schansen, vielen, stonden op, draafden weer verder, plonsden door water en moer, sakkerden, hijgden, bliezen, krakeelden, tot Wannes te langen leste moe en afgemat, raasde:
- Ik pak er vijf. Arrè!
Ze zaten onder een slanken berk, die nog een enkelen horizontalen tak droeg, haaksch met den stam: een galg! Het laatste rozige wolkje smolt weg aan den einder.
Hier en daar vlekten er helmen en wapens op den moerassigen bodem.
Eindelijk geraakten de mannen aan de Ieperlee. Op de baan, een weinig verder dan brug IV, ontwaarden ze 't gespan der kompanie.
- Langs hier, mannen, riep Pieter Daams, de foerier. Het was een mager, bruin springertje, ongewasschen, slordig aangetakeld, vettig als zijn soepketel.
- Welke sektie? vroeg de foerier, wantrouwig loerend naar een wegdrijvende schrapnelwolk.
- Derde sektie!
Een luid gehuil hoeloeloede door de lucht. Twee schrapnels ontploften.
Pieter Daams verloor alle koelbloedigheid.
- Toe! toe! mannen, pakt maar! Ze bombardeeren...
En hij vluchtte heen om zich te verstoppen, achter den dam van een batterij.
De koksmaten en jongens lachten dat ze schokten.
Paatje, de voerman, telde:
- Twintig brooden, twintig doozen Army Radon, - en zegepralend een flesch konjak toonend, - een liter kwak!