezen van haaren naam, by Y oord, (waar by wy voorheen de beschouwing van het Y begonden,) nagegaan hebbende; zullen we hier de breede Zandplaat van Pampus oversteeken, om den loop der Zuiderzee, aan de andere zyde, van Muiden af, langs de Geldersche en Friesche Kusten, nog te vervolgen. Van Muiden af, tot voorby Naarden, langs de Hollandsche kust, en verder tot voorby de uitloozing der Riviere de Eem, langs den Utrechtschen bodem, strekt de oever der Zuiderzee zig Zuid-Oostwaarts; dog Gelderland naderende, trekt ze allengs Noord Oostwaarts op; stroomende voorby Harderwyk. Gestadig nog hooger Noordwaarts loopende, heeft ze verscheiden inwateringen; als by Hulshorst, Kniphuizen, Bissel, Schoutenbroek, Doornspyk, Aperlo, Elburg, enz. Deezen loop vervolgende, bespoelt ze de kust van Overyssel, langs welke ze verscheiden dieptens heeft, en wel byzonder het Kamper diep, met het Kamper zand, en het Zwolsche diep met het zwarte Water. Ter eerstgemelde plaatse heeft ze gemeenschap met den Gelderschen Yssel, en op de laatste ontvangt ze de Overysselsche Vecht. Tusschen Kampen en 't eiland Schokland, dat ze omspoelt, doorgeloopen, en 't Zwolsche diep voorby | |
[pagina 220]
| |
Ga naar margenoot+gestroomd zynde, nadert ze tot Vollenhove en Blokzyl. Op deeze hoogte wend ze zig Noord-Westwaarts, en loopt voorby Baarle, Blankenham en de Kuinder; alwaar ze Frieslands Stranden begint te bespoelen. Langs deezen loopt ze voorby de Lemmer, na genoeg Westwaarts, naar Stavoren; en maakt dus, door haare mindere wydte, van Stavoren op Enkhuizen, deeze gantsche uitgebreidheid der Zee, eenigermaate tot de gedaante van eene ronde kom. Van Stavoren af trekt ze weder Noordwaarts op, en stroomt voort langs Molquern, Hindeloopen, Workum, enz. tot aan Harlingen: alwaar de voornaamste Haven is, voor de groote Schepen, die in Friesland t'huis behooren, of aldaar ontlaaden moeten worden. Van Harlingen af loopt de Zuiderzee eindelyk, tusschen Ter Schelling, Ameland, enz. en de Friesche kust, Noord-Oostwaarts, langs het gantsche Oostergedeelte van Friesland. Ze vormt hier in deeze streek, en verder op, verscheiden Zanden en Stranden, en vereenigt zig met de Noordzee, terwyl ze tusschen etlyke kleene Eilandjes doorstroomt; welken allen op te noemen en naauwkeurig na te gaan, te veel omslag zou vereischen, en ook buiten myn bestek loopen. Hier mede derhalven myne beschouwing van den loop der Zuiderzee, dien ik meen genoegzaam gevolgd te hebben, voor zoo verre Holland betreft, besluitende; ga ik over tot het beschryven der andere Hol- | |
[pagina 221]
| |
landsche Meeren, en wel eerst van het Haarlemmer-Meer. Ga naar margenoot+Het Haarlemmer-Meer is een groot uitgebreid binnenlandsch Water; het welk eertyds een groot Moeras was, en naderhand door het aanwassend Rhynwater een Meer geworden is. Het lag oudtyds, even als alle de overige Meeren, gelyk met de Zuiderzee; van waar het ook voorkomt onder de algemeene benaaming van Almera of Almeer, die zig over de Zuiderzee en de daar mede vereenigde Meeren uitbreidde: het loosde zig toen, gelyk ook nu nog, zoo door het Meer als het Spaarne, in het Y; en voorts door Flevum, of het Flie, in Zee. Dit Meer is vervolgens, door het verstoppen des Rhyns by Katwyk, meerder water verzwelgende, hoe langer hoe grooter en gedugter geworden; inzonderheid, na dat de Haarlemmer-, de Oude-, de Leidsche, Kager-, Venneper- en Spieringer Meeren tot één water geworden zyn. Voorheenen was 'er by 't Huis ter Hart of Zwaanenburg, (dat nu door 't Meer bespoeld word, en daar 't, door Sluizen, gemeenschap heeft met het Y,) eene merkelyke breedte Lands. Men kon ook van Hillegom, door Aalsmeer, als mede, door Ryk en Slooten, tot in Amstelland over land komen. Van den Ruigenhoek af tot aan de Vennip vond men niet dan eenige slooten, en het eilandje Beinsdorp was slegts door eene wetering van de Vennip gescheiden. Alle deeze en veele andere landen | |
[pagina 222]
| |
Ga naar margenoot+zyn nu dermate verdronken en weggespoeld, dat 'er naauwlyks spoor van te vinden zy; waar door het Haarlemmer-Meer thans, buiten de voorgemelde Zuiderzee, het grootste binnenwater van geheel Holland is. Het neemt ook nog dagelyks, aan sommige plaatsen zoo veel lands weg, dat de Dyfgraaf en Hooge Heemraaden van Rhynland, die het opzigt over dit Meer hebben, wel ernstig bedagt zyn, om deszelfs oevers, aan den kant van Aalsmeer, te doen bedyken, en bepaalen: ook heeft de Hollandsche Maatschappy te Haarlem, van haaren kant getragt, dit nuttige oogmerk te versterken, door te vraagen, na de bekwaamste middelen om het afneemen der oevers te beletten; aan welke nuttige vraag de oplettende en kruidkundige david meese ook eindelyk voldaan heeft. Ondertusschen is het aanmerkelyk, dat 'er, onder 't nagaan van zoo veele baarblykelyke middelen, geen onderzoek schynt gevallen te zyn op den aanwas van Riet-Akkers, het planten van Waterwilgen, Katwilgen en Essche-boomen, aan de oevers van meest alle de zoete Rivieren van Holland, om de Kadens van meest alle Veen- en andere polders, en ook zelfs op veele plaatsen van het Haarlemmer-Meer; daar de naarstigste en kundigste Bewooners dier oevers, die met vlyt hun Land voor den geweldigen slag van 't water bewaaren willen, hier van een nuttig gebruik maaken. Men heeft thans egter grond om te hoopen, dat het verdere toe- | |
[pagina 223]
| |
