- 'k Ga mijn dorp terugzien, zei Verriest en er zong blijdschap in zijn woorden. Mijn huis stond naast de gendarmerie - winkel en herberg - ‘In de Weegschaal’!
- Verriest, als er nog wat in den kelder ligt, he! waterbekte Stokken-en-Zeilen.
- Al wat ik vind, geef ik ten beste, zei Verriest, royaal.
- Da's chic! oordeelde Wannes.
Ze plodderden in de modder tot over de enkels. Obussen hadden in den steenweg, hier en daar, diepe kuilen gedolven.
- Hier zijn w'aan de oude stellingen, verzekerde 't Zwierken, toen de eerste gelederen van 't bataljon een houten brug overstaken.
Nog een eindje ging het verder. Dan:
- Halt! klonk het.
Er werd gestopt.
De jongens keken om zich heen. Groote en diepe trechters gaapten in de aardkorst. Wallen, schuilloodsen, prikkeldraad versperringen, 't lag àl dooreengesmeten en vermorzeld, sponsachtig.
- Hier is wat gevallen, meende Wannes, bedenkelijk het hoofd schuddend.
't Regende gestadig. De wind stak op en loeide. De avond viel. Kompanje na kompanie vertrok. Processiegewijze, sprakeloos kronkelde de lange rij der oorlogsmannen over den moerassigen bodem. Hijgend, morrend, vloekend, sukkelden de kerels door de modderpoelen. De riemen van ransel, knapzak en geweer verlamden de spieren.