de Duitschers hen inpikken kwamen. Hadden ze hun schuitje maar kunnen besturen. Doch waarheen, zonder roer noch spanen, in dien geweldigen wind? Plots geraakte 't bootje vast aan den versperringsdraad, van oude verdedigingswerken. Nu zouden ze zich toch tenminste kunnen oriënteeren. Vlak achter hen bevonden de Franschen zich: 't was hier een kruisweg van vooropgeschoven posten.
Eén der jongens fezelde plots:
- Wannes, ginder staat iemand.
- Een Franschman!
- Als ze maar niet op ons schieten!
Toen kreeg een der jongens een genialen inval.
Hij schuifelde:
‘Il y a de la goutte à boire, là-haut.
Il y a de la goutte à boire...’
En de andere schuifelde dadelijk weer:
‘Onze et onze ça fait vingt-deux
Régiment des petits bleus...’
Door middel van hun geweren hielpen de jongens zich nu verder. 't Was hier ondiep. Nog eenige meter en de boot liep vast. Maar eensklaps klikte 't bootje om, en daar lagen ze gevieren in 't water te spartelen. Tot boven de heupen reikte de vloed. Ze konden gelukkig doorwaden en aan wal kruipen.
Twee, drie zoewaven kwamen nog toegeloopen.
- Ti Bilges, vroeg éen, en zijn witte tanden schitterden.
- Oui, oui, Belges, zei de korporaal, druipnat en bibberend.