neemen Ga naar margenoot+van dien waterplas kragtdaadig gesluit zal worden; nademaal men op hooge ordre der Ed. Hoog Heemraaden, reeds bezig is, om deszelfs oevers by Aalsmeer alleszins tegen den slag van 't water te beveiligen; en 'er aan den anderen kant zorge word gedraagen, dat de uitgeveende landen, na 't verloop der octroien, of droog gemaakt, of met vaste dyken beslaagen worden; om dus verdere inbreuken en gedugte vereeniging met de overige plassen en meeren voor te komen; dog wy keeren ons tot de beschryving van 't Meer zelve. Het Haarlemmer-Meer ligt in den boezem, en als in 't midden van het vrugtbaarste en veerykste gedeelte van Rhynland; van welk berugt Heemraadschap het meest alle de wateren, als in eene algemeene kom, ontvangt: waar van ik, by het beschryven van Rhynland, en de Rivier den Rhyn, alreede genoeg gezegd heb. Dit Meer word, van het Noorden naar het Zuidwesten, begroot, op de lengte van omtrent vyf uuren; deszelfs grootste breedte is drie uuren; en, volgens de alreeds genoemde meeting van den Heer bolstra, zal het Haarlemmer-Meer, met de Veenplassen vereenigd, bedraagen dertig duizend Rhynlandsche morgen lands. Men heeft hier, met opzigt tot de benaaming, nog aan te merken, dat deeze uitgebreide waterplas, schoon dezelve in 't algemeen het Haarlemmer-Meer genaamd worde, | |
[pagina 224]
| |
Ga naar margenoot+egter nog verscheiden benaamingen, en als onderverdeelingen heeft. Men noemt dit water aan den kant van Haarlem bepaaldlyk het Haarlemmer-, en aan den kant van Leiden het Leidsche-Meer; zoo gebruikt men ook de benaaming van Kager-Meer, naar het dorp de Kage, en die van Venniper Meer naar de verdronke Vennip; en dat gedeelte, het welk zig naar Polanen uitstrekt, word de Spiering-Meer geheeten; doch deeze en andere mindere verdeelingen worden meerendeels met den algemeenen naam van het Haarlemmer-Meer uitgedrukt, of daar onder begreepen. Van den kant van Leiden af te rekenen, komt men in het Haarlemmer Meer, langs de Zyle, de Maarne en Leede, door het Kager-Meer, dat, als een byzonder Voormeer, aan welks uitgang de Meerbaak staat, word aangemerkt. Dit Meertje, met de wateren uit de Aa vereenigd, maakt de Kage tot een Eiland; en strekt zig, van voor de Kage, uit, tot aan het eilandje Abbenes; waar voorby het Leidsche-, en vervolgens het groote Haarlemmer-Meer begint. In het Leidsche-Meer hebben, buiten de uitwatering van 't Kager-Meer, ook hunne uitloozingen, de Huigsloot, die agter Abbenes om loopt en de Aa, die aldaar het buurtje Meerhuizen, enz. tot een Eiland maakt. Verder op, heeft dit Meer gemeenschap met het water van de Oude Wetering, en den Dregt, die langs en door de Heerlykheid Leimuiden loopt; ook heeft | |
[pagina 225]
| |
Ga naar margenoot+Leimuiden hier, door de Kerkvaart, eene uitwatering in 't Meer. Van de Oude Wetering af strekt de Meeroever zig uit, langs de uitgeveende plassen, en dringt, by Sloppenbrugge, in de plassen en moergronden van Vriesekoop, Kalslagen en Kudelstaart: loopende verder, langs den uiterweg tot aan Aalsmeer; daar het Leidsche- en Haarlemmer-Meer zig vereenigt. Voorby het oosteinde van Aalsmeer, aan Rykeroord, maakt het Meer eene breede inwatering, het Nieuwe Meer genaamd; welk Meertje, landwaarts in, tusschen de landscheiding en Amstelveenschen weg, naar Amstelveen, inwatert, met eene maatig breede kil, die het Karnemelks gat heet: ook word hier uit dit Nieuwe Meer de Schinkel gebooren, die, ter andere zyde loopende, aan den Overtoom by Amsterdam stuit. Van het Nieuwe Meer af, loopen de oevers van het groote Meer, dat hier het Helle-Meer heet, langs de Bannen van Slooten en Oostdorp; ze vormen, voorby den Nieuwerkerkerhoek, eene inwatering, die in een kleen Landmeertje, het Lutke-Meer, uitloopt, en daar stuit; hier omtrent ligt onder Oostdorp ook nog een ander kleen Poelmeertje, het Ook-meertje genaamd. Het Haarlemmer-Meer, deeze streek volgende, loopt verder voorby Raasdorp, en komt met vollen waterslag aanstuiven tegen Polanen, 't Huis ter Hart, en de Sluizen op Halfweg Amsterdam en Haarlem, waar ter plaatse het overtollige Meerwater, | |
[pagina 226]
| |
Ga naar margenoot+by voordeelige winden en laag Y, in het Y word uitgestort. Van den hoek van Raasdorp af, tot langs Polanen, en de Landen van Spaarwou en Haarlemmerleede aan de overzyde, noemt men dit gedeelte het Spiering-Meer; het welk, als reeds gezegd is, op Halfweg in het Y loozende, zig tevens verder op door de Leede of de Spaarwouder Leije, met het Spaarne vereenigt, en ook door Spaarendam in het Y vloeit. Dit gedeelte van het Meer nadert in deeze streek zoo digt aan het Y, dat 'er by onvoorziene Zee- en Yvloeden, of zwaare doorbraaken, niet zonder reden, eene vereeniging dier wateren te dugten zy. Voorts loopen de boorden van 't Meer, langs het overblyfzel van Vyfhuizen en Schalkwyk, daar het beroemde en oude Spaarne in loopt, dat door Haarlem tot aan Spaarendam voortstroomt. Aan de overzyde van Schalkwyk en het Spaarne, loopt het Meer langs Heemstede, de Glip en Bennebroek, naar de onverdronke Venniper Landen, op de hoogte van Hillegom. Tusschen beiden ontmoet men hier eenige kleene vaarten; als daar zyn, de Glipper- en Bennebroeker vaart, het Rottegat, Oosteinderbeek en Leek, de Weerlaan, de Leek of Valksloot, en Hillegommerbeek, die langs Hillegom tot in de Leidsche Trekvaart doorloopt. Van daar af, vervolgen de Meeroevers tot aan Lisserbroek; alwaar het water met eene redelyk breede kil, door eene streek, de Greveling genaamd, inwaarts loopt. Het | |
[pagina 227]
| |
