- Of konjak, verbeterde Bruggemans, de groote oogappels als twee lichtpeertjes in de kassen.
Ze stieten met 't volle geweld van hun lichaam op den steel der spade en 't staal gleed vlijmend door de platgetrapte groezen en de leemen aardkluiten.
Soms wormde een groenig lichtstreepje over den bodem.
- 't Spookt, mannen, zei Verstraeten.
Bruggemans' schop schampte àf op een steen.
- 'k Zit al op een pinhelm, verklaarde hij.
- Of op een beurzeken met geld, plaagde Wim.
- Seffens springt-'m uit zijn graf, dreigde de sergeant.
- Laat 'm mor komme, snoefde Bruggemans. We zullen z'n naam vragen.
Al werkend jokten de jongens.
Ze zaten bijna een halven meter diep. Spijt hun gezwets, had er niet één veel zin om door te graven.
- Hij zal niet bijten, zulle, schertste de sergeant.
Ze werkten voort.
- Bah! walgde Wim.
- Nog een steek en hij is boven water, moedigde de sergeant aan.
Na een poosje zei Bruggemans:
- Hier ligt 'm...
De jongens tastten met de spade. Zien deden ze geen zier. De sergeant nam zijn zaklampje en lichtte bij. Over den gedolven put heen, gaapten de jongens toe. Maar als ze 't lijk in den elektrischen straal zagen, deinsden ze onwillekeurig een stap achter-