tuigen parmantelijk overkomen. In de verte klonken kanonschoten.
- Schrapnels! Nu zal 't er stuiven, jongens, zei Wannes.
Inderdaad, omheen de vliegers barstten vlokkige wolkjes open.
- Te wijd!... Te veel rechts!!... Hooger!
De Spion droomde zich artillerie-luitenant. En als er soms een projektiel nabij de vluchtende vliegers ontplofte, dan juichte hij, welgezind en aanmoedigend:
- Goed zoo kerels... Een salfken van vier!
Vogelrank, kalmpjes naderden onverpoosd de vliegers. Ze wentelden, tot ze ineens weer uiteenstoven, en noesch weg kapriolen makend, naar de aarde toe scheerden. En als ze juist boven de loopgrachten hingen... pf!... ze lieten zich glijden op hun blanke, gekruismerkte vleugelen en bleven er zwalpen als klampers die hun prooi zoeken...
- Ziet eens, mannen, hoeveel pijlen ze gooien, zanikte de Dood-op-Stelten.
- Laat ze doen, besloot Wannes wijsgeerig. 't Is oorlog!
Langs den kant van Diksmuide barstten kanonschoten los! Een wijle zoefde het in de opengereten lucht. Beducht wierpen de jongens zich tegen de borstwering aan. De projekdelen snorden rakelings over hun post heen en sloegen den IJzer in, waar ze ontploften en 't water deden opspatten!
't Stortregende op de jongens... Wannes vond toch nog iets om te lachen.