Ga naar margenoot+Meer, op deeze hoogte het eilandje Abbenes omspoelende, vereenigt zig eindelyk, langs Roversbroek en Sassenhem, met het Kager-Meer, de Zyle en de Leede. De oevers van dit Meer dus ver beschouwd hebbende, zal het niet oneigen zyn, dat wy 'er nog eenige aanmerkingen, wegens deszelfs bedde en wateren, by voegen. Het water van dit Meer is zoet; dog aan eenige plaatsen, daar de gronden brakagtig worden, als by Slooten, en naar den kant van Amsteldam, is het Meer water somwylen van een siltigen smaak. Maar de overvloed van Rhynwater en de aandrang van zoo veele meertjes en wateren, die 'er zig in ontlasten, brengt te wege, dat het brakke water 'er geenzins de overhand verkrygen kan; en dus heeft de Meer over 't geheel frisch en zoet water. De bodem of het bedde van 't Haarlemmer-Meer is op verre de meeste plaatsen moerig en veenagtig, inzonderheid daar dit Meer zig met uitgeveende gronden vereenigt. 'Er zyn echter nog plaatsen daar men somwylen klai opbaggert; als by en omtrent Beinsdorp en de Vennip. De oevers van deezen waterplas zyn voor het grootste gedeelte, aan de laage voorlanden, met riet beplant; veele streeken zyn met waterwilgen bezet; en aan die plaatsen, daar de slag van 't water zwaar is, heeft men goede kadens aangelegt; ook is men heden, zoo als boven gezegd is, bezig om de oevers van het Meer aan den kant van Aalsmeer alleszins tegen | |
[pagina 228]
| |
Ga naar margenoot+den slag van 't water te beveiligen. Wat verder de diepte aangaat, dezelve is, over 't geheel genomen, niet zeer aanmerkelyk; de meeste diepte is maar op die plaatsen, daar de oude bedden der Leidsche- en Haarlemmer-Meeren geweest zyn: waarom het voor de Schippers, die dit Meer, met zwaargeladene Schepen, bevaaren, van de uiterste noodzaakelykheid is, deszelfs ouden en nieuwen staat wel te kennen. Ten slot staat hier nog in agt te neemen, dat dit Meer, schoon 't geene regelmaatige ebbe en vloed onderworpen zy, door stormen en winden egter dermaate op- en af kan vloeijen, dat ik zelve de Leede voor Warmond wel viermaalen op éénen dag over laage oevers hebbe zien spoelen, en wel tweemaal in dien tyd gewaar ben geworden, dat de slooten gantsch ontbloot van water lagen: en eeven zoo is 't gesteld met alle de landen, die naby en omtrent dit groote Meer liggen, welken, by zwaaren storm en sterken wind, door den aandrang van het Meerwater overstroomd worden. Behalve het Haarlemmer-Meer zyn 'er Ga naar margenoot+nog verscheiden kleener Meeren, die in Zuid- en Noord-Holland verspreid liggen; waar van 'er veelen, van tyd tot tyd, droog gemaakt zyn, en nog den naam van Meer behouden. Andere wateren, die ook nog Meeren zouden kunnen genaamd worden, zyn, onder de naamen van Veenen en Plassen, bekend; dog deeze laatsten zouden veel eer dien van Moerassen verdie- | |
[pagina 229]
| |
nen; Ga naar margenoot+uit hoofde van hunnen moerigen en modderigen veengrond. Maar dewyl het beschryven van alle deeze Meeren, Veenen en Plassen in 't byzonder, dit Werk al te uitgestrekt zou maaken en de meesten alreede by de Landen in Zuid- en Noord-Holland gemeld zyn; zoo zal ik het voor genoeg houden, de aanmerkelykste, en nog in weezen zynde, op te tellen, en derzelver gelegenheid kortlyk aan te duiden. Ga naar margenoot+In Zuid Holland liggen, buiten de reeds beschreeven Zuiderzee en het Haarlemmer-Meer, nog de volgende Meeren. Het Braassem-Meer, één der grootsten in Rhynland, na het Haarlemmer-Meer. Het word eensdeels uit den Does en de Wyd-Aa gebooren; dog het is anderendeels sederd de doorgraaving van Heimans Wetering merkelyk toegenomen. Aan den kant van het Paddegat ligt het Roelofaartgens Veen, en de groote Veender Polder; aan welks overzyde de Braassem Meer zig, in eenen ruimen kring, langs Rhynsaterwoude in de Oude Wetering, en zoo voorts in het Haarlemmer- of Leidsche-Meer uitstort. In deeze streek zyn nog eenige kleene Plassen, die bekend staan, onder den naam van Jongetjes-Plas, Jan Jurgens-Poel, Kop-Meer, War-Meer, en zoo voorts. Norre-Meer, Spriet, Zweiland en Kever zyn kleener Meertjes of Killen, die zig gezamentlyk, agter en om het Kagerland, met het Kager-Meer, hier boven gemeld, vereenigen, en genoegzaam één water zyn. | |
[pagina 230]
| |
Ga naar margenoot+Het Leg-Meer is een langwerpig Meertje, agter Aalsmeer gelegen; het welk zig, door eene uitwaterende kil, het Zyder-Meer genaamd, met den Amstelstroom vereenigt een weinig beneden den samenloop van den Drecht en Krommen Mydrecht, waar uit de Amstel, als bevoorens gezegd is, gebooren word. Het Bancras-Meer is een kleen Meertje of Moeras, gelegen in den Amstelveenschen Polder, agter de Hofsteden Wester Amstel en Tulpenburg, van den Amstel af te rekenen. Langemeer, Pot-meer, en Koningsmeer, zyn alle drie kleene Meertjes of Poelen, liggende in Amstelland, in de uitgeveende Waveren. Hellemeer, Lutkemeer, en Spieringmeer zyn reeds gedagt in de beschryving van het Haarlemmer-Meer, en niet dan Oude Meeren met het groote Meer vereenigd. Een weinig boven Lutke-Meer ligt nog, in de Oostdorperban, het Ook Meertje, insgelyks boven gemeld. 't Spaarwouder-Meer is een zeer kleen Meertje, by het dorp Spaarwoude gelegen. In de hooger Landen van Zuid-Holland vind men nog, behalven het Bylmer-Meer, reeds gedagt in de beschryving van Amstelland, het Naarder-Meer; gelegen tusschen Wesop, Muiden en Naarden. Dit Meer, 't welk rondsom bedykt is, heeft eene vry breede uitgestrektheid, en word, in deszelfs omtrekt, op omtrent twee uuren gaans gerekend. Niet verre van het Naarder-Meer ligt ook, dog op Stichtschen bo- | |
[pagina 231]
| |
