dat ruischend ophoosde. Vlug trokken de jongens hun schoenen aan.
- 't Is tijd dat we verhuizen, meende de Rik.
Snel vluchtten ze, gebukt langs den wal van de loopgracht... De Spion had zijn hondje nog kunnen meenemen...
Van uit Diksmuide kwamen de obussen aangejoept. Ze sloegen hier en daar een abri aan spaanders en beukten gaten in de aarden dammen... Een groote, roode vlam weerlichtte telkens als er een houwitser ontplofte. De jongens rilden van de koude. Ze hadden geen tijd gehad om hun kapoot om te doen. 't Begon te sneeuwen...
Van uit den gesloten hemel dwarrelden de schuimige vlokjes neer, geruischloos... En de vlakte werd als een wit mirakel van ongerepte schoonheid. Heel de aarde geleek op een blank altaar, wachtend op het bloeddruppelend offer der manschappen...
Alover de loopplankjes draafden de brankardiers... Op lichte berries droegen ze de gewonden weg... De avondwinden vingen het droeve geroep der stervenden op, en voerden het mee, wijd, wijd...
- 'k Geloof dat 't gedaan is, zei de Rik, toen ze een poosje ophielden met bombardeeren...
- Ja, 'k geloof het ook, beaamde de Spion.
Ze trokken terug naar hun verbrijzelden schuilhoek. Met veel moeite schoven ze de dwarsbalken wat ter zijde, en haalden van onder de ingestorte planken en zakjes hun schamele uitrusting te voorschijn.
- We kunnen morgen weeral op onzen duim