- We gaan seffens zwemmen, jubelde de Voddetromp.
- Ha, ja zwemmen!
De jongens ademden verrukt in den zonnigen morgen. Ergens zat een merel te schuifelen.
- Zoo is 't nog de moeite waard om oorlog te voeren, jubelde 't Zwierken.
De Lat zat aan stuurboordzijde. Hij pafte goedkoope Bastos-cigaretten. Telkens als hij rook uitblies, gaapte hij tegen een oven, onbeseffelijk, en keek daarbij als een snoek op zolder! 't Was anders een goeie kerel, die wist, dat de zon voor allemaal schijnt en eigenlijk maar te leven begon als de anderen peinsden aan hun testament. Heel zijn Vlaamsche woordenschat bestond uit een samengesteld naamwoord.
- Kalfskop! smaalde hij en dan klokte het in zijn keelappel van lol.
Hij liet de jongens ravotten. Hij keek nog niet eens òp als Drupneus, 't Zwierken, de Rik en 't Stropke daar naakt op den rand van 't bootje stonden. Met een sierlijken sprong duikelden de jongens 't water in. Ze brieschten en bibberden, maar naderhand schokte de deugd in heerlijke scheutjes door hun gespierd lichaam. Ze zwommen met forsche streken.
- He, Rosse! riep de Rik naar den sergeant.
- Kalfskop, smaalde De Lat.
Wanneer ze moe gespeeld waren, wierpen de jongens het touweind uit, en krafelden de zwemmers terug aan boord.