dem, Ga naar margenoot+het Horster-Meer, dat insgelyk met een ringdyk omvangen is, en zig tot digt aan de Vecht uitstrekt; men begroot deszelfs kring op ruim een uur gaans. In 't Gooiland komt ons verder voor het Laarder-Meer, 't Lange-Water, 't Monnikke-Water, Kievitsdell en 't Hilversumsche-Meer; altemaal kleene Poelen, tusschen de bergagtige landen en scheiduinen van Laaren, Hilversum en de verdere omliggende plaatsen. Voor 't overige ontmoet men nog, in den Crimpenerwaard, tusschen Ouderkerk en Lekkerkerk, de Poelen of Meertjes, de Loet en de Boezem: in Delfland, in den Berkenschen Polder, Oost-Meer en West-Meer, digt by Pynaker en Rodenrys; en in den lande van Oostvoorn, Rokanje-Meer, met den Goudhoek; behalven nog veele kleene Poeltjes, alom in de nabuurschap der Rivieren en Veenen verspreid. Ga naar margenoot+In Noord-Holland vind men geen minder aantal van Meertjes en Poelen dan in Zuid-Holland; waar omtrent men dit onderscheid in agt heeft te neemen, dat ze in Zuid-Holland, uit den geregelden loop der Rivieren en de uitveeningen, gebooren zyn; maar in Noord-Holland, ten deele uit het overvloedig afstroomend water ontstaan, en ten deele hunnen oorsprong verschuldigd zyn aan het Y en de Zuiderzee, voor welker inwateringen en overstroomingen dit gewest oudtyds genoegzaam bloot lag. Onder de Meeren van Noord-Holland ko- | |
[pagina 232]
| |
men Ga naar margenoot+in Kennemerland de volgende voornaamlyk in aanmerking. Het Wyker Meer, liggende aan het begin, of, zoo men anders wil, aan het einde van het Y; welk Meer reeds gemeld is in de beschryving van het Y. Het Barndegatter-Meer, gelegen aan een inham van het zelfde Y, in Kennemerland, een weinig boven Oostzaanen. Het Lange-Meer is het grootste der Noordhollandsche Meeren; en bestaat uit verscheiden andere kleenen, die een en 't zelfde water formeeren. Als daar zyn het Uitgeester-Meer, Vroon-Meer, Zwaans-Meer, de Wyden-Bus, de Dieling, de Dodde, enz. ook ontlasten zig het kromme Y en andere mindere vaarten in dit Meer. In deszelfs midden heeft men verscheiden kleene Rietakkers en Eilandjes; als, de Dykkerhem, de Hempolder, Saskerlei, de Ven, enz. Dit Lange Meer is gelegen tusschen de drooggemaakte Schermer, en de Uitgeester en Limmerban. Agter het voorgedagte Vroon-Meertje en den Wyden-Bus bevind zig ook een kleen Meertje, het Vogel-Meertje genaamd; en naar den kant van Kastrikum ontmoet men het Lang-Meertje. Voorts zyn hier nog het Klei-Meer in de Limmerban, by den Uitgeesterweg het Zuid-Meer op 't Schermereiland, en het Marker-Meer, by Marken binnen, in het drooggemaakte Ster-Meer gelegen. Behalven deeze en verscheiden andere kleene Noordhollandsche Meertjes, in Kennemerland, vind men 'er nog al ettelyken | |
[pagina 233]
| |
Ga naar margenoot+in Waterland. Onder deezen behooren de wateren ter wederzyde van Landsmeer, die hunne uitloozing in de Waterlandsche Gouw hebben. Het Burk-Meer, niet verre van eene inwatering, de Y of de binnen-Y genaamd, welke in watering van Uitdam, (alwaar haare gemeenschap met de Zuiderzee, door een dam belet is,) tot in de banne van Schellinkwoude loopt. Het Kynsel-Meer, gelyk ook het Bleik-Meer, in de Ransdorperbanne aan den dyk, zynde alleen door den dyk van het Y gescheiden. Dog het voornaamste is het Monnikke-Meer met het daar aan verknogte Noord-Meer, agter Monnikendam gelegen. Hooger op in West-Friesland zyn nog al verscheiden Meeren of Meertjes en Poelen: maar de grootsten, die min of meer aanmerking mogten schynen te verdienen, hebben veelal niet meer dan den naam van Meer behouden; als zynde thans veel eer moerige Landen, die door ringdyken droog, of winddroog gehouden worden: en wat de overigen betreft, die inzonderheid agter Medenblik en hooger op naar Wieringen voorkomen, schoon ze al vol waters geagt mogen worden, ze zyn van zoo weinig aangelegenheid, dat derzelver optelling niet dan ter uitrekkinge deezer beschryvinge zoude dienen. Zy, die zig der moeite getroost hebben, om bykans alle de onbedykte Meertjes, Poelen, enz. in Noord-Holland op te tellen, brengen derzelver getal tot meer dan tachtig, en zouden veelligt | |
[pagina 234]
| |
Ga naar margenoot+het honderd wel vol konnen maaken; maar ik oordeel het genoeg hier, gelyk ook in andere gevallen geschied is, de voornaamsten te hebben opgenoemd, en zal daarom, hier van afstappende, overgaan, om kortelyk nog iets te zeggen van de Veenwateren en weezenlyke Moerassen in Holland. Ga naar margenoot+De Veenwateren zyn bepaaldlyk wateren, die de plaats van den uitgebaggerden veenmodder of der turfaarde vervullen; en in zoo ver onderscheiden, van de Meeren, die uit de Rivieren en Killen, door het uitkabbelen der golven, gebooren zyn: dog het gebeurt niet zelden, dat die Meeren, door het uitveenen der nabuurige landen, vergroot worden: als naamlyk het water der rivieren en dat der uitgeveende plassen zig by ongeluk vereenigen; en beide deeze oorzaaken dus in het maaken of uitbreiden van het Meer te samen loopen. Doorgaans worden die Veenwateren bygenaamd Plassen, en dus Veenplassen; om onderscheid te maaken tusschen die Veenen, welke nog niet ontveend zyn; of, ontveend zynde, nogtans met verscheiden Akkers en Slooten regelmaatig verdeeld blyven; en tusschen die Veenen, welke, geheel verdronken en uitgebaggerd zynde, niet dan water zyn. Zoodanige Veenplassen zyn nog onlangs geweest, de Hazaartswoudsche- en Waddinx-veensche Plassen; en zyn nog heden de Zoetermeersche-, Stompwyksche-, en de uitgeveende Vriessekoopsche-, Aalsmeerder- en Kudelstaartsche Plassen; en van de | |
[pagina 235]
| |
