Vlijtig arbeidden ze aan versterkings- en verdedigingswerken, die altoos moesten hersteld en vernieuwd. Hoevele kubiek meter hadden ze reeds niet verpord van dien moederlijken grond? Ze hadden hem omgeploegd en nog eens omgeploegd, versjord en verzeuld, verbrokkeld en platgestampt. In regen en wind, blootshoofd en barvoets hadden ze gewrocht, al rammelden ze van den honger en al sloegen de makkers neer naast hen, met schorre verwenschingen.
Hard labeur verrichtten ze, slaafsch en koppig. Luchtige wolkjes lammerden door den hemel. De zon speelde verstoppertje. Ondraaglijk werd de stilte. Wannes, de korporaal, klopte zijn pijp uit, op den tip van zijn schoenen.
- 'k Geloof dat de Duitschers gaan loopen zijn, mompelde Sooi Ajuin.
- 't Is zoo percies, beaamde Wannes glimlachend. Een beetje later zei Drupneus:
- Ginder komt 'n vlieger àf.
- Ai-mij, hoe hoog!
- 't Is zeker 'n Nieuwpoortje!
Al de jongens staarden de ruimte in. Ze peilden den afstand en knepen de oogen dicht voor het te schelle daglicht.
- 't Is 'n Fokker, riep Drupneus opnieuw.
- Ja 't, verzekerde de korporaal.
- Ze zijn met twee... met drij wel, beweerde de Spion, den handpalm als een klep boven de oogen.