sneed hem den kop af en begon hem te pluimen.
- 't Zal nog al feest zijn, waterbekte Drupneus.
- 'k Geloof u, ventje, gevogelte, erwtjes, nieuwe patatten.
- Dat's rijkenmenschenkost!
Drupken's neusvleugelen trilden van belustheid.
- Kijk mannen, treiterde 't Zwierken. De Drup zijn neus zit weer op zijn gat om een duit te krijgen!
- 'k Zal toch zeker wel 's mogen proeven, waagde hij.
- Zeker en vast, de pluimen en de beentjes zijn voor u.
Maar als de soep opgewarmd was, de erwtjes gekookt waren, de aardappelen murw, als 't wild gebraden in 't scheel van een gamelle lag, met een bruin korstje, verdeelden ze de spijzen broederlijk onder mekaar.
't Geleek een Laatste Avondmaal van stoppelbaardige apostelen, waar de Rik, met zijn mageren Kristuskop, voorzetelde.
Ze likten het laatste droppelken saus van hun vingeren en als een gebed na 't eten viel het van hun lippen:
- 't Heeft me gesmaakt!
- Mij ook...
- Nu begin ik eerst goesting te krijgen!
Drupneus ook, beweerde dat hij nog honger had.
- Ja, zei de Rik, gij zoudt wel 'n heel kiekenkot met planken en al kunnen verwerken!