Ga naar margenoot+eerstgenoemde soort zyn de Oude Weteringer-, Nieuwe Weteringer-, Roelof-aertgens Veenen, en nog ontellyke anderen, die meest alle uit teel-akkers bestaan, en op die manier uitgeveend worden. Deeze Plassen en Veenen of Veen-akkers vereenigen zig allengs onmiddelyk met elkander; zoo dat daar Veenplassen zyn, ook Veen-akkers gevonden worden, en de een gevolglyk in de eigenschap en naam van den anderen deele. Ik zal de voornaamsten in 't voorbygaan slegts opnoemen, als zynde hunne korte Landbeschryving, in de Aanmerkingen op de Landen van Holland, reeds voorgedraagen: de aanmerkelykste Veenen in Holland, zyn de volgende, welke meerendeels in, of om en aan, Rhynland en Amstelland gelegen zyn. De Veenen van Berkel, Bleiswyk, Hoogeveen, Zoetermeer, Zegwaard, Hazaartswoude, Roelofaartgensveen, Aalsmeer, Kalslagen, Kudelstaart, Bovenkerkerpolder, Ankeveen, Loenderveen, Waverveen, Bloklandspolder, Mydregt, Zevenhoven, Nieuwveen, Korter- en Langeraar, Aarlanderveen, Nieuwkoop en Waddinx-veen. Hier omstreeks noemt men de Veenplassen en Veenen Waddingen; en agter den Leidschen Dam geeft men aan dergelyke wateren den naam van Dobbes; welke Dobbes niet anders zyn dan eene menigte groote en kleene rietakkers en dryvende biesgronden, die somwylen als kleene eilandjes ginds en herwaards dryven; zoo | |
[pagina 236]
| |
Ga naar margenoot+dat zelfs sommige Visschers, schoon dier streeke kundig, door de verandering dier akkers, dwaalen kunnen. 't Is niet onwaarschynlyk, dat die wateren almede door het uitveenen gebooren zyn; zoo men hunne herkomst niet aan ouder oorzaak heeft toe te schryven, te weeten aan 't overstroomen des Rhyns, na zyne verstopping by Katwyk. Buiten de opgenoemden is 'er nog een groot aantal van kleenere Veenen en Plasjes, te veel om ze allen byzonder op te noemen; en men kan, in zeker opzigt, van een aanmerkelyk gedeelte van Schieland, Delfland en Rhynland, zeggen, dat het grootlyks uit Veenlanden bestaat: ja, als men de uitgebreidheid en menigte der Meeren en Veenlanden nagaat, zoo drooggemaakte als met water vervulde, zal men niet grof mistasten, als men zegt, dat Holland wel half uit Meeren en Veenen bestaat. Dit is de reden, dat 'er zoo veel plaatsen gevonden worden, die met de benaaming van Meer of Veen beginnen of eindigen; en zoo ontmoet men 'er ook verscheiden, die genaamd worden, naar de Moerassen of Broekige en Moerige landen, in of om, en aan welke ze gelegen zyn; die ons nu, na 't beschouwen der Veenlanden, nog in agt staan te neemen. Ga naar margenoot+Door Moerassen versta ik, zulke moerige en broeklanden, die, hoewel 'er zig veengronden onder bevinden, egter nog niet ontveend worden; en dus zoodanige landen en laagten, welke, om zoo te | |
[pagina 237]
| |
Ga naar margenoot+spreeken, tusschen water en wind liggen; wier oppervlakte niet bevaarbaar, en echter meer of min door water bedekt, of, zoo 'er geen water op zy, van die weekheid is, dat men 'er doorzinke, als men 'er op gaan wil. Zoodanige moerige en broekige Landen of Moerassen zyn 'er in Holland veelen; welke, inzonderheid 's winters, dras liggen; ja de meeste Polders, die hier in menigte zyn, moeten, door kadens en watermoolen, voor het buitenwater bewaard en van het binnenwater ontlast worden, of zy zouden alle in volstrekte Moerassen verkeeren. Dog deeze zyn in de voorige beschryving meerendeels opgenoemd, en gezegd uit de laagte des Lands gebooren te worden. Maar behalven deeze is 'er nog eene andere soort van Moerassen, die in het midden van de hooge landen, uit het affypelend berg- of duinwater ontstaan. Zulke Moerassen koomen ons in Holland ook nog al voor, dog niet in groot getal; ten zy men eenige aan de Geldersche, Stichtsche, Overysselsche en Brabantsche quartieren daar onder betrekken wilde. Dan zouden de Peellanden, by de Landen van Kuik en Ravenstein, daar onder, als de voornaamste gesteld moeten worden; want die streek is een groot moeras, tusschen hooge Landen gelegen, waar uit men zelfs turf graaft. Dog in 't hartje van Holland vind men zulke uitgestrekte Moerassen van dien aart niet meer; alhoewel ik geloove, dat zy 'er ten overvloede, | |
[pagina 238]
| |
Ga naar margenoot+voor de bevolking deezer Landen, geweest zyn. Tusschen de duinen egter vind men hier en daar, gelyk reeds gezegd is, al vry uitgebreide valeien, dat waare Moerassen van dien aart zyn; welke, uit het neersypelend duin water steeds ontstaan zynde, moerig en dras blyven. De voornaamste zyn, inzonderheid, met zeer veel naauwkeurigheid in den nieuwen en keurigen Atlas van Zuid-Holland, voor eenige jaaren by R. en J. Ottens uitgegeeven, aangetekend. Als daar zyn tusschen Schevelingen en Katwyk het Sparregat, Meyendel, Duizendschelt en Zepelduin, als mede Groot- en Klein-Berkhey, eene vergeeten en vervallen Heerlykheid agter Wassenaar, tusschen de duinen gelegen, waar van naauwlyks de regte erven bekend zyn, en niets dan een scheipaal overig is. Voorts zyn 'er tusschen de duinen, van Katwyk af tot aan de Helder, nog zeer veele dergelyke Moerassige Valeijen; dewelken, hoe nader by Petten en de Helder, hoe moerassiger worden Men vind ze inzonderheid by de plaatsen, daar de duinen verder landwaards in liggen. Zoo zyn 'er, boven en beneden Zantvoort, verscheiden velden; vervolgens ontmoet men, agter Velzen, de Bree Saap, met het Watergat; en verder, voorby Wyk op Zee, de Vlakke en andere Kroften, en het Vlak, alwaar, agter Kastrikum, uit een duin-Moeras, zelfs een loopend beekje, de Hoekbeek genaamd, ontspringt: voortgaande, vind men in de Bak- | |
[pagina 239]
| |
kummerban, Ga naar margenoot+het Galgsvlak, het Zeeveld, het Vogelwad en het klein Vogelwater; en, voorby Egmond, het Zegeveld, Voorveld Agterveld en den Agterpoel. Behalven deezen zyn 'er nog verscheiden anderen, te veel in getal om ze byzonder op te noemen; de voornaamste zyn de Moerassen, of Slibber-Zandgronden by de Helder; het Koegras, Quellerduin, enz. die aldaar op veele plaatsen gevaarlyk, en niet wel te passeeren zyn, dan voor des kundige Landzaaten. Dog men kan deeze laatstgemelde, en de daar omstreeks gelegen Moerassen, zeer gevoegelyk, onder de Zandwellen rekenen; hoedanige 'er langs de Hollandsche Stranden meerder te vinden zyn, en hier op nieuw eenige opmerking vereischen; schoon ik ze reeds in het voorige Hoofdstuk eenigermaate gemeld hebbe. De natuurlyke oorzaak deezer Zandwellen vermoed ik, is het Zeewater, dat, met den vloed, over de vaste banken, die op een klai- of darygrond liggen, gedreeven zynde, tot op eene plaats daar geen klaibodem is, aldaar in derzelver tusschen-ruimten van zand byeen blyft. Hier by komt dan ook eene zekere gemeenschap van deeze Zanddieptens, met de Zee zelve; die, in de diepte van onderen opwellende, dit zand in eene gestadige lossigheid houd; en belet, dat hetzelve zig niet tot een vasten bodem opeen pakt; gelyk het zand doet, dat door de Zee op de vaste banken geworpen word. Of misschien ont- | |
[pagina 240]
| |
staat Ga naar margenoot+het hier uit; dat het water, door de vaste klai, zoo spoedig niet wegzinkt, als door het zand; of ook, dat het, over de Banken gespoeld zynde, aldaar by Ebbe word tegengehouden. Wat hier van zy, het as ondertusschen zeer aanmerkelyk, dat deeze Welduinen, te regt Quelduinen, of Strandwellen, somwylen verloopen, zoo dat ze, op sommige plaatsen door den tyd tot vast Strand worden, terwyl andere zig weder op nieuws formeeren; het welk zekerlyk, door het verloopen der getyden, door dieptens en stormen moet ontstaan. Deeze Welstranden zyn zeer gevaarlyk, inzonderheid by opkomenden vloed; dewyl men, vertrouwende op vast strand te gaan, gantsch onverwagt in het zand inwelt; zoo dat iemant, die 'er zig niet met een lugten tred en vaardige beweeging uit redde, gevaar loopt van 'er niet uit te konnen: van welke gevaarlyke omstandigheid ik zelve de ongelukkige gevolgen, voorby Petten en Egmond, zou hebben ondervonden; indien ik niet by tyds, door een Zeeman, geholpen en gewaarschouwd was geweest. Ga naar margenoot+Men begrypt, uit al dit gezegde, ligtlyk, dat men deeze Wellen egter dient te onderscheiden, van eene andere soort van Wellen, die het Putwater en Bronwater opgeeven; waar van ik ter deezer gelegenheid ook nog iets zal melden. Overal in Holland, daar men goeden klai- en zandgrond vind, heeft men ook gelegenheid om frissche Bronwellen van zoet Putwater aan | |
[pagina 241]
| |
Ga naar margenoot+te treffen: een voorregt, het welk geen geringen voorrang aan dit Land, boven hooge en drooge bergagtige Landen geeft. Men treft hier of daar in dit Land veelal, op eene diepte van 4,5 a 6 voeten, een zandlaag aan, waar uit het water opwelt; egter verscheelt de diepte en gelegenheid somwylen eenigzins, naar maate, dat de klai- of andere laagen dieper liggen. In de veen- en moer-gronden valt het moeilyker zoete Wellen te vinden; vermits de zwavelagtige veengeesten te veel met het water vermengd zyn, en hetzelve gemeenlyk brak maaken. Dit is eene der grootste onaangenaamheden voor den anders zoo zegenryken grondslag van ons bloeiend Amsteldam; daar men, zelfs op eene diepte van tweehonderd twee en dertig voeten, te vergeefs eene zoete Bronwel gezogt heeft: en 't is waarschynlyk, dat men dezelve daaromstreeks nimmer vinden zal; om dat het water, het welk in zoodanig eene Wel, uit de nabuurige gronden vloeien moet, te veel met veen en moergeesten gemengd is. Dit gebrek is egter aan alle veengronden niet eigen: men onderscheid daarom de Veenen in zoete en in brakke. In de zoete Veenlanden heeft men goed Welwater; dog in een minder trap van zuiverheid dan in de Klai- en Geestgronden. Het Wel- of Putwater in Holland is doorgaans zeer zuiver, koel en frisch; maar ik heb waargenoomen, dat deszelfs zi verheid veel afhangt van den aart der | |
[pagina 242]
| |
Ga naar margenoot+gronden zelven. Geen zuiverder is 'er dan dat, het welk tusschen de duinen in welt; egter is het water der geest- en zandgronden ongemeen frisch; dog de Putten, die daar tusschen zwaare klaigronden gegraaven zyn, bezitten veel meer fyne aarddeeltjes, en zyn somwylen zelfs daar door geverwd, byna zoo als het Rivierwater van Lek, Maaze en Yssel, met de klaideelen vermengd, zig vertoont. Hierom is dan ook dit water gevaarlyker om te drinken; dewyl de fyne aardstoffen zig veelligt, in de blaas en de pisleiders, aan het een of ander deel ongevoelig vasthechten; daar ze tot steentjes kunnen aangroeijen: dog hier van vervolgens nader. Dit myn gezegde moet evenwel met bescheidenheid begreepen worden; want als men door de klailaagen tot op de zandwellen graaft, zal men in de klailanden ook ongemeene goede Wellen vinden. Dewyl dan in Holland, als in een laag Land, overal zoodanige Wellen gevonden worden, is het daar benevens gereedlyk na te gaan, dat 'er, aan de laage kanten en afhellende Duinen des Lands, ook afvloeijende Beeken zyn, die men als natuurlyke Fonteinen kan aanmerken. Een Vreemdeling, niet gewoon nedervlietende Beeken te zien, dan tusschen hooge en drooge Bergen, zou mogelyk lachen, als men hem in zulk een vlak land natuurlyke Fonteinen wilde aantoonen; zy zyn 'er egter, en daar zouden 'er meer kunnen zyn, indien | |
[pagina 243]
| |
Ga naar margenoot+de noodzaakelykheid zulks vereischte. Ik versta hier door natuurlyke Fonteinen zoodanige verzamelplaatsen van water, in welken het water, van eene hooger plaats in eene laager byeen gevloeid, door zyne aandringende kragt, eene geduurige natuurlyke opwelling veroorzaakt; en geenzins zulken, die door de konst het water hooger brengen dan de natuur. Van de eerstgemelde soort vind men 'er in Holland verscheiden aan den duinkant. Ten voorbeelde hier van strekken de cierlyke Cascades der Lustplaatse Ryksdorp, by Wassenaar, thans toebehoorende aan den Edelen Heer hop; gelyk ook op de daar aan grenzende lommerryke Hofstede Duinrel, van den Hoog Edelen Heer van boetzelaar; op welke beide Plaatsen, een gestadig en lieflyk geruisch van altoos levendige Fonteinen, uit het Duin gebooren, gehoord word. Men vind 'er ook etlyken in de nabuurschap van de Beverwyk, die uit de reeds gemelde duinwateren en vlaktens gebooren worden. Hier onder heeft men insgelyks te tellen de voorgenoemde Hoepbeek agter Kastrikum; als mede het welbekende Kraantje-lek, by Haarlem; uit het welke, door eenige kleene duinbeekjes, zoo veel frisch water in eene kom te samenloopt, dat de Haarlemmer Brouweryen 'er eene geduurige en genoegzaame hoeveelheid waters uit putten, tot het brouwen van goed en kragtig Bier; 't welk voor geene van de Bieren der andere Steden | |
[pagina 244]
| |
Ga naar margenoot+wykt. Alle deeze Beeken en Fonteinen zyn natuurlyk, en door geen konst gewrogt: zoo dat men 'er op moge toepassen 't geen de Dichter klaas bruin zegt, met betrekking tot Klaarenbeek en Roozendaal, die berugte Geldersche Paradyzen, Ik sta verrukt, want hier bezit natuur alleen
't Geen 't Loo en Voorst van haar door kunst maar heeft te leen.
Voor het overige heeft men hier omtrent nog aan te merken, dat deeze Beeken en Fonteinbronnen, met alle andere soortgelyke Bronnen, dit gemeen hebben, dat ze een meerder of minder aandrang van water onderhevig zyn, naar maate, dat de Lugt 'er water uitdroogt, of de Regen en de Sneeuw 'er water heen doet lekken; zoo dat zy des Zomers niet altoos zoo sterk vloeien als des Winters. Men vind 'er die zelfs in harde Vorst zelden bevriezen; en ook zoodanige, die, wanneer zy sterk bevroozen zyn, by de minste ontlaating, wel dra volkomen open liggen. Dus is 'er eene afvloeijende Beek, die uit het Duin in de Haarlemmervaart vliet, voor de Heerlykheid Berkenrode: over dit Beekje ryd men wel eens, het eene uur over het ys, met paard en sleede, heen; en het andere uur is het ys door het neerloopend water reeds dermaate afgesleeten, dat het geen schaats-ryder konne draagen; en kort daar na ziet men 't geheel open. Dit Beekje bewaart | |
[pagina 245]
| |
Ga naar margenoot+ter dier oorzaake de jammerlyke geheugenis van veele verdronkene persoonen. Na deeze korte aanmerkingen over de Fonteinen en Beeken in Holland, valt natuurlyker wyze ook de bespiegeling, op de kragten, die de Fonteinwateren gewoonlyk aanneemen van de gronden, in welken zy ontspringen; en dus valt de vraag, of 'er zig ook Metaal- en Vitrioolstoffen voedende aderen, met deeze Fonteinwateren, vermengen? Hier op kan ik in het algemeen antwoorden, dat, vermits 'er genoegzaam geene byzondere Metaal- of Vitriool-aderen in Holland bekend staan, de uitwerkzelen van die natuur in de Beekjes en Fonteinen van dit Land ook zeldzaam zyn. Egter hebben meest alle de Duinbeeken dit gemeen, dat zy wel eenige yzeren ookeragtige kragt bezitten; en zelfs aan de kanten, langs welke zy heen vlieten, eene soort van vlokkige ookerstoffe aanzetten; die men Gur, of in 't Hoogduitsch Guhr noemt. Men kan ook duidelyk in het water, uit sommige dier Beeken, een flaauwen staalsmaak ontdekken; vooral indien men hetzelve uit de oorspronkelyke Beekjes, van Yzeragtig Duinzand, of Geestgrond, scheppe; wanneer het nog door geen verwyderden loop te veel landwaards in gestroomd is; men kan 'er dan zelfs wel een frissche zomerteug mede doen borneeren. De reden van dit uitwerkzel, schoon 'er genoegzaam geen Metaal-aderen bekend zyn, is zeer natuurlyk: vermits het zeker | |
[pagina 246]
| |
Ga naar margenoot+is, dat 'er in het Duinzand eene genoegzaame hoeveelheid van Yzer zy, en zig in sommige Geestlanden geheele oerbanken van yzer-steenen bevinden. Dewyl nu daar en boven de vogtigheid van onzen Dampkring, in Holland, met veele zuure en zwavelagtige stoffen, en Vitrioolgeesten, bezet is, die op de Yzerstoffen vat hebben; wat wonder dan, dat de aderen der Duinbeeken 'er door aangedaan worden? Ja ik stel zelfs vast, dat 'er ten deezen opzigte, indien men 'er zig op toelag om dit naauwkeuriger te onderzoeken, gewisselyk byzonderheden ontdekt zouden worden, die tot nog toe onbekend zyn. Op deeze wyze heeft men in Vianen, voor eenige Jaaren, eene Mineraale kragt in eene Bronwel in die Stad ontdekt. Het water dier Welle is buiten kyf mineraal; dan of die kragten wel van zulke volkomen uitwerkzelen zyn, als men 'er aan toeschryft, en of 'er door het in werpen van oud Yzer niet wel wat meer kragt door de konst aan word gegeeven, dan 'er natuurlyk in is, wil ik veel liever voor de Lyst der gedaane Bronkuuren aldaar overlaaten, dan die kragt te hoog op te vyzelen, of voorbaarig tegen te spreeken. Het is, ten aanzien van myn tegenwoordig oogmerk, genoeg, om te kunnen zeggen, dat 'er Wellen en Beeken in Holland zyn, die ook dit met andere Fonteinen gemeen hebben, dat ze zig eenigermaate met de ontbonden Vitriool-Myn- of Zwavelstoffen vermengen. En in | |
[pagina 247]
| |
Ga naar margenoot+dit opzigt verdient de Bron van Vianen eene eerste plaats; als bezittende inderdaad een zekeren trap van kragten; 't geen ik zelf daar ter plaatse heb onderzogt, en deswegen volkomen kan verzekeren: zynde deszelfs oorsprong ruim ter diepte van zeven Rhynlandsche voeten. Eer ik echter van deeze Fonteinen en Beeken afscheide, kan ik niet afzyn, om uit het getuigenis der Ouden, nog eenig berigt van Mineraal-Bronnen by of omtrent Holland, ja gantsch niet onwaarschynlyk in Holland, by te brengen. Van dusdanig eene Fontein Bron maakt plinius Ga naar margenoot+gewag. In Germania trans Rhenum castris à germanico caesare promotis, maritimo tractu fons erat aquae dulcis solus, qua pota intra biennium dentes deciderent, compagesque in genibus solverentur Stomacacen Medici vocabant, & Sceletyrben, ea mala. Reperta auxilio est herba quae vocatur Britannica, non nervis modo & oris malis-salutaris, sed contra Anginas quoque & Serpentes.
dat is:
‘Toen germanicus caesar met zyne Legers in het Overrhynsche Duitschland verder doordrong, ontmoette men, aan den Zeekant, eene Bron alleen van zoet water, of, (zoo ook anderen dit uitleggen,) eene eenzaame Bron van zoet water; dog van die eigenschap, dat, door het drinken van dat water, binnen twee Jaaren, de Tanden uitvielen, en | |
[pagina 248]
| |
Ga naar margenoot+de gewrigten in de Kniën verzwakten, en los wierden. De Geneesheeren noemden deeze Kwaalen Stomacace en SceletyrbeGa naar voetnoot(*). Tot derzelver geneezing werd een zeker Kruid ontdekt, 't geen den naam heeft van Britannica; zynde niet alleen heilzaam voor de Zenuwen, en ongemakken in den Mond; maar daar en boven ook goed voor de kwaalen aan den Hals of in de Keel, als mede tegen het vergif der Slangen.’ Dat nu de uitwerkzelen van dusdanig Bronwater afhangen, niet zoo zeer van het water zelve, als wel van deszelfs vermenging met eenige Zouten of Mineraalstoffen, is door de Proeven van de Academie van Parys bevestigd. In derzelver Gedenkschriften, Ao. 1712, word van eene dergelyke Fontein in Frankryk, in het dorp Senlisse, gewag gemaakt; en de Geleerde Leden dier Academie verzekeren ons, dat men 'er veel Alkalisch Zout in gevonden heeft. Het is gevolglyk ook waarschynlyk, dat deeze Fontein Bron in Holland, door plinius beschreeven, met dergelyke Zouten is vermengd geweest. Voor 't overige is deeze Bron thans niet bekend; maar heeft, volgens de aanneemelykste gevoelens van den overschranderen Burgemeester alting, | |
[pagina 249]
| |
Ga naar margenoot+gelegen omtrent de Rivier de Eem, in het Land der aloude Cauchen, of, gelyk hy liever wil, Auchen, nu, by vergelyking, naby het Land van Utrecht, naar den kant van Amersfoort of het Gooiland. En inderdaad, indien men den aart der gronden van het Gooiland, en die by de Eem liggen, nagaat, is het niet buiten merkelyke waarschynlykheid, dat aldaar Mineraale Beeken of Fonteinen geweest zyn; want 'er is geen Landstreek, aan of onder Hollandsch grenzen liggende, waar in men meerder Mineraalstoffen en Yzer, ja zelfs Vitrioolstoffen vind, dan daar ter plaatse. Ik maak derhalve geen zwaarigheid van met den Heer alting, als waarschynlyk, te houden, dat die Fontein-Bron aldaar geweest is; niet zoo zeer om de reden van dien Heer bygebragt, dat naamlyk het kruid Britannica of Bretanica, daar in menigte groeit; als wel uit overweeging van de beschryving der Landstreeke, die germanicus met zyn Leger betrok, en het bezef van den aart van den grond zelve: want dewyl het onzekerer is, wat men voor het kruid Britannica te houden hebben, dan het zeker is, dat men hier omstreeks die Fontein-Bron ontmoet heeft, zoo kan dit, myns bedunkens, tot geen bewys verstrekken. Op zyne plaats zullen wy met den geleerden munting nader onderzoeken, welk Kruid voor de Herba Britannica te houden zy; geloovende voorts met alting, dat deeze Bron door het overloo- | |
[pagina 250]
| |
pen Ga naar margenoot+der Zee, het verloopen of verstoppen zyner Welle, gantsch verdweenen is: hoe het zy, de schadelyke gevolgen zyn dan althans niet meer te dugten. Ten laatste staat my hier, met opzigt tot dit onderwerp, nog te melden, dat 'er over eenige Jaaren in Kennemerland, by Heilo, zoo men wilde, eene Fontein of Bron ontdekt werd; aan welke men de kragten toeschreef, van de ziekte onder het Vee te geneezen: als zynde die Fontein-Bron, op éénen nagt onverhoeds en wonderdaadig ontsprongen. Dog de tyd en de doorzigtigheid van verstandige Lieden, vry van bygeloof, hebben ontdekt, dat de schielyke geboorte van deeze vermeende Bronwel veroorzaakt is, door de geldzugt van eenige persoonen, die hun voordeel zogten, met dit water, als van eene wonderdaadige geboorte en kragt, aan de onnozele Huislieden te verkoopen. Kortom, het is niet dan goed gemeen water, uit eene gegraave Wel, die de bedriegers in éénen nagt gegraaven hebben: waar toe ze juist niet diep hebben behoeven te graaven; vermids 'er, uit het bygelegen Duin, en het hooge Land, dagelyks veel water derwaards vloeit; waar door men daar omstreeks, op eene kleene diepte, overal goede Wellen vind. Derhalven is dit water voor geen natuurlyke Fontein-Bron te houden; en ik heb dit berigt van die Welle alleen ter waarschouwing ingerigt. Hier mede ten einde van dit Hoofdstuk | |
[pagina 251]
| |
Ga naar margenoot+gekomen zynde, besluit ik met hetzelve alles, wat ik wegens de Land- en Watergesteldheid van Holland heb mede te deelen: en ga vervolgens over, om eene natuurkundige beschryving der Lugtsgesteldheid deezer Provincie te geeven. |
|